Les 33. Zwangerschap



Vergelijkbare documenten
Les 4. Naar de apotheek.

Thema In en om het huis.

Lesbrief 14. Naar personeelszaken.

Thema Gezondheid. Les 2. De wachtkamer

Les 35. Een nieuw paspoort

Thema Gezondheid. Les 3. De huisarts

Les 1. Bij de huisarts

Les 2. Naar het ziekenhuis.

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. De wachtkamer

Beginnerslessen. Lesbrief 42. Het inburgeringsexamen

Lesbrief 35. AOW aanvragen.

Opstartlessen. Les 1. Kennismaken

Thema Op zoek naar werk

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. De wachtkamer

Les 3. Familie, vrienden en buurtgenoten

Thema Informatie vragen bij een instelling

Thema Kinderen en school. Demet TV. Lesbrief 9. De kinderopvang

Thema In en om het huis

Thema Op het werk. Lesbrief 15. Het functioneringsgesprek.

Thema Op zoek naar werk. Demet TV. Lesbrief 7. Het sollicitatiegesprek Afspraken maken

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. Naar het ziekenhuis.

Les 34. Meedoen in het verpleeghuis

Zwanger zijn en bevallen

Thema In en om het huis

Les 5. In het ziekenhuis.

Thema Kinderen en school. Les 17. De kinderopvang

Thema Op het werk. Lesbrief 16. Herhaling thema.

Thema Gezondheid. Lesbrief 33. In gesprek met de leerkracht.

Thema Op zoek naar werk. Les 10. Het sollicitatiegesprek Afspraken maken

Les 6. Herhaling thema.

Thema Gezondheid. Les 5. De tandarts

Thema Op zoek naar werk. Les 9. Het sollicitatiegesprek Antwoord geven op vragen

Thema Gezondheid. Lesbrief 3. De huisarts

Thema Op het werk. Lesbrief 13. Hoe werkt de machine?

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 6. Het sollicitatiegesprek Antwoord geven op vragen

Les 4. De fysiotherapeut.

Thema Nederlandse cultuur en gewoontes

Thema Op zoek naar werk

Thema Op zoek naar werk. Les 7. Naar het uitzendbureau.

Lesbrief 6. Gezondheid

Thema Op het werk. Lesbrief 12. In de pauze.

Thema Op zoek naar werk

Thema Op zoek naar werk

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. De huisarts

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 10. Het sollicitatiegesprek Afspraken maken

Thema Kinderen en school

Thema Op het werk. Les 16. Herhaling thema. Wat leert u in deze les? Veel succes!

Wil je zwanger worden? In deze folder vind je tips en adviezen.

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 5. Werk vragen in een winkel

Thema Informatie vragen bij een instelling

Thema In en om het huis

Lesbrief 1. Bij de huisarts

Dit zijn Kelly en Karim. Ze willen graag een kind.

Thema Gezondheid. Lesbrief 5. De tandarts

Thema Op het werk. Les 13. Hoe werkt de machine?

Thema Informatie vragen bij een instelling

Thema Gezondheid Beginnerslessen

Thema Gezondheid. Lesbrief 3. Bij de specialist.

Thema Op het werk. Lesbrief 13. Hoe werkt de machine?

Opstartlessen. Les 2. Wonen. Wat leert u in deze les? Veel succes! Een gesprek voeren over wonen. Zeggen hoe u woont.

Herhalingsles van het thema Op zoek naar werk

Lesbrief 3. De fysiotherapeut.

Thema Op het werk. Lesbrief 14. Opdrachten

Thema Op het werk. Les14. Opdrachten

Thema Informatie vragen bij een instelling

Lesbrief 4. Naar de apotheek.

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 8. Praten en bellen over een baantje

Herhalingsles van het thema Gezondheid

Lesbrief 38. Aangifte doen van geboorte

Thema Op zoek naar werk

Thema Informatie vragen bij een instelling

Thema Gezondheid. Lesbrief 1. Een afspraak maken

Thema Op het werk. Demet TV. Lesbrief 8. De eerste werkdag

Thema Kinderen en school. Lesbrief 19. Samen naar de bibliotheek

VERLENGEN KOPEN RUILEN BETALEN

Thema Op zoek naar werk

Thema Gezondheid. Lesbrief 5. De tandarts

Lesbrief 40. Een nieuwe woning zoeken

Thema Op zoek naar werk

Les 4. Eten en drinken, boodschappen doen

Thema In en om het huis

Thema Kinderen en school. Lesbrief 19. Samen naar de bibliotheek

Thema Op het werk. Les 15. Vrij vragen

Thema Gezondheid. Lesbrief 3. Bij de specialist.

