Reader voor pedagogisch medewerkers Module 1: Taalaanbod Wat zeg je en hoe zeg je het Rijk taalaanbod Er is veel verschil in taalaanbod: rijke of arme taal en alles daar tussenin. Het is van belang te weten hoe rijk je taalaanbod aan kinderen is: wat je zegt en hoe je het zegt. Je kunt je taalaanbod leren verrijken. Hoe leren kinderen taal? Voor een voorspoedige taalontwikkeling is het nodig dat jonge kinderen veel taal en volwaardige zinnen horen al vanaf de geboorte. Om taal te leren zijn kinderen afhankelijk van wat zij om zich heen horen. De talige omgeving van jonge kinderen wordt bij de meeste jonge kinderen gevormd door de taal die gebruikt wordt in het gezin en, voor veel kinderen is dat het geval, in de opvangsituatie. Er is veel verschil tussen gezinnen waar het minst gepraat wordt en de gezinnen waar het meest gepraat wordt. Praten... ik wil praten/ik praat Probleem ontdekken... ik weet niet hoe ik het kan zeggen Probleem oplossen... ik luister naar hoe mensen om mij heen het zeggen Nieuwe kennis van taal verwerven... ik weet nu hoe ik het kan zeggen Voor het taalleermechanisme zijn drie belangrijke aspecten aan te wijzen die in gesprekjes onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden: het taalaanbod dat de volwassene geeft de taalproductie van het kind zelf de feedback die de volwassene en andere kinderen daarop geven De taalvaardigheid van kinderen mag niet te snel onderschat worden Een kind dat op een te laag niveau wordt aangesproken, heeft minder kans om zijn taal te ontwikkelen. Voorbeeld Een pedagogisch medewerker heeft een prentenboekje al een paar keer voorgelezen aan peuters. De kinderen kennen het verhaaltje goed maar horen het graag nog een keer. Terwijl ze leest stelt ze vragen: Wat is dat?, Wat gaat de muis nu doen?, Wie komt daar aan? en ze geeft feedback: Ja, de 1
poes en ze voegt toe: De poes loopt achter de muis aan. Het is goed je af te vragen hoe uitdagend haar taalaanbod is en of ze daarmee niet onder het niveau van de kinderen zit. Even later spelen de kinderen spontaan muis en poes en praten daarbij. Je hoort hen zeggen: jij rent naar je holletje. Ik ben de poes en ik kom aansluipen. Ik heb reuzehonger!!! De woorden holletje, aansluipen, reuzehonger staan in de tekst van het boek. Het is duidelijk dat de kinderen die woorden niet alleen begrijpen maar ook zelf gebruiken. Het was beter geweest voor de taalverwerving van de kinderen als de pedagogisch medewerker ook die woorden had gebruikt in het gesprek, zelfs met wat meer variatie, bijvoorbeeld: de muis woont niet meer op zolder. Hij is verhuisd naar de trapkast. En daar is die hongerige poes weer. Hij heeft reuzehonger. Daar komt hij aangeslopen hoor! Hoewel je dus op een vanzelfsprekende en natuurlijke manier met kinderen praat is het toch goed om eens stil te staan bij hoe je taalaanbod naar de baby s, dreumesen en peuters is. Wat vind je daar zelf van? Wat vindt je omgeving van de kwaliteit van je taalaanbod? Bespreek dit onderwerp eens in je team en let op wat je kunt verbeteren. Taal in boeken voor baby s, dreumesen en peuters Boeken zijn een geweldig middel om alle kinderen taal aan te bieden. Rijmpjes en versjes Je begint al met rijmpjes en versjes voorlezen en liedjes zingen bij baby s. Dit soort teksten helpt kinderen om gevoel te ontwikkelen voor de manier waarop klanken in de taal worden gecombineerd. Het besef van gangbare klankcombinaties in taal, ook wel fonologisch bewustzijn genoemd, bepaalt mede hoe succesvol kinderen zijn wanneer zij gaan leren lezen. Boeken met liedjes, versjes en boeken met teksten op rijm horen er zeker bij vanaf de geboorte van een kind. 2
