Les 34. Meedoen in het verpleeghuis

Vergelijkbare documenten
Les 2. Naar het ziekenhuis.

Thema Op het werk. Lesbrief 15. Het functioneringsgesprek.

Les 35. Een nieuw paspoort

Thema In en om het huis.

Les 4. Naar de apotheek.

Thema Informatie vragen bij een instelling

Thema Op het werk. Lesbrief 12. In de pauze.

Opstartlessen. Les 1. Kennismaken

Thema In en om het huis.

Thema Op het werk. Les 15. Vrij vragen

Thema Nederlandse cultuur en gewoontes

Les 1. Bij de huisarts

Thema Gezondheid. Les 2. De wachtkamer

Les 3. Familie, vrienden en buurtgenoten

Les 33. Zwangerschap

Thema Gezondheid. Lesbrief 33. In gesprek met de leerkracht.

Thema Op zoek naar werk

Thema Kinderen en school. Les 17. De kinderopvang

Thema In en om het huis

Lesbrief 35. AOW aanvragen.

Thema Op zoek naar werk. Les 10. Het sollicitatiegesprek Afspraken maken

Thema Op het werk. Les14. Opdrachten

Lesbrief 14. Naar personeelszaken.

Thema Op het werk. Les 13. Hoe werkt de machine?

Thema Kinderen en school

Les 4. De fysiotherapeut.

Thema Informatie vragen bij een instelling

Opstartlessen. Les 2. Wonen. Wat leert u in deze les? Veel succes! Een gesprek voeren over wonen. Zeggen hoe u woont.

Les 6. Herhaling thema.

Thema Op het werk. Les 12. De eerste werkdag

Lesbrief 8. Een taxi bellen

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 6. Het sollicitatiegesprek Antwoord geven op vragen

Beginnerslessen. Lesbrief 42. Het inburgeringsexamen

Thema Op zoek naar werk. Les 9. Het sollicitatiegesprek Antwoord geven op vragen

Thema Kinderen en school.

Thema Kinderen en school

Thema In en om het huis

Thema Kinderen en school. Les 18. Voor het eerst naar school

Thema Gezondheid. Les 5. De tandarts

Thema Op zoek naar werk

Thema Gezondheid Beginnerslessen

Pluslessen. Les 42. Contact met elkaar. Wat leert u in deze les? Succes! 0 Een praatje beginnen met onbekenden.

Thema Op zoek naar werk

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. Naar het ziekenhuis.

Lesbrief 3. De fysiotherapeut.

Thema Kinderen en school. Demet TV. Lesbrief 9. De kinderopvang

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 9. Het sollicitatiegesprek Antwoord geven op vragen

Thema Op zoek naar werk

Thema Gezondheid. Les 3. De huisarts

Thema Op het werk. Lesbrief 15. Vrij vragen

Thema Informatie vragen bij een instelling

Thema Op zoek naar werk. Les 7. Naar het uitzendbureau.

Thema Informatie vragen bij een instelling

Thema Kinderen en school

Herhalingsles van het thema Gezondheid

Thema Op het werk. Demet TV. Lesbrief 8. De eerste werkdag

Thema Gezondheid. Lesbrief 5. De tandarts

Thema Op het werk. Lesbrief 14. Opdrachten

Thema Kinderen en school. Lesbrief 20. Op het schoolplein

Thema Op het werk. Lesbrief 16. Herhaling thema.

Thema Informatie vragen bij een instelling

Thema Op het werk. Les 16. Herhaling thema. Wat leert u in deze les? Veel succes!

Thema Op zoek naar werk

Thema Op zoek naar werk. Demet TV. Lesbrief 7. Het sollicitatiegesprek Afspraken maken

Les 4. Eten en drinken, boodschappen doen

Opstartlessen. Lesbrief 9. Muziek. Wat leert u in deze les? Veel succes!

