Competentiedefinities en gedragsindicatoren Locatiedirecteur Primair Onderwijs*

Vergelijkbare documenten
Jorge Borges. Competentierapport. Kandidaatcode. Invoerdatum 07 januari Online Talent Manager. Programmer / Random Answers.

Competenties op het gebied van Management en Leidinggeven

Competenties directeur Nije Gaast

DEFINITIES COMPETENTIES

Competentie Definitie % Nodig % Ontwikkeld

Concept Gemeente Heemstede Lijst met omschrijving van 49-competenties

Academie voor Talent en Leiderschap Veiligheidsregio s. Leiderschapsprofiel strategisch leidinggevende

Beroepsonderwijs Competentiemodel Competenties per bekwaamheidseis

Functieprofiel Young Expert

Competentie Indicator. Jan de Bruijn RAKNF. Kandidaatcode. Invoerdatum 14 februari Online Talent Manager Jan de Bruijn / RAKNF Pagina 1 van 15

Beoordelingsformulier

Gemeentebestuur Knokke-Heist Competentiewoordenboek kaderleden Januari 2005

VACATURE-INVENTARISATIE

Secretaresse Mei 2009

1. Het verhogen en borgen van de kwaliteit van de financiële dienstverlening

Competentieprofiel teamleider

Competenties Schoolleider. Voor ieder kind het beste bereiken met passie, plezier en professionaliteit

Gespreksformulieren LB personeel Dommelgroep

Competentie Indicator Kandidaat Voorbeeld

INDIVIDUELE ONTWIKKELROUTEKAART

Formulier Jaargesprekken

BOGO-kwalificatieprofiel voor oefenleider van elementaire en basisoefeningen

Rapport Sales 360. Test Kandidaat

Profiel gemeenteraadslid

Competentie overzicht

Gespreksformulieren LA personeel Dommelgroep

Het ideale competentieprofiel van een mentor volgens Praktijk Know How

NL COACH CONGRES 01/12/2017


Vergelijking tussen: Functie: General Manager Dijkhuis BV Afnamedatum: :26:42 Kandidaat: Verbaan, Jan Afnamedatum: :05:43

PERSOONLIJKE ONTWIKKELING

AAV 30 januari 2017, agendapunt 8.

Vacature. Locatiedirecteur. Daltonbasisschool t Otterke

Rapport Management i360. Test Kandidaat

Profiel gemeenteraadslid

Competentiewoordenboek niet-kaderleden

COMPETENTIECATALOGUS

Competentieprofielen Docentfuncties

Academie voor Talent en Leiderschap Veiligheidsregio s. Strategisch leiderschapsprofiel voor specialisten

Vacature. Directeur. Basisschool Bernadette

STAGES IN ARBEIDS- EN ORGANISATIEPSYCHOLOGIE: FEEDBACKINSTRUMENT

T: Instructies en procedures opvolgen. 1.2.Bereidt de uitvoering

PROFIEL COLLEGE VAN BESTUUR

Beoordelingsformulier

Competentieprofiel voor coaches

Antreum RAPPORT TALENTENSPECTRUM. Test Kandidaat Administratienummer: Datum: 02 Sep de heer Consultant

Reglement Raad van Toezicht Bijlage C: profielschets bestuur

Reglement RvT Bijlage C: profielschets bestuur

Standaardrapportage (strikt vertrouwelijk) Naam: Wouter van Straten Adviseur: Floor Meijer Datum: 15 maart 2014

Communiceren met de doelgroep voor OA en PW Kinderopvang

ITT/HU Beoordelingscriteria praktijk Fase 3 (jaar 3)

Competentieprofiel. Verpleegkundige

Competentieprofiel van de RMC coördinator

Persoonlijke vaardigheden / competenties 135 uitgewerkte voorbeelden. Competentiesvoorbeelden.nl versie

Bekwaamheidsprofiel INNOVO directeur

Competentie definities

4. Ambitie Gedrag vertonen dat erop gericht is om persoonlijk succes te boeken. Stelt zichzelf doelen om dit te bereiken.gedragsbeschrijvingen:

Beoordelingsformulier

Kennis rond dementie, familierelaties en verlieservaringen is onontbeerlijk.

Vacature Business Development & Sales

Identificatiegegevens kandidaat. Identificatiegegevens onderneming. Naam* Adres* Telefoon* adres* Naam. Ondernemingsnummer* Datum van onderzoek

1 Inleiding 2 Het competentieprofiel voor de OR binnen LNV 3 Omschrijving van de competenties; definities en gedragsindicatoren

Mogelijke functiebenaming. Vrijwilliger buurtbemiddeling, buurtbemiddelaar. Context/werkzaamheden

Managementkit rapportage

Competenties verbonden aan het ComPas

Competentiemanagement bij de federale overheid

Vacaturemelding schooljaar Directeur basisschool de Muldershof in Beek en Donk. De Muldershof. Beek en Donk

Profielschets Directeur Buitenveldertse Montessori School

Functiebeschrijving. Functienaam. Normfunctienaam. Code Peildatum. Functiereeks Management: Functiegroep Strategisch II: Overwegende functiekenmerken:

PR SPECIALIST RESULTAATGEBIEDEN. Wat kan ik doen om de doelen te bereiken? (Activiteiten) Wat moet ik bereiken? (Doelen)

SHL competenties Definities Componenten

Competentieprofiel van de opleider CHVG

MARKETEER RESULTAATGEBIEDEN. Wat kan ik doen om de doelen te bereiken? (Activiteiten) Wat moet ik bereiken? (Doelen)

FUNCTIEPROFIEL VERANTWOORDELIJKE WOONOPVANG RESIDENTIE VIJVERPLEIN

FUNCTIEBESCHRIJVING. Functietitel: Afdelingshoofd personen

De rollen van de SCZ docent: competentiewoordenboek en indicatoren. Inleiding

Profiel lid Sectorraad FNV Zelfstandigen

jongerenbuurtbemiddelaar. gesprek eerste partij x* x gesprek tweede x* x partij bemiddelingsgesprek x* x beide partijen verslaglegging t.b.v.

