Richard Paping Rijksuniversiteit Groningen



Vergelijkbare documenten
Het Drentse boerenfamiliebedrijf Richard Paping Rijksuniversiteit Groningen

De kerstvloed in de Marne

Arm en Rijk. Hoofdstuk 2: Arm en rijk in de Verenigde Staten

B R O N N E N B O E K. Arm en Rijk

Goede tijden, slechte tijden. Soms zit het mee, soms zit het tegen

Huishoudensprognose : belangrijkste uitkomsten

Voorbij Jan Bieleman s Five centuries of farming

Les 1: Kinderarbeid. Bedelende jongen

BOSATLAS VRAGENSET ANTWOORDMODEL VAN HET VOEDSEL NOORDHOFF ATLASPRODUCTIES

UIT de arbeidsmarkt

H1: Economie gaat over..

Werkstuk Geschiedenis Frankrijk in de tijd van het absolutisme

DE LEGENDE VAN DE LANDLOPER

Maatschappelijke waardering van Nederlandse Landbouw en Visserij

Sterkste groei bij werknemers

Lei en griffel: Kinderen schreven met een griffel op een lei. Soms leerden ze lezen met een ABC-boekje.

Thema 4 Platteland. Samenvatting. Meander Samenvatting groep 5

Lesbrief Iedereen betaalt belasting

Werkblad. Eten: vroeger en nu. Materiaal. Hoe gaan we te werk? Leestekst. 5 de leerjaar. Schrijf- en tekengerief

Werkstuk Geschiedenis Franse Revolutie

5,1. Samenvatting door Anoniem 686 woorden 2 maart keer beoordeeld. Geschiedenis. Hoofdstuk 3 De tijd van monniken en ridders.

Samenvatting Geschiedenis Module 3, Welvaart in Amerika en Nederland

Steeds meer vijftigers financieel kwetsbaar

Het project wil in Mesera een educatief-medisch centrum realiseren.

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 6

ENQUÊTE WOONWENSEN LATTROP & BREKLENKAMP 10 minuten van uw tijd voor een beter woningbeleid en leefbaarheid!

De feiten: arbeidsmigratie door de jaren heen

Slagvaardig met geld!

Huishoudensprognose : ontwikkelingen naar type en grootte

4,6. Samenvatting door L. 989 woorden 30 november keer beoordeeld. Aardrijkskunde

Veel veld voor vlees, weinig veld voor groenten

Rampzalig dijkbestuur

Nigeria. 1. Bevolking en welvaart in Nigeria 2. Voedselvoorziening in Nigeria 3. Nigeria in de wereldeconomie 4. Gezond in Nigeria

FAIRTRADE. Een beter leven. Wat is Fairtrade

3. Van wie is de kreet? 4. Wat wil Albor met het zwijntje doen?

Praktische opdracht Geschiedenis Rolverdeling in het gezin

Urbanisatie en de-urbanisatie in Nederland

:DDURPJLQJHQJURHQWHNZHNHUVZHORYHUWRWGHWHHOWYDQEORHPEROOHQ"

Tijdwijzer. Het begin. Voor en na Christus

Grote gemeenten goed voor driekwart van bevolkingsgroei tot 2025

Samenvatting Aardrijkskunde hoofdstuk 1 paragraaf 2,3,4,7,8

Cijfers & Feiten. Drs Fransje Grisnich, Sociaal Planbureau Groningen. Armoede in Groningen. over

Hoofdvraag: Wat zijn de kenmerken van het ontwikkelingsland India en hoe is het bestaan van het ontwikkelingsvraagstuk te verklaren.

Les 5: De leefomstandigheden van de Maastrichtse arbeiders

Hoeveel verdienen de Belgen? Hoeveel geven ze uit?

6,2. Werkstuk door een scholier 1726 woorden 7 januari keer beoordeeld. 10 kenmerken over de mate van ontwikkeling van een land:

GESCHIEDENIS LES 2 STAP VOOR STAP VOORUIT

Erwin H. Karel Richard F.J. Paping (foto s van Jannie Voors en Anton Jansen)

Eindexamen vmbo gl/tl economie II

2.1 De keuze tussen werk en vrije tijd

2. Inkomen uit arbeid

Migratiestromen en inkomensontwikkelingen in de provincie Groningen

De groei voorbij. Jaap van Duijn september 2007

Te weinig verschil Verschil tussen de hoogte van uitkeringen en loon is belangrijk. Het moet de moeite waard zijn om te gaan werken.