Les 5. Tijd & het weer

Lesbrief 40. Een nieuwe woning zoeken

Herhalingsles van het thema Op zoek naar werk

Thema Gezondheid. Lesbrief 3. Bij de specialist.

Thema Op het werk. Lesbrief 13. Hoe werkt de machine?

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. De wachtkamer

Lesbrief 1. Bij de huisarts

Thema In en om het huis

Les 5. In het ziekenhuis.

Thema Op het werk. Lesbrief 12. De eerste werkdag

Lesbrief 6. Gezondheid

Thema Kinderen en school. Lesbrief 18. Voor het eerst naar school

Spreekopdrachten thema 3 Kinderen

Lesbrief 38. Aangifte doen van geboorte

Thema Kinderen en school. Lesbrief 19. Samen naar de bibliotheek

Thema Gezondheid. Lesbrief 5. De tandarts

Thema Kinderen en school. Lesbrief 19. Samen naar de bibliotheek

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 10. Het sollicitatiegesprek Afspraken maken

Thema Kinderen en school. Les 21. Herhaling thema

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 8. Praten en bellen over een baantje

Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen

Actielessen. Lesbrief 1. Nederlands leren. Wat leert u in deze les? Veel succes!

VERLENGEN KOPEN RUILEN BETALEN

Thema Gezondheid. Lesbrief 3. De huisarts

Thema Op zoek naar werk

Thema Kinderen en school. Lesbrief 10. Voor het eerst naar school

Lesbrief 41. Verhuizen

Thema Informatie vragen bij een instelling

Thema Op het werk. Lesbrief 13. Hoe werkt de machine?

Thema Informatie vragen bij een instelling

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 5. Werk vragen in een winkel

Thema In en om het huis

Spreekopdrachten thema 3 Kinderen

Thema Gezondheid. Lesbrief 1. Een afspraak maken

Transcriptie:

http://www.edusom.nl Thema Gezondheid Les 34. Meedoen in het verpleeghuis Wat leert u in deze les? Informatie over de activiteiten in het verpleeghuis begrijpen Van twee woorden één lang woord maken Vragen en zeggen hoe u zich voelt Veel succes! Deze les is ontwikkeld in opdracht van: Gemeente Den Haag en DWI Amsterdam

HET GESPREK Opdracht 1. Lees het gesprek. Tip: u kunt het gesprek ook beluisteren via de website! HET GESPREK. DEEL 1. Mevrouw Sing kan niet goed meer lopen. Daarom is ze in een verpleeghuis. Ze praat met Nadia die in het verpleeghuis werkt. Mevrouw Sing: Mevrouw Sing: Mevrouw Sing: Mevrouw Sing: Mevrouw Sing: Mevrouw Sing: Goedemorgen, mevrouw Sing. Goedemorgen. Hoe gaat het? Voelt u zich al een beetje thuis? Nou Het is zeker best moeilijk hè.. Ja, het is moeilijk. Ik ben gewend om altijd alles zelf te doen Het hele huishouden: koken, boodschappen, mijn huis schoonmaken. Ja, en nu moet ik alles vragen. En wachten Ja, t is moeilijk om afhankelijk te zijn. Dat is echt wennen. Ja, als je altijd zelfstandig geweest bent Maar toch, u kunt hier ook nog een heleboel doen Ja? Ja zeker! U kunt helpen met kleine dingen in het huishouden, kleine klusjes, bijvoorbeeld de tafel dekken of de tafel afruimen. Dat vinden wij heel fijn, als mensen helpen. Ja.. dat wil ik wel. En voor u zelf is het ook prettig. Dan voelt u zich minder afhankelijk. 2 2

