NA KLAR! VMBO-KGT Arbeitsbuch

Vergelijkbare documenten
TOETS A A1 vmbo-gt(h), DEEL 1, SCHRITT 1-8. Luister naar het luisterfragment Neu im Fußballverein. Beantwoord de vragen in het Nederlands.

Grüß Gott! Guten Morgen! Guten Tag! Guten Abend! Ich heiße Wie heißt du? Das ist Max. Das finde ich auch. Kommst du auch aus Duisburg.

Wir sind verwandt. Wir sind verwandt. Kann ich die Antworten haben. Kann ich die Antworten haben? die Cousine. die Nichte / die Cousine

Werkwoorden TB 49. wissen = weten müssen = moeten fahren = rijden. Voorbereiding PW hoofdstuk 4 Duits DUK7 - werkblad 3

Kapitel 8 Nervenkitzel

Naamvallen Tabel Begrijpen. Klas 3/4

Samenvatting Duits Grammatica Duits

Woordenlijst Nederlands Duits

Test KAPITEL. Ich habe Angst, den Zug wieder zu

TOETS A A1 VWO(H), DEEL 1, SCHRITT Luister naar Auf dem Münchner Viktualienmarkt. Kruis tijdens het luisteren het goede antwoord aan.

die Meldung bestätigen nicht jetzt

Samenvatting Duits Grammatica

Top 100 Duitse woorden

bringen ausleihen bezahlen wären denken auschecken das Handtuch das Problem das Missverständnis das Zimmer die Rechnung die Bettwäsche

Antwoorden Duits Hoofdstuk 1

Ich lese ein Buch. Ich lese ein Buch. Siehst du viel fern. Siehst du viel fern? Am Sonntag besuche ich meine Oma. Am Sonntag besuche ich meine Oma.

5,5. Samenvatting door een scholier 543 woorden 19 juni keer beoordeeld. Prüfungsteil Schreiben. Schrijfvaardigheid formele brief

Kunde (vul de rol in het Duits in) 1 Guten Tag. 1 Groet terug.

Duits - Havo 3 - Hoofdstuk 5 samenvatting

Woordenlijst Nederlands Duits

Woordenlijst Nederlands Duits

Uiteenzetting Duits Duitse naamvallen

SPREKEN EN GESPREKSVAARDIGHEID

Was machst du am liebsten am Wochenende? Spielst du ein Instrument? Ich lese gern. Ich kann schnell neue Informationen verarbeiten.

Samenvatting door een scholier 1996 woorden 19 juni keer beoordeeld. Persoonlijk voornaamwoord. 1e nv ich du er sie es wir ihr sie Sie

Ich möchte eine Fahrkarte nach Schwerin / bitte. Vormittags also.

Logboek bij de lessenserie over. Cengiz und Locke. van Zoran Drvenkar. Groep: Leden: Fragment:

Idiom Vertaal de vetgedrukte woorden in het Nederlands. Idiom Vertaal de vetgedrukte woorden in het Nederlands. Test KAPITEL

2 Kann ich dir helfen? 2 Ik voel me ziek. 3 Bist du hier im Urlaub? 3 Ja, je bent hier op vakantie.

Samenvatting Duits H4 Einen guten Rutsch

Alltag: Lesen KGT 2. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

INHOUD Zo gebruikt u dit boek 4 Lees eerst dit! 5 Vorderingstabel 6 Week 1: dagplanning 7 Week 2: dagplanning 17 Week 3: dagplanning 25

Voorbereiding PW hoofdstuk 1 en hoofdstuk 2 Duits DUK3 - werkblad 1

Luister naar het gesprek tussen de verkoopmedewerker (Verkäufer) en de klant (Kundin). Je kunt de tekst meelezen.

Mein Name ist Mara. Ich komme aus den Niederlanden. Ich wohne in Groningen. Am Wochenende arbeite ich in der Videothek.

Neue Kontakte 1-2 thv. Spreekkaarten

haben / hatten / hätten können / konnten / könnten dürfen / durften / dürften werden / wurden / würden

Schule: Schreiben B 2. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

Kapitel 6 Urlaub zum Verlieben. Antwoorden. 1-2 vmbo-kgt Kapitel 6 Antwoorden

Persoonlijke correspondentie Brief

Persoonlijke correspondentie Brief

Willkommen und Abschied: 1J 2D 3E 4I 5C 6M 7R 8O 9Q 10B 11H 12K 13L 14A 15N 16P 17F 18G

Samenvatting Duits Hoofdstuk 3 en 4 grammatica

Aantekening hs1 Cijfers Das Notensystem en lager 6

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt

k ga naar school ch gehe zur Schule

Gegenbesuch des HBBK in Nijmegen. 15. Januar groepswerk en stadsbezoek. Gruppenarbeit und Stadtbesichtigung. Nijmegen is een heel mooie stad.