De Romeinen. Wie waren de Romeinen?

Artikelen. Huishoudensprognose : belangrijkste uitkomsten. Maarten Alders en Han Nicolaas

Vetonagroup Enterprises

Sectorwerkstuk Economie Economische crisis

een zee van tijd een zee van tijd Werkblad 1 Ω Steden Ω Les 1: De middeleeuwse steden Naam:

7.2 Terugblik. Een slechte gezondheidszorg in de negentiende eeuw zorgde voor een hoge kindersterfte. Willem-Jan van der Zanden

Oma Spillner en een dubbelhuwelijk in Schoonhoven

Uit huis gaan van jongeren

Examenopgaven VMBO-BB 2004

5,5. Werkstuk door een scholier 1890 woorden 25 juni keer beoordeeld. Aardrijkskunde

De volkstellingen van Tungelroy

Artikelen. Huishoudensprognose : uitkomsten. Coen van Duin en Suzanne Loozen

Rijke Roomse boeren op de Hamsterborg Richard Paping, Lezing Den Ham

Krimp in Fryslân. Inwonertal

Informatie 10 januari 2015

Remediëringstaak: Vraag en aanbod

Markt en overheid - uitwerkingen bij Pincode 5e ed. 4GT Hoofdstuk 5 en 6

En daarom werk ik,14 jaar later

Bevolkingsprognose Deventer 2015

Leiden is een typische studentenstad en heeft dus veel kamerbewoners.

HUMO enquête naar de koopkracht

Jullie hebben met jullie groep één dag geen vlees gegeten. Hierdoor moet er minder vlees geproduceerd worden.

> euro euro euro euro euro. < euro

SOCIOLOGISCH ONDERZOEK

Wat een vreemde bromfiets!

Info plus Het leenstelsel

Gezondheid & Voeding

Interview met Margje Kleinlugtenbeld-Ekkelenkamp

Zuid Afrika gaat dezelfde weg op als VS

Wie is er arm in België?

Samenvatting Aardrijkskunde Paragraaf 1.1 t/m , 1.8

Werkstuk Aardrijkskunde Kinderarbeid in Bangladesh

Kerkpad aan de Tweehuizerweg 6 te Spijk (gem. Delfzijl) Een Cultuurhistorisch Bureauonderzoek

De scholen regelen zelf het vervoer naar de locatie.

Beheerscomité dierlijke producten: pluimveevlees en eieren. Lieve De Smit Departement Landbouw en Visserij Afdeling Landbouw- en Visserijbeleid

Eigenerfden en eigenerfd landgebruik op het Hogeland

Kastelen in Nederland

Artikelen. Een terugblik op het ouderlijk gezin. Arie de Graaf

Les 8: Bronvermeldingen en bijlagen

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 4

Samenvatting Aardrijkskunde Hoofdstuk 2

Dit verslag is van Ylaine en Ryanne Mulder '03. Verslag van het oude Egypte Ylaine en Ryanne Mulder

Ik ben de Klomp. Europees landbouwbeleid groep 5-6. De Klomp is een boer. Wel een hele aardige boer. Maar wel met een boer n accent.

Wat stelt De Nationale DenkTank 2012 voor om de voedselketen te verduurzamen*?

Transcriptie:

Werk, inkomen en bestaan van arbeiders-, middenstands- en boerengezinnen op de Groninger klei in de 18e en 19e eeuw' Richard Paping Rijksuniversiteit Groningen

Opzet Achtergrond 1. algemene kenmerken 2. de bevolkingsontwikkeling 3. de conjunctuur De sociale structuur 1. boeren 2. middenstanders 3. arbeiders (armenzorg) De Groninger klei, omvat Hunsingo, noordelijk Westerkwartier, Fivelingo (zonder Duurswold) en het grootste deel van het Oldambt

Kenmerken Groninger klei I Behoorde van de 16 e eeuw tot begin 19 e eeuw tot het rijkste deel van de wereld, namelijk de Nederlandse kustgebieden. Geld-economie: van alles werd de waarde bepaald, zelfs als er soms van ruilhandel sprake was werd alles omgerekend in geld.

