Verslag 34ste Themabijeenkomst Vissennetwerk, 14 juni 2012, te Brussel Effect van herstelmaatregelen op visfauna in stromende wateren Het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) was gastheer voor dit 34ste Vissennetwerk. Johan Coeck (voormiddag) en Jan Kranenbarg (namiddag) namen de taak van dagvoorzitter op zich en heetten iedereen welkom in Brussel. In totaal waren er 6 sprekers uit Nederland, Vlaanderen en Duitsland. Johan Coeck Ans Mouton Evaluatie van habitatherstelmaatregelen in de Abeek (Maasbekken, België) Ans Mouton (INBO) De Abeek heeft heel wat van zijn waardevolle habitats verloren door calibratie. Hierdoor is de biodiversiteit in de beek er op achteruit gegaan. Via habitatherstelmaatregelen tracht de waterbeheerder dit verlies aan diversiteit een halt toe te roepen en waar mogelijk te herstellen. In de Abeek werden verschillende herstelmaatregelen uitgevoerd onder de vorm van de bouw van vistrappen, oeverafschuiningen, bufferzones (= maatregel buiten de bedding) en de aanleg van keerkribben of stroomdeflectoren in de rivier. Deze herstelmaatregelen werden via modellering geëvalueerd. De data werden als volgt verzameld. Er werd een denkbeeldig raster op de rivier gelegd zodat de rivier in cellen kon worden opgedeeld en afgevist. Bij elektrovisserij werden de vangplaats van elke vis per cel genoteerd. Naderhand werden ook in elke cel de habitatkenmerken opgemeten (o.a. vegetatie, substraat, stroomsnelheid, holle oever, overhangende vegetatie). Vervolgens werd een model opgebouwd op basis van vaaglogica, dit wil zeggen dat de habitatgeschiktheid wordt gekwantificeerd op basis van als-dan regels (voorbeeld: als diepte LAAG is en stroomsnelheid is HOOG dan is habitat GESCHIKT ). Er wordt gewerkt met geleidelijke overgangen tussen klassen. De software die hiervoor wordt gebruikt heet CASIMIR. De software genereert per cel een output. Het model werd achteraf gevalideerd op basis van de bevissingsdata. In dit onderzoek werden 4 scenario s gemodelleerd: -1 initiële toestand (zonder keerkribben/stroomdeflectoren) -2 huidige toestand (keerkribben/stroomdeflectoren) -3 theoretisch optimale keerkribben/stroomdeflectoren -4 Theoretisch optimale keerkribben/stroomdeflectoren + secundaire effecten Via dit onderzoek kwam men tot de conclusie dat de huidige keerkribben weinig verbetering bieden t.o.v. de initiële toestand. De theoretische keerkribben zouden significant meer invloed hebben. Het effect zou mogelijks versterkt kunnen worden door secundaire gevolgen (substraat) maar blijft nog steeds beperkt. Ter hoogte van een tijdelijke maatregel, met name de omlegging van de beek tijdens werkzaamheden voor de bouw van een vistrap, kon een origineel grindbed hersteld worden (met significante impact). 1
Effecten herstelmaatregelen op visstand in beken ten zuiden Breda Marco Beers (Ws. Brabantse Delta) De Aa of Weerijs en de Bovenmark zijn 2 rivieren ten zuiden van Breda. Beide rivieren hebben hun bron in België en monden uit in het Volkerak-Zoommeer in Nederland. Ze zijn deels gekanaliseerd en deels nog meanderend. Vroeger kon de beek nog overstromen, door kanalisatie is daar een eind aan gekomen eind jaren 60, met als gevolg dat het water nu versneld wordt afgevoerd. In beide rivieren werden echter herstelmaatregelen uitgevoerd. Wegens dicht bevolkt gebied werden meanders aangelegd op een beperkt aantal locaties. In zijbeken van bovenvermelde rivieren, o.a. in de Kleine Beek (zijbeek van de Aa) werden oeverafgravingen uitgevoerd om zo ondiepe zones te creëren. In het Merkske (zijbeek van de Boven Mark) dat door natuurgebied loopt werd er minder onderhoud uitgevoerd en er werd o.a. dood hout aangebracht. Op andere plaatsen werd aangepast onderhoud toegepast: bijvoorbeeld rietvegetatie langs de ene oever laten staan en alleen