Ik weet het niet. Ik vraag om hulp. Mag ik naar het toilet gaan, alstublieft? Ik begrijp het niet. Mag ik een zakdoek gaan halen, alstublieft?

Vergelijkbare documenten
U21 mezelf en anderen voorstellen. Ik heet Ric. / M n naam is Verdonk. Wat is je voornaam? M n voornaam is Luc. Ziehier m n vriend. Hij heet Yvon.

Ik stel me voor VOCABULAIRE RAPPEL. een huis (het) une maison. een meisje (het) une ville. een huisdier (het) un animal domestique A RETENIR

UNITE 26 : On a joué, on a nagé, on a chanté!

Aantekening Frans les pronoms personnels

Ik stel me voor VOCABULAIRE RAPPEL A RETENIR. domestique. Je suis en quatrième année. Ik zit in het vierde leerjaar. un cobaye, un cochon d Inde

Juin Juni Avril April Mai Mei 2019

Mogelijke 'vragen' mondelinge examens zesde leerjaar (per 4 contacten):

Bonjour, Amicalement. Peter SE PRÉSENTER (2DE GRAAD BSO)

GEZONDHEID (La santé)

Éventail-junior. woordkaarten

naam :.. nr. : klas :.. computer :..

Praktische zaken omtrent de vakantieregeling EGOV SELECT

Quel travail font tes parents? Ma mère travaille à la maison et mon père travaille dans une office. Welk

VOCABULAIRE FRANCOFAN 1 MODULE 1 5. bonjour goeiedag voilà daarzo. salut hallo voici hierzo. oui ja aussi ook. non nee d accord ok.

6,6. Begrippenlijst door Jessy 1095 woorden 25 juni keer beoordeeld. Grandes Lignes Phrases Clés. Hoofdstuk 1. Ça va? = Hoe gaat het?

J aimerais savoir. Que je suis content! Pourrais-tu parler plus lentement? Bouger me fait mal.

naam :.. nr. : klas :.. computer :..

Zich voorstellen. Hoofdstuk 1 Chapitre 1. Se présenter OBJECTIFS

Wie helpt? Weet je het nog? Luister en kies de juiste foto. Datum:... Klas:... Naam:... Voornaam:...

Chapitre 4, Ensemble!

Veilig werken? Da s kinderspel! Travailler en toute sécurité? Un jeu d enfant!

MÉTRO, BOULOT, DODO. Unité 1. Vocabulaire 1 Lees de zinnen en kruis het juiste woord / de juiste uitdrukking aan.

Anamnese Meertalige Kinderen

l'argent Donne. L'argent! pris J'ai pris mon suppositoire. Dépêche-toi! sûr - T'es sûr? Je connais quelqu'un qui peut. Merci Merci. Au revoir.

Vocabulaire September - december Vijfde leerjaar klas Birgit

Nomenclatuur en prijzen

naam :.. nr. : klas :.. computer :..

Unité 6 Diagnose Kopieerblad 1

III. L adjectif. III. L adjectif. 1. Accord de l adjectif 1.1 L adjectif prend s 1.2 L adjectif + E 1.3 L adjectif substantivé

c) Nat weer Temps humide

52686 MONITEUR BELGE Ed. 2 BELGISCH STAATSBLAD

Taalregels. Praten, hebben, zijn, gaan, De werkwoorden

Voyage Logement. Logement - Trouver. Logement - Réserver. Demander son chemin vers un logement

Leer je talen. Downloads Basiskennis verankeren

Gebruik 3 zinnen in het Nederlands tijdens een vergadering. Spreek Nederlands tijdens de koffiepauze.

du lundi 20 octobre jusqu au vendredi 24 oktober 2014

Reizen Accommodatie. Accommodatie - Vinden. Accommodatie - Boeking. Où puis-je trouver? Om de weg naar je accommodatie vragen

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Vous pouvez m'aider, s'il vous plaît?

4 nummer 1 nummer 2 nummer 3

k ga naar school e vais à l ecole

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie

AAN DE ANDERSTALIGE OUDERS VAN KINDEREN IN DE SCHOLEN VAN TERVUREN

Kennismaken met AIM Introductie. Janny Spreen Dr. Nassau College, loc. Gieten 31 maart 2016

SECTION 7. LES PRONOMS PERSONNELS de persoonlijke voornaamwoorden

Comprendre et se faire comprendre commence par s exprimer en néerlandais

Mijn vriendenboek. Voornaam: Gewicht:

VOCABULAIRE DES DISCIPLINES

6,2. Samenvatting door Jens 368 woorden 10 februari keer beoordeeld. 1.-Woorden SO en GP Frans (15/ )

geen voorzetsel in het NL iemand antwoorden répondre à qn ( = quelqu'un = iemand )

Reizen Accommodatie. Accommodatie - Vinden. Accommodatie - Boeking. Waar kan ik vinden? Où puis-je trouver? Om de weg naar je accommodatie vragen

Spreek Nederlands tijdens de koffiepauze. Gebruik 3 zinnen in het Nederlands tijdens een vergadering.

