verbuiging van de adjectieven wringt soms met mijn taalgevoel ( zonder verder genreaanduiding, p. 212). Ik wil niet de indruk wekken dat die makkelijk weg te poetsen details de kwaliteit van het geheel overschaduwen, want dat geheel is zonder meer indrukwekkend. Oprecht gelogen is een interessante, genuanceerde en grondig gedocumenteerde studie die het denken over autobiografisch schrijven in de Nederlandse letteren eindelijk de eenentwintigste eeuw inloodst. Over de auteur Gwennie Debergh studeert Toegepaste Informatica aan de HoGent. Ze promoveerde op een proefschrift over Het verdriet van België (Vrije Universiteit Brussel, 2006) en doceerde Nederlandse literatuur en algemene literatuurwetenschap aan de Universität zu Köln en de UGent. gwennie.debergh@belgacom.net Rock, Jan, Gaston Franssen en Femke Essink (red.), Literatuur in de wereld. Handboek moderne letterkunde. Nijmegen, Vantilt, 2013. ISBN 978 9460 041 396. 22,50. Wat lezers met literatuur doen, wat literatuur met lezers doet Judit Gera De titel van Literatuur in de wereld is een positiebepaling: hij koppelt literatuur aan de wereld, waarmee impliciet gezegd wordt dat literatuur niet meer los te denken is van de ons omringende actuele werkelijkheid. Terwijl de titel het woord literatuur bevat, staat in de ondertitel moderne letterkunde. Op die manier wordt een brug geslagen tussen literatuur en literatuurwetenschap of literatuurtheorie. Deze dynamiek blijft in het hele boek min of meer gehandhaafd. De redacteurs leggen in de inleiding de structuur van het boek uit. Ze positioneren het als theoretische tegenhanger van meer praktische handboeken zoals Literair mechaniek (1999 en 2013) van Gillis J. Dorleijn en Erica van Boven, Op poëtische wijze (1996) van Ernst van Alphen en anderen of Vertelduivels (2005) van Luc Herman en Bart Vervaeck. Literatuur in de wereld bestaat uit drie delen: Grondslagen, Benaderingen en Perspectieven. Bedoeld als handboek voor de bacheloropleiding moderne literatuur biedt het eerste deel de grondslagen van het vak aan. Zo passeren basisbegrippen de revue als literatuurbeschouwing, literatuur, analyse, coherentie, auteur, dynamiek, autonomie en literatuurwetenschap. Al deze concepten en hun definities worden in een historisch kader geplaatst. Vooral het hoofdstukje Literatuurwetenschap, als samenvatting van de voorgaande 192
Boekbesprekingen begrippen, lijkt me van wezenlijk belang voor studenten die vaak geconfronteerd worden met het probleem van een goed verantwoorde onderzoeksvraag. Het tweede deel, Benaderingen, geeft een breed overzicht van zowel de geschiedenis als van de aard van de recente literatuurtheorie. Dat historische aspect is een groot voordeel: er wordt een ontwikkeling gepresenteerd van de literatuurbeschouwing: van liberal humanism, New Criticism, formalisme over de linguistic turn en de semiotiek via het dialogisme van Bakhtin tot het poststructuralisme, gender studies en het postkolonialisme. Ook begrippen als werelden van literatuur, breking (de wereldliteratuur als een soort prisma) of Moretti s distant reading als tegenpool van close reading, en de institutionele literatuurbenadering komen aan bod. In het onderdeel Globalisering wordt Appadurais wereldrepubliek der letteren aangehaald waarbij literatuurwetenschap, net zoals alle andere wetenschappen, wordt opgevat als een pluriform landschap dat voortdurend in beweging is en evenzeer door ongelijktijdigheid en wisselende perspectieven wordt bepaald als door een wereldwijd herkende status quo (p. 152). Termen als imagined worlds en indigenization worden verder toegelicht. Nadruk wordt in dit deel gelegd op de vele verbanden die de literatuur heeft met theoretische cultuurbenaderingen. Sterker nog, literatuur wordt in de bredere context van cultuur, de literatuurwetenschapper in die van de cultuurwetenschappen geplaatst. In een wereld waarin nationalisme opnieuw de kop opsteekt, is het loslaten van een bandering van nationale literaturen als van elkaar geïsoleerde entiteiten een adequate reactie, al is het tegelijk een gevaar wanneer literatuurwetenschap zijn specificiteit opgeeft en opgaat in cultuurwetenschap. In het derde deel, Perspectieven, worden drie invalshoeken besproken van waaruit tegenwoordig naar literatuur wordt gekeken: macht, medium en effect. In het onderdeel Macht komen ideologiekritische benaderingen aan bod. Die maken duidelijk dat literatuur, auteurs en lezers niet in een vacuüm bestaan. Politieke, economische en socio-culturele belangen spelen altijd een rol bij het ontstaan en consumeren van literatuur. Een andere in sommige opzichten verwante methode om