Het College van Beroep voor de Examens van de Radboud Universiteit Nijmegen doet hierbij uitspraak inzake het beroep van:

Vergelijkbare documenten
Het College van Beroep voor de Examens van de Radboud Universiteit Nijmegen doet hierbij uitspraak inzake het beroep van: appellant

Het College van Beroep voor de Examens van de Radboud Universiteit Nijmegen doet hierbij uitspraak inzake het beroep van:

Het College van Beroep voor de Examens van de Radboud Universiteit Nijmegen doet hierbij uitspraak inzake het beroep van: appellant

Ontstaan en loop van het geding

Het College van Beroep voor de Examens van de Radboud Universiteit Nijmegen doet hierbij uitspraak inzake het beroep van:

Ontstaan en loop van het geding

Het College van Beroep voor de Examens van de Radboud Universiteit Nijmegen doet hierbij uitspraak inzake het beroep van: appellant

Het College van Beroep voor de Examens van de Radboud Universiteit Nijmegen doet hierbij uitspraak inzake het beroep van:...

Het College van Beroep voor de Examens van de Radboud Universiteit Nijmegen doet hierbij uitspraak inzake het beroep van: appellant

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

CBE-1142 (030)

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

COLLEGE VAN BEROEP VOOR DE EXAMENS. Uitspraak van het College van Beroep voor de Examens van Tilburg University

Het College van Beroep voor de Examens van de Radboud Universiteit Nijmegen doet hierbij uitspraak inzake het beroep van: appellante

COLLEGE VAN BEROEP VOOR DE EXAMENS

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

Het College van Beroep voor de Examens van de Radboud Universiteit Nijmegen doet hierbij uitspraak inzake het beroep van: ...

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

COLLEGE VAN BEROEP VOOR DE EXAMENS. Uitspraak van het College van Beroep voor de Examens van Tilburg University

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

COLLEGE VAN BEROEP VOOR DE EXAMENS. Uitspraak van het College van Beroep voor de Examens van Tilburg University

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

COLLEGE VAN BEROEP VOOR DE EXAMENS. Uitspraak van het College van Beroep voor de Examens van Tilburg University

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

CBE-1166 (030)

COLLEGE VAN BEROEP VOOR DE EXAMENS. Uitspraak van het College van Beroep voor de Examens van Tilburg University

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K en

U I T S P R A A K

COLLEGE VAN BEROEP VOOR DE EXAMENS. Uitspraak van het College van Beroep voor de Examens van Tilburg University

De Examencommissie van de Academie voor Marketing en Business Management

DE VOORZITTER VAN HET COLLEGE VAN BEROEP VOOR DE EXAMENS

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

COLLEGE VAN BEROEP VOOR DE EXAMENS

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

het College van Beroep voor de Examens van de Hogeschool Utrecht (hierna: het CBE), verweerder.

U I T S P R A A K

COLLEGE VAN BEROEP VOOR DE EXAMENS. Uitspraak van het College van Beroep voor de Examens van Tilburg University

U I T S P R A A K

Stagereglement Masteropleiding leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in Godsdienst en Levensbeschouwing Tilburg School of Catholic Theology

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

Zaaknummer : 2014/153

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

Zaaknummers en UITSPRAAK

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

Uitspraak in de zaak tussen:

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

de Examencommissie PABO van de Academie voor Pedagogisch Onderwijs van Avans Hogeschool, locatie Breda, hierna te noemen: verweerster

Zaaknummer : 2013/136

Transcriptie:

UITSPRAAK Het College van Beroep voor de Examens van de Radboud Universiteit Nijmegen doet hierbij uitspraak inzake het beroep van:... appellante tegen de beslissing van De Examencommissie Psychologie Faculteit der Sociale Wetenschappen verweerster I Ontstaan en loop van het geding Bij schrijven gedateerd 14 juni 2012, ingekomen op 18 juni 2012, heeft appellante beroep ingesteld bij het College van Beroep voor de Examens (hierna: het College) tegen de beslissing van verweerster van 8 mei 2012 om de stage van appellante vroegtijdig te beëindigen. Bij brief van 21 juni 2012 is het beroep doorgezonden aan de voorzitter van verweerster met het verzoek om appellante uit te nodigen voor een gesprek om te bezien of een minnelijke schikking van het geschil mogelijk zou zijn. Bij brief d.d. 28 augustus 2012 heeft verweerster het College bericht dat een minnelijke schikking inzake het beroep niet mogelijk is gebleken en heeft zij aan het College een verweerschrift doen toekomen. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van het College op 27 september 2012 alwaar appellante in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde... Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door de voorzitter van de Examencommissie,... Tevens was aanwezig..., stagebegeleidster van appellante. II Motivering Bij de beoordeling van het geschil gaat het College uit van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting. Het standpunt van appellante, zoals in de stukken neergelegd en ter zitting verwoord, kan zakelijk als volgt worden samengevat. Appellante stelt zich niet te kunnen verenigen met de beslissing van verweerster van 8 mei 2012. De stageovereenkomst... (hierna:...) is volgens appellante beëindigd zonder eerst met haar te overleggen. Appellante beroept zich op artikel 11 van de Stageovereenkomst Klinische Praktijkstage Ontwikkelingspsychologie, waarin is bepaald dat tussentijdse beëindiging alleen mogelijk is in overleg met de instelling, de sectie en de stagiair(e). Dit overleg heeft volgens appellante niet plaatsgevonden. Het initiatief tot beëindiging van de stage kwam van de stagebegeleidster van... Dit besluit kwam voor appellante als een verrassing. Appellante start in september 2011 met haar stage bij... De eerste maanden stelt appellante goed te hebben gefunctioneerd en overeenkomstig te zijn beoordeeld. Eerst bij de 1

tussentijdse beoordeling in februari 2012 blijkt dat de stagebegeleidster het functioneren van appellante als onvoldoende beoordeelt. Deze mededeling kwam voor appellante zeer onverwacht. Appellante wendde zich hierop tot..., die haar aanraadde een eindsprint in te zetten. Appellante heeft hierop een plan van aanpak opgesteld. Tijdens een volgend evaluatiegesprek met de stagebegeleidster op 17 april 2012 blijkt dat de vooruitgang van appellante door de stagebegeleidster als onvoldoende wordt beoordeeld. Er wordt echter op geen enkele manier gerefereerd aan vroegtijdige beëindiging van de stage. Eerst na overleg tussen... en de stagebegeleidster wordt appellante op 25 april 2012 door de stagebegeleidster op de hoogte gesteld van het voornemen de stage voortijdig te beëindigen. Op 8 mei 2012 wordt dit vervolgens in een gezamenlijk gesprek tussen..., de stagebegeleidster en appellante definitief bevestigd. Daarnaast is appellante van oordeel dat het op de weg van... had gelegen om de mogelijkheden te onderzoeken om de stage van appellante alsnog met een voldoende te laten afronden. Een stage is immers een leerproces. Het is aan de contactpersoon van de sectie om zich hard te maken voor de stagiaires tegenover de instellingen. Tevens is appellante van mening dat... tekort is geschoten in de ondersteuning en begeleiding. Als voorbeeld wordt aangevoerd dat appellante in februari 2012 zich tot... heeft gewend met het verzoek om handvatten te krijgen tijdens de stage. Dit is echter niet gebeurd. Appellante is daarnaast van mening dat zij onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om op de beoordeling te reageren. Eerst op 7 mei 2012 om 21.00 uur heeft appellante kennis kunnen nemen van de stagebeoordeling. Het mondelinge besluit van 8 mei 2012 kan naar de mening van appellante niet in stand blijven, omdat zij niet is gekend in beslissing tot beëindiging van de stage. Appellante merkt verder op dat het besluit tot voortijdige beëindiging verstrekkende gevolgen heeft. Appellante is hierdoor genoodzaakt om over de nieuwe stageperiode nogmaals het collegegeld te betalen. Bovendien zal appellante naar grote waarschijnlijkheid pas in september 2013 met een nieuwe stage kunnen beginnen, omdat de sluitingstermijnen voor wat betreft de sollicitatie voor een nieuwe stage per september 2012 reeds gesloten zijn. Ook kleven er financiële consequenties aan het besluit van 8 mei 2012. Appellante kan nog meer studievertraging oplopen, als de nieuwe mastervariant per 2013-2014 ingevoerd wordt. Een gevolg kan zijn dat appellante mogelijk vakken over moet doen of nieuwe vakken moet volgen ter verkrijging van de graad. Appellante verzoekt verweerster om haar te helpen bij het vinden van een nieuwe stageplek. Tevens verzoekt zij om tegemoetkoming in de zin van het mogen afronden van een kortere stage. Tot slot verzoekt appellante om een andere stagebegeleidster vanuit de masteropleiding Psychologie. Appellante verzoekt het College het beroep gegrond te verklaren. Het standpunt van verweerster zoals vervat in de stukken en ter zitting nader uiteengezet, kan zakelijk als volgt worden weergegeven. Verweerster volgt appellante niet in haar standpunt en voert daartoe het volgende aan. Verweerster stelt dat de stagebegeleiding vanuit de opleiding Psychologie formeel volgens de regels geschied is. Appellante volgt de masteropleiding "oude stijl", waarbij een stage van 24 ec dient te worden gelopen; uit de door appellante bijgevoegde stageovereenkomst blijkt dat de stage gepland was in de periode van 5 september 2011 tot 30 juni 2012. Formeel dient er halverwege de stage een tussentijdse beoordeling door de stagebegeleider op de stageplaats te worden geschreven die vervolgens wordt voorgelegd aan de stagebegeleider van de opleiding, 2