DE WOORDEN Opdracht 2. Lees de woorden. Zoek deze woorden op in het gesprek op pagina 2. Zet er een streep onder. Tip: U kunt de woorden ook beluisteren via dewebsite. Je thuis voelen Je thuis voelen is je rustig en goed voelen. Je voelt je zoals in je eigen huis. Voorbeeld: Het is niet prettig in het ziekenhuis. Ik voel me er niet thuis. Afhankelijk zijn Als je afhankelijk bent, dan heb je hulp nodig. Voorbeeld: Hij is zestien en nog afhankelijk van zijn ouders. Zij betalen alles voor hem. Gewend zijn Als je gewend bent, is het gewoon voor je. Voorbeeld: Ik ben gewend om vroeg op te staan. Ik doe het elke dag. Het huishouden Het huishouden is het werk dat je doet om je huis schoon en netjes te houden. Voorbeeld: Op zondag doet hij het huishouden. Hij maakt de kamers schoon en kookt het eten. Zelfstandig zijn Als je zelfstandig bent, ben je niet afhankelijk van anderen. Je kunt het zelf. Voorbeeld: Mijn kinderen gaan zelfstandig naar school. Ik hoef ze niet te brengen. Tip woorden leren Zeg de woorden hardop voor u zelf. Dat is een goede manier om een nieuw woord niet te vergeten. Leer elke dag drie woorden. 3 3

VRAGEN BIJ HET GESPREK Opdracht 3. Geef antwoord op de vragen. 1. Voelt mevrouw Sing zich thuis in het verpleeghuis? 2. Deed mevrouw Sing alles zelf in haar huishouden? 3. Is mevrouw Sing altijd afhankelijk geweest? 4. Kan mevrouw Sing de mensen in het verpleeghuis helpen? Bekijk de antwoorden op p. 25. 4 4

HET GESPREK Opdracht 4. Lees het gesprek. Let op! U kunt het gesprek ook beluisteren via de website! HET GESPREK. DEEL 2. Nadia en mevrouw Sing praten verder. Vindt u het leuk om te helpen? Mevrouw Sing: Jawel. Maar ach, zoals vroeger wordt het niet meer Dansen, dat deed ik zo graag! Of naar een muziekavond Ik begrijp het. Maar niet zo somber.. muziekavonden zijn hier ook! Mevrouw Sing: Ja? Op donderdag. Elke donderdagavond is er een muziekavond. Mevrouw Sing: O ja. En dansen: één keer per maand hebben we rolstoeldansen! Mevrouw Sing: Wat zeg je nou, kind? Rolstoeldansen! Dansen in de rolstoel. Mevrouw Sing: O. Lijkt u dat niet leuk? Mevrouw Sing: Nou nee. O. Maar gelukkig zijn hier nog veel andere dingen te doen hoor 5 5

DE WOORDEN Opdracht 5. Lees de woorden. Zoek deze woorden op in het gesprek op pagina 5. Zet er een streep onder. Tip: U kunt de woorden ook beluisteren via de website. Vroeger Vroeger is in het verleden. Voorbeeld: Vroeger woonde Kofi in Ghana. Nu woont hij in Nederland. Somber Als je somber bent, vind je niets leuk. Je bent verdrietig over alles. Kom, niet zo somber, lach eens! Dansen Dansen is mooi bewegen bij muziek. Voorbeeld: Het is feest. De muziek begint, we gaan dansen. De rolstoel Een rolstoel is een stoel met grote wielen voor mensen die niet kunnen lopen. Voorbeeld: Door het ongeluk kon hij niet meer lopen. Hij zit nu in een rolstoel. 6 6

VRAGEN BIJ HET GESPREK Opdracht 6. Beantwoord de vragen. 1. Wil mevrouw Sing wel helpen? 2. Is mevrouw Sing vrolijk? 3. Is er elke week rolstoeldansen? Bekijk de antwoorden op p. 25. 7 7

