Woordenschat Taal Actief groep 4 Thema 1 Les 1

Transcriptie

1 Woordenschat Taal Actief groep 4 Thema 1 Les 1 een hark Een lange steel met een soort kam van ijzer eraan. de fontein Een bak waaruit water spuit. Het is voor de sier. Een wasbak in de badkamer wordt ook wel zo genoemd. een heg Een rij struiken of grote planten op een rij. een hek Een rij houten planken naast elkaar. gluren Kijken naar iets, zonder dat je zelf gezien wordt. garage Je kunt er een auto in zetten. De deur gaat dicht en de auto staat droog. Het is ook een soort winkel waar je auto s kunt kopen en kunt laten maken als ze kapot zijn.

2 de stoep Een hoger deel aan de rand van een weg. een stad Een plaats waar veel mensen dicht bij elkaar wonen en waar veel verkeer is. Er zijn veel huizen en gebouwen. bouwen Het maken van huizen en gebouwen.

3 Woordenschat Taal Actief groep 4 Thema 1 Les 2 de zolder De ruimte onder het dak waar je spullen kunt bewaren die je niet vaak nodig hebt. de verdieping De ruimten tussen twee vloeren van een gebouw of tussen een vloer en het dak. de kelder De ruimte in huis die bijna of helemaal onder de grond is. het plafond Wat je in een kamer ziet als je omhoog kijkt. de schoorsteen Een buis op het dak waardoor rook naar buiten kan. de trap Hiermee kun je naar boven en naar beneden gaan.

4 het kasteel Een speciaal gebouwd huis waar bestuurders vroeger in tijden van gevaar naar toe konden vluchten. de poort Een doorgang in een muur die afgesloten kan worden. Dit noemt men ook wel een stadspoort.

5 Woordenschat Taal Actief groep 4 Thema 1 Les 3 schilderen Een ander woord voor verven. Het is het werk van een schilder. het balkon Het zit bovenaan de buitenkant van een gebouw, met een hek erom heen. het glas Van de ruit (het raam). de schutting Een dicht hek tussen twee tuinen. Het is vaak van hout gemaakt. de kist Een grote (houten) doos waarin je spullen kunt bewaren. de regenpijp Een buis van het dak naar beneden. Als het regent gaat het water door de buis naar beneden.

6 de slaapkamer De kamer waar je slaapt. een deken Een grote lap stof, waaronder je lekker warm kunt slapen. een meubel Een ding dat in huis staat.

7 Woordenschat Taal Actief groep 4 Thema 1 Les 4 aanbellen Doe je als je bij iemand voor de deur staat. binnenkomen Bij iemand naar binnen gaan. voeten vegen Doe je op een mat die voor de deur ligt. Je gaat dan met schone voeten het huis in. thuiskomen In je eigen huis terug komen. thuis Is je eigen huis bij je vader en moeder. achternaam De naam van de familie. Die naam is hetzelfde als de naam van je vader of moeder.

8 een bank Een zitplaats waar meerdere mensen tegelijk op kunnen zitten. de grond Een ander woord voor de vloer. de bezem Een lange steel met harde haren onderaan. Je veegt de vloer ermee schoon. vegen De grond schoonmaken met een bezem.

9 Woordenschat Taal Actief groep 4 Thema 1 Les 5 de badkamer Een kamer in huis waar het bad of de douche is, waar je jezelf kunt wassen. de wasmand Een soort bak van meestal plastic. Je stopt er kleren in die gewassen moeten worden. Ook kleding wat gewassen is, leg je in deze bak. vies Een ander woord voor vuil. Kleren kunnen vies zijn als je buiten hebt gespeeld. een boerderij Het huis van een boer. Je vindt er veel dieren zoals koeien en kippen. een schuur Een gebouw waarin je spullen kunt bewaren. een dorp Een plaats waar huizen bij elkaar staan en waar mensen wonen. Een dorp is veel kleiner dan een stad.

10 verhuizen Je gaat in een ander huis wonen.

11 Woordenschat Taal Actief groep 4 Thema 1 Les 6 de keukentafel Een tafel die in de keuken staat. de koelkast Een kast in de keuken waar je eten koud of koel kunt bewaren. het aanrecht Een werkblad tegen de muur van de keuken het gebouw Een huis, school of kantoor, die gebouwd is met stenen of van hout. huren Je mag het gebruiken als je er geld voor betaald. Het is niet van jezelf. stenen Hiermee kun je een muur bouwen (metselen).

12 de ingang De deur waardoor je naar binnen kunt gaan.