maaien op de andere oever. In het stroomgebied van de Aa en de Bovenmark zijn stroomopwaarts van Breda 47 vispassages aanwezig. In de Bovenmark zijn tot op heden nog 2 stuwen aanwezig. Verschillende bekkenvispassages werden aangelegd. In de Aa werden 6 vertical slot passages gebouwd, vanwegen plaatsgebrek en grondwerving. Naast De Wit vispassages werden ook hellingen met beperkt verval aangelegd. Ook de herintroductie van beekprik wordt overwogen. Waterschap Brabantse Delta doet veel visstandonderzoek en evalueert ook vispassages. De vispassages worden veel gebruikt door vooral algemene soorten, in mindere mate worden er ook stroomminnende soorten, exoten en limnofiele soorten water aangetroffen. Marco Beers Arthur de Bruin De KRW-waterlichamen van het waterschap worden eens per drie jaar bemonsterd om de ontwikkeling van de visstand en de verspreiding van soorten op te volgen. In de Bovenmark slechts 3 soorten gevangen: bermpje, grondel en winde. In de Weerijs werden dezelfde 3 soorten aangetroffen. Als een van de vele voorbeelden licht Marco de verspreiding van winde in de Aa en Boven Mark stroomopwaarts van Breda toe. In 2004 kwam winde voor tot net voorbij de eerste stuw. In 2007 en 2010 zette verspreiding zich stroomopwaarts voort. Marco concludeert dat de aangelegde vispassages en meanders effectieve maatregelen blijken (mits goed aangelegd), getuige daarvan de toename in soortenrijkdom (o.a. stroomopwaartse verspreiding van winde). Meer en andere maatregelen blijven echter noodzakelijk om de KRW doelstellingen te halen want momenteel wordt nog geen stijging in de KRW-beoordelingen vastgesteld. 2
1. Worden er exoten aangetroffen? Zonnebaars en roofblei, beiden in heel beperkte mate. 2. Iemand uit het publiek maakt de opmerking dat er een sterke beïnvloeding door actieve bemonsteringstechnieken kan zijn, waardoor gebruikte techniek mogelijk niet helemaal geschikt is voor de voorgestelde analyse. 3. Is de Mark optrekbaar vanuit het Volkerak? Ja, maar niet optrekbaar vanuit zee. Habitatgebruik door vissen in de Itterbeek Arthur de Bruin (RAVON) Dit onderzoek werd uitgevoerd in 2011 in de Itterbeek in Ittervoort (Limburg). Aanleiding voor het onderzoek is de aanleg van een temporele nevengeul, een innovatieve inrichtingsmaatregel om vismigratiebarrières in beken op te heffen. Daarnaast is er ook aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de migratie en het habitatgebruik van vissen in het beektraject vóór de temporele nevengeul. De Itterbeek ontspringt in het Belgische Gruitrode en loopt over 27,5 km door Nederland en mondt uit in de Maas nabij Wessem. In het verleden zijn langs de loop van de beek verschillende watermolens gebouwd. Ondanks de aanwezigheid van molenstuwen heeft de beek een deel van haar meanders en natuurlijke dynamiek behouden. De beek heeft een verval van ongeveer 50 meter en is gemiddeld vier meter breed en een halve meter diep. Dat er delen zijn die nog een redelijk natuurlijk karakter hebben, uit zich onder andere in de aanwezigheid van verschillende reofiele vissoorten zoals serpeling, kopvoorn, bermpje en riviergrondel. De overige visfauna bestaat uit een flink aantal eurytope en ook limnofiele soorten. De aanwezigheid van deze soorten is in grote mate af te leiden uit de aanwezigheid van de verschillende typen habitat die ook in deze beek aanwezig zijn. In het verleden lag er bij veel watermolens in beken een zone die bij hoog water onderliep waardoor waarschijnlijk vissen tussen beektrajecten konden migreren. Het creëeren van dergelijke temporele vismigratiezone lijkt in potentie een effectieve maatregel om zowel vismigratie als cultuurhistorische waarden binnen beeksystemen te herstellen en te behouden. De molen stamt uit 1650 en heeft belangrijke cultuurhistorische waarden. In het voorjaar van 