in dit geval... Deze tussentijdse beoordeling is ingesteld om, indien de stage niet optimaal verloopt, het stageproces tussentijds bij te sturen en daarna eventueel zelfs de stage af te breken indien duidelijk wordt dat de leerdoelen door deze student op deze stageplaats in de resterende tijd niet meer kunnen worden gehaald. Dit laatste is bij de masteropleiding Psychologie geen uitzondering. In het geval van appellante is de tussentijdse beoordeling op tijd ingediend. Uit deze tussentijdse beoordeling, waarin per stageonderdeel het oordeel onvoldoende /voldoende/goed/uitstekend wordt gegeven, is te zien dat de begeleidster op de stageplaats het functioneren van appellante halverwege de stage al op veel punten als niet (geheel) voldoende beoordeelde. Op 21 februari 2012 heeft... na het ontvangen van deze tussentijdse beoordeling (en na contact met appellante hierover) contact opgenomen met de begeleidster op de stageplaats,... Daar is besloten dat appellante, op basis van een nieuw door haar op te stellen stappenplan, de gelegenheid zou krijgen om haar functioneren te verbeteren; in april 2012 zou dan worden geëvalueerd of er voldoende verbetering zou hebben plaatsgevonden. Op 17 april 2012 hebben de begeleidsters op de stageplek in een gesprek met appellante laten weten dat zij de vooruitgang onvoldoende vonden. Op basis van dat gesprek hebben zij in overleg met... besloten om de stage af te breken, omdat de leerdoelen van de stage in de resterende periode niet meer konden worden gehaald zodat voortzetting van de stage geen zin meer had. Dat is op 25 april 2012 aan appellante medegedeeld en vervolgens is dit in een afrondend gesprek op de stageplaats, in aanwezigheid van..., aan de hand van een (concept) eindbeoordeling met haar besproken. Al met al acht verweerster het begeleidingsproces formeel in orde. De tussenevaluatie is op tijd geschied en is voldoende uitgebreid en concreet. Er is op basis daarvan en in overleg met stagiaire gelegenheid tot verbetering geboden. Toen na de afgesproken periode onvoldoende verbetering was opgetreden, is besloten de stage te stoppen. De eindbeoordeling door de stagebegeleiders is naar het oordeel van verweerster bovendien voldoende inhoudelijk onderbouwd. De commissie ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van de begeleiders. Verweerster is daarnaast van mening dat er door... voldoende begeleiding is geboden vanuit de opleiding. Behalve de hierboven genoemde contacten heeft... op 27 april 2012, nadat appellante op de hoogte was gebracht van het besluit tot stoppen met de stage, een gesprek met haar gehad waarin ook de verdere studieplanning ter sprake is gebracht en waarin zij appellante daarvoor verder heeft verwezen naar de studieadviseur. In haar beroepschrift merkt appellante overigens op dat zij in de periode voorafgaand aan de tussentijdse evaluatie geen persoonlijk gesprek heeft gehad met..., omdat zij tot die tijd "geen problemen ondervond op de stage". Daarbij dient aangetekend te worden dat er wel voldoende gelegenheid is geweest tot het bespreken van de stagesituatie met..., omdat appellante tijdens haar stage kon deelnemen aan de intervisiebijeenkomsten voor stagiaires in de master Gezondheidszorgpsychologie die geleid worden door... Ten aanzien van de door appellante verzochte compensatie voor de maanden waarin zij gemiddeld/bovengemiddeld zou hebben gepresteerd, zegt verweerster toe dat appellante een kortere stage mag lopen van 20 ECTS in plaats van de voor de door haar gevolgde master oude stijl vereiste 24 ECTS. Een kortere stage is dus mogelijk, mits het een "volledige stage" stage is, waarbij de leerdoelen mede worden afgestemd op de ervaringen en het functioneren van appellante tijdens de afgebroken stage. 3