360 feedback assessment

Profiel van een raadslid

Deskundige ICT - systeembeheerder

Benoemingsprocedure clusterdirecteuren. 1) Uitgangspositie. 2) Kerntaken clusterdirecteur

Het adviseren over, ontwikkelen, uitvoeren of handhaven van beleidsterreinen en beleidsprocessen.

Rapport over de functie

kempelscan P1-fase Kempelscan P1-fase 1/7

Toelichting bij de Voortgangsrapportage Maatschappelijke Zorg

stichting Opvoeden.nl

Competentieprofiel. kaderlid LGB Beroepsinhoud Zorg

SKPO Profielschets Lid College van Bestuur

Rapportage Competenties. Bea het Voorbeeld. Naam: Datum:

AANPASSINGSVERMOGEN - doelmatig blijven handelen door zich aan te passen aan veranderende omgeving, taken, verantwoordelijkheden en/of mensen.

Competentiewoordenboek. gemeente Hattem

Competentiemanagement bij de federale overheid

Rondvraag. Persoonlijke rapportage van M. Gulden

Functieprofiel leidinggevende

LEIDING GEVEN. Functiefamilie: Niveau: Doel van de functiefamilie

Wendbaarheid: een inleiding

Zelfdiagnostische vragenlijst verandercompetenties

Transcriptie:

Competentiedefinities en gedragsindicatoren Locatiedirecteur Primair Onderwijs* Visie-gestuurd werken De schoolleider geeft leiding aan het ontwikkelen en concretiseren van een gezamenlijke visie op onderwijs en draagt deze visie uit teneinde onderwijsprocessen en leerresultaten te optimaliseren. Visie Vraagstukken en oplossingen in een langer tijdsperspectief kunnen plaatsen. Ontwikkelen van een toekomstgerichte visie op basis van scenario's die c.a. 4 jaar omspannen. Conceptueel denken Breder of dieper inzicht krijgen in problemen of situaties door ze in een groter of abstracter kader te plaatsen. De grote lijnen van een idee in beeld hebben en houden, en mogelijke gevolgen ervan in kaart brengen. Ontwikkelingsgericht leiderschap De stijl van leidinggeven afstemmen op de medewerker(s) en situatie om visie, school- en onderwijsontwikkeling, resultaten en professionele groei te bevorderen. Beleidsdenken: Beleidsmatig denken. Beleidslijnen kunnen opstellen/ontwerpen. Strategieën kunnen formuleren. Onafhankelijkheid: Onafhankelijke visie aan de dag leggen; niet laten leiden door de mening van anderen. Scenario's: Denken in scenario's. Meerdere mogelijkheden bedenken voor het aanpakken en oplossen van problemen. Trends: Onderkennen van trends die van belang zijn of kunnen zijn voor de eigen functie, afdeling of organisatie. Tijdsperspectief: In staat en geneigd zijn tot een langer tijdsperspectief. Verder kijken dan hier-ennu. Bereidheid zich los te maken van het doen en denken van alledag. Abstraheren: formuleert een probleem in meer algemene termen. Plaatst een probleem in een meer theoretisch kader. Schakelen: schakelt tussen concreet en abstract denken. Kan een analyse omzetten in concrete oplossingen. Generaliseren: pakt een probleem aan zoals een soortgelijk probleem zou worden aangepakt. Ziet het meer algemene in het concrete probleem. Bedenkt structurele oplossingen. Mogelijke gevolgen zien: ziet in wat de mogelijke consequenties zijn van een idee of een gevolgtrekking. Heeft en houdt de grote lijnen en voornaamste gevolgen van een idee in beeld. Relateren: krijgt inzicht in een probleem of idee door relaties te leggen met andere problemen of ideeën. Kan over de grenzen van het eigen vakgebied heen Leidinggeven: profileert zich als de leider van een team; stemt stijl en methode van leidinggeven af op medewerker of groep medewerkers en situatie om samenwerken, leren en onderzoek te bevorderen. Onderzoeken en ontwikkelen: reflecterend vermogen stimuleren van medewerkers(s) op hun eigen professionele handelen en hen leren denken en handelen in oplossingen. 1

