u9ïjee> 69iim 9"789027"667182 6e druk ISBN 978.90.276. 6718.2 Uitgeverij Zwijsen B.V" Tilburg Illustraties: Fleur van der Weel Auteur: Paul Stapel Jï ^
Je hoort 3e schrijft lukkig ge~ be~ ver~ In woorden zitten vaak vaste stukjes, die je altijd hetzelfde schrijft. en zijn zulke vaste stukjes. aan meestal aan /oord. u t-a 000 -cht ~gt Hoor je? Dan schrijf je meestal Bij persoonsvormen schrijf je of! geen persoonsvorm: nach!, a er persoonsvormen: hij vraagt, hij la^ t l. Hak het woord in stukjes. 2. Bij welke stukjes past het kiankspoor7 3. Schrijf deze stukjes zoals je ze hoort. 4. Controleer het woord. Eindigt een woord op? Dan is dat altijd de hij-vorm van een werkwoord met. ze^en - ik ze - hij ze t vragen - ik vraa - hij vraa t Bij sommige werkwoorden staat de al in de woorden boekvorm. Die blijft in de persoonsvormen staan. la hen - ik lach - hij lacht wad. en - ik wady - hij 'wa'^ü. Let op deze woorden! Ze klinken hetzelfde. Maar je schrijft ze anders. hij Uyt (van liggen) het-lid'i (van lampen) licht (van zwaar)
u ng nk Je hoort ng. Je schrijft Je hoort. Je schrijft : bang. : bank. Hoor je of In een woord met meer klankgroepen? Schrijf dan gewoon of. ^tng - fank- Ik ben ban" Daar komt bij. De y gaat weg: bvnk. Hoor je in een woord of? Dan hoef je met aan klankgroepen te denken. Want en worden met verdubbeld. u Je hoort Je hoort Je hoort eeuw ieuw. Je schrijft Je schrijft. Je schrijft uw Eindigt een woord op? Daar komt een voor. Maak je de woorden langer? Dan blijven de stukjes staan. Voorbeelden: en sn-c-r,- - snee ^ en msw' - n:'zuwer di:'w - d!wen 'A 000 l. Hak het woord in stukjes. 2. Bij welke stukjes past het kiankspoor7 3. Schrijf deze stukjes zoals je ze hoort. 4. Controleer het woord. Hoor je in een woord of? Denk eerst: wat is het korte woord? Zet daar achter. leeuw - leeuw. ' s
wo Je hoort Maar die kleefletters na de. schrijf je niet. Dat is zo met de kleefletters: Deze letters worden kleefletters genoemd. Ze kleven aan elkaar. Er komt niets tussen. ha'/, voi^, wolk, helm, tulp slurf, ber, werk, arm, dorp Maak je de woorden langer? Dan blijven de kleefletters staan. vo en, wo en, sche en, be en, pa en, a en, do en Maak je woorden op en langer? verandert de in een go -go en du - du en u ~ig(e) ~lijk(e) Je hoort of. Je schrijft Je hoort. Je schrijft. Maak je woorden op en Dan schrijf je er een achter: rustig - rustige eerlijk - eerlijk langer? l. Hak het woord in stukjes. 2. Bij welke stukjes past het klankspoor7 3. Schrijf deze stukjes zoals je ze hoort. 4. Controleer het woord. Er zijn veel woorden op rust, 'jarg, gelukk:g Er bestaan ook enkele woorden op : ru, vl'^, m, br. Er zijn veel woorden op eer ^, gevaar':jk, natuur'^k - Er bestaan ook enkele woorden op : ge-uk, luiken, mislukt Let op bij deze woorden: sappig, k ppig, toev llig Na de korte klinker schrijf je twee dezelfde medeklinkers. hongerig, makk lijk, mog lijk Na een stomme e schrijf je geen dubbele medekh'nker.