Unité 6 Diagnose Kopieerblad 1

Vendredi le dix-huit de cembre 2015.

En action 6. Woordtrainer. Salut! Ga naar voor meer informatie.

Leer je talen. Podcast woordenlijsten

Op het potje Sur le petit pot

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt

Talenquest Frans 2thv: Grammatica

J' à Amersfoort, Lindenlaan 23.

Voyage Logement. Logement - Trouver. Logement - Réserver. Waar kan ik vinden? Demander son chemin vers un logement

57936 MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD

Objectif général J aime lire ce livre O O O O O. Je peux comprendre un roman sous forme de récit de voyage de quelqu un de mon âge

Néerlandais. Schoolmateriaal WOORDENSCHAT. Prépositions utiles. met avec op. sur in. dans.

LEXIQUE DE BASE FRANS VOOR DE LAGERE SCHOOL

NUCLEAIR RISICO? BEREID JE VOOR! Meer tips op Informeer je op

pendant le mieux serait de il vaut mieux

Een ideale school. Tijd voor een toets! Luister en vul aan of teken Naam:... Voornaam:... Klas:... Datum:...

BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE

LES CHIFFRES DE 1 À 40 (1STE GRAAD BSO)

Planning events. 1 er SEMESTRE / SEMESTER 2014

Un siècle de peinture belge. peinture belge. rencontre de deux collections. rencontre de deux collections

38 heures pour les entreprises qui occupent moins que 50 travailleurs;

Schrijf de werkwoorden in de juiste vorm in de vakjes. Schrijf ook bij elke persoon de juiste naam

NOM, Prénom :. Dit is een schrift. Dit is een boek. Dit is een papier Dit is een blad. Dit is een schoen. Dit is een schoe. Dit is een schoon.

Exercice A Vocabulaire F-N I Vertaal de vetgedrukte woorden in het Nederlands. II Noteer het juiste woord en vertaal het in het Nederlands.

basiszinnen spreekvaardigheid

COMMISSION PARITAIRE DE L'AGRICULTURE CONVENTION COLLECTIVE DE TRAVAIL DU 30 AVRIL 1999

COURT-SAINT-ETIENNE - RIXENSART - IXELLES/ELSENE. RIXENSART Rue Auguste Lannoye. RIXENSART Chaussée de Wavre. RIXENSART Route Provinciale

Box and Blocks Test Of Manual Dexterity

BEGINNERSCURSUS DAG 6

Het minimum toepasselijk op het bediendenpersoneel, wordt vanaf 1 januari 2000 bepaald :

Épreuve de juin 2019 Compréhension à la lecture Néerlandais

Épreuve de juin 2019 Compréhension à la lecture Néerlandais

MARCHE À SUIVRE Cohésion et cohérence d un texte (EE) Concours MediaReporter

INHOUDSTAFEL. Les 1 Terug naar school! Les 2 Na school TAALCHECK. Les 3 Je ziet er goed uit! Les 4 - Vakantie... Schiet in actie!

BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE

BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE

VL NATIONALE 2-8 DEC 2018 GENT

GOUVERNEMENTS DE COMMUNAUTE ET DE REGION GEMEENSCHAPS- EN GEWESTREGERINGEN GEMEINSCHAFTS- UND REGIONALREGIERUNGEN

Chers parents, Les examens approchent

E. Cours 4: Mes goûts

MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD

Lente / Zomer Cursussen Frans PAYS-BAS AMSTERDAM

Exercice 18a De Franse schooldagen zijn lang (omdat er meer lesuren zijn dan in andere landen).

Vakantietaak Nederlands

Bulletin d informations novembre 2016

Hôtel Eurocatering. 26 oct. Sauna 24, , oct. Petit-déjeuner 14, ,50. Sous-total 3645,25 TVA 21% 765,50.

MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD. Numéro tél. gratuit : Gratis tel. nummer : N. 351 INHOUD SOMMAIRE. 144 bladzijden/pages

CONVENTION COLLECTIVE DE TRAVAIL 1999 SALAIRES

Transcriptie:

Wat zeggen de leerlingen in de klas? 1. Mag ik naar het toilet gaan, alstublieft? 4. Ik weet het niet. Ik vraag om hulp. Puis-je aller aux toilettes, s'il vous plait? 2. Mag ik een zakdoek gaan halen, alstublieft? 5. Je ne sais pas. Je demande de l'aide. Ik begrijp het niet. Puis-je aller chercher un mouchoir, s'il vous plait? Je ne comprends pas. 3. Mag ik gaan drinken, alstublieft? 6. Dank u. Dank je. Puis-je aller boire, s'il vous plait? Merci. 1. 2. 3. 4. 5. 6.

LOGOS COMPETENCES LINGUISTIQUES (rouge) 1) Spreek! 2) Spreek! 3) Luister! 4) Lees! 5) Schrijf! Parle! Parle! Écoute! Lis! Écris! LOGOS SAVOIRS (bleu) 1) Woordenschat 2) Bouwstenen 3) Oefen! Vocabulaire Fondements Exerce-toi! LOGOS COMPETENCES TRANSVERSALES (brun) 1) Ontdek! Découvre! LOGOS AUTRES (vert) 1) Teken! 2) Kleur! 3) Knutsel! 4) Kook! 5) Speel! Dessine! Colorie! Fais du bricolage! Cuisine! Joue! 6) Beeld uit! 7) Draag voor! 8) Zing! 9) Raad! 10) Lach maar! Mime! Récite! Chante! Devine! Rigole! 11) Luister naar de CD! Écoute le CD! 12) Luister naar de CD! Écoute le CD! 13) Kijk naar de filmpjes! 14) Klaar voor een toets? 15) Tijd voor een toets! Regarde les petits films! Prêt pour un test? (orange) Il est temps de faire un test! (rouge)

Wat zeggen we in de klas? (1) 1. Sta op! 4. Kom binnen! Lève-toi! Entre! 2. Ga zitten! 5. Ga buiten! Assieds-toi! Sors! 3. Zwijg! 6. Steek je vinger op! Tais-toi! Lève ton doigt! 1. 2. 3. 4. 5. 6.

Wat zeggen we in de klas? (2) 7. 10. Herhaal! Vul in! Répète! Complète! 8. 11. Kijk naar het bord! Knip uit! Regarde le tableau! Découpe! 9. 7. 12. Antwoord! Plak! Réponds! Colle! 8. 9. 10. 11. 12.

Wat zeggen we in de klas? (3) 13. Doe de deur dicht! 16. Neem je map! Ferme la porte! Prends ton classeur! 14. Kleur de bloem! 17. Schrijf je voornaam! Colorie la fleur! Ecris ton prénom! 15. Kom naar het bord! 18. Teken een boek! Viens au tableau! Dessine un livre! 13. 14. 15. 16. 17. 18.