In relatie staan tot de omgeving Samenwerken: blijvend bevorderen van het samenwerken, collegialiteit en onderlinge solidariteit binnen het team, bevoegd gezag en overige betrokkenen (en behoudt dit blijvend). Doelgericht: stimuleert en stuurt medewerkers aan op het uitvoeren van acties en het nemen beslissingen gericht op de realisatie van concrete onderwijsdoelen. Streeft toetsbare resultaten na. Is energiek en gedreven om anderen te motiveren binnen afzienbare termijn resultaten te boeken. Stimuleren en inspireren: daagt uit en stimuleert samenwerking en kennis binnen het team te ontwikkelen gericht op continue verbeteringen, mede door het vertonen van voorbeeldgedrag De schoolleider anticipeert op ontwikkelingen in de omgeving en beïnvloedt deze doelbewust vanuit ondernemerschap, teneinde onderlinge relaties, onderwijsprocessen en leerresultaten te optimaliseren. Onder omgeving verstaan we bestuur, wet en regelgeving, ouders, maatschappelijke omgeving en andere relevante organisaties. Omgevingsbewustzijn Laten blijken goed geïnformeerd te zijn over maatschappelijke ontwikkelingen of andere omgevingsfactoren en deze kennis effectief te benutten voor de eigen functie of organisatie. Netwerken Gemakkelijk contacten kunnen leggen en onderhouden met mensen van uiteenlopende aard en uiteenlopend niveau. Oudergerichtheid Wettelijke focus: Is op de hoogte van wet- en regelgeving. Weet deze kennis effectief te benutten voor de eigen functie en organisatie. Informele kanalen: Heeft een netwerk van uiteenlopende informele kanalen. Heeft hierdoor toegang tot allerhande informatie die nuttig is of kan zijn voor de eigen functie of organisatie. Houdt dit netwerk in stand. Maatschappelijke focus: Ziet maatschappelijke trends in een vroeg stadium aankomen. Is op de hoogte van maatschappelijke ontwikkelingen. Benut deze kennis effectief voor de eigen functie of organisatie. Directe omgeving: Is op de hoogte van wat er speelt in de directe omgeving. Benut deze kennis effectief voor de eigen functie of organisatie. Economische/ politieke focus: Is op de hoogte van economische en politieke ontwikkelingen. Benut deze kennis effectief voor de eigen functie of organisatie. Ziet economische/politieke trends in een vroeg stadium aankomen. Flair: Laat flair in optreden zien. Is representatief in kleding, woordkeus en presentatie. Past zich aan de omgeving en omstandigheden aan. Sympathiek: Komt sympathiek over. Wekt geen weerstanden op. Liaison: Fungeert als verbindingspersoon of woordvoerder. Wordt als een volwaardige gesprekspartner geaccepteerd. Netwerken: Onderhoudt en bouwt een wijdvertakt netwerk van formele en informele aard. Sociaal vlot: Legt en onderhoudt gemakkelijk allerhande contacten. Begeeft zich zonder moeite onder andere mensen. Klachtenbehandeling: Neemt klachten van ouders serieus en zorgt ervoor dat ouders zich begrepen en geholpen voelen. 2

Onderzoeken van wensen en behoeften van ouders en anticipeert hier zoveel mogelijk op, zonder het eigen belang te kort te doen. Ondernemerschap Signaleren en grijpen van kansen voor de onderwijsinstelling om zich te positioneren, ernaar handelen en daarbij verantwoorde risico's durven nemen. Vormgeven aan organisatiekenmerken vanuit een onderwijskundige gerichtheid Co-makership: Is op de hoogte van de belangrijkste ontwikkelingen bij de ouders en speelt daar op in, zonder het eigen belang te kort te doen. Langetermijnfocus: Investeert in een lange termijn relatie met ouders. Afstemming: Kent de specifieke problemen van de ouders en anticipeert daarop en stemt daarop af. Pedagogisch partnerschap: Zet zich in om de wensen van (individuele) ouders te achterhalen om effectief met ouders samen te werken. Verlies nemen: In staat je verlies te nemen. In staat te stoppen en met frisse moed opnieuw te beginnen. Gedrevenheid: Visie en gedrevenheid. Heilig geloof in eigen idee. Optimisme. Ervoor gaan alsof het je eigen bedrijf is. Positioneren: Positioneren van de onderwijsorganisatie. Risico aangaan: Bereidheid om verantwoorde - risico's aan te gaan. Kunnen leven met onzekerheden van financiële of andere aard. Signaleren kansen: Signaleren van kansen mogelijkheden in de omgeving. Autonomie: Zelfstandig handelen. Binnen financiële en kaders grensverleggend bezig zijn. Actief zoeken naar groeikansen. Systematisch: Gebruikt een systematiek voor het monitoren van de voortgang van het werk van de leerlingen. De schoolleider geeft in dialoog met medewerkers vorm aan organisatiekenmerken vanuit kennis van hun onderlinge samenhang en met het oog op het optimaliseren van de leerlingenresultaten in een brede context. Onder organisatiekenmerken verstaan we structuur, cultuur, onderwijsorganisatie, personeel en faciliteiten. Voortgangscontrole leerlingen Controleren: Gaat bij zichzelf na of de leerlingen lesstof hebben die bij hun ontwikkelingsniveau aansluit, zoals vastgelegd in het groepsplan. Effectief bewaken van de voortgang van de leerlingen. Opstellen Afwijkingen bewaken: signaleert wanneer een leerling een afwijkend voortgangsresultaat laat zien. en uitvoeren van procedures om de voortgang van de leerlingen te Terugkoppeling: Stuurt erop aan dat de leerlingen zelf aangeven hoe ver ze zijn met de lesstof. monitoren. Monitoren: Gaat daadwerkelijk met enige regelmaat na of de vorderingen en resultaten van de leerlingen op schema liggen. Is en blijft goed geïnformeerd over de stand van zaken. Systematisch: Gebruikt een systematiek voor het monitoren van de voortgang van het werk van de leerlingen. Voortgangscontrole medewerkers Effectief bewaken van de voortgang in eigen werk of aan anderen gedelegeerd werk. Opstellen en uitvoeren van procedures om de Afwijkingen bewaken: Vergelijkt medewerkers (binnen KS Fectio) onderling om te bepalen hoe ernstig de afwijkingen zijn in de voortgang van werkzaamheden. Delegeren: Gaat bij zichzelf te rade of gedelegeerd werk aan de juiste perso(o)n(en) is gedelegeerd. Terugkoppeling: Stuurt erop aan dat degene die gedelegeerd werk verricht uit zichzelf regelmatig terugkoppelt over de stand van zaken. 3

