Emma van Bijnen ADR Instituut 1 Vragen: Het Sturen van het Gesprek of de Antwoorden? Beperkingen voor antwoorders Er zijn meerdere vragen die een mediator kan stellen aan partijen. Het soort vraag dat de mediator stelt kan bepalend zijn voor het soort antwoord dat een partij geeft. De meeste mensen kennen het verschil tussen gesloten vragen, waarbij de antwoorder wordt beperkt in de informatie die hij of zij verschaft in het antwoord, en open vragen, waarbij dergelijke restricties niet van toepassing zijn. Voor mediators kan het echter belangrijk zijn om gesloten vragen vanuit een communicatief en taalkundig oogpunt te benaderen. Het stellen van vragen is namelijk niet alleen een essentiële tool voor de mediator om de voortgang van het gesprek te beïnvloeden. Het stellen van een specifieke gesloten vraag, in een specifieke vorm, kan ook het antwoord dat een partij geeft beïnvloeden, omdat deze vragen de vrijheid van de antwoorder in zijn of haar respons direct beperken. Om aan te tonen hoe de beïnvloeding tot stand komt is het belangrijk om allereerst een onderscheid te maken tussen verschillende soorten gesloten vragen. Taalkundige onderzoekers zoals Huddleston, Duží en Číhalová maken een onderscheid tussen drie verschillende soorten gesloten vragen:
Emma van Bijnen ADR Instituut 2 Soort gesloten vragen Uitleg Beperkingen voor de antwoorder Voorbeeldvragen Polaire-vragen/ Ja-nee vragen In de vraag zit een voorstel waarvan de vrager het waarheidsgehalte wil weten Bij deze vragen zijn er twee tegenovergestelde antwoorden mogelijk Ben je inmiddels naar de dokter geweest? Variabelenvragen/ (Gesloten) Topische vragen De inhoud van de vraag bevat een variabele: Vraag: Waar is X? Antwoord: X is daar. (X = variabele) Het antwoord op dergelijke vragen zijn directe antwoorden die verwijzen naar de variabele in de vraag Wie van jullie past er in het weekend op de kinderen? of Wanneer hebben jullie elkaar voor het laatst gezien? Alternatievenvragen/ Of-vragen Hierbij kiest de antwoorder een van de alternatieven voorgesteld in de vraag Elke optie in de vraag bevat de inhoud van een mogelijk antwoord Is Jan een vriend of een kennis van je? Zoals het bovenstaande figuur illustreert bevatten gesloten vragen restricties met betrekking tot het antwoord dat een partij kan geven. Hierdoor stuurt de mediator de partijen in de richting van een bepaald soort antwoord. Dergelijke restricties heeft een partij niet bij een open vraag, zoals Wat kun je me over het bedrijf waar je werkt vertellen?, ondanks het feit dat de mediator een onderwerp introduceert. Het belang van dergelijke gesloten vragen, waarbij de antwoorder maar beperkte vrijheid heeft, wordt met name duidelijk wanneer een vraag een presuppositie bevat. (Verborgen) presupposities Een gesloten vraag geeft dus maar beperkte mogelijkheden voor antwoorden. Bijvoorbeeld, bij een ja-nee vraag worden alleen ja of nee als antwoorden gezien. Andere reacties, zoals
Emma van Bijnen ADR Instituut 3 geen idee of misschien kunnen worden gezien als legitieme responses op ja-nee vragen, maar niet als antwoorden op de vraag. Indien een partij op een ja-nee vraag reageert met een uitleg, of antwoordt met een ja of nee plus uitleg, kan het zo zijn dat er in de gestelde vraag (onbewust) een presuppositie schuilt. Indien er inderdaad een presuppositie in de vraag zit, geeft een dergelijk antwoord aan dat de partij de presuppositie in de vraag als niet (geheel) juist of aanvaardbaar beschouwd. Bij gesloten vragen met een presuppositie die niet (geheel) als aanvaardbaar worden beschouwd wordt dan ook meestal een respons gegeven in plaats van een antwoord. Vraag: Drinkt Peter nog steeds te veel? Antwoord: Ja Voorbeeld van een ja-nee vraag met presuppositie Respons, indien de presuppositie Peter drinkt/dronk te veel aanvaardbaar is: Antwoord: Nee Respons, indien de presuppositie Peter drinkt/dronk te veel niet aanvaardbaar is: Reactie: Peter heeft nooit een alcoholprobleem gehad! Wanneer een partij de presuppositie in de vraag als onaanvaardbaar beschouwt kan hij of zij niet enkel een antwoord geven. Indien de antwoorder dit wel zou doen zou dit namelijk betekenen dat hij of zij onterecht instemt met de onaanvaardbare aanname in de vraag. Als de presuppositie als niet (geheel) juist wordt beschouwd zal de antwoorder dus een respons geven waarin aan wordt gegeven dat de presuppositie niet als zodanig kan worden aangenomen en/of de (juiste) informatie geven. Hierna kan de mediator, indien mogelijk, de presuppositie intrekken of aanpassen met de juiste, of aanvaarbare, presuppositie. Wel is het zo dat wanneer een mediator (te) vaak vragen stelt waarvan de toelaatbaarheid van de presuppositie niet zeker is het resolutieproces kan worden geschaad en er twijfel kan ontstaan over de objectiviteit van de mediator. De mediator moet honderd procent zeker zijn van de algemene aanvaardbaarheid van de presuppositie. Dit kan door middel van bevestiging, van beide partijen, eerder in het gesprek. Gebaseerd op het bovenstaande kan er een hypothese worden opgesteld voor een ideale vraagvolgorde:
Emma van Bijnen ADR Instituut 4 Stap 1 Open vragen Stap 2 Gesloten vragen Stap 3 Presuppositievragen Open vragen beperken partijen niet in hun antwoorden, waardoor de belangen van de partijen op tafel komen. Door gesloten vragen te stellen kan de mediator een bevestiging, uitbreiding, en verduidelijking van een respons op een open vraag krijgen. (Let op: door middel van uitbreiding/ verduidelijking wordt de respons impliciet ook bevestigd). Presuppositievragen kunnen worden gesteld om verdere belangen, verbonden aan hetgeen dat is bevestigd in stap 2, op tafel te krijgen. Indien de presuppositie niet kan worden bevestigd is het raadzaam om presupposities in vragen zoveel mogelijk te mijden. Duží en Číhalová geven aan dat wanneer het veronderstelde niet door de partijen wordt gezien als aanvaardbaar de presumptie kan worden ervaren als ongepast in de context. In een dergelijke situatie voert de mediator een gezichtsbedreigende handeling uit die kan resulteren in gezichtsverlies en twijfels over de professionaliteit van de mediator. De gezichtsbedreigende handeling wordt in dat geval gezien als onbeleefd omdat het overkomt als onverschilligheid tegenover het positieve gezicht van een partij, zoals beschreven in stuk 2 (Beleefdheid: Het Belang van Erkenning). Bij het introduceren van een ontoelaatbare veronderstelling, over bijvoorbeeld een alcoholprobleem zoals in het bovenstaande voorbeeld, wordt de bijdrage van de mediator als ongepast en dus onbeleefd gezien. Reflecteren versus veronderstellen Het probleem is dat gesprekken organisch en dynamisch zijn. Dit betekent dat een conversatie zich gedurende de interactie ontwikkelt. Het is dan ook meer dan logisch dat vragen van mediators onderwerpen bevatten die voortkomen uit het gesprek zelf. Het kan zelfs zeer waardevol zijn voor een mediator om taaluitingen van partijen te herhalen in vraagvorm, of elementen van eerdere taaluitingen te incorporeren in een vraag. Dit soort
Emma van Bijnen ADR Instituut 5 vragen hebben als doel een verduidelijking, uitbreiding, of bevestiging van een eerdere taaluiting te krijgen. De vraag is dan ook: Wat is het verschil tussen een bijdrage van een partij teruggeven in vraagvorm en het stellen van een vragen met presupposities? Reflectievraag De mediator probeert een verduidelijking, uitbreiding, of bevestiging van een eerder gegeven taaluiting te krijgen. Voorbeeld: Zeg je nu dat Peter zijn vrienden in de steek laat? Presuppositievragen De vraag heeft een andere intentie dan het verkrijgen van een verduidelijking, uitbreiding, of bevestiging van een eerder gegeven taaluiting van een partij. Voorbeeld: Wat vind jij ervan dat Piet zijn vrienden in de steek laat? Zoals aangegeven is het raadzaam voor een mediator om alleen een vraag met een presuppositie te stellen als hij of zij er zeker van is dat de partijen de presuppositie accepteren als waar of acceptabel. Het kan immers zo zijn dat wanneer de presuppositie Piet laat zijn vrienden in de steek niet wordt geaccepteerd door een partij, hij of zij de presuppositie zal zien als de mening van de mediator. Hiermee brengt de mediator zijn of haar objectiviteitspositie in gevaar. Wanneer de partijen de intentie van de mediator denken te kunnen achterhalen wordt niet alleen de objectiviteitspositie van de mediator in gevaar gebracht, maar ook de kwaliteit van het respons zelf. De partijen kunnen, bijvoorbeeld, hun respons aanpassen op de vermeende mening van de mediator. Waar leg je de klemtoon? Beklemtoning is belangrijk bij stellen van vragen omdat het, zoals bij gesloten vragen, de reactie op de vraag beïnvloedt. Soms kan de klemtoon zelfs bepalend zijn voor het antwoord en de verdere informatie die wordt gegeven door een partij. Als we ervan uitgaan dat alle participanten (mediator en partijen) met elke taaluiting een bijdrage willen leveren aan het gesprek (coöperatieprincipe), is het belangrijk om bewust te zijn van de kracht van benadrukking. Door middel van benadrukking kan een mediator met een vraag zijn/haar intentie duidelijk maken en kunnen de partijen de intentie van de mediator proberen te achterhalen. Ter