Ten aanzien van het verzoek van appellante dat de opleiding Ontwikkelingspsychologie haar helpt om zo snel mogelijk een geschikte stageplaats in de omgeving van Nijmegen te vinden, merkt verweerster op dat de opleiding haar geen stageplaats kan aanbieden, alleen al omdat de stageplaatsen formeel zelf bepalen wie zij als stagiaire aannemen (na sollicitatie). Appellante zal zelf een stageplaats moeten zoeken en solliciteren. Indien nodig kan de opleiding wel samen met haar bekijken of zij voldoende op de hoogte is van de bij de opleiding bekende stageplaatsen. Daarnaast biedt verweerster appellante aan bij de stagebegeleiding, die niet meer zal plaatsvinden door..., een extra docent van de opleiding te betrekken, die zal "meekijken" bij het opstellen van de leerdoelen voor de nieuwe stage en bij de tussentijdse en de eindevaluatie van die stage. Verweerster verzoekt het College het beroep van appellante ongegrond te verklaren. III Overwegingen Het College overweegt gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting als volgt. Bij de beoordeling van het geschil gaat het College uit van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting. Gelet hierop overweegt het College als volgt. In geding is de vraag of de beslissing van verweerster van 8 mei 2012, inhoudende de beëindiging van de stageovereenkomst, in redelijkheid in stand kan blijven. Het College stelt voorop dat die beslissing tot de exclusieve bevoegdheid van verweerster behoort en slechts voor vernietiging in aanmerking komt indien deze in strijd is met de bij of krachtens de Structuurregeling van de Radboud Universiteit Nijmegen geldende regels dan wel met de redelijkheid en billijkheid. Het College heeft slechts een marginaal toetsende taak. Op grond van artikel 11 van de tussen appellante,... en de sectie Ontwikkelingspsychologie gesloten stageovereenkomst blijkt dat tussentijdse beëindiging van de stage alleen mogelijk is in overleg met de instelling, de sectie en de stagiair(e). Op grond van een niet-positieve tussentijdse beoordeling door de instelling dient in overleg tussen de stagiair(e), de praktijksupervisor en de verantwoordelijke studentsupervisor besloten te worden tot beëindiging van de stage, aldus genoemd artikel 11. Het College constateert dat de tijdigheid noch de inhoud van de tussentijdse beoordeling wordt betwist. Appellante is naar aanleiding van deze tussentijdse beoordeling door... gehoord en begeleid in haar streven de stage met voldoende resultaat af te ronden. Tevens is onbetwist dat de mondelinge mededeling aan appellante van het besluit de stage stop te zetten in twee afzonderlijke gesprekken heeft plaatsgevonden, te weten op 25 april 2012 en op 8 mei 2012. Tijdens het laatste gesprek waren zowel... als de stagebegeleidster van... aanwezig. Gelet hierop is het College van oordeel dat de beëindiging van de stage op formeel juiste wijze heeft plaatsgevonden. Daarnaast is het College niet gebleken dat er tijdens dit gesprek geen ruimte was voor enige inbreng van appellante. Dat in het gesprek op 8 mei 2012 geen overeenstemming met appellante is bereikt, impliceert niet dat er daarom geen sprake was van het in artikel 11 van de stageovereenkomst genoemde overleg. Het College is voorts van oordeel dat niet is gebleken van gebrekkige begeleiding van appellante tijdens haar stage. Onbetwist is immers dat voor appellante de mogelijkheid bestond deel te nemen aan intervisiebijeenkomsten voor stagiaires en dat zij zowel na de 4

tussentijdse beoordeling als daags na de aankondiging van de beëindiging van de stage door de stagebegeleidster van... op haar verzoek een gesprek met... is aangegaan. Ook op de stageplek heeft appellante meerdere gesprekken gevoerd over haar voortgang. Concluderend is het College van oordeel dat, nu de beslissing tot beëindiging van de stage inhoudelijk niet wordt bestreden en van enige onzorgvuldigheid in de besluitvorming geen sprake is, verweerster in redelijkheid tot haar beslissing heeft kunnen komen zodat deze in stand kan blijven. IV Beslissing Het College van Beroep voor de Examens verklaart het beroep ongegrond, aldus vastgesteld te Nijmegen op 27 september 2012. 5