Toelichting op de HARMONIUMMETHODE van Folk Dean

Vergelijkbare documenten
THEORIE A INHOUD. Hoofdstuk 1 Het muziekschrift blz. 2. Hoofdstuk 2 Notenwaarden en rusttekens blz. 2 / 3. Hoofdstuk 3 Maatsoorten I blz.

algemene muziekleer voor het schriftelijke examen ALGEMENE MUZIEKLEER VOOR HET A-EXAMEN

Lesweek 11: Overzicht. Vervolgcursus

THEORIE EXAMEN A 2019

THEORIE B. Begrippen : toonsoort,toonladder,akkoord,drieklank,grondtoon,leidtoon. Een melodie die voorgespeeld wordt opschrijven (melodisch dictee).

ALGEMENE MUZIEKLEER VOOR HET B-EXAMEN

THEORIE C. Begrippen : toonsoort,toonladder,akkoord,drieklank,grondtoon,leidtoon

algemene muziekleer voor het schriftelijke examen ALGEMENE MUZIEKLEER VOOR HET C-EXAMEN

De namen van de noten komen uit het alfabet. We gebruiken de eerste zeven letters: A B C D E F G Na de G komt opnieuw de noot A.

Hoe hoog of laag je de toon moet spelen kun je zien aan de plek van de noot op de notenbalk.

Algemene muziektheorie. Algemene. A-examen. Muziektheorie. Samenstelling: Hans Buld Hans Hilgerink Rob Holleman 1

Begrippenlijst muziektheorie

?Theorie. Kort overzicht met de belangrijkste dingen die je wilt of moet weten over muzieknotatie.

Basale muziektheorie. Basale Muziek Theorie.

Hagelandse Academie voor Muziek en Woord L 1 NAAM:... Hagelandse academie voor Muziek en Woord - AMV L1 : Theorie p.

Samenvatting Muziek Muziek theorie B-examen

Theorie A examen G I T A A R

NOTEN LEZEN VOOR DUMMIES

De notenbalk met vijf lijntjes

Dit keer ga je aan de slag met het fantastische stuk River flows van Yurima waarin je zult ontdekken;

Onthoud wel dat dit alleen een oefening is. Als je dit examen goed maakt, betekent dat niet dat je genoeg weet voor het echte examen!

A-EXAMEN THEORIE Slagwerk 2018

Hagelandse Academie voor Muziek en Woord THEORIE L2 NAAM:... Hagelandse academie voor muziek en woord - AMV L2 : Theorie p.

ANTWOORDBLAD A-EXAMEN SLAGWERK THEORIE 2017

Afdeling I. 1. Zet er zelf een G- of F-sleutel voor (Wat voor instrument speel je?) en benoem dan de volgende noten:

wat betekent: wat betekent: al fine allegro wat betekent: wat betekent: andante crescendo cresc. wat betekent: wat betekent: da capo

2 punten. 3 punten. 4 punten. 1 punt. 3 punten

Lesweek 7: Het Notenschrift In the Hall of the Mountain King (Grieg) Vervolgcursus

Leerstof AMV L1 SLAC/Conservatorium Leuven Toelatingsproef naar L2. Ï J î. î Î. Î ä

Theorie voor het HAFABRA examen A

Het verschil tussen mp en mf is niet erg groot. Het verschil tussen ppp en fff is heel groot!

algemene muziekleer voor het schriftelijke examen ALGEMENE MUZIEKLEER VOOR HET D-EXAMEN

Hagelandse Academie voor Muziek en Woord L 1 NAAM:... Hagelandse Academie voor Muziek en woord - AMV L1 - Oefeningenboek p. 1

Noten lezen voor gitaar

Voorwoord voor docenten

De hele noot Deze noot duurt 4 tellen

Voorwoord voor docenten

Les 4. keer zo lang als een kwartrust, een kwartrust is weer twee keer zo lang als een achtste rust, en een achtste is twee keer een zestiende.

Bij het muzikaal spelen wordt gebruik gemaakt van dynamiek en articulatie.

Inleiding. Beste cursist, ... Waarom deze cursus?

Leerstof AMV L2 jongeren - L1 volwassenen SLAC/Conservatorium Leuven Toelatingsproef naar L3 jongeren - L2 volwassenen Ï Ï.

NOTENSCHRIFT. Jeanne qui sautte uit de 17e eeuw, melodie en baspartij.

Algemene muziektheorie. Algemene. B-examen. Muziektheorie

Hagelandse Academie voor Muziek en Woord THEORIE L3. Naam:...

samengesteld bovenste cijfer is 4 of meer

Theorie op de gitaar. Muziektermen. Een woordenlijst

Inleiding in de jazzharmonie op de piano

Week 2 Kruizen en Mollen

Theorie voor het HAFABRA examen B

EPTA. Muziektheorie A1-A2-B. MANSARDA - SINTRA muziekuitgaven. Landelijk Graadexamen Systeem. European Piano Teachers Association

1. Het ritme wat ik voor ga spelen bestaat uit twee bouwstenen en extra halve noot. Schrijf de nummers van de goede bouwstenen op de juiste plek.