Pascal Egbers gestorben am 12. Mai 2017

Duits voor zelfstudie

BRIEVEN VAN EEN DUITSE MOEDER AAN HAAR ZOON

lassen fahren finden

Je werkt in een ijszaak op de boulevard van Scheveningen en een Duitse toerist spreekt je aan

1-2 VMBO-KGT/H EN 3 HAVO OVERBRUGGINGSMODULE

Test KAPITEL. Für diese harte Arbeit ist er wohl nicht

TOETS VWO(H) 1 (A1) Schritt 1-16, Garmisch-Partenkirchen

Persoonlijke correspondentie Brief

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt

Gefeliciteerd! Zet de zinnen in de juiste volgorde. Dat vinden wij allen zo prettig ja ja. In de gloria. Lang zal hij leven. Hij leve lang hoera hoera

Aantekening Duits Sterke werkwoorden, zwakke werkwoorden en haben, sein en werden

Das erste niederländische Lesebuch für Anfänger

2 Wie kann ich Ihnen helfen? 2 Je vraagt of zij/hij je kan doorverbinden met de heer Schröder?

Taaltips voor succesvol zakendoen in het Duits

Bob Duijvestijn / Henk Mangnus. Schreibstunde. Schrijfvaardigheid Duits voor bovenbouw havo en vwo. Walvaboek

Horeca Vak Opleidingen Eindopdracht. Time Management

Kapitel 3 Mies oder Topfit?

2 havo Kapitel 1 Du und ich

Snel uw zakelijk Duits verbeteren, zonder saaie grammaticaregels uit uw hoofd te leren

Voltooid tegenwoordige tijd (D = Perfekt)

1-2 vwo Vertalingen Redemittel. D Redemittel

Samenvatting Duits Hoofdstuk 2

vor hinter neben links um die Ecke am Ende hier dort nicht weit zwischen geradeaus rechts Dann bis später. Nach dem Weg fragen. Ja / das stimmt.

Duits deel 1 / Grammatica en woorden. Uitspraak. Buch 1/2 Kapitel 1 und 2 Lesmodulen t/m

der Ball der Klub der Computer der Krimi der Film der Platz der Punkt der Schnee der Sport der Titel der Urlaub der Fußball

U hebt hier het activiteitenprogramma voor de periode van 20 juli t/m 2. augustus. Het zijn de activiteiten zoals deze georganiseerd worden door

Sprechmittel Endlich Ferien!

De Grote Duitse Donald Duck Opdracht!

Taalkalender. 1. De tijd. 2. Voorzetsels. 3. Wat hoort bij elkaar? 4. Werkwoorden: zijn. 5. Persoonlijke voornaamwoorden

talen leren met prisma

NA KLAR! VMBO-BK Textbuch

VRAGENKAARTJES THE ISLAND OF ALL TOGETHER

NA KLAR! 3 VMBO-KGT Textbuch NA KLAR! VMBO-KGT Textbuch

Studie Tuningmarkt. Exklusive Marktstudie 2007

- De site voor samenvattingen

Grammatica Jaar 1-2 & 3

O vreemde talen. Topklassers. deel 3 Duits Antwoordenboek. Duits. Auteur drs. H. Heijboer-Sinke. Zelfstandig werken Vreemde talen.

Aantekening Duits Duitse grammatica

Neue Kontakte Kapitel 3 3de klas Redemittel

Zoals jullie afgelopen jaar geleerd hebben eisen voorzetsels een naamval.

Grammatica Jaar Ga dan naar Tools Duits Klas 1-2 Grammatica. Veel succes met het leren van de Duitse taal.

Meine Familie und ich 1

Opzet van de zinnetjes in dit ebook

Redemittel E. Meine Adresse ist Schulstraße 39. Mijn adres is Schoolstraat Entschuldigung, wie heißen Sie? Pardon, hoe heet u?

weiblich das Alter der Beruf

Op het potje Aufs Töpfchen

Taal op niveau Spreken Op weg naar niveau

Transcriptie:

OLUTIE NA KLAR! 3 VMBO-KGT Arbeitsbuch

ELISABETH LEHRNER-TE LINDERT KIRSTEN MANDERS ANKE POSCHMANN LIESBETH WEEDA 3 VMBO-KGT ARBEITSBUCH Malmberg, s-hertogenbosch Derde druk www.naklar.nl

COLOFON Bij veel opgaven staan symbolen. Hier zie je wat ze betekenen. Boek Computer Boek/Computer Video Audio ERK-opgaven Tweetal Meertal EXTRA Extra-opgaven Bronvermelding Omslag: Roquefort Ontwerp en vormgeving: Malmberg/Weijmans Studio Illustraties: Egbert Koopmans Foto s: Shutterstock, New York; istockphoto, Calgery ISBN 978 90 345 8707 7 Derde druk, eerste oplage Malmberg, s-hertogenbosch Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16b Auteurswet 1912 j het Besluit van 20 juni 1974, St.b. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985, St.b. 471, en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3051, 2130 KB Hoofddorp). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemle zingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurs wet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden.

INHOUD ARBEITSBUCH 1 PERSÖNLICHKEIT 4 1 Jungen 4 2 C wie cool 7 3 So bin ich 10 4 Gut aussehen 13 5 Schön 16 6 Lieb und lustig 19 7 Literatur 22 Miniprojekt 23 5 ZU HAUSE 92 1 Freiraum 92 2 Vier Wände 95 3 Meine Möbel 98 4 Märchenschloss 101 5 Jetzt und früher 103 6 So wohne ich 107 Literatur 110 Miniprojekt 112 2 HORIZONT 26 1 Mädchen 26 2 Immer nur lernen? 29 3 Toi, toi, toi! 32 4 Ganz allein 35 5 Mein Traumberuf 37 6 Ferienjob! 41 7 Landeskunde 43 Examentraining 45 6 ENDLICH FERIEN 114 1 Gute Laune 114 2 Chillen 116 3 Wie bitte? 120 4 Bus und Bahn 124 5 Gute Fahrt! 127 6 Urlaub 130 7 Landeskunde 133 Examentraining 135 LAGE 3 RESOLUTIE ERLEBNIS 48 1 Alles geplant? 48 2 Mode für mich 50 3 Schnäpchen 54 4 Spaß 57 5 Abenteuer 60 6 Mein Club 63 7 Literatur 66 Miniprojekt 68 4 GUT LEBEN 70 1 Guten Appetit! 70 2 Spezialitäten 73 3 Menü 77 4 Gesund 79 5 Beim Arzt 82 6 Krank 86 7 Landeskunde 89 Examentraining 90 3