HET GESPREK Opdracht 7. Lees het gesprek. U kunt het gesprek ook beluisteren via de website. HET GESPREK. DEEL 3. Nadia en mevrouw Sing praten verder over de activiteiten in het verpleeghuis. Mevr. Sing: Mevr. Sing: Mevr. Sing: Mevr. Sing: Mevr. Sing: Elke maandag is er zingen. U kunt ook meedoen met de kaartclub. Is dat elke week? Ja, dat zijn de vaste activiteiten. Maar er zijn ook andere activiteiten, toneel, werken met bloemen. En de dagtochtjes natuurlijk! Dagtochtjes? Nou, dan gaan we een dagje weg met de bus. De rolstoelbus. Uw familie mag ook mee. O, dat is gezellig! En dan is er nog de kookgroep. Dan kookt u samen met andere bewoners. Voor wie koken we dan? Voor elkaar! U maakt het eten samen klaar en eet het gezellig samen op. O, dat lijkt me heel leuk, zo n kookclub. Ik ben dol op koken! 8 8

DE WOORDEN Opdracht 8. Lees de woorden. Zoek deze woorden op in het gesprek op pagina 8. Zet er een streep onder. Tip: U kunt de woorden ook beluisteren via de website. De activiteit Een activiteit is iets dat je kunt doen. Voorbeeld: voor de kinderen waren er veel activiteiten: sport, spelletjes en film. Gezellig Als het gezellig is, is het prettig en leuk. Voorbeeld: Wat een gezellige kamer. Ik vind het hier heel leuk en fijnvoel me hier echt thuis. De bewoner De bewoner van een huis is de persoon die in het huis woont. Voorbeeld: Ik ben de bewoner van nummer 12. Ik woon er al 6 jaar. Dol zijn op Als je dol op iets bent, vind je dat erg leuk. Voorbeeld: Hans is dol op lezen. Als hij vrij heeft, leest hij de hele dag. Tip woorden leren Zeg de woorden hardop voor u zelf. Dat is een goede manier om een nieuw woord niet te vergeten. 9 9

VRAGEN BIJ HET GESPREK Opdracht 9. Is de zin goed of fout? Zet een kruisje. 1. Elke dinsdag is er zingen. Goed Fout 2. De kaartclub is elke maand. 3. Tijdens de dagtochtjes mag de familie mee. 4. Het koken doe je voor je familie. 5. Mevr. Sing houdt van koken. Bekijk de antwoorden op p. 25. 10 10

Samenvatting Lees of beluister het hele gesprek nog een keer. Wat wordt er gezegd? Schrijf in vijf zinnen op waar het gesprek over gaat. Let op: schrijf dus alleen het belangrijkste op! 1 2 3 4 5 Bekijk de antwoorden op p. 25. 11 11

GRAMMATICA Oefening 10. Maak van twee woorden 1 lang woord. Soms kan je van twee woorden één lang woord maken. Kijk maar naar het voorbeeld. Een huis waar je verpleegd wordt is een Verpleeghuis Nu zelf. Doe mee. Maak een nieuw lang woord. 1. Een avond met muziek is een 2. Een avond met dans is een 3. Dansen met je rolstoel is 4. Een bus voor rolstoelen is een 5. Een groep om te koken is een 6. Een club om te kaarten is een 7. Een tochtje van een dag is een Bekijk de antwoorden op p. 25. 12 12

SPREKEN Opdracht 11. HOE ZEG JE DAT? U wilt vragen hoe een ander zich voelt. Vraag dan: - Hoe voelt u zich? - Bent u een beetje somber? - Bent u verdrietig? - Bent u blij? - Bent u tevreden? - Voelt u zich hier thuis? U wilt vertellen hoe u zich voelt. Zeg dan: - Ik voel me goed! - Ik voel me zo somber - Ik ben een beetje verdrietig.. - Ik ben tevreden. - Ik voel me echt thuis! Nu u! Praat hardop voor uzelf. Probeer ook antwoord te geven op de vragen. - Hoe voelt u zich? - Bent u een beetje somber? - Bent u verdrietig? - Bent u blij? - Bent u tevreden? - Voelt u zich hier thuis? 13 13