P6. Nederlands. Savoir Parler. Bulletin 1 - octobre 2016 A) PRESENTATION ORALE DE SOI-MEME. Fais attention à la grammaire et à la prononciation. Présente-toi + prénom et âge de tes frères et sœurs (voir dans le texte l'exemple). Si tu es enfant unique, tu dis : "Ik heb geen broer en geen zus. Ik ben enig kind". Voorbeeld: Ik heet Stijn Wouters. Ik ben 11. Ik woon in Brussel. Ik heb 2 zussen maar geen broer. Mijn zus Bauke is 9 en mijn kleine zus Veerle is 2. Mijn beste vriend heet Peter Vandooren. Mijn beste vriendin heet Saskia Waans. Ik spreek Nederlands thuis en ik leer Spaans en Frans op school. Ik hou van honden en paarden. Mijn hobby's zijn turnen en knutselen. Later wil ik computerspecialist worden. Mijn favoriete gezelschapsspel is Monopoly. Ik eet graag worst met frieten. Pour t'aider à construire ton texte continu, écris les réponses comme si tu répondais aux questions ci-dessous. 1. Hoe heet jij? / Hoe oud ben je? Comment t'appelles-tu? Quel âge as-tu? 2. Waar woon jij? Où habites-tu? 3. Hoeveel broers en zussen heb jij? Hoe oud zijn je broers en je zussen? Combien de frères et sœurs as-tu? Quel âge ont tes frères et sœurs? 4. Hoe heet je beste vriend / vriendin? Comment s'appelle ton meilleur ami / amie? 5. Welke talen spreek je? Quelles langues parles-tu? 6. Van welke dieren hou je? Quels animaux aimes-tu? 7. Wat zijn je hobby s? Quels sont tes hobbys? 8. Wat wil je later worden? Que veux-tu faire plus tard? 9. Wat is je favoriete gezelschapsspel? Quel est ton jeu de société préféré? 10. Wat eet je graag? Qu'aimes-tu manger? B) Tu devras répondre aux 10 questions suivantes. 11. Welke dag is het vandaag? Quel jour est-on aujourd'hui? Vandaag is het (dinsdag). 12. Welke datum is het vandaag? Quelle date est-ce aujourd'hui? Vandaag is het (11) oktober 2016. 13. Wanneer ben jij jarig? Quand as-tu ton anniversaire? Ik ben op (1) (augustus) jarig. 14. Wanneer ben jij geboren? Quand es-tu né? Ik ben op (1) (augustus) (2005) geboren. 15. Wanneer begint de herfst? Quand commence l'automne? De herfst begint op 21 september. 16. Wanneer komt Sinterklaas? Quand vient Saint-Nicolas? Sinterklaas komt op 6 december. 17. Wanneer is het Kerstmis? Quand est la Noël? Kerstmis is op 25 december. 18. Welke dag is het morgen? Quel jour sommes-nous demain? Morgen is het (woensdag). 19. Welke dag was het gisteren? Quel jour était-ce hier? Gisteren was het (maandag). 20. Hoe is het weer vandaag? Comment est le temps aujourd'hui? (Bewolkt weer met veel wind.) C) Tu devras donner le nom des 5 provinces et chefs-lieux de Flandre: Wat zijn de 5 provincies en hoofdplaatsen van Vlaanderen? 1. West-Vlaanderen Brugge 2. Oost-Vlaanderen Gent 3. Antwerpen Antwerpen 4. Limburg Hasselt 5. Vlaams-Brabant Leuven

De tijd : de dagen van de week vraag 1. Welke dag is het vandaag? (Quel jour sommes-nous aujourd'hui?) Vandaag is het (dinsdag). vraag 2. Welke dag is het morgen? (Quel jour serons-nous demain?) Morgen is het (woensdag). vraag 3. Welke dag was het gisteren? (Quel jour étions-nous hier?) Gisteren was het (maandag). vraag 4. Met welke dag begint het weekend? (Quel jour commence le week-end?) Het weekend begint met zaterdag. vraag 5. Wat is de laatste dag van de week? (Quel est le dernier jour de la semaine?) De laatste dag van de week is vrijdag. eerste dag maandag lundi 4 11 18 25 de maan : la lune de week tweede dag dinsdag mardi 5 12 19 26 met 7 derde dag woensdag mercredi 6 13 20 27 dagen vierde dag donderdag jeudi 7 14 21 28 de donder : le tonnerre vijfde dag vrijdag vendredi 1 8 15 22 29 vrij : libre het zesde dag zaterdag samedi 2 9 16 23 30 weekend zevende dag zondag dimanche 3 10 17 24 31 de zon : le soleil verleden week / vorige week la semaine dernière 3 dagen geleden il y a 3 jours eergisteren avant-hier gisteren hier vandaag aujourd'hui morgen demain overmorgen après-demain binnen 3 dagen dans 3 jours volgende week la semaine prochaine binnen 14 dagen dans 15 jours

De tijd : de datum, de maanden, de seizoenen vraag 6. Welke datum is het vandaag? (Quelle date sommes-nous aujourd'hui?) Vandaag is het (7 oktober 2014). vraag 7. Welke maand komt na april? (Quel mois vient après avril?) Na april komt mei. vraag 8. Welk seizoen komt voor de zomer? (Quelle saison vient avant l'été?) Voor de zomer komt de lente. vraag 9. Wanneer begint de herfst? (Quand commence l'automne?) De herfst begint op 21 september. vraag 10. Hoeveel dagen zijn er in oktober? (Combien de jours y a-t-il en octobre?) In oktober zijn er éénendertig dagen. vraag 11. Hoeveel weken zijn er in één jaar? (Combien de semaines y a-t-il en un an?) In één jaar zijn er tweeënvijftig weken. vraag 12. Hoeveel maanden zijn er in één jaar? (Combien de mois y a-t-il en un an?) In één jaar zijn er twaalf maanden. De maanden van het jaar - les mois de l'année januari janvier juli juillet februari février augustus août maart mars september septembre april avril oktober octobre mei mai november novembre juni juin december décembre De seizoenen van het jaar - les saisons de l'année de lente (op 21 maart) le printemps (le 21 mars) de zomer (op 21 juni) l'été (le 21 juin) de herfst (op 21 september) l'automne (le 21 septembre) de winter (op 21 december) l'hiver (le 21 décembre)