Lesbrief 41. Verhuizen

ZORA. is zwanger. Wat kan Zora doen?

Thema In en om het huis.

Thema Kinderen en school. Lesbrief 10. Voor het eerst naar school

Actielessen. Lesbrief 3. Leren in de bibliotheek. Wat leert u in deze les? Veel succes!

Thema Op het werk. Lesbrief 15. Vrij vragen

Thema Gezondheid. Lesbrief 1. Een afspraak maken

Thema Informatie vragen bij een instelling

Alles onder de knie? 1 Herhalen. Intro. Met de docent. 1 Werk samen. Lees het begin van de gesprekjes. Maak samen de gesprekjes af.

Thema Kinderen en school

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 7. Werk vragen in een winkel

Thema Kinderen en school. Les 18. Voor het eerst naar school

Lesbrief 37. Aangifte doen bij politie

Thema Gezondheid. Les 34. Een afspraak bij de GGD.

Thema In en om het huis

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 9. Het sollicitatiegesprek Antwoord geven op vragen

Transcriptie:

http://www.edusom.nl Thema Gezondheid Les 33. Zwangerschap Wat leert u in deze les? Informatie begrijpen over zwanger zijn. Zeggen dat u zwanger bent of dat u zich niet lekker voelt. Woorden die hetzelfde betekenen. Veel succes! Deze les is ontwikkeld in opdracht van: Gemeente Den Haag en DWI Amsterdam

HET GESPREK Opdracht 1. Lees het gesprek. Let op: u kunt ook naar het gesprek luisteren via de website. HET GESPREK. DEEL 1. Kaminten is op bezoek bij haar grootmoeder. Ze voelt zich niet lekker. Ze praat met haar grootmoeder. Oma: Oma: Oma: Oma: Oma: Oma: Oma: Oma: Oma: Kind, wat zie je bleek Ik voel me niet zo lekker. Wat is er dan? Ach oma, ik ben de hele tijd moe, zo moe Slaap je wel genoeg? Ja, maar toch ben ik moe. En een beetje misselijk O. Je bent toch niet.zwanger? Mmm.. dat zou wel kunnen Wanneer was je voor het laatst ongesteld? Zeven of eh.. acht weken geleden.. Dan zou het kunnen. Ja. En, ben je blij? Eh..ja. Als het zo is. Als ik echt zwanger ben. Maar ik weet het nog niet zeker. Nee.. Ik ga wel een test halen bij de drogist. Een zwangerschapstest, weet u wel. Je moet maar even naar de dokter gaan. Die kan kijken of je echt zwanger bent. En die kan je ook vertellen wat je moet doen. Ja. Dan moet je een plasje meenemen. Ach, oma dat weet ik toch wel. 2 2

DE WOORDEN Opdracht 2. Lees de woorden. Zoek deze woorden op in het gesprek op pagina 2. Zet er een streep onder. Tip: U kunt de woorden ook beluisteren via de website. Wat zie je bleek! Als je bleek ziet, is je gezicht wit. Voorbeeld: Wat zie je bleek, je wordt toch niet ziek? Je niet lekker voelen Als je je niet lekker voelt, voel je niet goed. Je voelt je een beetje ziek. Voorbeeld: Ik voel me niet lekker, ik denk dat maar naar huis ga. Misselijk zijn Als je misselijk bent, voelt je buik (je maag) niet lekker. Je denkt dat je moet overgeven. Voorbeeld: ik heb veel snoep gegeten en nu ben ik misselijk. Zwanger zijn Als een vrouw zwanger is, heeft ze een kindje in haar buik. Leila is nu drie maanden zwanger. Ongesteld zijn Als een vrouw ongesteld is, verliest ze bloed. Dat is elke maand. Voorbeeld: Marja is ongesteld geworden, ze is dus niet zwanger. Een plasje meenemen Als je een plasje meeneemt, neem je een beetje urine mee (voor de dokter). Als u een plasje meeneemt, kan de dokter zien of u zwanger bent. Tip woorden leren! Onthoud woorden in zinnen. Dan kunt u ze makkelijker gebruiken. Bijvoorbeeld: Bleek: wat zie je bleek. Je voelen: je niet lekker voelen. Luister goed. Doe mee. 3 3

