OPDRACHTKAART MM-02-03-01 Toepassingen Voorkennis: Je moet weten wat multimedia inhoudt. Intro: Je kunt multimedia-producties voor allerlei doeleinden gebruiken. Van spelletjes tot encyclopedieën. Door middel van deze opdracht leer je waarvoor ze gebruikt kunnen worden en in welke categorie je een productie kunt plaatsen. Doelen: Als je deze opdracht hebt uitgevoerd, heb je de volgende doelen bereikt: Je kent de verschillen tussen de verschillende multimedia toepassingen. Je kent de specifieke toepassingen. Activiteiten: 1. Lees de theorie Multimedia toepassingen. 2. Reserveer een computer met printer en internetverbinding. 3. Voer de bijgeleverde praktijkopdracht uit. 4. Vul de checklist in. 5. Vul de evaluatie in. Tijd: Voor deze opdracht krijg je 3 lesuren: Theorie bestuderen: maximaal 30 minuten. Uitwerken en presenteren van de praktijkopdracht: 2,5 lesuur Materiaal: Computer met internetverbinding. Toegang tot een media-/ of bibliotheek Beoordeling: Je wordt beoordeeld op zelfstandigheid, volledigheid en zorgvuldigheid, met betrekking tot: De uitwerking van de opdrachten. De presentatie van de uitwerking.
Theorie MM-02-03-02 Multimedia toepassingen Multimediaproducties worden met een bepaalde bedoeling gemaakt. Dit wordt ook wel het doel of de toepassing van de productie genoemd. Hieronder vind je een lijstje van enkele professionele toepassingen: Informatie. Dit zijn informatieve producties. Ze worden ook wel wie, wat, waar producties genoemd. Bijvoorbeeld als je wilt weten welke trein je moet nemen om van Amsterdam naar Eindhoven te reizen, inclusief reistijden en prijzen. Entertainment (vertaald: vermakend, speels ). Dit zijn producties puur voor de ontspanning, zoals computerspelletjes. Educatie (vertaald: om van te leren ). Dit zijn programma s waardoor de gebruiker nieuwe vaardigheden kan leren op een serieuze, professionele manier. Bijvoorbeeld een nieuwe taal of de bediening van een apparaat. Edutainment. Een samenvoeging van de engelse woorden education en entertainment (vertaald: om op een speelse manier van te leren ). Dit zijn producties die meestal voor kinderen zijn ontwikkeld. Het zijn speelse producties waar kinderen iets van kunnen leren. Bijvoorbeeld leren lezen.
Theorie MM-02-03-03 Infotainment. Een samenvoeging van information en entertainment. Dit zijn speelse, informatieve producties die meestal betrekking hebben op hobbies. Bijvoorbeeld over tuinaanleg, astrologie, auto-onderhoud enz.. Naslagwerken. Dit zijn producties met grote hoeveelheden gegevens waarin gericht gezocht kan worden. Bijvoorbeeld encyclopedieën en woordenboeken. Commercie. Dit zijn producties waarbij producten of diensten worden aangeboden. Bijvoorbeeld demo-cd s met daarop verkorte versies van softwareprogramma s of verkoopcatalogie. Presentatie. Dit zijn producties die iets presenteren met een informatief doel. Bijvoorbeeld de jaarcijfers van een bedrijf als toelichting op een lezing.
PRAKTIJKOPDRACHT MM-02-03-04 Wat ga je doen: Selecteer 5 categorieën zoals die in de theorie worden genoemd. Omschrijf per categorie minimaal 2 typische kenmerken. Denk daarbij aan het doel en de doelgroep van de producties (bijvoorbeeld indien mogelijk, iets over de inhoud, manier van presenteren, toegankelijkheid, taalgebruik, stijl, typografie, vorm en kleur). Zoek per categorie 3 multimediaproducties. Dit hoeft niet per se een internet-productie te zijn. Dit mag ook een Cd-rom-productie zijn. Noteer de naam van de producties en geef aan waar je deze productie hebt gevonden. Omschrijf in je eigen woorden waarom jij vindt dat deze productie in een bepaalde categorie hoort. Presenteer je bevindingen aan je docent en/of klas. Als het mogelijk is kun je de sites en/of Cd-rom-producties ook digitaal laten zien. Aantekeningen
Checklist MM-02-03-05 Leerling Docent Heb je overal duidelijk antwoord op gegeven? O O Heb je alle onderdelen uitgevoerd? O O
Evaluatie MM-02-03-06 Theorie: 1. Vond je het theorie-gedeelte duidelijk? Ja,omdat: Nee, omdat: 2. Staan er woorden of begrippen in die niet duidelijk zijn? Zo ja, welke: 3. Hoeveel tijd had je nodig om de theorie te leren? Praktijkopdracht: 4. Wat vond je leuk aan de opdracht? 5. Wat vond je moeilijk aan de opdracht? 6. Wat zou je de volgende keer anders doen? 7. Had je voldoende tijd voor de opdracht? 8. Geef jezelf een beoordeling voor de opdracht. OZeer onvoldoende, omdat: OOnvoldoende, omdat: OMatig, omdat: OVoldoende, omdat: OGoed, omdat: OZeer goed, omdat: 9. Heb je nog andere op-/ of aanmerkingen?