ACTIVITEITEN Opdracht 12. Welke activiteiten zijn er in een verpleeghuis? Trek lijnen tussen de woorden en de plaatjes die bij elkaar horen. Rolstoeldansen Muziekavond Kaartclub Zingen Toneel Werken met bloemen Dagtochtjes Welke activiteit blijft over?. Bekijk de antwoorden op p. 26. 14 14

SCHRIJVEN Opdracht 13. Zelfstandig zijn of afhankelijk zijn. Als je veel alleen kan, dan ben je zelfstandig. Als je veel en vaak hulp van anderen nodig hebt, dan ben je afhankelijk. Zet een kruisje in de juiste kolom. Zelfstandig Afhankelijk Jouw ouders betalen je huur. Jouw moeder wast je kleren. Jij kookt je eigen eten. Jij betaalt alles zelf. Jij kan je eigen auto reparen. De timmerman komt om de schuur te maken. Elke avond kookt jouw vriendin voor je. Jij kan alles in huis zelf repareren. Bekijk de antwoorden op p. 26. 15 15

DE WOORDEN Opdracht 14. Vul het goede woord in op de Kies uit: bewoner, afhankelijk, zelfstandig, somber, vroeger, dol zijn op, je thuis voelen en dansen. Maak daarna een woord van de letters in de rode vakjes. Iemand die er woont....... Eerder...... Iets leuk vinden......... Niet blij...... Niet afhankelijk........... Ergens gewend zijn............. Een leuke activiteit...... 16 16

Niet zelfstandig zijn.......... Het woord dat overblijft is 17 17

Bekijk de antwoorden op p. 27 DE WOORDEN Opdracht 15. Woordzoeker! Zoek de volgende woorden: Van boven naar beneden Van links naar rechts Schuin (Moeilijk!) Zelfstandig Huishouden Bewoner Activiteit Somber Je thuisvoelen Dolzijnop Afhankelijk Dansen Gezellig Rolstoel Gewend zijn Vroeger 18 18

Bekijk de antwoorden op p. 27 SPREKEN Spreek samen! Doe samen met uw taalvriend de spreekopdrachten. Lees samen. De een leest A, de ander B. Opdracht 16. Lees samen met uw taalvriend: A Voelt u zich al thuis? Voelt u zich al thuis in het verpleeghuis? B Het is wel wennen! Het is wel wennen! A Het is zeker moeilijk? Het is zeker moeilijk? 19 19

B Ik was gewend om alles zelf te doen. Ik was gewend om alles zelf te doen. A Dan is het zéker wennen! Dan is het zéker wennen! B Koken, boodschappen, huis schoonmaken Koken, boodschappen, huis schoonmaken A Het huishouden doen, Het huishouden doen. B Zelfstandig te zijn. Zelfstandig te zijn. A Maar hier kunt u helpen. Hier kunt u helpen B Als ik kan helpen, is dat heel fijn Als ik kan helpen, is dat heel fijn?? VRAAG VAN DE LES?? Wat voor activiteiten zijn er in een verpleeghuis? 20 20

SPREKEN Spreek samen! Opdracht 17. Lees samen met uw taalvriend: A Wat is er te doen? Wat is er te doen? B U kunt hier helpen. U kunt hier helpen. A Met kleine klusjes? Met kleine klusjes? B Tafel dekken, eten koken. Tafel dekken, eten koken. A En wat nog meer? En wat nog meer? B Kaarten en zingen en meer van die dingen. Kaarten en zingen en meer van die dingen. A En verder? En verder? B U kunt ook met een dagtochtje mee. U kunt ook met een dagtochtje mee. A En wat nog meer? En wat nog meer? B U kunt ook dansen. U kunt ook dansen. A Maar zoals vroeger wordt het niet meer! Maar zoals vroeger wordt het niet meer! 21 21