3e hoort i??g, 3d en je schrijft inc, ad en. verrassen - verrassms raden - raadse: hoog - hoog ~ing ~sel ~te In lange woorden zitten vaak vaste stukjes, die je altijd hetzelfde schrijft. o*' "evé~ G 'meen beroemd verdriet y rustig Hik eer iii''' en vaste stukjes. zijn ook zulke u 'heid ~baar ~zaam De vaste stukjes komen in veel woorden voor. veilig - veilig..- breken - breek leren - leer. en?' H^ak het woo''d in stukjes. 2" Buwelke stukjes Past~het klankspoorl 3. Schrijf deze stukjes zoals je ze hoort.' 4. Controleer het woord. In lange woorden zitten vaak vaste stukjes, die je altijd hetzelfde schrijft. '/?" rust meen roemd driet eer reddï;,, ziek zaag : / e" zijn ook zulke vaste stukjes. Het stukje betekent: het ton. - het kan breken betaal w - je kunt het betalen
-atie, ~itie ~tie Klinkt de laatste klankgroep van een woord als? Dan schrijf je presto^-" politi: vakan De stukjes stukjes. en zijn vaste De meeste woorden op hebben te maken met werkwoorden op : opereren - openme Sommige woorden eindigen op?. De eerste klank schrijf je als, de tweede als. politie, condit:/, notitie In het meervoud schrijf je prestatie - prestatie,, vakantie - vakantie» met u ea la 10 ioe In woorden met,, en spreek je vaak een uit. Maar die schrijf je niet. Tussen sommige klinkers spreek je de uit. Zo zeg je tussen de en de meestal Dat gaat bijna vanzelf. Maar let op: die schrijf je niet. th'. hter "A 000 l. Hak het woord in stukjes. 2. Bij welke stukjes past het klankspoor7 3. Schrijf deze stukjes zoals je ze hoort. 4. Controleer het woord. Dit geldt ook voor enkele andere klinkers: p no, rad:'), kamp n Ook tussen deze klinkers hoor je vaak een, die je niet schrijft: het mus m. hetpod m br^i-.n vn ^
Samenstellingen zijn lange woorden. Ze zijn gemaakt van twee (of meer) andere woorden. duikbrü (duik en bril) Schrijf je een samenstelling? Schrijf de woorden achter elkaar. fietstas (fieis en fas) Van welke woorden Is een samenstelling gemaakt? Let daarop bij het schrijven. Vuurrood is zo röorf als vuur Dus schrijf je twee /s. Hoofdpijn is pijn In je hoofd. De d van hoofd blijft gewoon staan. Ook al hoor je die niet altijd. Een kas deur is de deur van een kast. Je hoort de niet goed, maar je schrijft hem wel. u ~t ~d Hoor je aan het eind van een woord Maak het woord langer. Dan weet je of je of schrijft. Je hoort paarden, je schri]itpaar;. Je hoort staar en, je schrijft staar. Er zijn veel korte woordjes met een aan het eind. Die kun je niet altijd langer maken. me, he, niet, da, wa Woorden met een kun je altijd langer maken. Let op bij samenstellingen. Eindigt het woordstukje op een een? Laat dan de of staan. voeïen - voet - voe bal handen - han - hanübal of 000 l. Hak het woord in stukjes. 2. Bij welke stukjes past het regelspoor7 3. Pas op deze stukjes de regel toe. 4. Controleer het woord. Let op bij de hij-vorm van werkwoorden. ik spee' - hij spee t Achter de ik-vorm komt een, nooit een
twee klankgroepen Stel steeds de vraag: Wat hoor je eif. van de klankgroep? Hoor je een lange klinker, een korte klinker of een medeklinker? Hoor je een lange klinker? Dan schrijf je één klinker en één medeklinker: mu ren do zen Hoor je een korte klinker? Dan schrijf je één klinker en twee dezelfde medeklinkers: jassen brillen Hoor je een medeklinker of een tweetekenklank? Dan schrijf je wat je hoort: paarden boeken zolder ruiken u overzicht Verdeel een lang woord in klankgroepen. Zijn er vaste stukjes in het woord? Stel bij de andere klankgroepen steeds de vraag: Wat hoor je van de klankgroep? l. Hak het woord in stukjes. 2. Bij welke stukjes past het regelspoor7 3. Pas op deze stukjes de regel toe. 4. Controleer het woord. Vaste stukjes zijn bijvoorbeeld:, -,, ' en. / f-' Die schrijf je altijd hetzelfde. Hoor je aan het eind van de klankgroep een lange klinker? Dan schrijf je één klinker en één medeklinker: betalen Hoor je een korte klinker'! Dan schrijf je één klinker en twee dezelfde medekh'nkers: vertellen Hoor je een medeklinker of een tweetekenklank? Dan schrijf je wat je hoort: bezorgen, bedoeling
stomme e Staat aan het eind van de klankgroep een stomme eï Daarna schrijf je geen dubbele medeklinker. Een stomme e klinkt als Stom betekent zonder stem. Heeft een woord drie (of meer) klankgroepen? Aan het eind van één klankgroep staat vaak een stomme e. be ta len kin de ren u ~ven ~zen Maak je woorden op Dan schrijf je vaak en en langer? Staat vóór de of de een lange klinker of een tweetekenklank7 Dan wordt de een -, de een. doos - dozen, poes - poezen lief- liever, schuif- schuiven Staat vóór de of de een korte klinker7 Dan wordt de ^ verdubbeld: a.-. vis - vissen Dan wordt de verdubbeld: straf- straffen Aan het eind van een woord staat nooit een of een. wordt dan en wordt dan. twee duv'en - één dui twee poezen - één poes ex: o l. Hak het woord in stukjes. 2. Bij welke stukjes past het regelspoorl 3. Pas op deze stukjes de regel toe. 4. Controleer het woord.
