Uitspraak ex artikel 8:84 en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht



Vergelijkbare documenten
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven; Dienst Werk, Zorg en Inkomen (Dienst WZI), te Eindhoven, verweerder.

ECLI:NL:RBUTR:2006:AZ7766

ECLI:NL:RBDOR:2010:BO7430

ECLI:NL:CRVB:2014:1035

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ4413

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ1550

ECLI:NL:RBMNE:2017:3973

ECLI:NL:RBBRE:2011:BP8246

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder, gemachtigden: mrs. C.J. Telting en B.A. Veenendaal.

ECLI:NL:RBZWB:2016:7164

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186

ECLI:NL:RBNNE:2015:4387

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB2855

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

ECLI:NL:RBNHO:2016:1706

ECLI:NL:RBNHO:2017:6739

ECLI:NL:CRVB:1999:ZB8326

ECLI:NL:CRVB:2017:1054

ECLI:NL:RBAMS:2012:BX3339

ECLI:NL:RBGRO:2010:BO8890

ECLI:NL:RBLIM:2017:544

ECLI:NL:RBAMS:2012:BY6930

ECLI:NL:RBGEL:2014:6996

LJN: BO2154,Voorzieningenrechter Rechtbank 's-hertogenbosch, AWB 10/2913 en 10/3065

ECLI:NL:CRVB:2015:1758

ECLI:NL:CRVB:2016:4659

ECLI:NL:RBNHO:2017:3051

ECLI:NL:CRVB:2012:BW6565

ECLI:NL:RBALK:2012:BV7977

ECLI:NL:RBSHE:2004:AO8345

LJN: BH1764, Centrale Raad van Beroep, 07/2959 WWB + 07/2960 WWB + 08/6263 WWB + 08/6264 WWB + 08/6265 WWB

ECLI:NL:RBALK:2011:BQ1956

Zaaknummer : 2014/282 en Datum uitspraak : 26 januari 2015 : Verzoeker en Hogeschool Rotterdam

ECLI:NL:RBARN:2006:AV7682

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. de Raad voor Rechtsbijstand 's-gravenhage, appellant,

ECLI:NL:RBOVE:2016:4119

LJN: BP5782,Voorzieningenrechter Rechtbank 's-hertogenbosch, AWB 10/3720 en 11/207

ECLI:NL:RBNNE:2017:2675

Rechtspraak.nl - Zoeken in uitspraken

het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden.

ECLI:NL:CRVB:2005:AT3000

ECLI:NL:RVS:2001:AB2287

ECLI:NL:RBROT:2001:AD4035

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 december 2018 in de zaak tussen X te Helmond, eiser (gemachtigde: mr. E.H.T. Kleeven),

Uitspraak /1/A1

ECLI:NL:CRVB:2016:3181

ECLI:NL:CRVB:2017:1283

ECLI:NL:RBGEL:2017:4108

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2019 in de zaak tussen

ECLI:NL:CRVB:2014:3478

ECLI:NL:CRVB:2016:3651

ECLI:NL:RBARN:2008:BD8513

ECLI:NL:RBZLY:2012:BX0557

Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:

ECLI:NL:RBNHO:2014:185

ECLI:NL:RBAMS:2015:730

ECLI:NL:CRVB:1999:ZB8147

ECLI:NL:RBBRE:2009:BJ4751

ECLI:NL:RBUTR:2010:BN4493

ECLI:NL:CRVB:2013:2879

Verwerking Uitspraken bestemmingsplan Buitengebied Alphen Zuid

ECLI:NL:RBDHA:2018:8904

ECLI:NL:RBLIM:2015:9796

ECLI:NL:RBOBR:2014:7213

ECLI:NL:RBOVE:2016:4491

ECLI:NL:CRVB:2017:2487

ECLI:NL:RBDHA:2015:4913

ECLI:NL:CRVB:2008:BC1824

ECLI:NL:RBALM:2010:BO4728

ECLI:NL:RBZWB:2016:8065

ECLI:NL:CRVB:2007:BB0694

Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:

vanstate /1. Datum uitspraak: 8 februari 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3016

ECLI:NL:RBOBR:2013:2706

EelI: Nl: RBOVE:2016: 2665

ECLI:NL:RBALK:2005:AT9851

ECLI:NL:RBAMS:2010:BM8140

ECLI:NL:RBROT:2016:1754

ECLI:NL:CRVB:2016:689

ECLI:NL:RBLEE:2009:BK2683

ECLI:NL:RBGEL:2016:2558

Raad vanstatc /1/V1. Datum uitspraak: 28 augustus 2012

ECLI:NL:RBDHA:2017:7903

ECLI:NL:CRVB:2016:3297

ECLI:NL:RBGRO:2009:BL7193

ECLI:NL:RBNNE:2016:4039

[Appellant 1] en [Appellant 2], beiden wonende te [woonplaats], (hierna: appellanten)

ECLI:NL:RBNNE:2017:214

ECLI:NL:CRVB:1998:ZB7914

ECLI:NL:RBMNE:2015:8351

de Rechtspraak Rechtbank Breda Hierbij zend ik u een kopie van de uitspraak waarbij op het beroep is beslist.