VRAGEN BIJ HET GESPREK Opdracht 3. Is de zin goed of fout? Zet een kruisje. 1. Kaminten is moe. Goed Fout 2. Kaminten is al 6 weken niet ongesteld geweest. 3. Oma gaat een zwangerschapstest halen. 4. Kaminten zegt dat oma naar de dokter moet. 5. Kaminten moet een plasje meenemen naar de dokter. Bekijk de antwoorden op p. 24. 4 4

HET GESPREK Opdracht 4. Lees het gesprek. Let op: u kunt ook naar het gesprek luisteren via de website. HET GESPREK DEEL 2. Kaminten is bij haar huisarts. Hij doet een test. Dokter: Dokter: Dokter: Dokter: Dokter: Dokter: Dokter: Dokter: Dokter: Gefeliciteerd, mevrouw! De uitslag is positief. U bent in verwachting. Geweldig! Ik dacht het al. Weet u misschien wanneer de baby komt? Wanneer was de laatste menstruatie? Eh acht weken geleden. Nou, 40 weken na de eerste dag van de laatste menstruatie. Even kijken de eerste dag was 1 maart, dus 40 weken na 1 maart. Ja, eh dan bent u uitgerekend op. 8 december. Dat is nog een hele tijd.. En wat moet ik nu doen? U moet een afspraak maken met de verloskundige De verloskundige? Verloskundige, ja, de vroedvrouw. Als je zwanger bent, ga je op controle bij een vroedvrouw. De eerste controle is als u tien weken bent. U kunt nu al een afspraak maken. Met wie dan precies? Hier in de buurt werkt mevrouw Schaap. Maar u kunt ook een andere verloskundige zoeken. Mevrouw Schaap. Nou ik kijk wel even. En wat moet ik verder doen? Niet veel op het moment. Gewoon gezond eten, niet roken en geen alcohol drinken. Had u verder nog vragen? Nee op het moment niet. Nou, dan wens ik u een fijne tijd! 5 5

DE WOORDEN Opdracht 5. Lees de woorden. Zoek deze woorden op in het gesprek op pagina 5. Zet er een streep onder. Tip: U kunt de woorden ook beluisteren via de website. De uitslag van de test De uitslag van de test is wat de test vertelt. Morgen krijgt u de uitslag van de test. Positief Als de uitslag van een test op zwangerschap positief is, dan ben je zwanger. Als de uitslag van een test op suikerziekte positief is, dan heb je suikerziekte. De menstruatie Als de menstruatie er is, dan ben je ongesteld. Een vrouw heeft dat iedere maand. Voorbeeld: Wanneer was de laatste menstruatie? Twee maanden geleden. De verloskundige De verloskundige is hetzelfde als de vroedvrouw. Zij helpt vrouwen die een baby krijgen. Voorbeeld: Ik ben twee maanden zwanger. Ik maak een afspraak met de verloskundige. 6 6

VRAGEN BIJ HET GESPREK Opdracht 6. Is de zin goed of fout? Zet een kruisje. 1. Als de uitslag positief is ben je zwanger. Goed Fout 2. Kaminten is uitgerekend op 1 maart. 3. Als je zwanger bent, moet je naar een verloskundige. 4. Als je zwanger bent, mag je roken. 5. Als je zwanger bent, mag je geen alcohol. Bekijk de antwoorden op p. 24. 7 7

HET GESPREK Opdracht 7. Lees het gesprek. Let op: u kunt ook naar het gesprek luisteren via de website. HET GESPREK. DEEL 3. Kaminten is bij de verloskundige. De verloskundige meet de bloeddruk van Kaminten. Is de bloeddruk van Kaminten goed? Verloskundige: Verloskundige: Verloskundige: Verloskundige: Nou Kaminten, je bloeddruk is goed. Daar moeten we altijd op letten. Had je nog vragen? Moet ik een echo laten maken? Dat is nu niet nodig. Wat wel belangrijk is, is kraamzorg. Vergeet niet op tijd kraamzorg te regelen. Kraamzorg? Ja, dat je hulp hebt na de bevalling, als de baby er net is. Had je verder nog vragen? Nee, op het moment niet. Nou, dan gaan we nu naar het hartje van de baby luisteren! 8 8