Kapitel 1 Persönlichkeit 1 Jungen 1 Orientierung Blader door Kapitel 1 van het tekstboek. Bekijk de foto s en de titels. A Beantwoord de vragen. 1 Waar gaat Kapitel 1 over? Noteer minstens vier woorden. 2 Wat zijn je hobby s? 3 Hoe zou je jezelf in drie woorden beschrijven? B Welke woorden weet je nog van vorig jaar? Schrijf tien Duitse woorden op die met familie te maken hebben. Schrijf de woorden met lidwoord en de vertaling in het Nederlands in je schrift. Bijvoorbeeld: die Mutter - de moeder 2 Schauen Bekijk de foto s en lees de titels op blz. 9 van het tekstboek. Beantwoord de vragen. 1 Hoeveel jongens zie je? 2 Waar gaan de jongens naar toe?. 3 Wat voor soort tekst is tekst 1? Kruis aan. Het is een songtekst. verhaal. 4 Vertaal de titel: Ferien ohne Eltern. Kruis aan. Vakantie met ouders. Vakantie zonder ouders. 3 Wortschatz Lees eerst de Wortschatztipps in de Toolbox op blz. 157 van het tekstboek. Lees de Lernbox bij les 1 op blz. 24 van het tekstboek. Vertaal de woorden in het Nederlands. 1 gleich 2 die Insel 3 ohne 4 wichtig 5 das Abenteuer 6 der Flughafen 4 Wortschatz Gebruik de Lernbox bij les 1 op blz. 24 van het tekstboek. Kies het juiste woord en vul het in de zin in. 1 Abenteuer / Insel Kennst du Kreta? Ja, das ist eine im Mittelmeer. 2 wichtig / ohne Gehst du Jacke in die Schule? Es ist viel zu kalt. 3 entscheiden / gleich Was willst du? Du musst dich! 4 Flughafen / Abenteuer Wir landen um acht Uhr auf dem Düsseldorf. 5 wichtig / gleich Bitte wartet auf uns! Wir kommen. 5 Lesen Lees tekst 1 Auf Mallorca en tekst 2 Ferien ohne Eltern op blz. 8 en 9 van het tekstboek. Kies de juiste uitspraken. 1 Mallorca is een eiland. 2 In de song gaat het om vriendschap en liefde. 3 De vijf jongens blijven vijf weken op Mallorca. 4 De jongens leren elkaar in de villa op Mallorca kennen 5 Ze moeten zelf uitzoeken hoe ze van het vliegveld naar de villa komen. 6 De belangrijkste vraag is hoe ze naar het strand komen. 4 KAPITEL 1

6 Sehen A Lees eerst de Steckbrief van de twee jongens, Danny en Jonas. B Bekijk Video 1 Jungs-WG, Folge 1 fragment 1a C Kies in elke Steckbrief het juiste alternatief. Steckbrief Name: Danny Wohnort: Berlin / Hamburg Alter: 15 / 16 Jahre Hobbys: Handball / Volleyball und Klavier / Gitarre und shoppen / kochen Kann gut: mit Menschen umgehen, aufräumen / organisieren Steckbrief Name: Jonas Wohnort: Berlin / Hamburg Alter: 14 / 15 Jahre Hobbys: spielt in einer Band und spielt Klavier / Gitarre Ist unordentlich / ordentlich D Lees de Steckbrief van de drie jongens Charlie, Alex en Johannes. Bekijk Video 1 Jungs-WG Folge 1, fragment 1b F Kies in elke Steckbrief het juiste alternatief. Steckbrief Steckbrief Name: Charlie Wohnort: Berlin / Hamburg Alter: 15 / 16 Jahre Hobbys: Parkour und Jazztanz / Breakdance Geschwister: Bruder / Schwester Name: Alex Bundesland: Schleswig-Holstein / Bayern Alter: 15 / 16 Jahre Hobbys: malen, Klavier / Cello spielen und kochen / zeichnen Ist: unordentlich / ordentlich Steckbrief Name: Johannes Wohnort: Berlin / München Alter: 14 / 15 Jahre Hobbys: spielt Klavier / Saxophon Geschwister: Bruder / Schwester Kann gut: managen / kochen 7 Grammatik Lees eerst de Grammatiktipps in de Toolbox op blz. 159 van het tekstboek. Lees Grammatik A en B in de Lernbox op blz. 24 en 25 van het tekstboek en beantwoord de vragen. 1 Wat is de stam van het werkwoord wohnen? 2 Welke uitgang krijg je bij een werkwoord als wohnen bij de ihr- vorm? 3 Wat is de du -vorm van de werkwoorden tanzen en reden? du, du 4 Waarom heeft het werkwoord reden in de er -, sie - en es -vorm als uitgang -et? Vul aan: Omdat de stam van reden op een eindigt. 5 Wat is het voltooid deelwoord van warten? Vul aan: Ich habe. 6 Wat is de er-vorm van het werkwoord haben? er 5