ECLI:NL:RBROT:2000:AA7327

ECLI:NL:CRVB:2005:AT2864

ECLI:NL:CRVB:2006:AY8235

ECLI:NL:RBROT:2008:BC9924

ECLI:NL:RBGEL:2015:4447

ECLI:NL:CRVB:2016:1002

ECLI:NL:RBSGR:2007:BC0614


Transcriptie:

LJN: AT6229, Rechtbank Leeuwarden, 04/1143 & 04/1453 Datum uitspraak: 18-04-2005 Datum publicatie: 25-05-2005 Rechtsgebied: Bijstandszaken Soort procedure: Voorlopige voorziening+bodemzaak Inhoudsindicatie: werkzaamheden zonder beloning / korting uitkering Uitspraak RECHTBANK LEEUWARDEN Sector bestuursrecht Uitspraak ex artikel 8:84 en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht Reg.nr.: 04/1143 & 04/1453 WWB Inzake het geding tussen [A] en [B], wonende te [C], verzoekers, gemachtigde: mr. W. Bustin, advocaat te Leeuwarden, en het college van burgemeester en wethouders van Weststellingwerf, verweerder, gemachtigde: J. van Weperen, werkzaam bij verweerders gemeente. Procesverloop Bij brief van 30 augustus 2004 heeft verweerder verzoekers mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de toepassing van de Algemene bijstandswet (Abw). Verzoekers hebben tegen dit besluit op 8 oktober 2004 beroep ingesteld bij de rechtbank. Het beroep is bekend onder registratienummer 04/1143 WWB. Tevens hebben verzoekers zich bij brief van 10 december 2004 tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om op grond van art. 8:81 lid 1 Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is geregistreerd onder nummer 04/1453 WWB. Het verzoek is ter zitting behandeld op 7 januari 2005, waar verzoekers in persoon zijn verschenen, bijgestaan door mr. Bustin. Ter zitting van 14 januari 2005 is de behandeling van het verzoek voortgezet. Bij die zitting zijn de heer [A], mr. Bustin en namens verweerder de heer Van Weperen verschenen.

Motivering Op grond van art. 8:81 lid 1 Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om verzoekers te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat verzoekers een spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorlopige voorziening. Indien, zoals in het onderhavige geval, het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan terwijl beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter op grond van art. 8:86 lid 1 Awb onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit het geval. De voorzieningenrechter zal daarom onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. De voorzieningenrechter baseert zich bij zijn oordeelsvorming op onderstaande feiten en omstandigheden. Verzoekers ontvingen ieder afzonderlijk een uitkering ingevolge de Abw en hebben per 1 november 2003 gezamenlijk een uitkering naar de norm voor gehuwden aangevraagd in verband met het voeren van een gezamenlijke huishouding per die datum. Verweerder heeft in het kader van de aanvraag een heronderzoek uitgevoerd, waarbij onder meer verzoekers werkzaamheden voor de Stichting Country Border Dancers (hierna: De Stichting) zijn beoordeeld. Daaruit is gebleken dat verzoekers en hun dochter bestuursleden zijn van de Stichting, die zich bezig houdt met het bevorderen en uitoefenen van de Country Line Dancing. Door de Stichting worden wekelijks op de maandag, woensdag en vrijdagavond danslessen verzorgd; in totaal gaat het om 8,5 uren per week. Mevrouw [B] (hierna: verzoekster) is voorzitter van de Stichting, de heer [A] is secretaris en verzoekers dochter is penningmeester van de Stichting. Verzoekster verricht naast haar werkzaamheden als bestuurslid voor de Stichting ook werkzaamheden als dansjuf. Van het heronderzoek is op 16 december 2003 rapport opgemaakt. Aan verzoekers is vervolgens bij besluit van 6 februari 2004 een uitkering ingevolge de Abw toegekend met ingang van 1 november 2003. Bij dit besluit is geweigerd toestemming te verlenen aan verzoekster om haar werkzaamheden als dansjuf bij de Stichting voort te zetten met behoud van uitkering. Voorts heeft verweerder besloten om een fictief inkomen van 218,96 netto per maand in aanmerking te nemen en in mindering te brengen op verzoekers uitkering. Het bedrag van de korting is gebaseerd op het verrichten van werkzaamheden gedurende 8,5 uur per week tegen het wettelijk minimumloon van 5,95 netto per uur. Verweerder heeft besloten dat de korting wordt opgelegd zolang de werkzaamheden bij de Stichting niet zijn beëindigd en hiervan geen bewijsstukken zijn overgelegd. Tenslotte heeft verweerder geen toestemming aan verzoekster verleend voor het verrichten van een bestuursfunctie bij de Stichting en is verzoekster opgedragen de werkzaamheden af te bouwen en bewijsstukken over te leggen, waarmee kan worden aangetoond dat de werkzaamheden zijn afgerond.