DE WOORDEN Opdracht 8. Lees de woorden. Zoek deze woorden op in het gesprek op pagina 8. Zet er een streep onder. Tip: U kunt de woorden ook beluisteren via de website. De bloeddruk De bloeddruk is de druk van het bloed in je lichaam. Het is belangrijk dat de bloeddruk niet te hoog is. Voorbeeld: Uw bloeddruk is te hoog. U moet minder zout eten. De echo Een echo is een soort kleine film. Met een echo kun je in je lichaam kijken. Voorbeeld: Kijk mevrouw, hier op de echo ziet u uw baby! Ziet u het hoofdje? En het hartje? De kraamzorg De kraamzorg is de hulp als er een baby geboren is. Voorbeeld: Lisa is moe na de geboorte van haar kind. Gelukkig komt er een vrouw van kraamzorg. Zij zorgt voor het eten en de schoonmaak. De bevalling De bevalling is het moment dat een vrouw een kind krijgt. Voorbeeld: De bevalling ging heel goed. In twee uur was de baby er. 9 9

VRAGEN BIJ HET GESPREK Opdracht 9. Is de zin goed of fout? Zet een kruisje. 1. Als je zwanger bent, moet je op je bloeddruk letten. Goed Fout 2. Kaminten moet een echo laten maken. 3. Kaminten moet kraamzorg regelen. 4. Kraamzorg is hulp tijdens de bevalling. 5. De dokter gaat naar het hart van Kaminten luisteren. Bekijk de antwoorden op p. 24. 10 10

Samenvatting Lees of beluister het hele gesprek nog een keer. Wat wordt er gezegd? Schrijf in vijf zinnen op waar het gesprek over gaat. Let op: schrijf dus alleen het belangrijkste op! 1 2 3 4 5 Bekijk de antwoorden op p. 24. 11 11

SPREKEN Opdracht 10. HOE ZEG JE DAT? U bent zwanger. U wilt vragen wat u moet doen. Zeg dan: - Ik ben zwanger. Wat moet ik nu allemaal doen? - Ik ben in verwachting. Wat kan ik het beste doen? - Ik zoek een vroedvrouw. Weet u een vroedvrouw in de buurt? - Ik moet kraamzorg regelen. Weet u hoe dat moet? - Moet ik een echo laten maken? Hoe zit dat precies? Probeer het nu zelf! De helft van de zin staat er al. Wat zegt u daarna? Kijk naar de zinnen hierboven. Praat hardop voor uzelf. 1. Ik ben zwanger. 2. Ik ben in verwachting. 3. Ik zoek een vroedvrouw. 4. Ik moet kraamzorg regelen. 5. Moet ik een echo laten maken? 12 12

SPREKEN Opdracht 11. HOE ZEG JE DAT? U voelt zich niet lekker. U heeft bijvoorbeeld hoofdpijn of u bent erg moe. U wilt de dokter of iemand anders vragen wat u moet doen. Zeg dan: - Ik heb vaak hoofdpijn. Wat kan ik daaraan doen? - Ik ben altijd zo moe. Wat kan ik het beste daartegen doen? - Ik heb erg veel hoofdpijn. Zou massage helpen? - Zijn er ook huismiddeltjes die helpen? Weet u dat misschien? - Ik wil graag naar een specialist. Wat moet ik dan doen? Probeer het nu zelf! De helft van de zin staat er al. Wat zegt u daarna? Kijk naar de zinnen hierboven. Praat hardop voor uzelf. 1. Ik heb vaak hoofdpijn. 2. Ik ben altijd zo moe. 3. Ik heb erg veel hoofdpijn. 4. Zijn er ook huismiddeltjes die helpen? 5. Ik wil graag naar een specialist. 13 13