ideologische reflexen in teksten te ontdekken biedt de discoursanalyse. Uit het onderdeel Medium blijkt dat literatuur in haar meest bekende vorm, het boek, de werkelijkheid altijd al gemedieerd aanbood: de materialiteit van een uitgave kaft, typografie, lettertype, periteksten kan de lectuur en interpretatie sturen. Andere vormen zoals strip, film, toneel, televisie of internet dienen als onafhankelijke cultuuruitingen bestudeerd te worden en niet in vergelijking met een verondersteld oorspronkelijk werk als uitgangspunt. Hierbij worden begrippen als werkelijkheid, nabootsing van de werkelijkheid, immediacy, hypermediacy en het fidelity discours aan de orde gesteld. Het streven naar het uitwissen van oorsprongen is uiteraard helemaal in overeenstemming met de postmoderne stelling dat verhalen een nooit te achterhalen oorsprong hebben, maar het is me Gera 193
toch niet helemaal duidelijk hoe een analyse gemaakt kan worden van bijvoorbeeld de verstripping van Kaas los van de roman. Het gaat hier waarschijnlijk eerder om de emancipatie van de verschillende nieuwe media die literatuur in allerlei vormen verwerken, vervangen of populariseren. Tot slot behandelt het onderdeel Effect vier soorten uitwerking die literatuur op lezers kan hebben: ze is verheffend, onderscheidend, therapeutisch en kwetsend. In elk deel en elk hoofdstuk worden de theoretische problemen geïllustreerd met voorbeelden uit zowel de Nederlandse als de wereldliteratuur. De delen worden afgesloten met suggesties voor verdere lectuur, waarbij zowel internationale als Nederlandse secundaire werken genoemd worden. Die aanpak maakt dat een van de doelen van het boek het dynamische verband tussen de Nederlandse en de wereldliteratuur niet alleen aantonen, maar ook een nieuwe houding in het literatuuronderzoek propageren verwezenlijkt wordt. De nieuwe houding maakt het onmogelijk om een nationale literatuur geïsoleerd van de wereld te bestuderen, net zo min als het mogelijk is om literatuur te beschouwen los van de auteur (let op, het gaat niet om de auteursintentie, maar om de positionering van de auteur) en de socioculturele, institutionele context van de lezer. Daarom, en om nog veel meer redenen, zoals de verwerking van de meest recente onderzoeksresultaten, is Literatuur in de wereld werkelijk een onmisbaar boek voor het universitaire onderwijs. Enkele kritische opmerkingen zijn echter op hun plaats. Het boek is volgens de redacteurs voor de bacheloropleiding moderne literatuur bedoeld. Een cursus moderne literatuur in de bachelor stel ik mij echter eerder voor als een geschiedenis van de moderne literatuur waarin een aantal literaire teksten deels contextueel, deels tekstgericht geanalyseerd worden. Dit boek biedt vooral theoretische invalshoeken, debatten en begrippen voor de reflectie over literatuur. Daarom beschouwen de redacteurs hun boek natuurlijk als tegenhanger van de genoemde handboeken waarin analyse centraal staat. Zo ontstaat echter de indruk dat het zich bekwamen in de grondige, traditionele tekstanalyse overgeslagen zou kunnen worden. Bij het onderdeel (Post)structuralisme worden voorbeelden van structuralistische gedichtanalyses gegeven, maar hoe dezelfde gedichten vanuit een poststructuralistisch kader ontleed zouden kunnen worden, wordt niet getoond. Mijn ervaring met studenten is dat een teveel aan abstracte theorieën het plezier in literatuur veeleer vernietigt dan vergroot. De als traditioneel bestempelde close reading staat genot echter niet in de weg, in tegendeel: het vormt de eerste stap om dichter bij de tekst te komen ze biedt tools in plaats van theorie. Voor alle duidelijkheid: ik pleit hier niet tegen theorie. De grootste verdienste van het boek is juist de heldere presentatie van het nut van zeer uiteenlopende theorieën. Didactisch vind ik het echter een hachelijke onderneming om studenten aan het begin van hun letterenstudie met zo veel abstractie te confronteren. 194