Het bezwaar dat namens verzoekers tegen dit besluit is aangetekend, heeft verweerder bij de bestreden beslissing ongegrond verklaard. Verweerder blijft bij zijn weigering om aan verzoekster toestemming te geven om met behoud van uitkering werkzaamheden voor de Stichting te verrichten. Verweerder heeft voorts besloten de fictieve korting toe te passen vanaf 1 november 2003 en voorlopig voort te zetten. De voorzieningenrechter overweegt het volgende. Met ingang van 1 januari 2004 is de Wet werk en bijstand (Wwb) grotendeels van kracht geworden. De Abw is per dezelfde datum grotendeels ingetrokken. Op grond van art. 21 lid 1 van de Invoeringswet Wet werk en bijstand moet het onderhavige beroep worden beoordeeld met toepassing van de bepalingen van de Abw. Verzoekers bezwaren richten zich in de eerste plaats tegen de weigering van verweerder om aan verzoekster toestemming te verlenen voor het verrichten van werkzaamheden als dansjuf en als bestuurslid van de Stichting met behoud van uitkering. Ingevolge art. 115 lid 1 Abw dient de belanghebbende die werkzaamheden zonder beloning gaat verrichten dit zo spoedig mogelijk te melden bij burgemeester en wethouders. Onder omstandigheden kan op grond van dit artikellid met behoud van uitkering zogenaamd vrijwilligerswerk verricht worden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kunnen de werkzaamheden van verzoekster als dansjuf niet als vrijwilligerswerk aangemerkt worden, omdat die werkzaamheden in het maatschappelijk leven een economische waarde vertegenwoordigen en daarom als productieve arbeid dienen te worden aangemerkt. Hieraan doet niet af dat het hier gaat om werkzaamheden in een beperkte omvang. Verweerder heeft daarom terecht het standpunt ingenomen dat geen toestemming verleend kan worden voor het verrichten van deze activiteiten zonder dat dit van invloed is op het recht op uitkering. Voor wat betreft het verrichten van werkzaamheden als bestuurslid van de Stichting ligt dit naar het oordeel van de voorzieningenrechter anders. Verweerder heeft eerder in 2000 toestemming verleend tot het verrichten van vrijwilligerswerk voor de Stichting voor zover het bestuursfuncties betreft. Verweerder weigert thans verder toestemming te verlenen, omdat er twijfels zijn gerezen omtrent de omvang en inhoud van de activiteiten van verzoekster als bestuurslid van de Stichting in combinatie met haar werkzaamheden als dansjuf voor de Stichting. Verweerder heeft daaraan toegevoegd dat het financiële reilen en zeilen van de Stichting ondoorzichtig is. De voorzieningenrechter ziet niet in dat verzoeksters activiteiten als bestuurslid voor de Stichting kunnen worden aangemerkt als productieve arbeid. Het is de voorzieningenrechter niet gebleken dat het hier om meer gaat dan om marginale werkzaamheden. Bovendien is het niet gebruikelijk, en is de voorzieningenrechter evenmin gebleken, dat voor die werkzaamheden een salaris betaald wordt. Voorts is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet voldoende aangetoond dat de werkzaamheden van verzoekster als bestuurslid haar inschakeling in reguliere arbeid belemmeren. Verweerder kan worden toegegeven dat hij voor de vaststelling van het recht op bijstand aan verzoekers voldoende inzicht moet hebben in de geldstromen van de Stichting. Onduidelijkheid op dit punt zou verweerder aanleiding kunnen geven tot het instellen van een onderzoek, maar biedt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet een adequate grondslag om aan verzoekster toestemming te weigeren haar bestuursactiviteiten voort te zetten.