OEFENEN Opdracht 12. Woorden die hetzelfde betekenen. Sommige woorden betekenen hetzelfde. Kijk maar naar de voorbeelden. Voorbeelden: A: Wat is een arts? B: Dat is een dokter A: En wat is hardlopen? B: Dat is rennen. Een arts en een dokter zijn hetzelfde. Rennen en hardlopen zijn hetzelfde. Nu u! Soms zijn er woorden die hetzelfde betekenen. Lente is hetzelfde als voorjaar. Een baan hebben is hetzelfde als werk hebben. Nu zelf. Kijk eerst naar het voorbeeld: Het is lente. Je kunt ook zeggen: Het is... Voorjaar. Het is voorjaar. Nu zelf. Doe mee. Geef antwoord op de vraag. 1. Maria ziet bleek. U kunt ook zeggen: Maria ziet 2. Maria is in verwachting. U kunt ook zeggen: Maria is.. 3. Maria gaat naar de huisarts. U kunt ook zeggen: Maria gaat naar de huis.. 4. Maria zoekt een verloskundige. U kunt ook zeggen: Maria zoekt een. 5. Wanneer was u voor het laatst ongesteld? U kunt ook zeggen: Wanneer was uw laatste 6. Eet veel vruchten. U kunt ook zeggen: Eet veel. Bekijk de antwoorden op p. 24. 14 14

SCHRIJVEN Opdracht 13. Vul het goede woord in. Kies uit: Positief, verloskundige, kraamzorg, bloeddruk, lekker en bleek. Ik ben misselijk, ik voel me niet Je bent erg wit, je ziet erg Ik ben al lang niet ongesteld geweest, misschien ben ik De hulp na de bevalling noemen we. Het is belangrijk om tijdens je zwangerschap je.goed in de gaten te houden Ik ben zwanger! De uitslag van de test is Nu moet ik een afspraak maken met de Bekijk de antwoorden op p. 25. 15 15

DE WOORDEN Opdracht 14. Wat betekent het woord? Zet een streep onder het goede antwoord. 1. De bloeddruk De druk van je lichaam. De druk van het bloed in je lichaam. Het bloed in je lichaam. 2. De echo Een bioscoopfilm. Een soort kleine film. Een indiaan. 3. Kraamzorg Hulp voor de bevalling. Hulp tijdens de bevalling. Hulp na de bevalling. 4. De bevalling Zwanger zijn. Het moment dat een vrouw een kind krijgt. De kraamzorg. 5. De menstruatie Ongesteld zijn. Een bevalling hebben. Zwanger zijn. 6. De verloskundige Kraamzorg. Een dokter. Een vroedvrouw. Bekijk de antwoorden op p. 25. 16 16

SCHRIJVEN Opdracht 15. Zwangerschapstest. Er zijn verschillende tests die testen of je zwanger bent. Sommige schrijven ZWANGER of NIET ZWANGER, andere geven een kleurtje. Als er geen kleurtje komt, maar het blijft wit ben je niet zwanger. Als je zwanger bent is de test positief. Schrijf op: De test is positief of de test is negatief 1.. 2.. 3.. 4.. 5.. Bekijk nu de antwoorden op p. 25. 17 17

SPREKEN Spreek samen! Doe samen met uw Taalvriend de spreekopdrachten. Lees samen. De een leest A, de ander B. Opdracht 16. A Kind wat zie je bleek Kind wat zie je bleek B Ik voel me niet zo lekker Ik voel me niet zo lekker A Kind wat zie je wit Kind wat zie je wit B Ik voel me niet zo goed Ik voel me niet zo goed A Ben je soms ziek? Ben je soms ziek? B Ik ben zo moe Ik ben zo moe A Heb je soms griep? Heb je soms griep? B Ik ben zo misselijk Ik ben zo misselijk A Ben je zwánger? Ben je zwánger? B O? Zou dat het zijn?! DE WOORDEN 18 18

Opdracht 17. Welk plaatje hoort bij het woord? 1. De bloeddruk Plaatje 1 Plaatje 2 2. De echo 3. Je niet lekker voelen 4. Misselijk zijn 5. Zwanger zijn Bekijk nu de antwoorden op p. 25. 19 19

SPREKEN Spreek samen! Opdracht 18. Lees samen met uw taalvriend: A Wat is de uitslag, wat is de uitslag Wat is de uitslag van de test? B U bent zwanger, u bent zwanger! A Wanneer komt de baby? Wanneer komt de baby? B Over acht maanden. Over acht maanden. A Wat moet ik doen? Wat moet ik doen? B U moet een afspraak maken. U moet een afspraak maken. A Met wie? Met wie? B Met de vroedvrouw. Met de vroedvrouw. A En verder, en verder? B Doe maar rustig aan. Doe maar rustig aan.?? VRAAG VAN DE LES?? Welke instelling helpt u als de baby er is? 20 20