Begrippenlijst Muziek Begrippenlijst

ETUDES VOOR DE CF TREKHARMONICA

De Notenboom. AMV-methode - Deel 1. Johan Peeters. Leerlingenboek

THEORIEBOEK fase 1. Inhoudsopgave

Nakijkblad. Analyse opdrachten Schumann Wiegenliedchen Beluister het stuk

Orfeus in de onderwereld : French Cancan. sample. Noteer het ritme. ( Golden River Music

Week 6 Maten en rusten

AANVULLENDE PROEFLES ACCORDEON

regelmatig of onregelmatig

Het einde van een muziekstuk wordt aangegeven doormiddel van een dubbele maatstreep.

Het notenschrift De basis

1 Notatie en toonstelsel

ANTWOORDBLAD B-EXAMEN SLAGWERK THEORIE 2017 LUISTERVRAGEN

Opnieuw, luid en duidelijk

HOOFDSTUK 18 : INLEIDING TOT DE RITMIEK

Klas 1 vmbo-t. Docent:...

Introductie tot kennis van de muziektheorie en solfège voor koorzangers

Ta, titi, tiritiri, too

Module 3e. Algemene muziekleer, componeren en gehoortraining met Music Ace

Week 4 Noten in G-sleutel

Introductie in de muziektheorie oftewel Hoe zit muziek nou in elkaar?

Les 2. Als je op een piano alleen de witte toetsen gebruikt, kun je meteen de majeur- toonladder van C spelen: C D E F G A B C.

Beknopte uitleg B. Duur en B. Mol.

Het Notenschrift The Entertainer (Joplin)

Verdeling vakinhoud leerlijn muziek groep 1-8

Samenvatting Muziek Periode 6

Gehoor AMV1. deel 1. mi sol la vierde noot 2 achtste noten vierde rust. Cecilia Gehoor deel1.indd 1 18/06/ :11:48

Samenvatting Muziek Theorie B examen

Algemene muziektheorie. Algemene. A-examen. Muziektheorie. Samenstelling: Hans Buld Hans Hilgerink Rob Holleman 1

INHOUDSOPGAVE. Harmoniseren met I, IV en V in de toonsoort C Pagina 6. Harmoniseren met I, IV en V in de toonsoorten D, F en G Pagina 11

1. Het ritme wat ik voor ga spelen, bestaat uit 2 bouwstenen en een extra halve noot. Schrijf de nummers van de juiste bouwstenen op de goede plek.

MUZIEK EN WISKUNDE: samen klinkt het goed! INTERVALLEN: KWINT EN OCTAAF

Welke vinger te gebruiken? Niet zomaar een reeks over vingerzettingen op de mandoline Deel 4

Het Notenstelsel. Noten worden geschreven door of tussen de lijnen van de notenbalk.

Eindexamen muziek havo 2005-I

B-EXAMEN THEORIE Slagwerk 2018

Piano / Keyboardles deel 1

Week 3 Nog meer noten

Klas 1 Naam: Klas: Docent:...

Les 1 (van een reeks van 3) aan beginnende orgelleerlingen volgens de in de scriptie beschreven inzichten. (Duur van de les: 30 min.

Examen VWO. muziek muziek. tijdvak 1 maandag 30 mei uur

Toonladders en 3-klanken. Toonladders en 3-klanken. Toonladders en 3-klanken. PHCC-G Walk-in. Beginselen van muziek-theo-rie.

THEORIE D. Begrippen : toonsoort,toonladder,akkoord,drieklank,vierklank,grondtoon,leidtoon,mineur, majeur,modaal.

ANTWOORDBLAD D-EXAMEN THEORIE 2017

Opmerkingen en tips die van belang kunnen zijn bij het Overzetten van accordeonmuziek voor orkest.

Toelatingsexamen LUISTERVAARDIGHEDEN

Transcriptie:

Toelichting op de HARMONIUMMETHODE van Folk Dean Door Hans Pors 1

Inhoudsopgave - Voorwoord 3 - Algemeen 4 - Het eerste leerboek 6 - De halve noot 7 - Bogen 7 - Dynamische tekens 8 - Herhalen 9 - Het tweede leerboek 10 - Kruizen en Mollen 10 - Nieuwe termen 10 - De opmaat 11 - Techniek 11 - De achtste noot 12 - Overige aandachtspunten 12 - Het derde leerboek 13 - Kruizen en Mollen 13 - Herhalen 13 - De fermate 14 - Techniek 14 - Kwartnoot met stip 15 - Het herstellingsteken 15 - Het vierde leerboek 15 - De naslaande achtste noot 15 - De zeskwartsmaat 16 - Nieuwe termen 17 - Moeilijkheidsgraad 17 - Het vijfde leerboek 17 - Toevallige toonsverhogingen 17 - De grote terts toonladder 18-3/8 ste en 6/8 ste maat 18 - Nieuwe termen 18 - Het zesde leerboek 18 - Toonsverlagingen 19 - De kleine terts toonladder 19 - Nieuwe termen 19 - Conclusie 19 2