2011 is de temporele nevelgeul aangelegd. Het principe is dat deze gedurende 100 dagen per jaar bij hoge afvoeren functioneert als vismigratievoorziening. Vraag bij het onderzoek is of vissen gebruik maken van deze temporele nevengeul en zich tijdens piekafvoeren door de geul verplaatsen. Om antwoord te krijgen op deze onderzoeksvraag maakt Arthur gebruik van een tweetal onderzoeksmethoden. Het gebruik van PIT-tags in combinatie met een fishcounter. De fishcounter registreert hierbij het aantal vissen dat de geul in en uitzwemt en de zwemrichting terwijl het pit tag station de gezenderde vissen die de geul in migreren registreert. Voor aanleg van de Temporele Nevengeul heeft Arthur het beektraject voorafgaand aan de temporele nevengeul afgevist en de verschillende vissoorten voorzien van een PIT tag. In totaal werden 209 exemplaren gezenderd. Via de fishcounter is te zien dat er migratie plaats vindt van eind maart tot begin april. Er zwommen meer vissen in stroomopwaartse richting dan stroomafwaarts in deze periode. Met PIT telemetrie kon intrek door 5 soorten aangetoond worden: kopvoorn, riviergrondel, zonnebaars, karper en bermpje. Daarnaast is gekeken naar het habitatgebruik en migratie van de gezenderde vissen die zich ophielden voor de temporele nevengeul. Voor dit deelonderzoek is gebruik gemaakt van een mobiel ontvangststation. Dieren die binnen een meter afstand van deze antenne komen worden geregistreerd. Per sectie zijn de habitatvariabelen nauwkeurig in kaart gebracht. Hierbij is meegenomen de aanwezigheid van overhangende vegetatie, bomen, diepte, breedte, sedimentgrootte en stroomsnelheid. Op basis van de combinatie van variabelen konden 6 duidelijk verschillende habitattypen bepaald worden. Op basis van zijn onderzoek concludeert Arthur o.a. dat er een relatie zichtbaar is tussen vismigratie met stijgende water- 3
temperatuur en toenemende afvoer, dat verschillende vissoorten verschillende habitattypen binnen de beek benutten waarbij bijvoorbeeld kopvoorn sterk gebonden is aan snelstromende delen, brasem heeft dan weer een duidelijke voorkeur voor traag stromende slibrijke en diepe delen en baars heeft een sterke voorkeur voor de diepe kom en de meanders. De meeste individuen uit de populaties blijken honkvast te zijn. Vismigratie via temporele nevengeul lijkt een kansrijk concept. In 2012 wordt een vervolgonderzoek uitgevoerd. - Hoeveel vissen zwommen er door temporele nevengeul? 15 via fishcounter, 3 kopvoorns via pit telemetrie. Dit zijn lage aantallen. - Werd de habitatinventarisatie benedenstrooms uitgevoerd? ja - Werden bepaalde soorten meer gedetecteerd met draagbare antennes dan andere? Misschien vertonen brasems wel schrikgedrag. - Werd er gekeken naar sterfte door merken? Daar werd niet naar gekeken. Alain de Vocht de zaal Ecologisch herstel van twee nieuwe beektrajecten in de bovenlopen van de Kleine Nete Alain De Vocht (Universiteit Hasselt) Alain geeft een toelichting op een ecologisch herstelprocjet in twee bovenlopen van de Kleine Nete, met name de Voorste Nete en Witte Nete. Er werd een beekomlegging uitgevoerd omwille van natte zandwinning. Deze beekomlegging omvatte onder andere meandering rond zandwinningsputten. De Witte Nete was een rechtgetrokken beek maar werd vrij recent ingericht over een nieuw traject van ongeveer 2 km lang. Het ontwerp is daarbij geïnspireerd op historische kaarten. De sinuositeit (mate van meandering) van de beek was vroeger duidelijk veel hoger. De vlakke bodem werd uitgegraven en rietrizomen werden toegevoegd. Een specifiek verval werd gecreëerd door een drempel aan te leggen voor o.a. rivierdonderpad. Door een eerste zomers onweer werd het traject echter hertekend door de natuur zelf. Vooraf werd een monitoring van de Voorste Nete uitgevoerd en werden er 7 vissoorten aangetroffen. Een jaar na de inrichtingsmaatregelen werd een sterke toename in soorten vastgesteld maar dit bleek het gevolg van een uitzetting van 6 soorten door lokale hengelaars. Bovendien werd er veel variatie in de vangsten genoteerd (grote spreiding). De ingerichte beek was volledig dicht gegroeid na 15 maanden. Alain bespreekt een aantal sleutelsoorten. Rivierdonderpad was aanvankelijk in het referentiegebied meer aanwezig, doch de laatste jaren toch ook meer aanwezig in hermeanderingszones op microhabitats (stenig substraat). 4