Correspondentenspel : 25 vragen - Woordenschat bak, bakt (bakken) cuis (cuire, faire de la pâtisserie) doe, doet (doen) fais (faire) fluit (fluiten) siffle (siffler) kan, kunt (kunnen) peux (pouvoir) kook, kookt (koken) cuisine (cuisiner) loop, loopt (lopen) marche (marcher) rol, rolt (rollen) roule (rouler) slaap, slaapt (slapen) dors (dormir) speel, speelt (spelen) joue (jouer) spreek, spreekt (spreken) parle (parler) woon, woont (wonen) habite (habiter) woonde (wonen) imparfait habitais (habiter) zit (zitten) suis dans (être dans) geboren (geboren worden) né (naître) gebroken (breken) cassé (casser) geslapen (slapen) dormi (dormir) geweest (zijn) été (être) gewonnen (winnen) gagné (gagner) gezien (zien) vu (voir) 1 aan sport doen 2 al déjà faire du sport 3 ander(e) autre 4 de bijnaam le surnom 5 de broer le frère 6 het dorp le village 7 een un, une 8 eens une fois 9 elf onze 10 en et 11 enig unique 12 enkel seul, unique 13 het gaatje le la petit trou carie 14 het gat le trou 15 geen pas de 16 graag volontiers 17 het huis la maison 18 het huisdier l' animal domestique 19 iets quelque chose 20 in dans 21 de jeugdbeweging le mouvement de jeunesse 22 het kind l' enfant 23 het land le pays 24 maar mais 25 meer dan plus que 26 met avec 27 na après 28 nog encore 29 nooit jamais 30 ooit jamais 31 het oor l' oreille 32 op tv à la télé 33 de oren les oreilles 34 de regen la pluie 35 soms parfois 36 de taal la langue (qu'on parle) 37 de taart le gâteau 38 de tand la dent 39 de tent la tente 40 tot jusqu'à 41 de tuin le jardin 42 het uur l' heure 43 veel beaucoup 44 de vinger le doigt 45 de voetbalmatch le match de football 46 de wedstrijd le concours 47 zonder sans 48 de zus la soeur

Exercice de traduction : jeu des correspondants A B C D E F G H I Aimes-tu cuisiner? Aimes-tu marcher sous la pluie? As-tu déjà dormi dans une tente? As-tu déjà habité dans un autre village? As-tu déjà vu un match de foot? As-tu plus de 3 frères et sœurs? As-tu les oreilles percées (pour boucles)? As-tu gagné un concours? As-tu un animal domestique? J K L M N O P Q R Es-tu capable de faire un gâteau? Dors-tu parfois jusque après 11 h du matin? As-tu un surnom? Es-tu déjà passé à la télévision? Es-tu enfant unique? Es-tu né dans un autre pays? Fais-tu beaucoup de sport? Fais-tu partie d'un mouvement de jeunesse? Habites-tu dans une maison avec un jardin? S T U V W X Y N'as-tu encore jamais rien cassé? N'as-tu pas une seule carie dans les dents? Parles-tu plus d'une langue? Peux-tu rouler les R? Peux-tu siffler avec les doigts? Sais-tu jouer au monopoly? Joues-tu d'un instrument? 1 Speel jij een instrument? 2 Doe jij veel aan sport? 3 Loop jij graag in de regen? 4 Heb jij een huisdier? 5 Heb jij een bijnaam? 6 Spreek jij meer dan één taal? 7 Ben je al op tv geweest? 8 Woon jij in een huis met een tuin? 9 Heb jij al eens een voetbalmatch gezien? 10 Heb jij een wedstrijd gewonnen? 11 Kan jij een taart bakken? 12 Ben jij enig kind? 13 Kan jij met de R rollen? 14 Heb jij meer dan drie broers en zussen? 15 Heb jij nog nooit iets gebroken? 16 Ben jij in een ander land geboren? 17 Heb jij gaatjes in de oren? 18 Heb jij al eens in een tent geslapen? 19 Kook jij graag? 20 Kan jij op de vingers fluiten? 21 Woonde jij ooit in een ander dorp? 22 Slaap jij soms tot na elf uur? 23 Kan jij monopoly spelen? 24 Zit jij in een jeugdbeweging? 25 Heb jij geen enkel gaatje in de tanden? Consigne : Ecris dans la grille ci-dessous quelle lettre correspond à la traduction de la phrase en néerlandais. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25