Voorwoord De meest gebruikte orgelmethode is, vooral in de reformatorische kringen, ongetwijfeld die van Folk Dean. De reden dat deze methode een grote afzet had in de kerkelijke gezindten, ligt voor de hand. Folk Dean (wie kent zijn echte naam?) schreef zijn methode oorspronkelijk (de titel verraadt het al) voor harmonium. Dit instrument had vóór de opkomst van het elektronische orgel in vrijwel ieder kerks gezin zijn plaats. Vandaar dat in de volkmond het harmonium ook wel psalmenpomp genoemd wordt. Maar ondanks het feit, dat het harmonium onderhand een museumstuk geworden is, en zijn plaats volledig heeft moeten afstaan aan het elektronische orgel, blijft de methode van Folk Dean veelvuldig in gebruik. Dit komt natuurlijk door de vele overeenkomsten tussen een harmonium en een elektronisch orgel, bijvoorbeeld het bespelen van een klavier, de onbeperkts toonduur, de mogelijkheid tot registreren, kortom: de functie van een orgel. De enige beperking die men tegenkomt, als de methode van Folk Dean op een elektronicum wordt toegepast, is het crescendo en decrescendoteken. Immers, hoe intensiever men op een harmonium de balgen treedt (of hoe harder men trapt), hoe luider de klank wordt. Dit is niet van toepassing op een elektronische orgel. Hier heeft men weliswaar de beschikking over een zogenaamd zwelpedaal, maar deze heeft mijns inziens meer de functie om het orgel harder of zachter te zetten (dus langer tijd één stand), dan om een muzikale spanning op te bouwen. Hierbij komt nog dat het elektronische orgel de pretentie heeft om het echte pijporgel na te bootsen, en veel pijporgels hebben nu eenmaal geen zwelpedaal. Dit s echter de enige beperking die in deze methode te vinden is. Het overige wat in deze methode beschreven staat, is op harmonium, maar ook op pijp- of elektronisch orgel te realiseren. De opbouw van deze methode is even simpel als doeltreffen. Er wordt eerst een aantal oefeningen gegeven over een bepaalde technische handeling (eerst rechterhand, dan linkerhand, dan beide handen), waarna er een muziekstukje volt. In deze stukjes worden de technische handelingen van de voorgaande oefeningen verwerkt. Maar er komen ook problemen in voor, die niet eerder geoefend zijn. Hier is het dus een taak voor de docent om deze moeilijkheden, samen met de leerling, op te lossen. Ik heb echter gemerkt, dat veel leerlingen, die al wat verder zijn en bij mij op les komen, deze moeilijkheden niet beheersen. Ook word er in de methode muziektermen gebruikt, die Folk Dean niet verder verduidelijkt. Verwacht wordt, dat de docent de betekenis van deze termen uitlegt. Helaas gebeurt ook dit maar al te vaak niet, zodat vele voordrachtstukjes volkomen verkeerd geïnterpreteerd worden. Daarom wil ik in dit werkje de methode stap voor stap volgen en de moeilijkheden, zowel muzikaal, technisch als termologisch, bespreken, in de hoop dat de basis van de beginselen van het orgelspel verstevigd wordt. Ook in deze geldt: een goed begin is het halve werk. 3

Algemeen Om te beginnen is het verstandig om een vertaling te geven van de vele on-nederlandse titels die boven de praktische speelstukjes staan. Boek 1 Blz 20: Kleine Mars - Een mars is een muziekstuk dat de bedoeling heeft om de mensen te laten bewegen. (denk aan de militaire mars) In Boek 2 staan geen onduidelijke titels boven de stukjes. Boek 3 Blz 13: Prière - gebed Blz 16: Meditation - meditatief muziekstukje Blz 19: Etude - oefenstuk om technische of muzikale moeilijkheden te overwinnen. Boek 4 Blz 4: Arietta - kleine Aria, geschreven in 3 delige liedvorm A- B- A, waarvan de laatste A eigenlijk niet meer is dan een cadens. Blz 13: Interludium - Tussenspel Blz 14: Rondino - Een vorm met een telkens terugkerend refrein (het is een verkleining van de Rondo) Blz 19: Poème - Gedicht Blz 24: Berceuse - Wiegelied 4

Boek 5 Blz 5: Menuetto - Een oude, Franse dans in een driekwartsmaat met een matig tempo en een sierlijk karakter. Blz 12: Elévation - Verheven muziekstuk. Het komt van het Italiaanse woord elevato, wat verheven betekent. Blz 18: Marche Nuptiale - Feestmars Blz 22: Pastorale - Herderslied Boek 6 Blz 4: Bagatella - Klein, intiem stuk muziek Blz 5: Canzonetta - Oorspronkelijk een lied voor koor of voor solo, hier dus voor harmonium. Blz 22: Allegro in a-kleine terts - Allegro staat voor het tempo: snel, vrolijk, opgewekt; a-kleine terts is de toonsoort waarin het stuk geschreven staat. Nog enkele opmerkingen ten aanzien van de methode in zijn geheel. - Een groot voordeel is, dat de methode is onderverdeeld in zes dunne boekjes van vierentwintig pagina s per boekje. Dit motiveert de leerling. Wanneer de leerling in vrij korte tijd een deeltje uitheeft, wordt hij/zij gestimuleerd om aan het volgende deel te beginnen. - De methode is duidelijk niet voor volwassenen geschreven. Dit is met name te zien aan de voorgeschreven vingerzettingen, die rekening houden met de spanwijdte van een kinderhand. Ook zal een volwassene er niet veel plezier aan beleven om Boer wat zeg je van mijn kippen of Hoe rij die boere? in te studeren. - Het is jammer dat er zoveel liedjes in staan die streng gebonden zijn aan een bepaalde periode in het (kerkelijk) jaar (zoals kerst, passie en jaarwisseling). Het komt vrijwel nooit voor dat, wanneer er een dergelijk lied aan de beurt is, we ook in de overeenkomstige tijd van het (kerkelijk) jaar leven, zodat we die liederen noodgedwongen maar overslaan. - Wel is aardig dat bij de meeste liederen de tekst afgedrukt staat, zodat de liederen meegezongen kunnen worden. Dit is tevens een goede concentratieoefening. De bedoeling is nu om de methode deel voor deel langs te gaan en te kijken hoe deze het best gebruikt kan worden in de praktijk van het lesgeven. 5