:1 Schrijf een hoofdletter aan het begin van iedere zin. Schrijf ook namen met een hoofdletter. Namen schrijf je met een hoofdletter. Niet alleen namen van mensen, maar ook namen van dieren, straten, plaatsen, tanden, programma's, enzovoort. Aan het eind van een zin staat altijd een leesteken. Dat is meestal een punt () of een vraagteken (?), soms een uitroepteken (!). De volgende zin begint weer met een hoofdletter. u Als je een bijvoeglijk naamwoord langer maakt, hoor je Je schrijft.. groot - grote dik - dikke scherp - scherp" aan het eind. l. Hak het woord in stukjes. 2. Bij welke stukjes past het regelspoor? 3. Pas op deze stukjes de regel toe. 4. Controleer het woord. Bijvoeglijke naamwoorden zeggen iets over andere woorden: een ^ is auto een ui.,. k7 jas een scherf mes Bijvoeglijke naamwoorden eindigen niet altijd op. groet en grote zijn allebei bijvoeglijke naamwoorden. leuk - leuker - leukst Dit zijn ook bijvoeglijke naamwoorden. een leuk kind leuke klassen een leuker spel het leuk. '-.te idee
~a ~i ~o -u Woorden die eindigen op,, of, hebben een meervoud op ~. zebra - zebras auto - auto's Woorden die eindigen op,, of, krijgen s in het meervoud. zebras, taxi's, foto's, paraplu's Zonder komt er verwarring: je kunt deze woorden verkeerd uitspreken. Dan rijmt zebras op jas..l Is er geen verwarring mogelijk bij de uitspraak? Dan krijgt het meervoud geen s, maar gewoon s. kamer - kamers ijsj^ - ysjes dictee - dictees televisie - televisie u o o overzicht Bedenk bij een lang woord: l. Is het een samenstelling of niet? 2. Zitten er vaste stukjes in het woord? 3. Hoe schrijf je de andere klankgroepen'! l. Hak het woord in stukjes. 2. Bij welke stukjes past het regeispoor7 3. Pas op deze stukjes de regel toe. 4. Controleer het woord. Bedenk bij een lang woord: l. Is het een samenstelling? Een samenstelling bestaat uit woorddelen: twee (of meer) losse woorden. Schrijf die achter elkaar. 2. Zitten er vaste stukjes in? Stukjes zoals,. ' <~ '. en schrijf je altijd hetzelfde. 3. Hoe schrijf je de andere klankgroepen? Wat hoor je van de klankgroep? Kijk hiervoor ook op kaart Ril.