Kenmerken Groninger klei II Grote specialisatie op het platteland: relatief grote marktgerichte boerderijen met personeel, daarnaast relatief veel mensen actief buiten de landbouw (ambachtslieden e.d.). Vergelijk ook Duitse en Drentse dorpen, waar voornamelijk grote en kleine boeren leven, en de middenstand maar beperkt was. De welvaart uitte zich onder meer in de mogelijkheid om allerhande luxe zaken te importeren van elders (tabak, suiker, koffie, thee, specerijen), in de vele herbergen; in het grote aantal scholen en predikanten (vrijwel in elk dorp) etc. Theedrinken in Niebert 1868 ->

Kenmerken Groninger klei III Er was een grote sociale mobiliteit over de generaties: er waren betrekkelijk veel kansen om op te klimmen, maar nog veel meer kansen om te dalen ten opzichte van de ouders De positie van vrouwen was relatief gunstig in vergelijking met elders in Europa. Dochters kregen vaak een gelijk erfdeel als zoons (gelijke sibbe). Vaak volgde een dochter in plaats van een zoon in het ouderlijk huis op. Weduwen behielden de controle over het ouderlijke bedrijf en hoefden dit niet door te geven aan een zoon Voorkeur voor huishoudens waarin één gezin woonde. Drie-generatie-huishoudens kwamen betrekkelijk zelden voor. Jong gehuwde koppels trachten zo snel mogelijk een eigen woning te krijgen.

Bevolkingsontwikkeling 1675-1750: bevolking liep terug: overstromingen 1686 en 1717 (elk ca. 2.000 doden) en een zeer hoge volwassenen- en kindersterfte (endemische malaria) Rond 1750: ca. 45.000 inwoners. 1750-1790: langzaam herstel bevolking tot ca. 50.000 inwoners in 1790, sterfte daalt (malaria nu in de vorm van incidentele epidemieën) Vanaf 1785/1790 versnelde bevolkingsgroei (ca. 1% per jaar Wehe en Den Hoorn ca. 1660

De gevolgen van de groei van het aantal inwoners: vlekken groeien uit tot echte dorpen tussen 1750 en 1830: voorbeeld Oldenklooster

1790-1880: snelle bevolkingsgroei tot ca. 110.000 in 1880, sterfte verder gedaald (echter nog tot 1860 epidemieën), iets jonger trouwen 1880-1900: stagnatie bevolking, met uitzondering van sommige plaatsen (Delfzijl, Hoogkerk). Ondanks verder dalende sterfte door grote emigratie, naar steden en naar Noord-Amerika. 1900: 119.000 inwoners Loppersum 1910

Conjunctuur 1675-1750: dalende landbouwprijzen en dus grondprijzen, overstromingen, veepest, faillissementen van boeren 1750-1790: langzaam herstel door stijgende landbouwprijzen, echter nog steeds veepest 1790-1820: hoge landbouwprijzen, door vaste beklemrecht stijgen de prijzen van beklemmingen heel snel, ook lonen stijgen 1820-1840: eerste agrarische depressie: lage landbouwprijzen, dalende lonen, winterwerkloosheid 1840-1875: champagnejaren voor boeren, stijgende prijzen en lonen 1875/80-1895: tweede agrarische depressie: lage landbouwprijzen, winterwerkloosheid 1895-1914: licht herstel prijzen, maar door mechanisatie en kunstmest snel stijgende productie, hernieuwde welvaart boeren

De sociale structuur van de Groningse klei (gezinnen) 1. landjonkers en patriciaat : gering aantal; Wychgel 1796 -> 2. boeren (meer dan 5 hectare): 18 e eeuw: 30-40%; 2 e helft 19 e eeuw: ca. 15% 3. de middenstand: handelaren, molenaars ambachtslieden e.a. (incl. predikanten e.d.) 18 e eeuw: ca. 40%; 2 e helft 19 e eeuw: ca. 35% 4. arbeiders, dagloners en geoefende werklieden (timmerknechten e.d.) 18 e eeuw: 20-30%; 2 e helft 19 e eeuw: ca. 50%