Het eerste leerboek Wanneer de eerste bladzijde van boek één wordt opengeslagen, is er een overvloed aan informatie te zien. Zo, dat wordt dus eerst heel wat uitleggen voordat er ook maar aan het eerste regeltje begonnen kan worden Of niet? Misschien is het juist beter om maar gelijk met het eerste regeltje te beginnen. Hoe minder de leerling weet in dit stadium, hoe beter. Hij speelt de eerste oefening beter, omdat hij nog nergens aan hoeft te denken. Natuurlijk moet de docent de centrale c aanwijzen en vertellen dat daar de duim op moet en op elke volgende toets een vinger, maar dan gaat het als vanzelf. Vanuit dit beginpunt kunnen daarna de theoretische zaken van deze bladzijde worden toegelicht: De meeste dingen behoeven hier geen uitleg. Wel is het goed om bij de tweekwartsmaat nog toe te voegen dat het bovenste cijfer het aantal, en het onderste cijfer de waarde van de noten aangeeft. Verder moet nog aandacht geschonken worden aan het begrip maat (tijdsafstand, meting van tijd) en maatstreep (verdeling van maten). Bij erg jonge kinderen zouden deze zaken ook in een later stadium uitgelegd kunnen worden, wanneer het als erg moeilijk ervaren wordt. De eerste paar lessen moeten zeker niet te moeilijk gemaakt worden, omdat dit demotiverend werkt bij de leerling. 6

Wel moet een goede manier gevonden worden om de noten aan te leren. Deze moeten ook regelmatig overhoord worden, omdat bij veel leerlingen het gevaar bestaat dat ze vanaf de vingerzettingen gaan spelen in plaats van de noten. De volgende bladzijden kunnen onder goede begeleiding probleemloos worden afgewerkt. Het volgende probleem wat zou kunnen ontstaan, is wanneer de halve noot in het spel komt. Dit gebeurt op bladzijde negen. Tot dan toe was er alleen sprake van een kwartnoot. Wanneer alle noten maar even lang gespeeld werden, klonk het al in de maat. Dit gaat nu veranderen. De leerling moet nu heel bewust gaan tellen. Het is erg belangrijk dat dit goed begeleid wordt. Bij veel amateurorganisten, die denken dat ze redelijk goed kunnen spelen, is het juist deze techniek die ontbreekt of onderontwikkeld is. Gevolg: slordig en onnauwkeurig spel. Een hulpmiddel is om van de halve noot twee kwartnoten te maken. Hieronder staat een oefening van bladzijde negen (nr. 45) met daaronder de herleiding in kwartnoten: Dit wordt herleid tot: Wanneer de leerling de onderste oefening een aantal malen foutloos gespeeld heeft, probeert hij de originele (bovenste) oefening. Deze wordt nu veel gemakkelijker, omdat hij in gedachten de halve noot als twee kwartnoten blijft spelen. Het enige verschil is dat hij op die punten de toets niet meer optilt. Bogen Vanaf bladzijde elf krijgt de leerling te maken met het zogenaamde bogenspel. Het is belangrijk dat de functies van de verschillende soorten bogen goed onderscheiden worden. Er worden de komende bladzijden drie verschillende soorten bogen gebruikt, namelijk: 7

1 De verbindingsboog: Twee dezelfde noten staan met een boog aan elkaar verbonden, vaak over de maatstreep heen. Deze noten moeten dus klinken als één noot of toon. 2 De fraseringsboog: Deze boog staat over een aantal noten heen die bij elkaar horen. Tussen twee bogen moet gefraseerd worden (denk bijvoorbeeld aan het ademhalen bij het zingen). 3 De tekstboog: Deze heeft geen invloed op de uitvoeringspraktijk. De tekstboog komt alleen voor bij liederen waar de tekst bij staat en geeft aan wanneer er één lettergreep over verschillende noten gezongen moet worden. Ook wordt (vanaf bladzijde 13) de komma gebruikt. Deze komma heeft dezelfde functie als de fraseringsboog. Verwarrend is wel dat de komma en de fraseringsboog op bladzijde 22, bij het lied Van de hoge hemel, door- (of bij-) elkaar gebruikt worden. Hoewel ze dezelfde functie hebben, is in dit geval duidelijk te zien dat de komma alleen op heel sterke rustpunten gebruikt wordt. Dynamische tekens Op bladzijde twintig worden de eerste dynamische tekens gebruikt. Deze hebben betrekking op de klanksterkte. Goed is om verschil te maken tussen de letters (p, mf, f), die een toestand weergeven (terrassendynamiek) en de tekens ( ), welke een proces weergeven (overgangsdynamiek). De leerling leert het volgende schema: pp = pianissimo = zeer zacht p = piano = zacht mp = mezzo piano = half (matig) zacht mf = mezzo forte = half (matig) sterk f = forte = sterk ff = fortissimo = zeer sterk Crescendo: Diminuendo: of cresc. = sterker wordend of dim. = zachter wordend [voor het woord diminuendo wordt ook wel decrescendo gebruikt] 8