8 Grammatik Gebruik Grammatik A en B in de Lernbox op blz. 24 en 25 van het tekstboek. Vul de juiste werkwoordsvorm in de zin in. 1 arbeiten Sara als Au-pair-Mädchen. 2 spielen Sara mit den Kindern. 3 putzen Sara das Badezimmer. 4 kochen Sara Spaghetti. 5 baden Sara das Baby. 6 finden Die Familie sie sehr nett. 7 haben Sara ein eigenes Zimmer. 8 sein Die Eltern 45 Jahre alt. 9 haben Die Kinder einen Hund. 10 heißen Der Hund Flocki. 9 Grammatik Gebruik Grammatik A en B in de Lernbox op blz. 24 en 25 van het tekstboek. Vertaal de woorden tussen haakjes en vul ze in de zin in. 1 ( Heeft hij gewoond ) Hat er hier gewohnt? 2 ( Heb jij ) eine Katze? 6 ( Jij hebt gedanst ) oft 7 ( Heb jij gepraat ) viel? 3 ( Hij is ) nicht zu Hause. 4 ( Zij heeft gewacht ) auf mich. 5 ( spelen jullie ) Wie lange schon Cello? 8 ( Heet jij ) Lianne? 9 ( Ik heb ) morgen Geburtstag. 10 ( Wij zijn ) glücklich. 10 Grammatik Gebruik Grammatik A en B in de Lernbox. Vertaal de werkwoorden tussen haakjes en vul de juiste vorm in de zin in. Hallo Verena, ich ( zijn ) seit drei Tagen auf Mallorca. Mallorca ( zijn ) eine spanische Insel. Es ( zijn ) total cool hier. Wir ( zijn ) fünf Jungs. Wir ( hebben ) uns am Flughafen kennengelernt. Charlie ( komen ) auch aus Hamburg. Wir ( praten ) viel. Es ( zijn ) heiß hier. Es ( zijn ) 30 Grad! Wir ( gaan ) zum Strand und ( hebben ) Fun! Ciao! Jonas 11 Sprechen EXTRA Gebruik Grammatik A en B in de Lernbox op blz. 24 en 25 van het tekstboek. A Werk alleen. Lees het gesprek. Vertaal de woorden en vul ze in de zinnen in. ik heet ben jij Rolle A Hallo, Markus. Und du? Wer? Rolle B Mein Name Klara. is ben jij Wie alt? 15 Jahre alt. Ik ben Heb jij Geschwister? Ja, eine Schwester. Und du? ik heb Ik heb einen Stiefbruder. Wo? woon jij zijn Meine Eltern geschieden. 6 We wonen KAPITEL 1 Und du? in Almere. Hobbys? in Zandvoort Ik woon Heb jij

Rolle A Rolle B ik speel Ja, Hockey. Und du? gerne. Ik dans Hebben jullie morgen Schule? Glück! Jij hebt We hebben nämlich frei. ganz normal Schule. Ik heb Was morgen? doe jij Ich chille. Viel Spaß morgen! Tschüs! B Werk in tweetallen. Controleer de antwoorden van opdracht A. Voer het gesprek. Wissel ook van rol. 2 C wie cool 12 Alles klar? Welke woorden ken je nog van vorig jaar? Welk familielid past waar? A Lees de zinnen. Vul de juiste woorden in. Kies uit: Vater Mutter Bruder Schwester Geschwister Onkel Tante Großeltern Opa Oma 1 Meine Mutter hat einen Sohn. Er ist mein. 2 Mein Vater hat eine Tochter: meine. 3 Mein Vater hat einen Bruder. Das ist mein. 4 Mein Onkel hat eine Frau. Das ist meine. 5 Die Eltern meiner Mutter sind meine. 6 Meine Oma hat einen Mann. Das ist mein. 7 Bruder + Schwester =. 8 Die Mutter meiner Mutter ist meine. 9 Mein Vater hat eine Frau. Das ist meine. 10 Mein Onkel hat einen Bruder. Das ist mein. B Werk in tweetallen. Controleer je antwoorden met je klasgenoot. Gebruik Toolbox Thematische woordenschat op blz. 152 en 153 van het tekstboek. 13 Wortschatz Lees de Lernbox bij les 2 op blz. 25 van het tekstboek. Lees de zinnen. Kies het juiste woord en vertaal deze. 1 Dürfen / bekommen die Kinder heute schwimmen gehen? 2 Das Haus steht zwischen / manchmal der Kirche und der Bank. 3 Er ist krank. Er kann leider / schon nicht kommen. 4 Wo bleibst du denn so lange? Ich komme schon / oft. 5 Ich gehe leider / manchmal ins Kino: einmal pro Jahr. 14 Hören Luister naar fragment 1. Lees de woorden mee. Spreek de woorden gezamenlijk na in de klas. s : Cou s ine - S ohn Mau s sp : Sp iegel - Sp ortler - Sommer sp rossen sch : Sch wester - Sc hwiegermutter - ge sch ieden ß : Stra ß e - drei ß ig - Gro ß vater st : St adt - St uhl St iefvater z : z urück - Z iehmutter - z ehn 7