De boeren In de 18 e eeuw meestal gebruikers van beklemde landerijen (meiers). Verschil tussen beklemde meiers van middel grote boerderijen en middenstanders (bakkers, timmerlieden en kremers) is in de 1 e helft 18 e eeuw nog niet zo groot, na 1790 wel!!! Toenemende sociale verschillen Boeren worden in de tweede helft van de 18 e eeuw snel rijker door vast worden van de beklemming en de stijgende landbouwprijzen Er zijn grote verschillen tussen kleine boeren (gezinsbedrijven) en grote kapitalistische boerderijen met 30 hectare of meer (veel inwonend en uitwonend personeel)

Eigendom van land in Leens, Kloosterburen en Wierhuizen rond 1600/1630

Oud- Bokum, te Kloosterburen, ca. 1818 Feddemahuis te Kloosterburen ca. 1910

Op de boerderij De kinderen wonen meestal op de boerderij en werken mee, tot ze zelf gaan trouwen. Op een redelijk grote boerderij leven vaak wel vijf, zes of meer mensen die kunnen meehelpen: boer, boerin, oudere kinderen, boerenmeiden en boerenknechten. Goede maaltijden op de boerderij: twee maal warm. Boeren laten vaak een aantal varkens en koeien slachten. Tot midden 19 e eeuw aten uitwonende boerenarbeiders vaak mee. Betrekkelijk stabiel aantal boerderijen. Veel boerenkinderen hebben het daarom in tijden van bevolkingsgroei moeilijk om zelf een boerderij te krijgen en moeten arbeider of middenstander worden. Er worden meer boerderijen verkocht als doorgegeven aan één van de kinderen. Hertrouwende weduwen en weduwnaren houden meestal de boerderij. De inkomsten uit de boerderij vormen feitelijk het pensioen van de boerenstand

Spinnen op de boerderij: in de achttiende eeuw niet ongebruikelijk in Groningen, later meer iets voor arbeiders en middenstands-gezinnen

De niet-agrarische middenklasse Ook wel genoemd 1828: de kleine burgerstand, echter ook wel een welgezeten burgerij of de middenstand Hun grote omvang (40%) is kenmerkend voor het platteland van het Nederlandse kustgebied Het betreft een zeer divers gezelschap, met grote onderlinge verschillen. De welstand was afhankelijk van hoeveel geld je nodig had om het beroep uit te oefenen, of hoeveel scholing je nodig had (investeringskosten) Verver Aikes en vrouw te Eenrum in 1835 ->

De meest voorkomende beroepen in de dorpen: Timmerman (vaak ook metselaar) Verver en/of glazenmaker Kleermaker (snijder) Schoenmaker en schoenlapper Wever (verdwijnt na 1850) Smeden (grof- en hoef-) Kuiper en/of wagenmaker (landbouwwerktuigen maken) Bakkers (vooral roggebrood) Slachter (voor anderen), en na 1800 vleeshouwer Koren-, zaag- en oliemolenaars (voor 1800 cherchers/sarries) Koopman Winkelier (kremer) Kramer, marskramer (venter) Herbergier, weert, tapper, kastelein Schipper (ook voerman en scheepjager) Predikant Schoolmeester

De huizen van Molenrij 1757 Noord Zuid 11. boerderij 12. alleenstaande vrouw 21. bakkerij 12a. arbeider 23.? 13. rentenierse 124. korenmolen 14. slachter+arbeider 24. chercher 15. kuiperij 25. arbeider 16. kremerij (winkel) 17. smederij 28. schoenmaker 18. bakkerij 29. kremerij+tapperij 19. schoenmakerij 30. schipper+koopman 20. boerderij 31. arbeider