Herhalen Op bladzijde twintig komt tevens voor het eerst de herhalingsstreep voor. Ik heb eens een leerling gehad, die bij een oud liedje (onder aan bladzijde twintig) niet verder kwam dan de eerste vier maten, omdat ze telkens weer het woordje herhalen tegenkwam. Deze vier maten kent ze nu nog uit haar hoofd. Het blijkt dus nodig, dat uitgelegd wordt, dat bij een herhalingsstreep al het voorgaande slechts één keer herhaald hoeft te worden. Tot slot van de bespreking van het eerste leerboek is er nog een kleine technische handeling, die besproken moet worden. Het gaat om het laatste systeem van het liedje De boeren (onderaan bladzijde zestien), welke hieronder staat afgebeeld: Het gaat om de vierde maat. Veel mensen spelen daar in de rechterhand de noot e los van de noot c, simpelweg omdat de linkerhand dezelfde noot c al eerder heeft in die maat (halve noot). Om de rechterhand nu mooi legato te houden, is het noodzakelijk dat de noot c in de linkerhand iets ingekort wordt. Nu is het zo, dat een leerling op dit niveau nog geen opdracht gegeven kan worden om een noot iets of een half telletje korter te maken. Daarom lijkt de volgende oplossing de beste: Wat tot nu toe besproken is, is allemaal nieuw voor de leerling. Bij de bespreking van de volgende deeltjes hoeft niet alles meer uitgelegd te worden, omdat niet alles nieuw is. Daarom kan het zijn dat de volgende boekjes iets beknopter besproken worden. 9

Het tweede leerboek Uit ervaring blijkt dat dit deeltje bij de meeste leerlingen het minste problemen oplevert. Ze vinden het leuk dat ze nu eindelijk ook die rij zwarte boventoetsen gaan gebruiken. Voor in dit deeltje staat: Moeilijke oefeningen zijn vermeden. Nu is dit wel erg letterlijk opgevat, want veel stukjes zijn beneden het niveau van waar de leerling op dat moment is. Maar gelukkig zit ook hier het venijn hem in de staart. Wat verder nog opvalt is het Iers volksliedje. Dit heeft de melodie van Roodborstje tikt tegen t raampje, tik tik en tot mijn verbazing blijkt dat de kinderen dit versje niet meer kennen (althans in de kringen waar ik mij in beweeg). Ik ben mij ervan bewust dat ik enigszins op de zaken vooruit loop. Daarom ga ik nu terug naar het begin van het boek. Kruizen en mollen Allereerst moet uitgelegd worden, dat het voorteken en de daar op volgende noot één geheel vormen. Het komt namelijk voor dat onwetende leerlingen eerst de noot fis spelen (het kruis, denken ze) en daarna nog eens de f. Dat dit niet de bedoeling is, moge duidelijk zijn. Ook moet duidelijk gemaakt worden dat een voorteken de gehele maat geldt, ook al staat dat in de eerste oefening wel aangegeven. In deel twee wordt alleen de fis en de bes besproken. Wanneer de leerling nu het principe van de verhogingen en verlagingen begrijpt, kunnen ook kruizen en mollen voor andere noten aangeleerd worden (bijvoorbeeld c cis en g gis, e es en a as). Het gemak hiervan is dat, wanneer er naast Folk Dean ook nog uit andere boekjes gespeeld wordt, de keuze niet beperkt hoeft te worden tot stukjes muziek met één kruis of één mol, maar dat er ook nog andere (toevallige) verhogingen of verlagingen in voor kunnen komen. Iets wat bij Folk Dean onlosmakelijk aan de fis en de bes verbonden is, is het liedje Komt en laat ons allen zingen. Dit liedje komt vier keer voor (twee keer voor de rechterhand en twee keer voor de linkerhand). Misschien heeft dit liedje voor Folk Dean een speciale, persoonlijke betekenis gehad, maar voor hen die er niet zo n band mee hebben, is vier keer toch een beetje veel. Nieuwe termen Er komen in dit boek twee nieuwe termen voor, die enige toelichting vereisen: Moderato: De enige (vreemde) term die tot nu toe boven de stukjes stond, was de term legato. Nu heeft legato alles te maken met de manier van spelen: gebonden. Moderato heeft te maken met het tempo waarin het gespeeld wordt. Als er 10