15 Hören Lees eerst de woorden en de letters die een klank omschrijven. Luister daarna naar fragment 2. Lees de woorden mee. Kies hoe je de vetgedrukte letters uitspreekt. 1 st ehen sjt sj sjp ts s 2 flie ß en sjt sj sjp ts s 3 e ss en sjt sj sjp ts s 4 sch reiben sjt sj sjp ts s 5 sp ielen sjt sj sjp ts s 6 z iehen sjt sj sjp ts s 16 Hören A Werk eerst alleen. Lees de vier gedichten. Onderstreep in de teksten de s-klanken ( s, z, sch, sp, st en ß ). 1 Sch laf Kindlein sch laf Der Vater hüt die Sch af. Die Mutter sch üttelt s Bäumelein. Da fällt herau s ein Träumelein. Sch laf, Kindlein sch laf. 3 Ein s, z wei, drei auf der St ra ß e liegt ein Ei. Wer darauf tritt, sp ielt nicht mehr mit. 2 Rote Kir sch en e ss e ich gern, sch warze noch viel lieber. In die Sch ule geh ich gern, alle Tage wieder. 4 Sch war z, sch war z, sch war z s ind alle meine Kleider. Sch war z, sch war z, sch war z i s t alle s, wa s ich hab. Darum lieb ich alle s, wa s s o sch war z ist. Weil mein Sch a tz ein Sc horn st einfeger i s t. B Luister naar fragment 3 en lees mee. C Werk nu in tweetallen. Lees elkaar om de beurt een gedicht uit A voor. 17 Hören A Luister naar fragment 4. Lees tekst 1 Das Alphabet en tekst 2 (gedicht Bauer Christoff) mee op blz. 10 van het tekstboek. B Werk in tweetallen. Spreek om de beurt een letter van het alfabet uit. C Lees om de beurt het gedicht voor. 18 Hören A Werk eerst alleen. Lees Grammatik C in de Lernbox op blz. 25 van het tekstboek. Schrijf de getallen voluit. 1 12 zwölf sch öne S öhne 2 15 s ü ß e Leip z iger 3 30 sc hicke Sch wieger s öhne 4 6 bö s e Z iegen 5 10 sch laue Sch üler 6 60 sch lanke Sp anier 7 72 typi sch e St aub s auger 8 25 flei ß ige Sch au s pieler B Luister naar fragment 5. Lees de woorden mee. C Werk nu in tweetallen. Lees om en om een regel voor. Let op de verschillende s -klanken. 8 19 Wortschatz Gebruik een woordenboek en de woordenlijst achter in het tekstboek. A Werk eerst alleen. Lees de Toolbox Eindexamen, onderdeel c (het gebruik van een woordenboek) op blz. 155 in het tekstboek. B Werk nu in tweetallen. Lees tekst 3 Was ich mag op blz. 10 van het tekstboek. C Zoek de woorden in een woordenboek op en vul de betekenis van de woorden in. Deel 1 vertaling Deel 2 vertaling 1 die Butterblume die Butter de boter die Blume de bloem de boterbloem KAPITEL 1

Deel 1 vertaling Deel 2 vertaling 2 die Dattelpalme die Dattel die Palme 3 die Grasmücke das Gras het gras die Mücke de mug / de mus de grasmus 4 das Igelkind der Igel das Kind 5 die Jahrmarktbuden der Jahrmarkt die Bude 6 das Zebrafohlen das Zebra das Fohlen D Verdeel de letters van het alfabet. Schrijf bij elke letter van het alfabet op waar je van houdt. Maak samen een alfabetgedicht. E Lees het gedicht in de klas voor. Bijvoorbeeld: Auto, Buch, C 20 Lesen A Lees tekst 4 Streng oder cool? op blz. 11 van het tekstboek. Beantwoord de vragen van de enquête. 1 Wie sind deine Eltern? Bijvoorbeeld: nicht streng 2 Wer von deinen Eltern ist strenger? 3 In welchem Bereich sind deine Eltern besonders streng? 4 Wie steht's ums Rauchen oder Trinken? 5 Wie lange darfst du abends raus? 6 Welche Strafe bekommst du schon mal? 7 Wie oft bekommst du Strafen? B Vergelijk je eigen antwoorden met de uitslag op blz. 11 van het tekstboek. Beantwoord de vragen. 1 Op welke vragen heb je hetzelfde antwoord als de meeste anderen? 2 Op welke vraag heb je een heel andere uitslag dan de meesten? 3 Welke uitslagen verrassen je? Waarom? 4 Zijn je ouders strenger dan die van de andere ondervraagden? Ja / Nee, omdat 21 Grammatik Lees Grammatik C en D in de Lernbox op blz. 25 en 26 van het tekstboek. Beantwoord de vragen. 1 Noem drie getallen die je in het Duits net zo schrijft als in het Nederlands. 2 Bijna alle tientallen eindigen op de letter - zig. Welk tiental niet? Wat is daaraan anders? 3 Noteer de rangtelwoorden onder de tien die niet (helemaal) volgens de regel hoofdtelwoord + te gaan. erste, 4 Voor de datum gebruik je in het Duits een rangtelwoord. Welke letter plak je achter het rangtelwoord? Vul aan: am fünfzehnte März. 5 Lees de zin. Vertaal de vetgedrukte woorden. Ik ben op drie augustus jarig. Mijn broertje is op een mei jarig. 9