voortgang van eigen functieactiviteiten en gedelegeerde verantwoordelijkheden te monitoren. Resultaatgerichtheid Acties en beslissingen richten op het daadwerkelijk realiseren van beoogde resultaten. Plannen en organiseren Effectief bepalen van doelen en prioriteiten. Benodigde acties, mensen, tijd of middelen aangeven en verwerven om bepaalde doelen te bereiken. Aansturen team / Leidinggeven Op duidelijke manier richting geven aan een team. De leiding op zich nemen. Monitoren: Gaat daadwerkelijk met enige regelmaat na of werkzaamheden op schema liggen. Is en blijft goed geïnformeerd over de stand van zaken. Systematisch: Gebruikt een systematiek voor het monitoren van de voortgang van eigen werk of gedelegeerd werk. Vindingrijkheid: Is vindingrijk in het inzetten van beschikbare middelen om een gesteld resultaat te behalen. Zet ongebruikelijke methoden met resultaat in, zonder de grenzen van het toelaatbare te overschrijden. Pragmatisch: Stelt eisen aan het eigen werk die in overeenstemming zijn met de beschikbare middelen en mogelijkheden wat betreft tijd en kwaliteit. Vermijdt extreem perfectionisme. Focus: Houdt gestelde doelen helder voor ogen. Vermijdt zijpaden. Houdt vast aan de uitgezette koers en bewaakt dat er resultaten worden geboekt. Houdt met veerkracht en souplesse doelstellingen overeind. Hoge eisen: Stelt hoge eisen aan het eigen werk. Neemt geen genoegen met een gemiddeld resultaat of een resultaat dat er nèt mee door kan. Doelgericht: Richt acties en beslissingen op het realiseren van concrete doelen. Streeft toetsbare resultaten na. Is energiek en gedreven om binnen afzienbare termijn resultaten te boeken. Bewaken: Let op de werkvoortgang van leerlingen. Houdt de vinger aan de pols. Is en blijft goed geïnformeerd over de stand van zaken. Schakelen: Schakelt flexibel om. Improviseert vlot als de omstandigheden dat vereisen. Gooit naargelang de situatie bestaande planning om. Efficiency: Heeft gevoel voor efficiency. Gaat efficiënt met tijd en middelen om. Gebruikt de beschikbare tijd en middelen optimaal. Anticiperen: Kijkt vooruit en brengt mogelijke knelpunten in kaart. Legt vangnetten gereed. Houdt rekening met calamiteiten. Voorbereiden: Maakt planningen. Stelt dagschema's op. Bereidt werkzaamheden zorgvuldig voor. Teamorganisatie: Zorgt voor de taakverdeling binnen het team en de afstemming van de afzonderlijke activiteiten op elkaar. Teameffectiviteit: Zet mensen en middelen zodanig in dat de schooldoelstellingen met succes worden bereikt. Richting geven: Geeft richting aan de activiteiten van het team als geheel en aan de activiteiten van afzonderlijke leden voor zover zij deel uitmaken van het team. Teamgeest: Bevordert de teamgeest, het "wij-gevoel", collegialiteit en onderlinge solidariteit binnen het team. Leiderschap: Profileert zich als de leider van een team en spreekt medewerkers aan. Is de coördinator van het team. De "spin in het web". 4

Delegeren Als leidinggevende vertrouwen tonen in de mogelijkheden en motivatie van anderen door belangrijke aspecten van de eigen verantwoordelijkheid en taken door anderen te laten verrichten. Op afstand voortgangscontrole houden. Hanteren van strategieën t.b.v. samenwerking, leren en onderzoeken op alle niveaus Juiste taken: De juiste taken aan de juiste personen delegeren. Taken delegeren die toegesneden zijn op de bekwaamheid van medewerkers en die zo veel mogelijk een uitdaging vormen. Controle: De juiste mate van controle op gedelegeerde taken of verantwoordelijkheden uitoefenen. Vinger aan de pols houden bij degenen die dat nodig hebben en de teugels laten vieren bij medewerkers die bewezen hebben zelf voortgangscontrole in te bouwen. Tijdig: Zoveel mogelijk rekening houden met andere werkzaamheden en medewerkers voldoende beschikbare tijd geven om gedelegeerde taken op tijd uit te voeren. Duidelijkheid: Duidelijk zijn in doelstellingen, verwachtingen, speelruimte en randvoorwaarden bij delegatie van taken. Bereidheid tot: Bereidheid om het risico verbonden aan delegeren aan te gaan. Vertrouwen stellen in de competenties en motivatie van anderen. Hanteren van strategieën t.b.v. samenwerking, leren en onderzoeken op alle niveaus De schoolleider hanteert leiderschapsstrategieën die gericht zijn op het bevorderen van samenwerking, leren van leraren en onderzoek op alle niveaus binnen de organisatie teneinde de school- en onderwijsontwikkeling te bevorderen. Vormen van leiderschap die samenwerking, leren en onderzoek bevorderen zijn transformatief, moreel, inspirerend, onderzoeksmatig en gedeeld leiderschap. Coachen Ondersteuning, waardering en erkenning geven aan medewerkers. De begeleiding van medewerkers afstemmen op wat ieder individu afzonderlijk nodig heeft en zelf aanreikt. Feedback geven die medewerkers helpt bij het vergroten van hun competenties. Samenwerken Samen met anderen de activiteiten richten op een gemeenschappelijk doel. Het gezamenlijke resultaat op de eerste plaats stellen en zich daarvoor naar beste kunnen inzetten. Een goede onderlinge sfeer bevorderen. Oog hebben voor en handelen naar ontwikkelbehoeften: Oog hebben voor de ontwikkelbehoeften van medewerkers. Monitoren van de bekwaamheidsontwikkeling van medewerkers Ontwikkelingsplannen: Medewerkers begeleiden bij het opstellen van persoonlijke ontwikkelingsplannen voor de korte en lange termijn en deze in een ontwikkelingsperspectief plaatsen. Opbouwende kritiek: Op opbouwende manier kritiek geven aan medewerkers. Leerzame opdrachten: Medewerkers opdrachten geven waar ze van kunnen leren. Bespreken van fouten en goede prestaties tijdens of na afloop van een opdracht. Aandacht geven: Aandacht besteden aan coaching van medewerkers tijdens het werk. Tijd vrij maken om specifieke ervaringskennis met medewerkers te delen. Geven en nemen: Geven en nemen in de samenwerking. Op juiste momenten en in juiste mate assertief of aanpassingsbereid zijn. Is bereid zijn fouten te erkennen. Omgang: Streeft een plezierige omgang na. Doet bij onenigheid en conflicten moeite om de relatie open te houden en een goede verstandhouding te bereiken. Verbondenheid: Stelt het gezamenlijke belang boven het eigenbelang. Zet zich naar beste kunnen in voor een gemeenschappelijk doel. 5