Taal in babyboekjes Veel babyboeken hebben (bijna) geen taal. In deze boeken draait het vooral om de afbeeldingen, die aangewezen en benoemd worden. De taal wordt toegevoegd door de volwassene die met het kind praat over de afbeeldingen. Taal in dreumesboekjes In het tweede levensjaar komen er boeken in beeld met korte teksten. Dat zijn bijvoorbeeld kartonnen boeken met afbeeldingen en namen van boerderijdieren of afbeeldingen van situaties in het dagelijks leven van dreumesen, bijvoorbeeld verzorgingsmomenten, eten en slapen. Er zijn ook boeken met korte verhaaltjes waar dreumesen graag naar luisteren. Het gaat nu minder vaak om het benoemen met losse woorden, maar vaker om zinnen en gebeurtenissen die met elkaar in verband staan. In de interactie wordt het kind actiever: het herkent afbeeldingen, wijst aan en benoemt ook zelf wat het ziet. Taal in peuterboeken 3
Wanneer kinderen tweeëneenhalf jaar oud zijn, kunnen zij steeds beter een verhaaltje volgen. Ze begrijpen nu goed wat er tegen hen wordt gezegd en zij kunnen al aardig verwoorden wat zij denken. De tekst van prentenboeken voor peuters is nog eenvoudig. Ook aanwijsboeken met alleen afbeeldingen zijn nog steeds interessant. De kinderen profiteren van het voorlezen in de voorgaande periode: ze zijn gewend om te bladeren in het boek, te kijken, te luisteren en met de ouders en pedagogisch medewerkers te praten over de plaatjes en het verhaal. Spelenderwijs breiden zij hun woordenschat uit. Vanaf drie jaar kunnen kinderen meestal goed luisteren naar een wat langer prentenboekverhaal. De taal wordt nu wat complexer ( Beer is verlegen en struikelt over zijn woorden. Vlinder luistert vol verbazing. ) Kinderen maken kennis met zinsstructuren en woorden die zij niet gewend zijn te horen in de dagelijkse gesprekken met hun ouders en gesprekken met hun pedagogisch medewerkers, en die voor hen echt bij boeken horen. Kinderen kunnen nu verhalen aan waarin meerdere gebeurtenissen plaatsvinden die met elkaar te maken hebben. Verhalen met een duidelijk plot geven aanleiding tot gesprekken die niet alleen het taalvermogen, maar ook het denkvermogen van de kinderen stimuleren. Als kinderen nadenken over oorzaak-gevolgrelaties of over het verband tussen een probleem in het verhaal en hoe dat in de echte wereld zou kunnen worden opgelost, gebruiken ze functies van hun hersenen die ze later ook gaan inzetten bij begrijpend lezen. 4
Rijk taalaanbod aan baby s en dreumesen: lezen én vertellen Je leest de tekst zoals die in het boekje staat en je weet dat die verschilt van hoe jij zelf vertelt. Let eens op het verschil. Daarom is het goed allebei te doen: je leest en je vertelt: kinderen horen correcte boekentaal én spreektaal door boekentaal horen kinderen andere woorden en correcte zinsconstructies. Als je vertelt bij een plaatje let je op je eigen taalaanbod: wat zeg je en hoe zeg je het De hulpzinnetjes gebruik je als inspiratie voor wat je naar aanleiding van eenvoudige plaatjes vertelt. Labelen (zeggen hoe iets heet) is niet genoeg. De hulpzinnetjes helpen je als je zelf niet goed iets kunt bedenken. Zo zorg je voor rijk taalaanbod. Hulpzinnetjes om te onthouden bij plaatjes van dieren: - hoe een dier heet - wat je aan het dier ziet - wat het dier doet - hoe het dier doet - welk geluid het dier maakt - waar je het dier ziet. Hulpzinnetjes om te onthouden bij plaatjes van dingen: - waar het voorkomt/thuishoort - wie het gebruikt - wat je ermee doet - hoe je dat doet - waarom je dat doet - waarvoor je het gebruikt - of het kind het ook heeft - of het ook in de groep te vinden is. 5