LEZEN Opdracht 19. Lees. DE INFORMATIE. De zwangerschap Als u denkt dat u zwanger bent, dan kunt u zelf een test doen. U kunt zo n test bij de drogist of de apotheek kopen. U kunt ook naar uw huisarts gaan. Een zwangerschap duurt gemiddeld 40 weken. Na ongeveer drie maanden gaat u voor het eerst naar de verloskundige of vroedvrouw. In het begin gaat u iedere maand. Daarna gaat u iedere twee weken. En in de laatste maand van de zwangerschap moet u elke week op controle. Bij iedere controle kijkt de verloskundige of de baby goed groeit en of uw gezondheid goed is. Belangrijk hierbij is uw bloeddruk. Als er een probleem met de zwangerschap is, moet u naar een gynaecoloog. Dat moet ook als u in verwachting bent van een tweeling. Het is belangrijk om op tijd kraamzorg te regelen. Na drie maanden kunt u al bellen met het kraamcentrum of een particulier kraambureau. Het is prettig en belangrijk om de eerste week na de bevalling een kraamhulp in huis te hebben. Die maakt schoon, kookt eten en zorgt voor u en de baby. Soms moet er een echo gemaakt worden. Dat is alleen nodig als er vragen of problemen zijn. Het is leuk om aan zwangerschapsgymnastiek mee te doen. Dan doet u samen met andere vrouwen oefeningen. De verloskundige kan u daar meer over vertellen. Er is héél veel informatie over zwangerschap en geboorte. Veel vroedvrouwen organiseren cursussen. Ze geven dan informatie over de ontwikkeling van de baby, problemen bij de zwangerschap, de bevalling en borstvoeding. Ook op het internet is veel informatie te vinden. 21 21

PRAKTIJK Opdracht 20. Kijk in de praktijk. PRAKTIJKOPDRACHT. U moet veel oefenen in het Nederlands. Dat is belangrijk. Probeer een antwoord te vinden op deze vragen. Vraag 1. Waar kun je een zwangerschapstest kopen? Vraag 2. Wat doet een kraamhulp allemaal? Vraag 3. Wat doet een kraamhulp NIET? TIP VAN DE WEEK Tip 1. Het is niet nodig voor twee te eten als u zwanger bent. Eet wel gezond: voldoende bruin brood, fruit, groenten, melk, kaas etc. TIP VAN DE WEEK Tip 2. Wilt u zwanger worden? Leef gezond, dus: goed eten, niet roken en geen alcohol drinken. En: gebruik foliumzuur. De eerste acht weken van de zwangerschap is dit belangrijk voor de gezondheid van de baby. 22 22

HOE GAAT HET? Opdracht 17. Kent u de woorden? Kruis aan. de bloeddruk de echo de kraamzorg de bevalling de menstruatie de verloskundige de uitslag van de test positief Wat zie je bleek! Je niet lekker voelen Misselijk zijn Zwanger zijn Ongesteld zijn Een plasje meenemen Opdracht 18. Kunt u het in het Nederlands? Deze les ging over zwanger zijn. U heeft informatie gekregen over zwanger zijn en u heeft geleerd wat u kunt zeggen als u zwanger bent of als u zich niet lekker voelt. U heeft ook woorden geleerd die hetzelfde betekenen. En u? Weet u veel over zwanger zijn. Weet u wat u moet zeggen als u zwanger bent of als u zich niet lekker voelt? Kent u woorden die hetzelfde betekenen. Kunt u dat nu goed? Of een beetje? Of nog niet zo goed? Schrijf het op. Zet een kruisje. Goed Gaat wel Niet zo goed... Ik weet veel over zwanger zijn. Ik weet wat ik moet zeggen als ik zwanger ben of als ik me niet lekker voel. Ik ken woorden die hetzelfde betekenen. 23 23