Verzoekers hebben voorts bezwaar gemaakt tegen het in aanmerking nemen van een fictief inkomen. Voor het in aanmerking nemen van een fictief inkomen is ruimte indien vaststaat dat de betrokkene aanspraak kan doen gelden op een bepaalde honorering, bijvoorbeeld ingevolge een geldende collectieve arbeidsovereenkomst of op basis van de Wet op het minimumloon en vakantiebijslag, en hij die ten onrechte niet ontvangt, als de hoogte van de inkomsten niet kan worden vastgesteld of als tegenover het verrichten van arbeid geen dan wel zo'n lage beloning staat dat van een reële betaling voor die arbeid geen sprake is. Verweerder heeft een fictief inkomen in aanmerking genomen, ervan uitgaande dat verzoekster gedurende 8,5 uur per week productieve arbeid als dansjuf verricht. De beschikbare gedingstukken bieden naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter niet voldoende aanknopingspunten voor verweerders conclusie dat verzoekster feitelijk gedurende 8,5 uur per week die werkzaamheden verricht. Aan verweerder kan worden toegegeven dat in het geval van verzoekster moeilijk verifieerbaar is hoeveel uren zij daadwerkelijk heeft gewerkt, maar verweerder is naar het oordeel van de voorzieningenrechter te snel uitgegaan van de aanname dat verzoekster alle wekelijkse lessen als dansjuf verzorgt, zonder hiernaar deugdelijk onderzoek te doen. Hiertoe bestond wel aanleiding nu verzoekster uitdrukkelijk heeft betwist dat zij alle lessen verzorgt en er voorts in het dossier verklaringen zijn opgenomen van een viertal vrijwilligers die hebben aangegeven gedurende 2003 en tot mei 2004 de danslessen te hebben verzorgd. Gelet op het vorenstaande moet het beroep van verzoekers gegrond verklaard worden. De bestreden beslissing wordt vernietigd voor zover hierbij toestemming is geweigerd om met behoud van uitkering werkzaamheden als bestuurslid van de Stichting te verrichten en voor zover een fictieve korting is opgelegd. Verweerder dient ten aanzien van deze punten opnieuw op het bezwaar te beslissen. De voorzieningenrechter ziet voorts aanleiding om met toepassing van art. 8:72 lid 5 Awb de primaire beslissing van 6 februari 2004 te schorsen met ingang van de dag van verzending van deze uitspraak totdat verweerder opnieuw op het bezwaar heeft beslist, voor zover in die beslissing toestemming is geweigerd om met behoud van uitkering werkzaamheden als bestuurslid van de Stichting te verrichten en voor zover een fictieve korting is opgelegd. Gezien de gegeven beslissing in de hoofdzaak ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. Gelet op het vorenstaande en op het bepaalde in art. 8:82 lid 4 Awb dient de gemeente Wetsstellingwerf de door verzoekers gestorte griffierechten van twee maal 37,= te vergoeden. Op grond van art. 8:75 juncto art. 8:84 lid 4 Awb veroordeelt de voorzieningenrechter verweerder in de proceskosten. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht bedragen de proceskosten van verzoekers 1127,= ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (verzoekschrift 1 punt; beroepschrift 1 punt; verschijnen ter zittingen 1,5 punt; gewicht van de zaak: gemiddeld; waarde per punt 322,=). De voorzieningenrechter wijst de gemeente Weststellingwerf aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden. Beslissing De voorzieningenrechter:

-verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing van 30 augustus 2004, voor zover hierbij toestemming is geweigerd om met behoud van uitkering werkzaamheden als bestuurslid van de Stichting te verrichten en voor zover een fictieve korting is opgelegd; -schorst de primaire beslissing van 6 februari 2004 met ingang van de dag van verzending van deze uitspraak en totdat verweerder opnieuw op het bezwaar heeft beslist, voor zover in die beslissing toestemming is geweigerd om met behoud van uitkering werkzaamheden als bestuurslid van de Stichting te verrichten en voor zover een fictieve korting is opgelegd; - bepaalt dat de gemeente Weststellingwerf de betaalde griffierechten van in totaal 72,= aan verzoekers vergoedt; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers ten bedrage van 1127,=, aan verzoekers te vergoeden door de gemeente Weststellingwerf; - wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Aldus gegeven door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2004, in tegenwoordigheid van mr. P.R.M. Poiesz als griffier. w.g. P.R.M. Poiesz w.g. C.H. de Groot Tegen de uitspraak in het verzoek om een voorlopige voorziening met registratienummer 04/1453 WWB kan geen rechtsmiddel worden aangewend. Tegen de uitspraak in de hoofdzaak met registratienummer 04/1143 WWB staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb. Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan: de Centrale Raad van Beroep Postbus 16002 3500 DA Utrecht. In het beroepschrift vermeldt u dan waarom u de uitspraak niet juist vindt