Flexibel gedrag Als zich problemen of kansen voordoen de eigen gedragsstijl veranderen om een gesteld doel te bereiken. Ontwikkelingsgericht leiderschap De stijl van leidinggeven afstemmen op de medewerker(s) en situatie om visie, school- en onderwijsontwikkeling en professionele groei te bevorderen. Hogere orde denken Motivatie: Is bereid met anderen samen te werken. Ziet in dat samenwerken leidt tot betere prestaties voor de school als geheel. Hulpvaardigheid: Helpt collega's uit eigen beweging, zonder direct eigenbelang. Heeft iets voor anderen over. Aanpassing: Past de eigen gedragsstijl aan de gedragsstijl van een ander of een groep aan. Wendbaarheid: Verandert naargelang de eisen of kansen van de situatie de eigen gedragsstijl om een gesteld doel te bereiken. Gedragsrepertoire: Beschikt over meerdere gedragsstijlen die naar wens kunnen worden aangewend. Afstemming: Stemt eigen gedragsstijl adequaat af op de gedragsstijl van een ander of een groep, zodat een gunstige indruk wordt bevorderd. Expressiviteit: Laat uiteenlopende emoties zien passend bij de situatie Leidinggeven: profileert zich als de leider van een team; stemt stijl en methode van leidinggeven af op medewerker of groep medewerkers en situatie om samenwerken, leren en onderzoek te bevorderen. Onderzoeken en ontwikkelen: leren reflecteren door medewerkers(s) op hun eigen professionele handelen en leren denken en handelen in oplossingen. Samenwerken: bevordert het samenwerken, collegialiteit en onderlinge solidariteit binnen het team en behoudt dit. Doelgericht: stimuleert en stuurt medewerkers aan op het uitvoeren van acties en het nemen beslissingen gericht op de realisatie van concrete onderwijsdoelen. Streeft toetsbare resultaten na. Is energiek en gedreven om anderen te motiveren binnen afzienbare termijn resultaten te boeken. Stimuleren en inspireren: daagt uit en stimuleert samenwerking en kennis binnen het team te ontwikkelen gericht op continue verbeteringen, mede door het vertonen van voorbeeldgedrag. De schoolleider analyseert zaken diepgaand op basis van adequate informatieverzameling en vanuit alternatieve denkmodellen, en brengt ze in verband met alle factoren in de bredere organisatie die een rol spelen bij het leren van leerlingen. Analytisch denken Ontleden: Kan een probleemstelling ontleden en tot de kern herleiden. Stelt goede vragen die het probleem verhelderen. Effectiviteit in het onderkennen en oplossen van problemen. Een Ordenen: Ordent, systematiseert en structureert informatie overzichtelijk. vraagstelling ontleden, verbanden leggen en logische conclusies Logisch redeneren: Trekt door logisch redeneren conclusies trekken. Verbanden leggen: Relateert problemen aan soortgelijke problemen. Ziet en legt verbanden tussen problemen of gegevens Informatie vergaren: Spoort relevante informatie in het kader van een probleemstelling op. 6