TIP VAN DE WEEK Woorden leren. Leer woorden met tegenstellingen. Bijvoorbeeld: niet jong maar oud. Niet somber. maar vrolijk. Sommige tegenstellingen maak je door on- voor het woord te zetten. Luister goed. - Niet tevreden, maar ontevreden. - Niet zelfstandig, maar onzelfstandig. - Niet afhankelijk, maar onafhankelijk - Niet gezellig, maar ongezellig. - Niet regelmatig, maar onregelmatig. 22 22

LEZEN Opdracht 18. Lees. DE INFORMATIE. Verzorgings- en verpleeghuizen. Als u niet meer zelfstandig kunt wonen, kunt u opgenomen worden in een verzorgingshuis of een verpleeghuis. In een verzorgingshuis wonen oudere mensen die verzorging nodig hebben. Zij kunnen bijvoorbeeld niet goed meer zien of niet zo goed meer lopen. Daarom kunnen ze niet meer zelfstandig wonen in hun eigen huis. Als u in een verzorgingshuis woont, krijgt u hulp met wassen, aankleden, eten, enzovoorts. In een verzorgingshuis zijn vaak activiteiten: zoals een kaartclub of een biljartclub, een muziekavond of een toneelavond. Een verpleeghuis is voor mensen die niet zelfstandig kunnen wonen omdat ze ernstige klachten hebben. Dat kan lichamelijk zijn, bijvoorbeeld door een ongeluk of psychisch, bijvoorbeeld door dementie. De bewoners van een verpleeghuis krijgen heel veel zorg, veel meer dan in een verzorgingshuis. Sommigen kunnen na een tijdje weer terug naar hun eigen huis of naar het verzorgingshuis. Maar er zijn ook veel mensen die jarenlang in een verpleeghuis blijven. Ook in een verpleeghuis zijn er allerlei activiteiten voor de bewoners. Sommige ouderen hebben minder ernstige problemen. Zij krijgen thuis hulp van familie of vrienden. Voor hen zijn er de dagbehandelingscentra. In zo n centrum wordt overdag zorg gegeven op minstens drie dagen per week. Dat is ook belangrijk voor de familie. Dan kunnen zij op die dagen een keer wat anders doen. 23 23

PRAKTIJK Opdracht 19. Kijk in de praktijk. DE PRAKTIJKOPDRACHT U moet veel met Nederlands oefenen in de praktijk. 1. Kijk eerst welk verpleeg uw buurt is. Zoek het op in het telefoonboek, de Gouden Gids of op het internet. Of vraag het aan iemand. 2. Ga daarna op bezoek bij dat verpleeghuis. Vraag welke activiteiten er zijn. 24 24

HOE GAAT HET? Opdracht 20. Kent u de woorden? Kruis aan. dol zijn op de bewoner gezellig de activiteit de rolstoel dansen somber vroeger zelfstandig zijn het huishouden gewend zijn afhankelijk zijn je thuis voelen Opdracht 21. Kunt u het in het Nederlands? Deze les ging over activiteiten in een verpleeghuis. U heeft geleerd om te vragen hoe iemand zich voelt, om te vertellen hoe u zich voelt en om van twee woorden één lang woord maken. En u? Kent u de activiteiten in een verpleeghuis en kunt u van twee woorden één lang woord maken? En hoe goed kunt u vragen stellen en vertellen hoe het gaat? Kunt u dat nu goed? Of een beetje? Of nog niet zo goed? Schrijf het op. Zet een kruisje. Goed Gaat wel Niet zo goed... Ik ken de activiteiten in een verpleeghuis. Ik kan vragen hoe iemand zich voelt. Ik kan vertellen hoe ik mij voel. Ik kan van twee woorden één lang woord maken. 25 25