22 Grammatik Gebruik Grammatik C en D in de Lernbox op blz. 25 en 26 van het tekstboek. Reken en schrijf de juiste getallen voluit. 1 2 mal 9 ist achtzehn 5 9 mal 9 ist 2 27 plus 27 ist 3 48 plus 15 ist 4 90 minus 18 ist 6 9 mal 10 ist 7 47 plus 53 ist 8 10 mal 100 ist 23 Grammatik Gebruik Grammatik D in de Lernbox op blz. 26 van het tekstboek. Gebruik ook Toolbox Thematische woordenschat op blz. 152 en 153 van het tekstboek. Vul bij de antwoorden je eigen gegevens in. Bijvoorbeeld: Wann hat der König Willem-Alexander Geburtstag? Er hat am siebenundzwanzigsten April Geburtstag. 1 Wann hast du Geburtstag? Ich habe Geburtstag. 2 Wann hat deine Mutter Geburtstag? Sie hat Geburtstag. 3 Wann hat dein Freund Geburtstag? Er hat Geburtstag. 4 In welchem Monat ist dein Vater geboren? Er ist geboren. 24 Sprechen EXTRA Gebruik Grammatik D in de Lernbox op blz. 26 van het tekstboek. A Werk eerst alleen. Lees de vragen en beantwoord ze. Schrijf de getallen voluit. 1 Wann ist der Bundesfeiertag in der Schweiz? 1. 8. Er ist am ersten August. 2 Wann ist der Nationalfeiertag in Österreich? 26.10. Er ist am Oktober. 3 Wann ist der Tag der Deutschen Einheit? 3.10. Er ist am Oktober. 4 Wann ist der erste Weihnachtstag? 25.12. Er ist am Dezember. 5 Wann ist Silvester? 31.12 Er ist am Dezember. 6 Wann ist Neujahr? 1.1. Es ist am Januar. 7 Welches Datum ist heute? Heute ist der. 8 Wann hast du einen Deutschtest? Ich habe am einen Deutschtest. 9 Wann beginnen die Herbstferien? Sie beginnen am. B Werk nu in tweetallen. Lees elkaar om en om een vraag voor en de ander geeft antwoord. 3 So bin ich 25 Alles klar? A Lees de werkwoorden. Het vetgedrukte werkwoord past niet in het rijtje. Leg uit waarom. 1 wir sagen wir passen wir grüßen wir fischen wir reisen wir sagen past niet in het rijtje omdat de stam van de andere werkwoorden op een s-klank eindigt. 2 er wartet sie redet sie spielt sie arbeitet sie badet sie spielt 3 du sagst du machst du hörst du heißt du rauchst du heißt 4 du lernst du rettest du antwortest du redest du wartest 10 du lernst KAPITEL 1

B Werk in tweetallen. Gebruik het alfabet op blz. 10 van het tekstboek. Schrijf in je schrift de namen van drie artiesten of sportsterren. Laat de namen niet aan je klasgenoot zien. De een spelt een naam. De ander schrijft de letters op en spreekt de naam uit. De een zegt of de naam klopt. Spel om de beurt een naam. 26 Sprechen Gebruik Grammatik A en B in de Lernbox op blz. 24 en 25 van het tekstboek. A Werk eerst alleen. Lees de vragen. Vertaal de onderstreepte zinsdelen. 1 Hoe heet je? Wie Ich heiße 2 Waar woon je? Wo 3 Hoe heten je ouders? Wie deine 4 Hoe oud zijn ze? Wie alt 5 Heb je broers of zussen? Geschwister? 6 Hoe heten je vrienden? Wie deine Freunde? 7 Hebben jullie een huisdier? ein Haustier? 8 Heb je een tante of een oom? eine Tante oder einen Onkel? B Schrijf de antwoorden op de vragen in je schrift. Vul je eigen gegevens in. C Werk nu in tweetallen. De een stelt de vragen in het Duits. De ander geeft antwoord. Wissel daarna van rol. 27 Schauen Bekijk de collage op blz. 12 van het tekstboek. Beantwoord de vragen. 1 Hoeveel personen zie je? 2 Lees de advertentie. Kunnen jongens ook solliciteren? Leg uit. 3 Waar kun je meer informatie over de advertentie vinden? 28 Hören / Sprechen A Lees de zinnen. Luister naar fragment 1. Kruis de juiste uitspraken aan. 1 Aurelia wil deelnemen aan de Mädchen-WG. 5 Haar hobby s zijn sport en lezen. 2 Aurelia heeft per mail gesolliciteerd. 6 Ze is niet zelfbewust, wel vriendelijk. 3 Ze komt uit Duitsland en heeft een broer. 7 Ze heeft tijd tussen 7 juli en 8 augustus. 4 Haar ouders werken allebei. 8 Aurelia krijgt over een week bericht. B Lees tekst 1 Interview op blz. 12 van het tekstboek. Controleer je antwoorden. C Werk in drietallen. Verdeel de rollen. Lees tekst 1 op blz. 12 van het tekstboek. 29 Wortschatz Bekijk de Bilder op blz. 13 van het tekstboek. Lees de Lernbox bij les 3 op blz. 26 van het tekstboek. Zoek de juiste vertaling van de woorden bij elkaar. Er blijven drie Duitse woorden over. der Cousin der Stiefvater die Nichte das Einzelkind die Geschwister die Eltern die Cousine die Stiefmutter Der Neffe der Onkel der Enkel die Schwester de ouders de stiefmoeder de neef de nicht het kleinkind der Bruder de neef de oom de nicht het enig kind 11