's~ Bij woorden als s morgens en s maandags hoor je aan het begin. Die schrijf je als'. Na 's komt er een spatte (leeg stukje). Je kent de (komma-s) al van woorden als agenda's en piano's. Van de dagen van de week schrijf je s maandags en s woensdags altijd met 's. s Maandags ga ik altijd voetballen. Dinsdags speel ik vaak met Loes. 's Woensdags moet ik trainen. Donderdags knutsel ik vaak. De komma-s laat zien dat er iets i's weggelaten. Vroeger werd gezegd: des morgens, des middags, enzovoort. Tegenwoordig zeggen we niet meer. es morgens, maar 's morgens. u ï'. 00-0 woorden met ei Schrijf je ei of ij? Dat kun je niet horen. Dat moet je onthouden. Er zijn meer woorden met ij dan woorden met ei. Deze woorden klinken hetzelfde. Maar je schrijft ze anders. Omdat het iets anders is. zei van zeggen: ei zij van mensen: ij wei van koeien: ei wij van mensen: ij mei van maanden: ei mij van mensen: ij hei van struiken: ei hij van mensen: ij
u o woorden met ij Schrijf je ei of ij? Dat kun je niet horen. Dat moet je onthouden. Er zijn meer woorden met Ij dan woorden met ei. Deze woorden klinken hetzelfde. Maar je schrijft ze anders. Omdat het iets anders is. zei van zeggen: ei zij van mensen: ij wei van koeien: ei wij van mensen: ij mei van maanden: ei mij van mensen: ij X hei van struiken: ei hij van mensen: ij u woorden met ou Schrijf je ou of au? Dat kun je niet horen. Dat moet je onthouden. Let op: er zijn veel meer woorden met ou dan woorden met au. Onthoud de woorden met au. De andere woorden schrijf je met ou. Deze woorden klinken (bijna) hetzelfde. Maar je schrijft ze anders. Omdat het iets anders is. kou van vriezen: ou ik kauw van eten: au rauw van groente: au rouw van verdriet: ou
woorden met Schrijf je ou of au? Dat kun je met horen. Dat moet je onthouden. Let op: er zijn veel meer woorden met ou dan woorden met au. Onthoud de woorden met au. De andere woorden schrijf je met ou. ) Deze woorden klinken (bijna) hetzelfde. Maar je schrijft ze anders. Omdat het iets anders is. kou van vriezen: ou ik kauw van eten: au rauw van groente: au rouw van verdriet: ou u woorden met f~ ï'. Begint een woord met een f of een v? Dat kun je vaak moeilijk horen. Onthoud die woorden. Is de tweede letter een klinker7 Meer woorden beginnen met v dan met f. ft~ of vl~? Meer woorden beginnen met vl. vlag, vlees, vloer Onthoud de woorden met fl~ fles, flink, flits, fluisteren, fluit fr~ of vr~? Meer woorden beginnen met vr. vraag, vriend, vroeg Onthoud de woorden met fr~ fraai, framboos. Frankrijk, Friesland, fris, friet, fruit
woorden met s~ Begint een woord met een s of een z? Dat kun je vaak moeilijk horen. Onthoud die woorden. Is de tweede letter een klinker? Meer woorden beginnen met een z dan met een s. Is de tweede letter een medeklinker'! Er zijn veel woorden met sch~, sj~, sl~, sm~, sn~, sp~ en st~. Woorden met zch~, zj~, zl~, zm~, zn~, zp~ en zt~ bestaan niet. o'. ^ u woorden met ch Schrijf je g of ch? Dat kun je met horen. Dat moet je onthouden. Er zijn meer woorden met g dan woorden met ch. Onthoud de woorden met ch. De andere woorden schrijf je met g. Hoor je s voor g? Dan schrijf je altijd sch. Deze woorden heb je eerder geleerd: lach, lachen, toch, zich, kachel, pech Let op deze woorden: ik lach van lachen: ch ik lag van liggen: g e>o<2)
u 'Ü woorden met ie = i Hoor je op het eind van een klankgroep ie? Dan schrijf je soms ie, soms i. Onthoud de woorden met. De i van olifant klinkt hetzelfde als de Ie van vliegen. Daarom zijn woorden met ie geen klankwoorden. Onthoud de woorden met i. Er zijn veel korte woorden met ie Als je die woorden langer maakt, blijft de ie staan. lief- liever ziek - zieke schiet - schieten verdriet - verdrietig u woorden met s = c Ï' Hoor je aan het begin van een woord Dan schrijf je meestal s. Sommige woorden schrijf je met c. Onthoud de woorden met c~. Staat na de c een e, een i of een ij? Dan klinkt de c als s. cent, cirkel, cijfer Staat na de c een a, een o of een u? Dan klinkt de c als k. cactus, cola, cursus Staat na de c een of een r? Dan klinkt de c als k. club, creatief Soms klinkt in een woord één c als s, één c als k. circus, concert Deze woorden heb je eerder geleerd: circus, cirkel, cijfer, citroen, cent, centrum