ANTWOORDBLAD Opdracht 3. 1. Nee. Zij voelt zich niet thuis. 2. Ja. Ze deed alles. 3. Nee. Ze was juist zelfstandig, ze deed alles zelf. 4. Ja. Ze kan helpen met kleine klusjes. Opdracht 6. 1. Ja. Zij wil graag helpen. 2. Nee, ze is somber. 3. Nee, elke maand. Opdracht 9. 1. Fout. Elke maandag is er zingen. 2. Fout. De kaartclub is elke week. 3. Goed. Bij de dagtochtjes mag de familie mee. 4. Fout. Het koken doe je voor elkaar. 5. Goed. Mevr. Sing houdt van koken. Samenvatting Let op! Dit is een samenvatting van het gesprek, hierin staan de belangrijkste dingen uit het gesprek. Uw vijf zinnen kunnen anders zijn! Mevrouw Sing was gewend om alles zelf te doen. In het verpleeghuis is ze afhankelijk. Nadia vertelt dat mevrouw Sing in het verpleeghuis kan helpen met klusjes. Dat is prettig voor iedereen. Mevrouw Sing hield van dansen en van muziekavonden. Nadia vertelt dat er in het verpleeghuis ook muziekavonden zijn. Ook is er rolstoeldansen. En nog meer activiteiten. Nadia vertelt over zingen, de kaartclub en andere activiteiten. Er zijn ook dagtochtjes. En een kookclub. Dat vindt mevrouw Sing leuk. Opdracht 10. 1. Een avond met muziek is een muziekavond. 2. Een avond met dans is een dansavond. 3. Dansen met je rolstoel is rolstoeldansen. 4. Een bus voor rolstoelen is een rolstoelbus 5. Een groep om te koken is een kookgroep. 6. Een club om te kaarten is een kaartclub. 7. Een tochtje van een dag is een dagtochtje. 26 26

Opdracht 12. Rolstoeldansen Muziekavond Kaartclub Zingen Toneel Werken met bloemen Dagtochtjes Welke activiteit blijft over? Dagtochtjes. Opdracht 13. 1. Dit is afhankelijk. 2. Dit is afhankelijk. 3. Dit is zelfstandig. 4. Dit is zelfstandig. 5. Dit is zelfstandig. 6. Dit is afhankelijk. 7. Dit is afhankelijk. 8. Dit is zelfstandig. 27 27

Opdracht 14. 1. Bewoner 2. Vroeger 3. Dol zijn op 4. Somber 5. Zelfstandig 6. Je thuis voelen 7. Dansen 8. Afhankelijk Het woord dat je kan maken is: rolstoel. Opdracht 15. Vraag van de les: Een paspoort. Een paspoort is duurder. 28 28

EXTRA OEFENEN VOOR HET INBURGERINGSEXAMEN Deze les over het verpleeghuis past in het thema 4 Gezondheid en gezondheidszorg van KNS van het Inburgeringsexamen. OEFENEN VOOR HET EXAMEN LUISTEREN Luister naar het gesprek van de les. Luister via http://www.edusom.nl en / of via www.stationnederlands.nl. Maak daarbij de vragen van opdrachten 3 en 6 en maak de oefeningen van Station Nederlands. OEFENEN VOOR HET EXAMEN SPREKEN Zoek een taalvriend, iemand die goed Nederlands spreekt. Doe opdracht 11, 16 en 17. uit deze les met uw taalvriend. OEFENEN VOOR HET EXAMEN LEZEN Voor het examen Lezen kunt u oefenen met de opdrachten 3 en 6 bij de tekst van de gesprekken uit deze les. Ook kunt u oefenen met de extra opdracht. OEFENEN VOOR HET EXAMEN SCHRIJVEN Zoek een taalvriend, iemand die goed Nederlands spreekt. Doe opdracht 6 (de samenvatting) uit deze les met uw taalvriend. Kijk voor meer informatie over het inburgeringexamen op: http://www.inburgeren.nl/inburgeraar/examen/examen.asp Maak de voorbeeldexamens. Beginnersles 42 van Station Nederlands gaat ook over het examen. 29 29