ANTWOORDBLAD Opdracht 3. 1. Goed, Kaminten is moe. 2. Fout, Kaminten is al 7 of 8 weken niet ongesteld geweest. 3. Fout, Kaminten gaat een zwangerschapstest halen. 4. Fout, oma zegt dat Kaminten naar de dokter moet. 5. Goed, Kaminten moet een plasje meenemen als ze naar de dokter gaat. Opdracht 6. 1. Goed, als de uitslag positief is ben je zwanger. 2. Fout, Kaminten is uitgerekend op 8 december. 3. Goed, als je zwanger bent moet je naar een verloskundige. 4. Fout, als je zwanger bent mag je niet roken. 5. Goed, als je zwanger bent mag je geen alcohol. Opdracht 9. 1. Goed, als je zwanger bent moet je goed op je bloeddruk letten. 2. Fout, Kaminten hoeft geen echo te laten maken. 3. Goed, Kaminten moet kraamzorg regelen. 4. Fout, kraamzorg is hulp na de bevalling. 5. Fout, de dokter gaat naar het hart van de baby luisteren. Samenvatting Let op! Dit is een samenvatting van het gesprek, hierin staan de belangrijkste dingen uit het gesprek. Uw vijf zinnen kunnen anders zijn! Kaminten is moe en een beetje misselijk. Haar oma vraagt of ze misschien zwanger is. Kaminten gaat naar de drogist voor een test. Haar oma vindt dat ze even naar de dokter moet gaan. De uitslag van de test is positief. Dat betekent dat Kaminten in verwachting is. Zij is uitgerekend op 8 december. Dan wordt de baby verwacht. Kaminten kan een afspraak maken met de verloskundige. Verder hoeft ze niet veel te doen. Wel gezond leven. De bloeddruk van Kaminten is goed, zegt de verloskundige. Een echo maken is niet nodig. Kaminten moet wel nu al kraamzorg regelen. Opdracht 12. 1. Wit. Maria ziet wit. 2. Zwanger. Maria is zwanger. 3. Dokter. Maria gaat naar de huisdokter. 4. Vroedvrouw. Maria zoekt een vroedvrouw. 5. Menstruatie. Wanneer was uw laatste menstruatie? 6. Fruit. Eet veel fruit.. 24 24

Opdracht 13. 1. Lekker. 2. Bleek. 3. Zwanger. 4. Kraamzorg 5. Bloeddruk 6. Positief 7. Verloskundige Opdracht 14. 1. De druk van het bloed in je lichaam. 2. Een soort kleine film. 3. Hulp na de bevalling. 4. Het moment dat een vrouw een kind krijgt 5. Ongesteld zijn. 6. De vroedvrouw. Opdracht 15. 1. De test is positief. 2. De test is negatief. 3. De test is positief. 4. De test is positief. 5. De test is negatief. Opdracht 17. 1. Plaatje 1 2. Plaatje 1 3. Plaatje 2 4. Plaatje 1 5. Plaatje 1 Vraag van de les: Kraamzorg. Mensen van kraamzorg helpen als de baby er is. 25 25

EXTRA OEFENEN VOOR HET INBURGERINGSEXAMEN Deze les over Zwangerschap past in het thema 4 Gezondheid en gezondheidszorg van KNS van het Inburgeringsexamen. OEFENEN VOOR HET EXAMEN LUISTEREN Luister naar het gesprek van de les. Luister via http://www.edusom.nl en / of via www.stationnederlands.nl. Maak daarbij de vragen van opdrachten 3 en 6 en maak de oefeningen van Station Nederlands. OEFENEN VOOR HET EXAMEN SPREKEN Zoek een taalvriend, iemand die goed Nederlands spreekt. Doe opdracht 10, 11, 16 en 18 uit deze les met uw taalvriend. OEFENEN VOOR HET EXAMEN LEZEN Voor het examen Lezen kunt u oefenen met de opdrachten 3 en 6 bij de tekst van de gesprekken uit deze les. Ook kunt u oefenen met de extra opdracht. OEFENEN VOOR HET EXAMEN SCHRIJVEN Zoek een taalvriend, iemand die goed Nederlands spreekt. Doe opdracht 6 (de samenvatting) uit deze les met uw taalvriend. Kijk voor meer informatie over het inburgeringexamen op: http://www.inburgeren.nl/inburgeraar/examen/examen.asp Maak de voorbeeldexamens. Beginnersles 42 van Station Nederlands gaat ook over het examen. 26 26

Hoe leer je Nederlands? Door veel te oefenen in de praktijk. Door de lessen van Edusom te volgen op radio, tv en internet. Door met deze lesbrieven te werken. En met Station Nederlands. Kijk ook eens op Oefenen.nl. Daar vindt u programma s over taal, maar ook over rekenen, gezondheid en nog veel meer. Kijk naar AT5 en Leef & Leer. Zoek een taalvriend om spreken en schrijven te oefenen. En zoek een taalcursus om nog meer te leren. U kunt ook naar het Taalspreekuur van de OBA gaan. Veel leerplezier! Meer oefenen? Kijk naar films van ETV. Op ETV en de website www.etv.nl zijn veel programma s over gezondheid te vinden. Doe de extra opdrachten. 27 27