30 Wortschatz Lees de Sprechhilfe op blz. 159 van het tekstboek en de Redemittel bij les 3 op blz. 26 van het tekstboek. Vertaal de zinnen. 1 Hoe gaat het met je? Wie 2 Wat zijn je hobby s? Was 3 Op welke school zit jij? Auf 4 Wanneer ben je jarig? Wann 5 Ga je vaak naar de bioscoop? Gehst 31 Sprechen Lees eerst de Sprechtipps in de Toolbox op blz. 159 van het tekstboek. Gebruik de Sprechhilfe en tekst 2 op blz. 13 van het tekstboek. Gebruik ook de Redemittel bij les 3 op blz. 29 van het tekstboek. A Werk eerst alleen. Lees tekst 2 Steckbrief op blz. 13 van het tekstboek. Lees de vragen. Beantwoord de vragen in hele zinnen. 1 Hallo Charlie! Cool dich kennenzulernen. Wie geht es dir? 2 Hallo, danke, es geht mir gut. 3 Wie alt bist du? 4 5 Hast du Geschwister? Wie heißen sie? 6 7 Einen Bruder. Toll. Wie alt ist er? 8 9 Auf welche Schule gehst du? 10 11 Hast du ein Haustier? Wie heißt es? 12 13 Was ist dein Lieblingsessen? 14 15 Vielen Dank für das Interview! 16 Bitte. Gern geschehen. B Speel het gesprek. De een speelt de rol van de interviewer, de ander Charlie. Wissel ook van rol. 32 Sprechen Je hebt een sollicitatiegesprek voor de Mädchen- of Jungs-WG. Gebruik tekst 1 op blz. 12, de Bilder, de Sprechhilfe op blz. 13 en de Lernbox bij les 3 op blz. 26 van het tekstboek. A Werk eerst alleen. Lees het gesprek. Vertaal de vragen en geef antwoord in het Duits. Schrijf je eigen gegevens op. 1 Hallo...! Hoe gaat het met je? 2 Het gaat goed met mij. 3 Hoe oud ben je? 4 Ik ben... jaar oud. 5 Wanneer ben je jarig? 6 Ik ben op... jarig. 7 Heb je broers en zussen of ben je enig kind? 12 KAPITEL 1

8 Ik heb. 9 Wat doe je in je vrije tijd? 10 Ik... (noem drie dingen). 11 Wat is je lievelingsmuziek? 12 Ik luister graag naar... 13 Wat is je adres? Kun je het adres spellen? 14 Mijn adres is... Ik spel het adres:... 15 Vielen Dank für das Interview. 16 Bitte. Gern geschehen. B Werk nu in tweetallen. Oefen samen het gesprek. Wissel ook van rol. C Oefen het gesprek totdat jullie beiden je rol kunnen spelen zonder naar de Duitse zinnen te kijken. D Spreek samen het gesprek in. Neem het gesprek op in je portfolio. 33 Sprechen Gebruik tekst 2 en de Sprechhilfe op blz. 13 van het tekstboek. Je gaat iets over jezelf vertellen. A Werk eerst alleen. Vul de Steckbrief over jezelf in trefwoorden in. STECKBRIEF Name: Alter: Geburtstag: Wohnort: Geschwister (Name, Alter und Geburtstag): Schule: B Maak met je antwoorden op de Steckbrief een verhaal over jezelf. Schrijf minimaal tien zinnen. Schrijf het verhaal in je schrift. C Werk in tweetallen. Vertel je verhaal aan een klasgenoot. Wissel daarna van rol. D Maak aantekeningen in trefwoorden van het verhaal van je klasgenoot in het Duits. Je hebt de aantekeningen nodig voor de volgende opdracht. E Spreek je eigen verhaal in en neem het op in je portfolio. Bijvoorbeeld: Ich heiße Mari. Ich bin 14 Jahre alt. 34 Sprechen Hobbys: Lieblingsfach: Lieblingsessen: Lieblingsbuch: Lieblingsmusik: Haustier: A Maak hele zinnen van de aantekeningen die je hebt gemaakt bij opgave 33D. Schrijf de zinnen in de er - of sie - vorm. Bijvoorbeeld: Er heißt Mart. Er ist 14 Jahre alt. B Je hebt nu een verhaal gemaakt over een klasgenoot. Lees het verhaal voor aan de klas. C Spreek je verhaal over je klasgenoot in en neem het op in je portfolio. 4 Gut aussehen 35 Alles klar? A Vertaal het vetgedrukte woord. Vul het achter de zin in. 1 Der Flughafen Schiphol ist bei Amsterdam. 2 Reis oder Nudeln? Du musst dich entscheiden! 3 Ich war leider noch nie auf Mallorca. 13