Hoe leer je Nederlands? Door veel te oefenen in de praktijk. Door de lessen van Edusom te volgen op radio, tv en internet. Door met deze lesbrieven te werken. En met Station Nederlands. Kijk ook eens op Oefenen.nl. Daar vindt u programma s over taal, maar ook over rekenen, gezondheid en nog veel meer. Kijk naar AT5 en Leef & Leer. Zoek een taalvriend om spreken en schrijven te oefenen. En zoek een taalcursus om nog meer te leren. U kunt ook naar het Taalspreekuur van de OBA gaan. Veel leerplezier! 30 30

Meer oefenen? Kijk naar films van ETV. Op ETV en de website www.etv.nl zijn veel programma s te vinden. Doe de extra opdrachten. Opdracht 1. Bekijk de film uit het programma Gewoon. Hoezo gewoon op: http://www.etv.nl/index.cfm?act=programma.speel&flm=&pid=63&aid=865 Opdracht 2. Zet een rondje om het goede antwoord. 1. Hoe oud is de mevrouw in het filmpje? a. 70 jaar. b. 75 jaar. c. 94 jaar. 2. Moet de mevrouw zelf koken? a. Nee. b. Ja. c. Dat is niet duidelijk. 3. Is de mevrouw blij dat ze in het verzorgingshuis is? a. Nee. b. Ja. c. Dat is niet duidelijk. Opdracht 3. Geef antwoord op de vragen. 1. Wat heeft de vrouw gisteren gegeten? Schrijf het menu op. 2. Wat heeft de vrouw vandaag gegeten? 31 31

Opdracht 4. Geef antwoord op de vraag. Wilt u zelf naar een verzorgingshuis of wilt u liever bij de kinderen wonen? Waarom wilt u dat? Opdracht 5. Lees de tekst op p. 31 en kies het goede antwoord. 1. Wie is er somber? a. Aisha. b. Mara. c. De moeder van Mara. 2. Waarom zit de moeder van Mara in een verpleeghuis? a. Omdat ze dement is. b. Omdat ze oud is. c. Omdat ze zelfstandig is. 3. Voelt de moeder van Mara zich thuis in het verpleeghuis? a. Nee, ze heeft geen andere contacten daar. b. Ja, ze heeft contact met een andere bewoner. c. Nee, ze drinkt in haar eentje thee. 32 32

EEN PROBLEEM? Aisha en Mara drinken samen koffie. Mara is heel stil. Ze zegt bijna niets. Wat is er met je? vraagt Aisha. Heb je een probleem? Ja, zegt Mara. Mijn moeder zit in een verpleeghuis. Het gaat niet goed met haar. Waarom zit je moeder in een verpleeghuis? vraagt Aisha. Omdat ze dement is zegt Mara. Ze vergeet steeds meer dingen. Ze kan niet meer zelfstandig wonen. Aisha snapt dat Mara somber is. Voelt je moeder zich wel thuis in het verpleeghuis? Mara vertelt dat haar moeder wel contact heeft met een andere bewoner, haar buurvrouw. Ze drinken samen thee en doen soms mee aan activiteiten. Dat is toch gezellig! zegt Aisha. En in een verpleeghuis kunnen ze goed voor demente mensen zorgen. Mara lacht even. Denk je? vraagt ze. 33 33

ANTWOORDBLAD MEER OEFENEN Opdracht 2 1. Hoe oud is de mevrouw in het filmpje? c. 94 jaar. 2. Moet de mevrouw zelf koken? a. Nee. 3. Is de mevrouw blij dat ze in het verzorgingshuis is? b. Ja. Opdracht 3 Wat heeft de mevrouw gisteren gegeten? Chili con carne Andijvie-puree Griesmeel Wat heeft de mevrouw vandaag gegeten? Hamlapjes Schorseneren Choco-vanillevla Opdracht 5 1. b. Mara. 2. a. Omdat ze dement is. 3. b. Ja, ze heeft contact met een andere bewoner. 34 34