Emma van Bijnen ADR Instituut 6 illustratie staan hieronder een aantal klemtoon opties voor de zin: heb jij nog iets toe te voegen aan deze beschrijving? 1. Heb jij nog iets toe te voegen aan deze beschrijving? 2. Heb jij nog iets toe te voegen aan deze beschrijving? 3. Heb jij nog iets toe te voegen aan deze beschrijving? 4. Heb jij nog iets toe te voegen aan deze beschrijving? Alle vier de zinnen hebben dezelfde vorm, maar wanneer deze zinnen hardop worden voorgelezen, met de klemtoon op de onderstreepte woorden, wordt het duidelijk dat elke zin een andere intentie lijkt te hebben. Hier moet een mediator voorzichtig mee zijn. Zoals bij een vraag met een (verborgen) presuppositie, kan het zo zijn dat door middel van het plaatsen van de klemtoon op een specifiek woord in de vraag de antwoorder een mening van de mediator denkt de ontlenen. Als voorbeeld kunnen wij de volgende vraag nemen: Waarom vind jij dat kwetsend? De mogelijke intenties die partijen zouden kunnen ontlenen aan de beklemtoning die de mediator geeft aan een specifiek woord in de vraag Waarom Vind Jij Dat Kwetsend? denkt dat het niet kwetsend is vindt het logisch dat het kwetsend is denkt dat verschillende mensen verschillende redenen hebben om het kwetsend iets te vinden vindt andere dingen kwetsender dan dit denkt dat het niet kwetsend is Het is natuurlijk geen gegeven dat de partijen ook daadwerkelijk deze intenties denken te kunnen ontlenen aan de klemtoon die wordt gelegd op een specifiek woord in de zin. Het is echter wel raadzaam om hierop te letten, simpelweg omdat de mogelijkheid tot dergelijke inferenties blijft. Ook kan het voor de mediator handig zijn om te letten op klemtoonplaatsing in de antwoorden die partijen geven op vragen. De klemtoon die een partij legt op een woord in zijn of haar antwoorden kan een mediator inzicht geven in de intentie van de partij.
Emma van Bijnen ADR Instituut 7 Voorbeeld 1: Mediator: Waar verbleef Anne tijdens de feestdagen? Partij: Met kerst verbleef Anne bij mij Intentie-inferentieà Onvrede: (alleen) met kerst. Voorbeeld 2: Mediator: Waar verbleef Anne tijdens de feestdagen? Partij: Met kerst verbleef Anne bij mij Intentie-inferentieà Onvrede: (alleen) Anne. In voorbeeld 1 kan de mediator de intentie-inferentie maken dat de partij onvrede wil uiten over het feit dat Anne alleen tijdens kerst bij hem of haar verbleef. Hoewel de partij in voorbeeld 2 dezelfde zin uit, kan er een andere intentie-inferentie worden gedaan. In voorbeeld 2 kan de mediator namelijk de intentie-inferentie maken dat de partij onvrede wil uiten over het feit dat alleen Anne tijdens de kerst bij hem of haar verbleef. Zoals de intentie die de partijen denken te kunnen ontlenen aan benadrukking in de vraag van de mediator biedt, ontlenen van een intentie uit een respons van een partij ook geen zekerheid. Indien een mediator denkt een bepaalde inferentie met betrekking tot intentie te kunnen maken, is het belangrijk dat de mediator doorvraagt, door middel van bijvoorbeeld het stellen van een vraag waarin de mediator om verduidelijking, uitbreiding, of bevestiging vraagt. Zo kan de mediator er zeker van zijn dat hij of zij de intentie juist interpreteert, voordat de intentie als presuppositie wordt opgenomen in een vervolgvraag. Bibliografie/meer lezen? Duží, M., & Číhalová, M. (2015) Questions, answers and presuppositions. Te vinden op: http://www.researchgate.net/profile/marie_duzi/publication/275569163_questions_answe rs_and_presuppositions/links/553f770d0cf23e796bfb4ec6.pdf Erteschik-Shir, N. (1986). Wh-questions and focus. Linguistics and Philosophy, 9(2), 117-149. Ginzburg, J. (1995). Resolving questions, I. Linguistics and philosophy, 18(5), 459-527. Ginzburg, J. (1995). Resolving questions, II. Linguistics and Philosophy, 18(6), 567-609. Ginzburg, Jonathan. (1996) "Interrogatives: Questions, facts and dialogue." The handbook of contemporary semantic theory. Oxforf: Blackwell Publishing. Han, C. H., & Romero, M. (2001). Negation, focus and alternative questions. In WCCFL 20 Proceedings (pp. 262-275).
Emma van Bijnen ADR Instituut 8 Han, C. H., & Romero, M. (2004). On negative yes/no questions. Linguistics and Philosophy, 27(5), 609-658. Huddleston, R. (1994). The contrast between interrogatives and questions. Journal of Linguistics, 30(02), 411-439. Rullmann, H., & Beck, S. (1998). Presupposition Projection and the Interpretation of'which'- Questions. In Semantics and Linguistic Theory (pp. 215-232).