Overige competenties (verband houdend met bovenstaande) die noodzakelijk zijn om binnen bovenstaande competentiegebieden in voldoende mate te kunnen functioneren Zelfinzicht Kennen van de eigen sterke kanten, zwakheden en begrenzingen. De eigen kwaliteiten noch overschatten, noch onderschatten. Zelfontwikkeling Zich inspannen voor de eigen ontwikkeling, die nuttig is voor de organisatie en de eigen professionele bekwaamheden & interne groei perspectieven bevordert. Authenticiteit Op natuurlijke wijze zichzelf zijn. Niet anders voordoen dan men is of voelt. Handelingen hebben kwaliteit van spontaniteit en vrijheid. Aanpassingsvermogen Doelmatig blijven handelen door zich soepel te voegen naar veranderende omgeving, taken, verantwoordelijkheden en/of mensen. Kritiek verwelkomen: Staat open voor kritiek. Reageert niet defensief op kritiek. Vraagt om feedback ten behoeve van grotere zelfkennis. Zelfbeeld: Heeft een realistisch zelfbeeld. Schat de eigen kwaliteiten noch over, noch onder. Sterke punten: Heeft inzicht in de eigen sterke punten. Heeft inzicht in de eigen meerwaarde. Weet wat de eigen goed ontwikkelde competenties zijn. Zelfreflectie : Kijkt objectief naar zichzelf. Ziet zichzelf door de ogen van een ander. Tekortkomingen: Heeft inzicht in de eigen tekortkomingen, zwakheden en begrenzingen. Weet wat de eigen minder goed ontwikkelde competenties zijn. Netwerken: Netwerkt ten behoeve van de eigen ontwikkeling. Legt en onderhoudt contacten - primair binnen maar eventueel ook buiten de eigen organisatie - die nuttig (kunnen) zijn voor de eigen ontwikkeling. Ambitie: Komt op voor de eigen carrière. Vraagt aandacht bij het management voor de eigen loopbaan. Zorgt ervoor niet over het hoofd te worden gezien bij de verdeling van nascholingsgelden. Zelfsturing: Doet aan professionele bekwaamheidsontwikkeling. Is architect van de eigen loopbaan. Stuurt de eigen ontwikkeling actief. Afstemmen: Stemt de eigen bekwaamheidsontwikkeling af op het belang van de organisatie. Doet aan zelfstudie en volgt cursussen die van waarde zijn voor de eigen ontwikkeling en tevens nut hebben voor de organisatie. Investeren: Investeert tijd en geld in de eigen ontwikkeling door middel van zelfstudie en cursussen. Doet moeite om zich in de diepte of de breedte verder te (blijven) ontwikkelen. Spontaan: Gedrag is spontaan en niet op effect gericht. Oprecht: Gedrag is integer en berust niet op berekening of behoefte aan manipulatie Transparant: Zich niet anders voordoen dan men geneigd is te doen. Eerlijk: Gedrag weerspiegelt wat men wezenlijk denkt of voelt. Natuurlijk: Gedrag en optreden maken een natuurlijke, ongekunstelde indruk. Andere verantwoordelijkheden: Past zich aan veranderingen in verantwoordelijkheden, bevoegdheden en regels aan. Andere werkomgeving: Past zich aan veranderingen in de werkomgeving aan. Andere taken: Past zich aan veranderingen in de inhoud van taken of werkmethoden aan. Interpersoonlijke veranderingen: Past zich aan andere contacten aan zoals andere collega's, andere superieuren, andere leerling en ouderpopulaties 7

Bindingsvermogen Iemand zijn die in staat is om mensen aan zich te binden en voor zich te winnen. Een persoon zijn waar men zich graag voor inzet. Conflicthantering Vaardigheid in hanteren van conflicten; conflicten niet laten escaleren. Conflicten niet uit de weg gaan maar aangrijpen als kansen om tot win-win situaties te komen. Discipline Zich houden aan afgesproken procedures, planningen, voorschriften, tijdslimieten en dergelijke. Zich voegen naar het beleid en de procedures van de organisatie. Empathie In het contact laten merken de gevoelens, houding en motivatie van anderen te onderkennen en daarvoor open te staan. De eigen invloed op anderen begrijpen en er rekening mee houden. Geduld Persoonlijke band: Bouwt met anderen een persoonlijke band op. Geven: Heeft veel voor anderen over. Kweekt bereidheid voor samenwerking bij anderen door een houding van geven en delen. Sympathie: Komt over als een sympathiek persoon met wie anderen zich graag verbinden. Wij-gevoel: Is in staat een gevoel van gemeenschappelijkheid te creëren. Verantwoordelijk voelen: Is betrokken bij het wel en wee van anderen en brengt daardoor binding met mensen tot stand. Ontwapenen: Haalt de angel uit een conflict. Conflictmanagement: Laat conflicten niet escaleren. Win-win realiseren: Realiseert win-win oplossingen bij conflicten. Win-win streven: Streeft bij conflicten naar win-win oplossingen maar pakt soms het verlies. Regelvast: Voegt zich naar het beleid en de procedures van de organisatie. Houdt regels en procedures ook onder druk hoog. Doet alleen in overleg concessies. Melding: Stelt misstanden inzake regels en procedures uit eigen beweging aan de kaak en neemt daarbij de mogelijke negatieve gevolgen voor zichzelf op de koop toe. Inzicht in de regels: Begrijpt welke procedures, planningen, voorschriften, tijdslimieten en dergelijke die met de functie verband houden belangrijk of minder belangrijk zijn. Kennis van regels: Kent de procedures, planningen, voorschriften, tijdslimieten en dergelijke die met de functie verband houden. Getrouwe melding: Meldt informatie over falende discipline op het gebied van regels en procedures die met de functie verband houden, desgevraagd waarheidsgetrouw. Tact: Voelt aan en onderkent welk effect de eigen geaardheid en het eigen gedrag op een ander heeft of kan hebben. Houdt daar rekening mee. Meeklinken: Resoneert als een klankbord mee met hoe een ander persoon zich voelt, denkt en zich gedraagt. Zich verplaatsen: Zich kunnen verplaatsen in een ander. Is zich bewust van hoe een ander persoon op hem of haar overkomt en welke invloed de ander op hem of haar heeft. Openstaan: Staat open voor de eigen geaardheid van een ander persoon. Inleven: Leeft zich in een ander persoon in. Stapt in de schoenen van een ander. Tempo aanpassen: Neemt andermans handelingssnelheid als uitgangspunt. Past het eigen tempo hier op aan. 8