Molenrij 1727

Kenmerken De ambachtelijke bedrijven en neringen waren klein en hadden nauwelijks personeel. De eigenaar werkte alleen of soms met één tot drie knechten en/of een zoon Voor veel van deze beroepen moest men een flink aantal jaren in de leer bij een meester Vooral bij de ambachten ging het meestal om mannenberoepen. Vrouwen konden bijna niet helpen (uitzondering naaisters), al kwamen ze wel voor als ambachtsbaas na het overlijden van hun man. Het waren overigens vaak beroepen voor het leven. Bij winkels, handel en herbergen werkten de vrouwen en dochters vaak wel mee Veel kinderen uit de armere middenklasse gezinnen werden inwonend knecht of meid vanaf het 14 e / 16 e jaar

Timmerlonen in Amsterdam, Alkmaar en Groninger klei, 1720-1900 (centen per dag in de zomer)

Middenklasse: ontwikkelingen in de 18 e en 19 e eeuw De welvaart van de middenklasse nam heel langzaam toe vanaf 1750/1800. Ze kregen niet meer voedsel, maar wel konden ze zich meer andere dingen veroorloven (kleding, snuisterijen e.d.) en werden de woningen kwalitatief beter (oudere dorpswoningen zijn vaak van na 1800) Het verschil met de boerenstand werd echter snel groter, en was rond het midden van de 19 e eeuw voor de meesten vrijwel onoverbrugbaar geworden Veel van de ambachtslieden hadden in de 19 e eeuw steeds meer last van de industrialisatie elders, waar grootschalig goedkopere producten gemaakt werden (wevers, kleermakers, schoenmakers, maar ook molenaars)

De koopkracht van timmerlieden en arbeiders 1770-1910

Lonen en prijzen (bij benadering) Ca. 1750 (gulden) Ca. 1860 (gulden) Thans (euro) Kilo boter 0,50 1,00 4,00 10 eieren 0,13 0,22 2,00 kilo brood 0,06 (rogge) 0,10 (rogge) 2,00 (tarwe) Kilo vlees 0,30 0,60 10,00 10 kilo aardappelen 0,15 0,30 5,00 Goedkoop huis 100-200 300-500 100.000-150.000 Maand huishuur 0,80-1,60 1,60-3,20 200-400 Hectare landbouwgrond 200 1.000 Ca. 30.000 Zomerdagloon arbeider Zomerdagloon timmerman 0,60 1,00 Ca. 100 (bruto bruto) 0,80 1,36 Ca. 300 (bruto bruto)

Arbeidslonen op de Groninger klei Ca. 1750 Ca. 1860 Jaarloon boerenmeid (gem.) 25-30 gld. 36 gld. Jaarloon boerenknecht (gem.) 55-60gld. 75 gld. Arbeiders gem.dagloon (met kost) 34 cent 45 cent Arbeiders zomerdagloon (eigen kost) 60 cent 100 cent Arbeiders winterdagloon (eigen kost) 40-50 cent 60 cent Arbeidsters dagloon 35 cent 44 cent Timmerman zomerdagloon 80 cent 136 cent Timmerman winterdagloon 60 cent 80 cent Verver zomerdagloon 80 cent 120 cent

De arbeiders op de klei Aantal arbeidersgezinnen neemt snel toe vanaf eind 18 e eeuw Arbeiders en dagloners zijn inwisselbare begrippen en zeggen niets over de aard van hun arbeidscontract. Het gaat altijd om uitwonende arbeiders (die dus niet inwonen op de boerderij). Boerenknechten en boerenmeiden zijn in de bronnen de termen voor inwonend personeel. Arbeiders hebben maar vrij zelden vee (één koe, schapen of een varken), en gebruiken meestal geen ander land dan hun tuin en een gehuurd stukje wortelland of aardappelgrond Arbeiders zijn afhankelijk van loonarbeid bij de boeren, maar verrichten ook dijkwerk, grondwerk, schepen trekken of al het andere zware ongeschoolde werk Door lage lonen hebben de arbeiders nauwelijks financiële reserves, leven soms van dag tot dag

Ontwikkelingen Arbeiders gaan er pas vanaf ca. 1850 wat op vooruit Kwaliteit arbeidershuizen wordt na 1800 veel beter: stenen huizen ipv lemen hutten Echter arbeiders huren in plaats van kopen huizen (kunnen geen geld meer lenen) Vanaf ca. 1840 werken arbeiders steeds meer op eigen kost (in plaats van eten op boerderij) Winterwerkloosheid neemt denkelijk toe, door meer akkerbouw in de negentiende eeuw, echter er is dan ook veel meer vraag naar vrouwenarbeid (wieden)