Boekbesprekingen Dit handboek lijkt eerder geschikt voor gevorderde studenten vergelijkende literatuurwetenschap. In de verantwoording positioneren de redacteurs hun werk naast Geschiedenis van de moderne Nederlandse literatuur van Thomas Vaessens (2013) en de delen 5 tot 7 van de Geschiedenis van de Nederlandse literatuur onder hoofdredactie van Anne Marie Musschoot en Arie Gelderblom. Dat is opmerkelijk gezien de meer traditionele aanpak van de delen Geschiedenis van de Nederlandse literatuur, terwijl het boek van Vaessens volgens sommigen helemaal geen literatuurgeschiedenis is in de gangbare zin van het woord. De positionering van het boek tussen deze twee polen in schijnt een contradictio in adiecto te zijn. Een ander euvel zowel in de tekst als bij de suggesties voor verdere lectuur is de afwezigheid van het werk van internationale neerlandici die al decennialang vaak een vernieuwende blik op de Nederlandstalige literatuur werpen. Die hadden bijvoorbeeld goed gepast in het onderdeel Brekingen. Misschien is het hier op zijn plaats om aandacht te vragen voor het CODL-project (Circulation of Dutch Literature, zie www.codl.nl) over de receptie van de Nederlandstalige literatuur in het buitenland, waarbij juist de inbreng van deze internationale neerlandici onmisbaar is. Wat de bruikbaarheid van het boek zou vergroten, is een lexicon van de gebruikte vaktermen met een summiere uitleg, en bij een volgende druk zouden misschien enkele kleine inhoudelijke contradicties gecorrigeerd kunnen worden. In de tabel van het literaire veld (p. 22) staat literatuurwetenschap buiten dat veld. Op pagina 21 beweren de auteurs dan ook: Waar de literair criticus onderdeel uitmaakt van het literaire veld (hij is belanghebbende), daar staat de literatuurwetenschapper buiten het veld. Dat is een omstreden bewering, want literatuurwetenschappers zweven immers niet boven het veld dat zij bestuderen en ze zijn ook niet belangeloos, wat ze bovendien zelf tegenspreken op de volgende pagina: [Van de objectiviteit van de literatuurwetenschapper] zijn de meeste literatuurwetenschappers [ ] niet [ ] overtuigd. Dat maakt ze ook wat minder streng over het onderscheid tussen literaire kritiek en literatuurwetenschap. Elders worden achterhaalde veronderstellingen, zoals de samenstelling en de betekenis van de Grote Drie Hermans, Reve, Mulisch stilzwijgend overgenomen (p. 86) terwijl die vanuit genderperspectief al lang ter discussie gesteld zijn. Dat alles neemt echter niet weg dat gevorderde studenten moderne literatuurwetenschap met een achtergrondkennis van de Nederlandstalige literatuur met Literatuur in de wereld een zeer informatief, veelzijdig, up-to-date en boeiend handboek hebben gekregen. Over de auteur Judit Gera is hoogleraar moderne Nederlandse letterkunde en hoofd van de Vakgroep Neerlandistiek aan de Eötvös Loránd Universiteit te Boedapest. Met Gera 195
coauteur A. Agnes Sneller schreef ze in 2010 Inleiding in de literatuurgeschiedenis voor de internationale neerlandistiek (Verloren). Op moment houdt ze zich bezig met de receptie van de Nederlandse literatuur. gerajudit@gmail.com Vaessens, Thomas, Geschiedenis van de moderne Nederlandse literatuur. Nijmegen, Vantilt, 2013. ISBN 978 9460 041 334. 24,95. Een literatuurgeschiedenis zonder geschiedenis Hans Vandevoorde Het staatsieportret van Thomas Vaessens op de binnenflap van zijn Geschiedenis van de moderne Nederlandse literatuur laat weinig aan de verbeelding over: hier presenteert zich iemand die voldoende status heeft om een nieuwe literatuurgeschiedenis te schrijven. Dit boek is echter net zomin een literatuurgeschiedenis als een handleiding voor boormachines een boormachine is. Wat Vaessens in feite gedaan heeft, is een boek schrijven over de manier waarop je literatuurgeschiedenis volgens hem zou moeten bedrijven, en geen literatuurgeschiedenis. Wie echter denkt dat de titel een verkooptruc van de uitgever was, komt bedrogen uit. De auteur heeft wel degelijk het voornemen een literatuurgeschiedenis te schrijven, een opvolger van Ton Anbeeks gecontesteerde literatuurgeschiedenis uit 1990, maar dan een die geen geschiedenis brengt maar instrumenten om deze te lijf te gaan. De termen uit de titel staan stuk voor stuk niet voor wat ze normaal gezien inhouden als het gaat om een geschiedenis van de Nederlandse literatuur. Wat wordt ten eerste met Nederlands bedoeld? Zoals bij Anbeek blijkt dat alleen te slaan op Nederland. Nederland staat voortdurend in het middelpunt, ook al beweert Vaessens literatuur in het Nederlands (p. 66) te bestuderen. Zo vraagt hij zich alleen af: Wat is Nederland?. Van Vlaanderen of literatuur uit Suriname is slechts zelden sprake (nog minder van die uit Nederlands Indië). Het is merkwaardig dat juist een kampioen van de strijd tegen het eurocentrisme vervalt in hollandocentrisme. Ten tweede is er het woord modern. Het is het centrale woord in Vaessens boek en bepaalt de opzet ervan. Zijn ambitieus project valt uiteen in twee grote delen. In het eerste, contextuele of cultuurhistorische deel wordt eerst omschreven wat moderniteit is en uit welke paradoxen die bestaat; vervolgens wordt de westerse opvatting van moderniteit ter discussie gesteld via een kritiek op het eurocentrisme en wordt aan de hand van Bourdieu het verschil tussen een heteronoom en auto- 196