Vermogen om rustig af te wachten of een langdurige taak rustig af te maken. Niet sneller willen dan de omstandigheden of de eigen situatie toelaat. Zich afstemmen op de handelingssnelheid van de ander. Gewetensvolheid Handhaven van algemeen aanvaarde sociale en ethische standaarden in activiteiten die met de functie verband houden. Luisteren Belangrijke boodschappen oppikken uit mondelinge communicatie. Aandacht en ruimte geven aan gesprekspartners. Medeleven Aandacht voor en meevoelen met de gevoelens van anderen, vooral voor hun verdriet. Oprechte deelneming betuigen. In woord en gebaar afstemmen op andermans leed. Verdriet over/ deernis met het leed van anderen. Mondelinge communicatie leerlingen Meningen, ideeën en gecompliceerde zaken in begrijpelijke taal kunnen duidelijk maken. Niet sneller willen dan de situatie toelaat: Wil taken niet eerder af hebben dan nodig. Gebruikt de beschikbare tijd. Een ander de tijd gunnen: Geeft een ander de tijd die hij of zij er voor nodig lijkt te hebben. Legt geen beperkingen qua tijd op. Herhaling: Legt hetzelfde, waar nodig, meerdere keren uit. Helpt zonder irritatie de ander op verzoek nogmaals met hetzelfde. Niet overhaasten: Overhaast zaken niet. Neemt rustig de tijd om taken uit te voeren. Klokkenluider: Is bereid om misstanden op het gebied van morele standaarden uit eigen beweging aan de kaak te stellen. Accepteert daarbij de mogelijke negatieve gevolgen voor zichzelf. Getrouwe melding: Meldt informatie over misstanden op het gebied van morele standaarden die met de functie verband houden. Geen concessies: Houdt morele standaarden ook onder druk hoog. Weerstaat de verleiding tot concessies aan afgesproken morele standaarden. Kennis: Heeft kennis van de sociale en ethische standaarden in functiegerelateerde activiteiten. Inzicht: Begrijpt welke sociale en ethische standaarden in functiegerelateerde activiteiten het meest gevoelig zijn voor verleiding. Signalen oppikken: Pikt non verbale signalen op en verwerkt deze. Doorvragen: Vraagt actief door bij onduidelijke informatie. Gaat in op wat wordt gezegd. Neemt geen genoegen met vage informatie. Aandacht geven: Luistert met aandacht en laat dit in houding en gelaatsuitdrukking blijken. Samenvatten: Laat blijken goed begrepen te hebben wat er is gezegd, bijvoorbeeld door geregeld het gehoorde samen te vatten. Laten uitpraten: Laat iemand uitpraten. Onderbreekt anderen niet onnodig. Antenne voor andermans verdriet: Aanvoelen wanneer een ander verdriet heeft. Deelneming: Laten merken dat je meeleeft met de ander. Belangstelling tonen. Afstemming: Afstemmen op andermans leed. Rekening houden met het leed van een ander. Je gedrag aanpassen aan de situatie van de ander Compassie: Meevoelen met een ander. Geraakt zijn door het leed van de ander. Betrokkenheid: Dichtbij het leed van de ander staan. Betrokkenheid tonen bij zijn of haar leed. Instructie geven: Geeft heldere instructies waarbij de aandacht vastgehouden wordt. Instructie afstemmen: Stemt instructies af op de leerlingen. Instructie reactie: gaat in op reacties van leerlingen. Slagvaardig: Zit niet om een antwoord verlegen. Reageert doortastend. Laat zich verbaal niet overrulen. Is ad-rem. 9

Omgaan met diversiteit Gemakkelijk en effectief omgaan met mensen van verschillende status, nationaliteit, cultuur, leeftijd en algemene ontwikkeling. Komt ter zake: Brengt meningen, ideeën en gecompliceerde zaken in begrijpelijke taal onder woorden. Is ter zake en niet lang van stof. Vlotte prater: Drukt zich vlot uit. Houdt gemakkelijk een conversatie gaande. Is onderhoudend en heeft een levendige en boeiende manier van vertellen. Non-verbaal: Laat overeenstemming zien tussen verbale en non-verbale communicatie. Aanpassen: Past taal, toon en terminologie aan de leerlingen aan. Andere cultuur: Gaat gemakkelijk en effectief om met mensen van verschillende culturen die in aard sterk afwijkt van de eigen cultuur. Geleerdheid: Gaat gemakkelijk en effectief om met mensen met een verschillende algemene ontwikkeling, hetzij een veel "hogere" hetzij een veel "lagere" algemene ontwikkeling. Andere nationaliteit: Gaat gemakkelijk en effectief om met mensen van een nationaliteit die in aard sterk afwijkt van de eigen nationaliteit. Andere leeftijd: Gaat gemakkelijk en effectief om met mensen van verschillende leeftijden, hetzij veel oudere hetzij veel jongere. Andere status: Gaat gemakkelijk en effectief om met mensen met een andere maatschappelijke status, hetzij een veel "lagere" hetzij een veel "hogere" maatschappelijke status. Overtuigingskracht Gedrag dat er op gericht is anderen te overtuigen van een bepaald standpunt en instemming te krijgen met bepaalde plannen, ideeën of producten. Politiek gevoel Doorzien van formele en informele dwarsverbanden in een organisatie. In staat effectief te manoeuvreren in situaties waarin belangentegenstellingen of potentiële conflicten aanwezig zijn. Schriftelijke taalvaardigheid Enthousiast: Het standpunt met enthousiasme, zelfvertrouwen en beslistheid brengen. Weerstand ombuigen: Weerstanden kunnen ombuigen naar voordelen voor uw eigen standpunt. Maat gesneden argumenten: Argumenten gebruiken waar anderen gevoelig voor zijn Energiek: Energie stoppen in het uitdragen van de eigen ideeën en standpunten. Ingaan op argumenten: Ingaan op argumenten en tegenargumenten van anderen. Deze laten meewegen in de eigen argumentatie Effectiviteit: Effectief manoeuvreren in de omgeving waarin bepaald handelen nodig is. Aan de juiste touwtjes trekken. Invloed: Invloed kunnen uitoefenen op grond van een opgebouwd netwerk van contacten. Kennen beslissers: Weten wie de belangrijke beslissers zijn. In staat de juiste personen voor zich te winnen. Organisatie sensitief: De belangrijkste overlegnetwerken binnen de organisatie kennen. Politieke motivatie: Bereidheid om deel te nemen aan het politieke spel binnen de organisatie, zonder de belangen van anderen in een kwaad daglicht te stellen. Spelling & interpunctie: Spelt d's en t's, ij en ei en dergelijke correct. Spelt woorden uit andere talen correct. Gebruikt leestekens zoals punten, komma s en aanhalingstekens correct. Zinsbouw: Gebruikt hoofd- en bijzinnen correct. Gebruikt en plaatst koppeltekens correct. 10