Arbeiders werkzaam op de Stoepemaheerd onder Zuurdijk, 1835-1843

Oogst ca. 1830 en ca 1925 (Johan Dijkstra)

Levenscyclus arbeiders: jeugd Eerste jaren bij ouders: slechte voeding (vnl. roggebrood en aardappels, weinig vlees of melkproducten) Van 5-6 jaar tot 11-12 jaar naar school Vanaf jaar of 10-12 jaar beetje meehelpen Vanaf 14-15 jaar inwonende meid en knecht op de boerderij: beter eten (vlees, melk), echter nauwelijks vrije tijd of vrijheid Vanaf 18 jaar gezien als financieel zelfstandig van ouders (mogen loon houden) Tussen 23 e jaar en 35 e jaar huwelijk: beginnen eigen huishouden: 18 e eeuw huis kopen, 19 e eeuw huis huren

Levenscyclus arbeiders: volwassenheid Gehuwde arbeiders werken bij de boer, voor arbeidsters alleen in zomerhalfjaar werk, beiden maken tijdens zomer zeer lange dagen 5 tot 15 jaar na huwelijk moeilijke tijd door groeiend kindertal Na 15 jaar tijdelijke verbetering: kinderen brengen geld in en/of verlaten het huis Echter na 50/60 e jaar steeds moeilijker om zware fysieke arbeid te verrichten en kinderen dan soms al allemaal zelfstandig Rond 70 e jaar zijn arbeiders op: de meeste mannen zijn al dood, vrouwen blijven als behoeftige weduwen achter

Armenzorg op de Groninger klei In de 18 e eeuw functioneert de diaconie als een sociaal zekerheidssysteem: ook de kleinere boeren en middenstanders konden immers makkelijk tot armoede vervallen De armenzorg was geregeld per geloofsgemeenschap Uitgekeerde bedragen waren hoog, aantal bedeelden laag (minder dan 5% bevolking) De Groninger plattelandsdiaconie had meestal maar weinig vermogen (grond ] of kapitaal), meeste geld kwam van collectes in de kerk of langs de huizen Beroep op armenzorg was een vanzelfsprekend deel van de levenscyclus van het arme deel van de bevolking: de arbeiders en arme ambachtslieden, die nauwelijks of geen bezit hadden kunnen sparen voor de oude dag

Beroep op armenzorg was een deel van de levenscyclus van het arme deel van de bevolking (bij ouderdom) Ook werden in bijzondere noodgevallen mensen onderhouden: weduwen met kleine kinderen en invaliden. Gezonde arbeiders krijgen vrijwel nooit geld Armenhuizen zijn ten dele huizen die de diaconie van armen verkregen heeft. In de eerste helft 19 e eeuw meestal pas bouw van echte armenhuizen Uitzondering Appingedam: Ufken gasthuis: ca. 1900 ->

Armenzorg ontwikkelingen 19 e eeuw Door de groei van het aandeel arbeiders in de 19 e eeuw ontstaat er een steeds grotere druk op de armenzorg Tegelijkertijd komt de bedeling steeds verder af te staan van de meer welvarende middenklasse en de boeren De giften per bedeelde nemen af; armen moeten er echt bij gaan verdienen (naar een toeslag-stelsel) Door de hongercrises van 1845-1847 (mislukking aardappeloogst) en 1853-1857 (duurte door Krim-oorlog) stort het oude systeem in. Losse arbeidersgezinnen worden massaal tijdelijk bedeeld worden. Velen doen later permanent een beroep doen op de diaconie. De overheid moet grootschalig bijspringen om te zorgen dat de kerkelijke diaconieen hun taak nog wel aankunnen. Tegelijk wordt het niet-religieuze Burgerlijk Armbestuur (sinds 1827) steeds belangrijker

Al met al een bestaan met weinig tijd voor vrije tijd: maar bij vorst lag de hele landbouw plat: ijspret ca. 1830