boven het herderswijsje (nr. 133) voor het eerst Moderato staat betekent dat, dat het stuk in een matig (rustig) tempo gespeeld moet worden. Riten.: Dit is een afkorting van ritenuto, wat letterlijk betekent: terughoudend. Een goede manier om de bedoeling van ritenuto duidelijk te maken, is om het voorbeeld te nemen van een afremmende auto (voor het eerst in nr. 149). De Opmaat In nr. 134 ( Hoe rij die boere? ) steekt voor het eerst de opmaat de kop op. Veel leerlingen zien deze in eerste instantie over het hoofd, maar merken wel op dat de laatste maat niet volledig is. De docent moet er dan op wijzen dat de eerste maat dit ook niet is, maar dat, wanneer de notenwaarden van de eerste en de laatste maat bij elkaar opgeteld worden, er toch een volle maat ontstaat. Vooral moet de werkelijke reden van de opmaat uitgelegd worden. Dit gaat het eenvoudigst met behulp van de tekst. De leerling is (als het goed is) al uitgelegd, dat de eerste tel van een maat het grootste accent (of klemtoon) krijgt. Wanneer de tekst van de eerste regel nu overdreven beklemtoond opgezegd wordt ( hoe RIJ die BOE-re, SIT, sit, SO! ), dan ziet de leerling dat het eerste woordje onbeklemtoond is, en dus nooit op een eerste tel kan vallen. Het eerste woordje zal één tel eerder dan de eerste tel moeten komen. Dit kleine stukje maat met die onbeklemtoonde noot is de opmaat. Techniek Met de technische handelingen die in dit tweede deel behandeld worden, zal de gemotiveerde leerling weinig problemen hebben. De volgende onderdelen komen aan de orde: - Dubbelgrepen (twee of drie noten in één hand) - Het verplaatsen der vingers van de rechterhand - Het verplaatsen der vingers van de linkerhand - Het verplaatsen der vingers op dezelfde toets (luide vingerwisseling) - Het onderdoorzetten van de duim - Het overzetten der vingers Bij het verplaatsen van de vingers is het belangrijk dat elke overbodige beweging met de vingers vermeden moet worden en dat de gehele hand direct de nieuwe positie inneemt. Bij het over- en onderdoorzetten geldt hetzelfde, met als toevoeging dat de beweging van de vingers zo klein mogelijk moet zijn, zodat het contact met de toetsen behouden blijft. 11

De Achtste Noot Om de achtste noot goed uitgevoerd te krijgen, is het noodzakelijk om iedere tel in tweeën te delen. Dit gaat op de bekende manier: ene, tweeë, drieë, viere. De leerling die hiervoor het tellen al goed eigen was, zal dit zonder veel moeite leren beheersen. Overige aandachtspunten In de laatste twee nummertjes van dit deeltje zitten nog een paar puntjes waar de aandacht op gevestigd moet worden. Het gaat om het volksliedje winter adé (nr. 225) en Ik wil mij gaan vertroosten (nr. 226). Eerst het volksliedje. Hier volgt het fragment waar het om gaat: Het probleem is dat de rechterhand een toonrepetitie heeft, terwijl de linkerhand een melodische lijn heeft. In het begin zal de leerling, op het moment van de toonrepetitie, ook de linkerhand los spelen. De leerling zal er, samen met de docent, enige oefening voor over moeten hebben om te realiseren dat de rechterhand los, en de linkerhand mooi gebonden speelt. Een dergelijke situatie bevindt zich ook in het volgende nummer Ik wil mij gaan vertroosten. Een goede uitvoering wordt verkregen als met het als volgt speelt: 12

De docent doet er goed aan om in dit kader deel 1 van de orgelmethode van Flor Peeters te bestuderen, met name hoofdstuk 4, waar gesproken wordt over de eenheidswaarde. Deze zaken dient de leerling volledig te beheersen, omdat ze ook in de praktijk van de orgelliteratuur doorlopend terugkomen. Het derde leerboek Voordat dit deeltje besproken wordt, is het nodig om enkele fouten die er in geslopen te zijn, te verwijderen. - Allereerst staat er op bladzijde 6, regel 245, een foutieve maatsoort aangegeven. Er staat een vierkwartsmaat genoteerd, maar ik tel toch echt maar drie tellen per maat. Dit moet dus een driekwartsmaat zijn. - Ditzelfde is het geval bij regelnummer 280 op bladzijde 12. - In de Méditation, nummer 318 van bladzijde 16, staat in de tweede maat van het derde systeem een sopraannoot van vier tellen (c ). Deze behoort maar drie tellen te zijn. Kruizen en Mollen Dit hoofdstukkopje komt bekend voor, omdat het bij de behandeling van deel 2 ook al aan de orde is geweest. Ook worden weer dezelfde voortekens behandeld, namelijk de fis (op bladzijde 2 en 3) en de bes (op bladzijde 17 en 18). Er is echter een wezenlijk verschil met het vorige deel. In deel twee werden de voortekens direkt voor de noot geplaatst, terwijl ze hier vooraan naast de sleutel gezet worden. Het is in het begin verwarrend, omdat bij de G- sleutel het kruis een oktaaf hoger genoteerd staat (f ), dan de leerling gewend is. De docent moet dus uitleggen, dat bij dit voorteken voor elke f op die balk, in welk oktaaf dan ook, een fis gespeeld moet worden. Dit geldt ook voor de andere voortekens. Het is waarschijnlijk dat de leerling hierin zich nog wel eens zal vergissen, zodat de docent enig geduld zal moeten betrachten. Herhalen Ook dit hoofdstukje is al aan de orde geweest, maar wordt in dit deeltje nog iets verder uitgewerkt. Dit gebeurt aan de hand van Een vacantiedag (nummer 236 op bladzijde 5). In dit stukje komt de herhalingsstreep voor zoals de leerling al kende (dus al het voorgaande een keer herhalen), maar er komt hier ook een nieuwe variant voor: (zie volgende bladzijde) 13