Ideeën en meningen in begrijpelijke taal en goed gestructureerd op schrift stellen (goede opbouw, zinsbouw, interpunctie en spelling). Redactionele en stilistische vaardigheid. Sensitiviteit Zich bewust tonen van anderen en de omgeving alsmede de eigen invloed hierop. Gedrag dat getuigt van het onderkennen van de gevoelens en behoeften van anderen. Stressbestendigheid Kunnen verwerken van spanningen in de werksituatie. Effectief blijven presteren in het werk onder tijdsdruk, met onvoldoende middelen, bij tegenslag, teleurstelling of tegenspel. Toegankelijkheid Gemakkelijk benaderbaar zijn in het sociale verkeer van alledag. Weinig tot geen drempels opwerpen. Openstaan voor wat anderen te zeggen hebben. Vertrouwen Helderheid: Zet gecompliceerde onderwerpen in begrijpelijk taal op schrift. Gebruikt niet onnodig moeilijke woorden. Formuleert helder. Structuur: Heeft een heldere opbouw van betoog. Heeft structuur in een verslag of betoog. Deelt teksten logisch in. Lengte: Zijn of haar verslagen hebben de juiste lengte, dus niet te kort of te lang. Is niet omslachtig in de verslaglegging. Rekenschap: Geeft zich rekenschap van anderen en de omgeving. Is zich bewust van het effect van het eigen gedrag op anderen. Aanvoelen: Voelt de gevoelens en behoeften van een ander aan. Gevoeligheid: Is gevoelig voor sfeer en stemming van anderen. Reflecteren: Begrijpt dat eigen gedrag effect heeft op de ander, maakt dit bespreekbaar en toont daar rekening mee te houden. Non-verbaal gedrag: Reageert op non-verbale signalen van de ander. Tijdsdruk: blijft ook onder forse tijdsdruk presteren in het werk. Blijft effectief als de deadline in zicht komt. Middelen: blijft ook met onvoldoende middelen effectief presteren in het werk. Maakt er het beste van met de middelen die wel beschikbaar zijn. Tegenslag: blijft effectief presteren, ook als het onverwacht tegenzit of als de moeilijkheden zich opstapelen. Tegenspel: blijft ook effectief presteren als mensen met andere belangen niet mee willen werken of zelfs tegenwerken. Ambiguïteit: gaat effectief om met onzekerheid over het te bereiken doel. Uitnodigend: Heeft een uitnodigende uitstraling. Straalt non-verbaal uit benaderbaar te zijn. Gaat oogcontact aan. Openstaan voor anderen: Neemt de inbreng van anderen mee. Luistert serieus naar wat een ander te zeggen heeft. Informeel gedrag: Verkleint de afstand tot anderen door bij de ander aan te sluiten met informeel gedrag. Werpt geen formele barrières op. Creëert geen drempels: Zorgt ervoor bereikbaar te zijn voor een ander. Zoekt de aanwezigheid van anderen op. Benaderbaar: Is aanspreekbaar Bij twijfel vertrouwen op de goede afloop: Neigt bij twijfel over de intenties van een ander sneller naar een positieve dan een negatieve inschatting. Uit handen geven: Heeft geen moeite om een ander taken uit te laten voeren. Rekent op een goede inzet en uitkomst. 11

Uitgaan van de goede bedoelingen van anderen. Er op rekenen dat mensen doen wat ze toezeggen. Verwachten dat anderen het goede doen. Warmte Genegenheid aan de dag leggen. Een emotioneel warme sfeer tot stand brengen. Geen zekerheden vragen: Bouwt geen zekerheden in om een ander afspraken te laten nakomen. Rekent erop dat mensen doen wat ze toezeggen. Positieve verwachtingen: Gelooft dat een ander het goede doet. Het goede verwachten: Gelooft in de goede bedoelingen van anderen en handelt daar naar Welkom voelen: Heeft een uitnodigende houding. Geeft een ander het gevoel dat hij of zij welkom is, dat zijn of haar aanwezigheid op prijs wordt gesteld. Aansluiting: Sluit aan bij het gevoel van anderen. Voelt aan wat het gevoel van de ander is en speelt hierop in. Waardering: Geeft anderen zowel bewust als onbewust een gevoel van waardering en acceptatie. Warme deken: Geeft de ander het gevoel voor hem of haar klaar te staan en, waar nodig, te steunen. Warmte uitstralen: Treedt anderen met een positieve, warme uitstraling tegemoet. *Daar waar het gaat om de meer zakelijke competenties in relatie tot ondernemerschap behoeven deze competenties in de functie van locatiedirecteur niet volledig en optimaal zichtbaar te zijn. De bovenschools directeur zal deze competentiegebieden vooral dienen aan te spreken. 12