Alain concludeert dat het hermeanderingsproject in dit zandig gebied erg gevoelig was voor extreme erosie gedurende het eerste jaar. Er treedt bovendien een snelle verandering van nutriënten op in het nutriëntrijk systeem. Als er geen kruidruimingen zouden uitgevoerd wordt evolueert traject tot een doorstroommoeras. Daarom wordt er 2x per jaar gemaaid en wordt het maaisel afgevoerd. Voor wat betreft de visfauna kwam Alain tot de conclusie dat er een snelle kolonisatie optrad met vergelijkbare populaties ten opzicht van referentiegebied. - Door wie werden de aanlegkosten betaald? Door het bedrijf Sibelco. - Is het een ecologisch herstelproject? Het project werd uitgevoerd door 2 privé bedrijven. Bedoeling was om te proberen om een meerwaarde te creëren. Tijdens ontwerp- en uitvoeringsfase werd er tweewekelijks samengekomen met alle bevoegde instanties. Zowel overheid als bedrijven zijn betrokken. Er was een zeer grote betrokkenheid bij het project. - Wat met de factor beschaduwing: dit betekent minder waterplanten en minder riet. Zouden resultaten anders geweest zijn. Laat elzen op oevers staan zodat beek minder snel dichtgroeit? Beperkte aanplantingen zijn gebeurd maar aangeplante elzen doen het minder goed dan elzen die spontaan zijn gegroeid. Dus dit is zeker een verschil tussen referentie en hermeandering. Detlev Ingendahl (links) en Jan Kranenbarg Brusselse lunch + Herstelmaatregelen voor zalm in de Rijn Detlev Ingendahl (Landesamt für Natur, Umwelt und Verbraucherschutz Nordrhein- Westfalen) Detlev geeft aan dat er oorspronkelijk 12 diadrome en ongeveer 35 potamodrome soorten voorkwamen in de Rijn. Het project Salmon 2000 werd opgestart naar aanleiding van het Sandoz accident in 1986 in Zwitserland: een catastrofale vervuiling met enorme vissterfte tot gevolg. In 1988 werd gestart met der herintroductie van zalm. Sinds 1990 keerden al meer dan 6000 adulte zalmen terug in de Rijn. De eerste natuurlijke reproductie van Zalm werd vastgesteld in 1994. In 2007 keerden er meer dan 800 individuen terug, de grootste aantallen in de Beneden-Rijn. Een zichzelf in stand houdende populatie werd echter nog niet bereikt. De Sieg is een zijrivier van de Rijn. Er is een vistrap met controlestation aanwezig naast een stuw. 50% passeert er zonder de controlepost te passeren. Er wordt vis uitgezet tot 80.000 smolt-equivalenten. Natuurlijke reproductie werd in de rivieren Agger en Naafbach vastgesteld, maar deze is nog niet voldoende voor een zichzelf in stand houdende populatie. De aanwezige bottlenecks zijn: migratieknelpunten voor stroomopwaartse migratie en WKC s voor stroomafwaartse migratie. Bovendien zijn er in de Bovenrijn ook nog talrijke dammen van WKC s. Herstelmaatregelen die worden genomen zijn o.a. een nieuwe vertical slot 5