Voor de duidelijkheid dient gezegd te worden, dat het stuk al twee systemen eerder begonnen is. De leerling is dus al aan het spelen en trekt zich in de eerste instantie niets aan van de herhalingsstreep aan het begin van het voorbeeld. Hij speelt verder tot en met de maat waar het cijfer 1 boven staat. Daar staat tevens een herhalingsstreep, dus hij keert terug naar de eerste herhalingsstreep van het voorbeeld en speelt het gedeelte nog een keer. Nu slaat hij de maat met cijfer 1 over en speelt verder vanaf de maat met het cijfer 2 erboven. Het cijfer 1 en 2 wordt respectievelijk prima volta en secunda volta genoemd (eerste keer en tweede keer). De Fermate Bij de Prière (nummer 290, bladzijde 13) komt dit teken voor het eerst in deze methode voor. Vroeger gaf de fermate onder andere aan wanneer er een regel ten einde was. Dit is terug te vinden in bijvoorbeeld de koraalvoorspelen van J.S. Bach. Tegenwoordig geeft de fermate aan dat men de noot die onder de fermate staat naar eigen (muzikale!) smaak mag verlengen. Techniek Wat de techniek betreft worden er in dit deel de volgende punten behandeld: - Het spreiden der vingers - Lichte spanningen op de vingers - Het verwisselen der vingers (de stille vingerwisseling) - De liggenblijvende stem Al deze zaken vereisen geconcentreerde oefening om het gewenste resultaat te bereiken. 14

Kwartnoot met stip (blz. 23) Hierbij wordt ook de achtste noot nog een keer betrokken, maar nu in vergelijking met de achtste rust. De beste manier om dit te leren beheersen is, om de kwartnoot met stip hetzelfde te behandelen als de achtste noot in boek 2 (ene, tweeë enz.). Het Herstellingsteken De aandacht hierop wordt gevestigd op bladzijde 20. De reden dat dit voor het laatst bewaard is, komt omdat hieromtrent nogal wat verwarring kan ontstaan. Als voorbeeld wordt nummer 335 van bladzijde 20 genomen: De docent heeft de leerling net uitgelegd dat het herstellingsteken, net als de verhoging en de verlaging, geldt voor de maat waarin het genoteerd staat. De leerling accepteert dat niet, want hij ziet één maat verder (in maat 3 en 5) een mol staan, waaruit blijkt dat het herstellingsteken nog niet uitgewerkt is. De docent moet dan uitleggen dat de mol in maat 3 en 5 eigenlijk overbodig is en dat de auteur deze voor de zekerheid genoteerd heeft. Het kost de docent soms heel wat moeite om de leerling hiervan te overtuigen. Het vierde leerboek Van te voren weet ik eigenlijk al, dat er over dit deel niet zoveel te verduidelijken is als in de voorgaande delen. Reden hiervoor is dat dit deel hoofdzakelijk de (toevallige) toonsverhogingen en verlagingen behandelt. Aan het eind van dit deel beheerst de leerling de boventoetsen fis, cis, dis, bes, es en des. Natuurlijk worden er ook nog andere zaken behandeld waar de aandacht op gericht kan worden. De naslaande achtste noot Eigenlijk is dit niet anders dan datgene waar het derde leerboek mee gestopt is. Het verschil zit hem hierin, dat tegen de kwartnoot met stip in leerboek 3 achtsten noten stonden, zoals te zien op de volgende bladzijde: 15

En in leerboek 4 staat de achtste noot niet meer tegen de kwartnoot met stip, maar tegen de kwartnoot, zoals hier: In principe verandert er dus niets, alleen moet de leerling zich meer concentreren bij de timing van de achtste noot. Goed tellen dus! De zeskwartsmaat Deze maatsoort wordt ingevoerd op bladzijde zes en zeven. Op bladzijde zes wordt hij verdeeld in twee groepen van drie noten en op bladzijde zeven in drie groepen van twee noten. Het is nu aardig om een regeltje van bladzijde zes voor te spelen in drie groepen van twee noten, om de leerling te laten horen hoe de inhoud van de melodie verandert, wanneer je een andere groepering neemt. Op bladzijde zeven wordt de zeskwartsmaat in combinatie met de vierkwartsmaat gebruikt. Er wordt bij geschreven dat deze vorm van maatvoering voorkomt in onder andere psalm- en gezangbewerkingen. Als de leerling vraagt naar de reden van deze toch wat vreemde notatie, moet uitgelegd worden dat de psalmmelodieën (en ook veel gezangmelodieën) niet in het huidige maatsysteem gedacht zijn, zodat er enige aanpassing voor nodig is om ze in maatsoorten onder te brengen. Als voor ogen gehouden wordt dat de methode voor harmonium geschreven is, is het begrijpelijk waarom door Folk Dean deze gecombineerde maatsoort behandeld wordt. 16