u woorden met k = c Hoor je aan het begin van een woord Dan schrijf je meestal k. Sommige woorden schrijf je met c. Onthoud de woorden met c~. k? Staat na de c een a, een o of een u? Dan klinkt de c als k. cactus, controleren, cursus Staat na de c een e, een i of een ij? Dan klinkt de c als s. cent, cirkel, cijfer.q x 000 Staat na de c een of een? Dan klinkt de c als k. clown, creatief Soms klinkt in een woord één c als s, één c als k. circus, concert Deze woorden heb je eerder geleerd: computer, camera, club, cola, cavia, cactus u '9' woorden met th In sommige woorden schrijf je t als th. Onthoud die woorden. Het woord thuis komt van te huis. Dat betekent: in het huis. Tegenwoordig zeggen we niet meer te huis, maar thuis. Met een thermometer meet je de temperatuur. thermometer: met th temperatuur: met t ~theek is een vast stukje in woorden als: bibliotheek, apotheek, discotheek
u 'Ü' woorden op ~b Je hoort p aan het eind van een woord, maar je schrijft b. Sommige woorden eindigen op de klank p die je als b schrijft. Onthoud die woorden. Er zijn maar weinig woorden die eindigen op b. Twijfel je tussen ~p en ~b? Maak het woord dan langer. stippen, dus stip ribben, dus rib Deze woorden klinken hetzelfde. Maar je schrijft ze anders: slab van baby's (een slabbetje) slap van sterk krab van krabben en kreeften krap van kleren die te klein zijn u woorden op ~y Hoor je ie aan het eind van een woord? Dan schrijf je ie, i of y. Onthoud de woorden op ~i en ~y. Hoor je ie aan het eind van een woord? Dan schrijf je meestal Ie. drie, vakantie, politie, televisie Onthoud de woorden op ~i. ski, taxi, juni, macaroni, nasi De meeste woorden op ~y komen uit het Engels/Doordat deze woorden vaak gebruikt worden, horen ze nu ook bij de Nederlandse taal. Let op: het meervoud van woorden op ~y schrijf je met 's. baby's, pony's, hobby's
u woorden met x Je hoort ks, je schrijft x. Je schrijft ks niet altijd als x. Onthoud de woorden die je met een x schrijft. De letter x komt in Nederlandse woorden niet veel voor. Veel woorden met x zijn leenwoorden. Ze komen uit een andere taal. Hoor je ks? Dan schrijf je soms x. Maar er zijn meer woorden waarin je gewoon ks schrijft. niks, straks, boksen, reeks, dagelijks, links, heks Voor sommige woorden staat het vaste stukje ex-. ex- betekent vroegere. Een ex-voetballer is iemand die vroeger voetballer was. Een ex-collega was vroeger een collega. 'ï &. woorden die hetzelfde klinken Sommige woorden klinken hetzelfde. Maar je schrijft ze anders. Denk bij zo'n woord eerst na over de betekenis van het woord. Schrijf het dan pas op. Deze woorden heb je al eerder geleerd. ik zei (van zeggen) zij (van mensen) de wei (van koeien) wij (van mensen) mei (van maanden) mij (van mensen) de hei (van struiken) hij (van mensen) licht (van zwaar en donker) hij ligt (van liggen) Er zijn zelfs woorden die je op drie manieren schrijft. ik houd fik-vorm van houden) hij houdt (hij-vorm van houden) hout (van bomen)
u werkwoorden herkennen Werkwoorden vertellen wat mensen en dieren doen. ik speel, ik lach, jij slaapt, hij zeilt, zij springt, wij vliegen, jullie zitten, de acteurs buigen, de honden graven, de kinderen drinken Werkwoorden hebben niet altijd met werken te maken. Maak in je hoofd de zin: Kun je...? Kun je lopen? Ja, dus lopen is een werkwoord. Kun je molen? Nee, dus molen is geen werkwoord. De woorden boekvorm: zo staat het werkwoord In het woordenboek. De woordenboekvorm eindigt bijna altijd op sn: lopen, pakken, veranderen. In de zin eindigt een werkwoord niet altijd op an: ik leef, mama betaalt. De woordenboekvorm wordt ook het hele werkwoord genoemd. werkwoorden hebben drie persoonsvormen Voorbeeld:. woordenboekvorm: lopen. persoonsvormen: l. ik Joop 2. hij loopt 3. wij lopen Persoonsvorm l: ik-vorm. Haal van de woordenboekvorm ~en af: denken - ik denk Blijf opletten: schrijf ik loop, ik pak (dus niet: ik iep, ikf^kk). Persoonsvorm 2: hrj-vorm. Schrijf achter de ik-vorm een. ik haal ik ren hij haalt hij rent Maak de hij-vorm dus niet langer om te horen of je een d of een t schrijft! ik praat - hij praat: geen extra t!