Opdracht 1 Bekijk de film uit het programma Dag dokter op: http://www.etv.nl/index.cfm?act=programma.speel&flm=&pid=38&aid=217 Opdracht 2 Beantwoord de vragen. 1. Wanneer ga je naar de dokter? 2. Moet je naar de huisarts als je gezond bent? 3. Welke problemen heeft de meneer in het filmpje? 4. Welke problemen heeft Yousra? Opdracht 3 Bekijk de film op: http://www.etv.nl/index.cfm?act=programma.speel&flm=&pid=38&aid=218 Opdracht 4. Beantwoord de vragen 1. Vindt u het erg als iemand te laat komt bij de dokter? 2. Waarom was de mevrouw te laat? 3. Wat kan je doen als je een probleem hebt? 4. Wat vindt u? Moet de dokter altijd medicijnen voorschrijven? 5. Waar kan je medicijnen halen? 28 28

Opdracht 5. Lees de tekst op p. 29 en kies het goede antwoord. 1. Wat neem je mee naar de huisarts? a. Je neemt je plasje mee. b. Je neemt niets mee. c. Je neemt de zwangerschapstest mee. 2. Wat gebeurd er niet in de eerste drie maanden van de zwangerschap? a. Je bent misselijk. b. Je buik wordt al heel erg dik. c. Je voelt je niet lekker. 3. Waar koopt u babykleren? a. Bij de dokter. b. Bij een speciale winkel. c. Bij de verloskundige. 29 29

Zwanger? Is uw menstruatie al meer dan 8 weken geleden? Bent u een beetje misselijk? Misschien bent u zwanger! Denkt u dat u zwanger bent? Koop dan een zwangerschapstest. Dan weet u 99% zeker of u zwanger bent nee of ja. Is de uitslag van de zwangerschapstest positief? Maak dan een afspraak met uw huisarts. Uw huisarts doet een extra test. Dan bent u 100% zeker dat u zwanger bent. Voor deze test heeft de huisarts een plasje nodig. Neem dit mee naar uw huisdokter. Is deze test ook positief? Gefeliciteerd, u wordt moeder! Een nieuw leven is begonnen. In de eerste drie maanden van uw zwangerschap voelt u vaak zich niet lekker. U bent misselijk. U ziet wat bleek. Later in de zwangerschap wordt u buik veel groter. Ook kan ook uw bloeddruk hoger worden. In deze tijd moet u ook veel gaan regelen. U moet een afspraak maken voor een 10-weken echo. Dit doet u bij de verloskundige. U moet ook kraamzorg regelen voor hulp na de bevalling. Verder moet u veel spullen kopen voor de baby: babykleertjes, een kinderstoeltje, flessen. Maar u hebt zelf ook nieuwe kleren nodig. Uw buik wordt groter dus u moet zwangerschapskleding kopen. Dit kan in speciale winkels voor zwangere vrouwen. Zij helpen u graag. Daar kunt u mooie, nieuwe kleding uitzoeken, voor u en uw baby. En vergeet niet het leukst van allemaal: bedenk een naam voor uw kind! 30 30

ANTWOORDBLAD MEER OEFENEN Opdracht 2. 1. Wanneer ga je naar de dokter? Als je ziek bent of als je je niet lekker voelt. 2. Moet je naar de huisarts als je gezond bent? Nee. 3. Welke problemen heeft de meneer in het filmpje? De meneer heeft adem tekort als hij de trap op loopt. 4. Welke problemen heeft Yousra? Problemen met haar ontlasting. Opdracht 4. 1. Vindt u het erg als iemand te laat komt bij de dokter? Eigen mening 2. Waarom was de mevrouw te laat? Ze moest oppassen en na het oppassen moest ze nog een fiets halen. Ze kon ook niet snel fietsen want haar zoon had prikkelbare voeten en wilde lopen. 3. Wat kan je doen als je een probleem hebt? Je kan het aan de orde laten komen en erover praten. 4. Wat vindt u? Moet de dokter altijd medicijnen voorschrijven? Eigen mening. 5. Waar kan je medicijnen halen? Bij de apotheek. Opdracht 5. 1 a. Je neemt je plasje mee 2 b. Je buik wordt al heel erg dik. 3 b. Bij een speciale winkel 31 31