Nieuwe termen Er wordt in leerboek 4 gebruik gemaakt van drie nieuwe termen, die een vertaling nodig hebben: Tranquillo: Deze term komt voor het eerst voor op bladzijde vier en betekent: rustig. Lento: Dit wordt gebruikt in de één na laatste maat van het Rondino (nummer 396, bladzijde 14). Er kan gemakkelijk overheen gelezen worden, omdat het zo klein genoteerd staat, maar het betekent letterlijk: slepend. Andante: Bij de Berceuse op bladzijde 24 komt deze term voor het eerst voor. Een muziekstuk waar Andante boven staat, moet in een gaande beweging voorgedragen worden. Moeilijkheidsgraad Voor in ieder deeltje van Folk Dean staat een korte inhoudsopgave. In deel één tot en met drie stond er als laatste opmerking bij: Moeilijke oefeningen zijn vermeden. Deze zin ontbreekt vanaf deel vier. De oefeningen en met name de voordrachtstukken zijn heel wat pittiger geworden. De niet gemotiveerde leerling zal bij deel vier waarschijnlijk afhaken. Het zal echter voor degene die doorzet een hoge mate van voldoening geven wanneer hij merkt dat moeilijkheid na moeilijkheid overwonnen wordt en dat voor hem toepasbaar is: De aanhouder wint! Het vijfde leerboek Het aantal voordrachtstukken neemt ieder boek toe, zodat er steeds minder nieuwe dingen zijn die problemen geven. In dit deel worden de volgende zaken behandeld: - Toevallige toonsverhogingen - De grote terts toonladder - De drie-achtste en zes-achtste maat Toevallige toonsverhogingen Er wordt hier de laatste hand gelegd aan de toevallige toonsverhogingen. Dit zijn verhogingen die niet voor aan de sleutel genoteerd staan, en dus niet in de oorspronkelijke toonsoort passen. De leerling beheerst nu alle verhoogde boventoetsen, namelijk: fis, gis, ais, cis en dis. 17

De grote terts toonladder Dit onderdeel neemt het grootste gedeelte van boek vijf in beslag. Het is ook een uitermate belangrijk onderdeel. Met name de vingerzetting moet gedegen geoefend worden. De hele theorie achter de toonladder kan nu nog achterwege blijven. Er worden in dit deel drie grote terts toonladders behandeld; die van C, G en F. Ook de intervallen moeten goed gestudeerd worden. De drie-achtste en zes-achtste maat Over het algemeen wordt dit Folk Dean goed uitgelegd. Het is wel goed om nog het verschil tussen de drie-achtste en de zes-achtste maat aan te geven. Bij een drie-achtste maat heeft men te maken met alleen een hoofdaccent op de eerste tel. Bij de zes-achtste maat komt er op de vierde achtste een nevenaccent. De leerling moet dit goed voelen, om een zes-achtste maat soepel te kunnen spelen. Nieuwe termen Er worden in boek vijf drie nieuwe termen geïntroduceerd: - Con moto: Deze term verschijnt voor het eerst op bladzijde elf. Het betekent met beweging. - Semplice: Dit staat boven het Wiegelied op bladzijde twintig. Het woord zelf doet zijn betekenis al vermoeden: eenvoudig. - A Tempo: Deze term wordt gebruikt in de Pastorale (nummer 458, bladzijde 22) in de laatste maat van het één na laatste systeem. Het komt alleen voor na een vertraging of een versnelling en het betekent dat het tempo van vóór de vertraging of versnelling weer opgepakt moet worden. Het zesde leerboek In dit laatste deel worden nog de volgende zaken belicht: - De grote terts toonladder (vervolg) - Toonsverlagingen - De kleine terts toonladder - De zestiende noot Verder heeft dit deel ten doel om de technische vaardigheid van de leerling te verbeteren. 18

Toonsverlagingen In het vorige deel werden de toonsverhogingen voor het laatst behandeld; nu zijn de toonsverlagingen aan de beurt. De leerling beheerst nu de volgende verlagingen: Ges, As, Bes, Des en Es. De kleine terts toonladder Hier wordt de harmonische en melodische kleine terts toonladder behandeld. De uitleg in dit deel behoeft geen nadere toelichting. Wel wordt voor het woordje graad tegenwoordig het woord trap gebruikt. Nieuwe termen Vier nieuwe termen komen hier aan de orde: - Comodo (bladzijde 9): gemakkelijk, rustig - ma non troppo (bladzijde 16): maar niet te veel - Tempo giusto (bladzijde 23): letterlijk: het juiste tempo - Allegro moderato (bladzijde 23): matig snel Conclusie De Harmonium-methode van Folk Dean is (onder goede begeleiding) een goede basis methode voor orgel. Toch is het raadzaam om naast deze methode nog andere boekjes te gebruiken. Dit omdat de voordrachtstukjes van Folk Dean niet allemaal even interessant zijn. Ook blijft de ritmische ontwikkeling van de leerling onder de maat als alleen deze methode gevolgd wordt. Nochtans is het goed om naast andere studieboekjes deze methode als hoofdmethode te gebruiken. Oktober 2009, Hans Pors website: www.hanspors.nl email: info@hanspors.nl 19