passage op de rivier de Sieg en een bypass kanaal net voor de turbines. De Nederlandse Haringvlietsluizen blijven echter een probleem voor op- en afwaartse migratie. Openen van de Haringvlietsluizen zijn cruciaal voor herstel van diadrome soorten in de Rijn. De stroomafwaartse migratie uit de Sieg van smolts wordt bestudeerd via het Nedap trail systeem. De herbepoting met zalmsmolts in verschillende rivieren heeft een lage overleving vermoedelijk door predatie door cypriniden. De terugkerende adulte zalmen worden gebruikt voor productie van eitjes. Hierdoor kan de import van zalmeitjes uit Zweden hopelijk worden gestopt in 2015. Detlev stelt dat trekvissen voorbeeldsoorten zijn voor rivierherstel in de Rijn. De eerste terugkerende en reproducerende dieren zijn echter nog geen garantie op definitief succes. Men is nog niet geslaagd in het (her)vestigen van een genetisch aangepaste zalmstock in de Rijn. Dit is vermoedelijk de moeilijkste opdracht en een uitdaging voor in de toekomst. - Is WKC in de Sieg een veilig station? De nauwe tralieafstand van 10 cm van de roosters en een surface-bypass system zouden deze WKC veilig moeten maken voor stroomafwaartse smolt-migratie. - Is een bepaald percentage van mortaliteit aanvaardbaar? Vermoedelijk is er 3 tot 10 % mortaliteit. Er zouden niet meer dan 6 actieve WKC s mogen zijn in de Sieg. Vermoedelijk 80 tot 90 % ontsnapping langs WKC (exclusief predatie). Niet alle geschikte zijrivieren liggen opwaarts van de WKC s. Niels Brevé bedankje voor de sprekers Zalm en steur terug in de grote rivieren? Niels Brevé (Sportvisserij Nederland) Niels geeft een toelichting op het Living North Sea programma en benadrukt daarbij dat herstel van vismigratie een grensoverschrijdend thema is. Recent werden in Nederland 50 Atlantische steuren van een zender voorzien en gevolgd in de Nederlandse rivieren. In Nederland komen al heel wat exotische steuren voor, dit zijn 3 soorten die concurrent zijn van de Atlantische steur. In 1893 werden door de visserij nog 832 steuren gevangen en Niels maakt de opmerking dat de aantallen toen al heel laag waren. Bedreigde vissen worden in Nederland gevangen door commerciële vissers en sportvissers. Niels stelt dat zij moeten geïnformeerd worden zodat ze in de toekomst direct worden teruggezet. In maart 2012 werden in Nederland zoals reeds vermeld 50 steuren uitgezet (afkomstig van Irstea uit Frankrijk). Er was hiervoor heel veel publieke en persbelangstelling. Vier dieren werden losgelaten in Rotterdam: drie daarvan zijn naar de Noordzee getrokken via de Nieuwe Waterweg. Dertien werden er t.h.v. Nijmegen uitgezet, vijf daarvan zijn nu al naar de Noordzee getrokken, terwijl acht dieren nog niet waargenomen zijn. Ook zalm werd uitgezet in Nederland. Vanaf 2010 werden 80.000 alevins vrijgelaten maar met een zeer beperkte terugkeer van adulte dieren. De zalmsmolts worden ook gevolgd via het Nedap trail systeem. Gekweekte grote smolts 6
werden gezenderd, maar met bijna 50% mortaliteit. Gekweekte smolts hebben een slechtere conditie en doen het minder goed t.o.v. anti-predator gedrag (predatie door meerval en aalscholver). Bij lage afvoer treedt er een heel hoge mortaliteit op (o.a. 52% mortaliteit in de Berwijn (België)). In Roermond heeft de WKC een heel goed visgeleidingssysteem. Op de Maas gaan bijna alle smolts langs de turbines waarbij 10% directe mortaliteit en 30% uitgestelde sterfte optreedt. - Wat is het dieet van steur? De Atlantische steur is omnivoor: wormen, zagers, zeepissebedden, kreeftjes, enz. Ze vinden voldoende voedsel in de rivieren/estuarium. - In verband met de afwaartse migratie van smolts? Heb je aanbevelingen voor de ECI? Plaats krooshek niet loodrecht op de stroming maar schuin. Een krooshek met een spijlafstand van 1 cm is gunstig. Opmerking uit publiek: Bij ECI is de vuillast het grootste probleem. Veel vis wordt met de grijper mee op het droge geworpen. Vissen moeten via rek in bypass geleid worden. stadswandeling met gids netwerkborrel De dag werd afgesloten met een stadswandeling in Brussel: Op zoek naar de rivier de Zenne (onder begeleiding van gidsen vanuit Coördinatie Zenne vzw) en een netwerkborrel in de St. Gorikshallen. === Met dank aan David Buysse (tweede van rechts op de laatste foto) van het INBO voor de verslaglegging! 7