werkwooraen met v en z Let op de ik-vorm en de hij-vorm. Wat gebeurt er met de v van blijven en de z van lezen7 i. [k blijf l. ik lees 2. hij büjft 2. hi[leest 3. wij blijven 3. wij lezen Let op bij het schrijven van de persoonsvormen van werkwoorden met v en z. ik-vorm De letters v en z staan nooit aan het eind van een woord. De v wordt dan een f, de z wordt een s Dat gebeurt ook bij de ik-vorm van werkwoorden met v en z. leven - ik leef reizen - ik reis hij-vorm Bij de hij-vorm van werkwoorden met v en z komt de t achter de ik-vorm te staan, dus: ik leef - hij leeft ik reis - hij reist werkwoorden met d Let op de ik-vorm en de hij-vorm van het werkwoord vinden. l. ik vind l. ik loop 2. hij vindt 1. hij loopt 3. wij vinden 3. wij lopen Schrijf je een t? Dat kun je met horen. Denk aan lopen\ Let op bij het schrijven van de persoonsvormen van werkwoorden met d (bijvoorbeeld vinden). ik-vorm: ik vind Er Is gewoon ~en van de woordenboekvorm afgehaald. De d zat al in het werkwoord. hij-vorm: hij vindt De d zat al in het werkwoord. Daar is een t bijgekomen.
u persoonsvomen invullen Met de drie persoonsvormen kun je alle zinnen schrijven. In bijna alle zinnen ftoorje welke persoonsvorm je moet schrijven. Hoor je met welke persoonsvorm je schrijft? Denk dan aan het werkwoord lopen. Let op bij werkwoorden met d. De persoonsvormen van deze werkwoorden zijn lastig. Want je hoort geen verschil tussen ik vind (ik-vorm) en hij vindt (hij-vorm). Denk dan aan het werkwoord lopen. Voorbeelden: (worden) De minister w.. Schrijf je een t of met? Denk: De minister loopt - met t Dan ook: De minister wordt - met t (vinden) V... jij dat ook? Schrijf je een t of niet? Denk: Loop jij? - zonder t Dan ook: Vind jij? - zonder t u werkwoor en met een ik-vor: ~a, ~ij, ~ou Let bij deze werkwoorden op de ik-vorm en de hij-vorm. l. ik sta l. Ïkhou 2. hij staat 2. hij houdt 3. wij staan 3. wij houden Werkwooraen op ~aan Van sommige werkwoorden eindigt de woordenboekvorm op ~aan. gaan, slaan, staan, verstaan Let op de persoonsvormen. l. ik sta 2. hij staat 3. wij staan Werkwoorden met d Van sommige werkwoorden met d hoor je in de ik-vorm geen t. ik snij, ik rij, ik hou De c; wordt daar meestal met geschreven. (Dat mag trouwens wel: ik rij en ik rijd zijn allebei goed.) In de hij-vorm schrijf je de d van de woordenboekvorm wel altijd. ik hou - hij houdt ik snij - hij snijdt
u Tï werkwoorden: overzicht Dit zijn de persoonsvormen van lopen en vinden. ik loop ik vind jij loopt jij vw f loop j ij? vind]i)? hij loopt hij vindt wij lopen wij vinden In het schema staan vijf persoonsvormen. Maar er zijn maar drie verschillende persoonsvormen. De persoonsvorm met jij Is geen aparte persoonsvorm, maar de Ik-vorm of de hij-vorm. jij ervoor? hij-vorm: jij loopt jij erachter? ik-vorm: loop jij? Twijfel je of er een t bijkomt? Denk aan lopen. jij loopt dus ook: jij vindt loop jij? dus ook: vind jij? werkwoorden: zijn, hebben, kunnen, willen, mogen en zullen Onthoud de persoonsvormen van deze zes werkwoorden. Die worden anders gevormd dan de persoonsvormen van andere werkwoorden. zijn ik ben jij bent ben jij? hij. is wij zijn kunnen ik kan jij kunt /cunjij? hij kan wij kunnen mogen ik mag jij mag mag jij? hij mag wij mogen hebben ik heb jij hebt heb]ij? hij heeft wij hebben willen ik wil jij wilt wiljij? hij wil wij willen zullen ik zal jij zult zul jij? hij zal wij zullen