4 Köln liegt zwischen Paris und Berlin. 5 Gute Freunde sind wichtig. 6 Schade! Die Ferien sind vorbei. B Controleer je antwoorden. Gebruik de Lernbox bij les 1 en 2 op blz. 24 en 25 van het tekstboek. 36 Wortschatz Lees de Lernbo x bij les 4 op blz. 27 van het tekstboek. A Vertaal de woorden in het Nederlands. dick die Frisur quatschen der Körper hässlich dünn B Lees de zinnen. Vul de juiste woorden in. 1 Meine Katze ist nicht dünn. Sie ist. 4 braucht Vitamine. 2 Meine Mutter mag Kultur und ihre neue. 5 Wir über Musik und über Filme. 3 Jojo-Effekt: erst dick, dann und wieder dick. 6 Er sieht gut aus. Er ist nicht! 37 Wortschatz Gebruik de Lernbo x bij les 4 op blz. 27 van het tekstboek. Kies het woord dat in de zin past. 1 Sie möchte gut aussehen / erlauben. 2 Der Sportler hat einen durchtrainierten Frisur / Körper. 3 Worüber redet ihr die ganze Zeit? Wir quatschen / dick über leckeres Essen. 4 Was soll ich tun? Meine Eltern erlauben / aussehen mir keinen Freund! 5 Der beste Pizzateig ist sehr dünn / hässlich. 6 Meine neue Körper / Frisur : kurze rote Haare. 38 Lesen Lees tekst 1 Erste Liebe op blz. 14 van het tekstboek. Beantwoord de vragen. 1 Hoeveel leerlingen zitten in deze klas? 2 Wie van de jongens is ouder, Christoph of Adrian? 3 Hoe oud zijn Edita en Michelle? 4 Waar gaan de meisjes s middags heen? 5 Wat doen ze daar? 39 Sehen Lees de uitspraken per fragment door. Bekijk video 2 Erste Liebe. Kies de juiste uitspraken. Fragment 2a 1 De favoriete hobby s van de jongens zijn skaten en computeren. 2 De droomvrouw van Adrian moet er goed uitzien. 3 Christoph en Adrian hebben hun grote liefde al ontmoet. 4 Als Adrian verliefd is, dan voelt hij kriebels in zijn handen. 5 Adrian kan zich voorstellen, dat hij later gaat trouwen. 6 Christoph heeft drie zussen en een broertje. Fragment 2b 7 Edita stuurt Michelle een sms. 8 De meisjes kennen elkaar al sinds de basisschool. 9 De vriend van Edita moet aardig, knap en hulpvaardig zijn. 14 KAPITEL 1

10 De relaties van de meisjes duurden nooit langer dan een zomer. 11 Edita en Michelle mogen van hun ouders bij hun vrienden overnachten. 12 De meisjes vinden het niet goed dat hun ouders hun grenzen stellen. 40 Lesen Lees tekst 2 Mein Traumtyp op blz. 15 van het tekstboek. A Werk eerst alleen. Beantwoord de vragen van tekst 2. Vul a, b, c of d in. Vraag 1 Vraag 2 Vraag 3 Vraag 4 Vraag 5 Vraag 6 B Gebruik je antwoorden uit A. Beschrijf je droommeisje of je droomjongen. Vul de zinnen aan. 1 Mein Traumtyp ist 2 Seine Augenfarbe ist 3 Seine Haarfarbe ist 4 Seine Haare sind 5 Sein Körper ist 6 Mein Traumtyp stylt sich 41 Grammatik Lees Grammatik E in de Lernbox op blz. 27 van het tekstboek. In de tekst ontbreken de hoofdletters. Markeer deze letters. Beantwoord de vraag. l arissa w örner ist fünfzehn j ahre alt. s ie wohnt in m ainz und geht in die neunte k lasse der h auptschule. l arissa hat braune h aare und grüne a ugen. w elche f arben kann sie am besten tragen? d ie m odeberaterin d aniela r itter aus w iesbaden gibt ihr einen t ipp. z u roten oder braunen h aaren und bei grünen oder braunen a ugen passt am besten braune, grüne oder orange k leidung. Hoeveel hoofdletters ontbreken er? 42 Grammatik Lees Grammatik F in de Lernbox op blz. 27 van het tekstboek. Vertaal het onderstreepte woord. 1 Was möchtest du zum Geburtstag? 5 Wer kommt mit ins Kino? 2 Wo treffen wir uns? 6 Wohin geht die Reise? 3 Woher kommen Sie? 7 Wann sehen wir uns? 4 Warum willst du nach Hause? 8 Wie geht es dir? 43 Sprechen Gebruik Grammatik F in de Lernbox op blz. 27 van het tekstboek. A Werk eerst alleen. Lees het gesprek. Schrijf de passende vraagwoorden in de zinnen. Kies uit: wann warum was wer wie wo (2x) wohin (2x) 1 Hallo! Ich heiße Paul(a). Und wer bist du? 2 Ich bin Amaru. Ich bin vierzehn. Und alt bist du? 3 Ich bin auch vierzehn. Ich wohne in Kreuzberg, hier in Berlin. wohnst du? 4 Ich wohne in Bremen. Ich besuche hier meinen Onkel. Danach fahre ich nach Grimma. 5 fährst du? liegt das denn? Und machst du dort? 6 Grimma ist eine Stadt in der Nähe von Leipzig. Meine große Schwester wohnt dort. fragst du? 7 Ja, wenn du noch Zeit hast, können wir ein Eis essen gehen. fährst du? 15

8 Ich fahre erst in zwei Tagen. Also, Zeit für ein Eis habe ich noch. gehen wir? 9 Ins Eiscafé Antonio. Dort gibt es das leckerste Eis von Berlin. Ich lade dich ein. 10 Das ist toll! Danke! B Werk nu in tweetallen. Bespreek eerst samen je antwoorden. Speel het gesprek. Verdeel de rollen. Wissel daarna van rol. 44 Wortschatz EXTRA Gebruik tekst 2 op blz. 15 van het tekstboek. A In de woordzoeker zijn tien Duitse woorden voor kleuren verstopt. Zoek ze allemaal. Zoek in alle richtingen. B Schrijf dan de Nederlandse vertaling van de woorden op. R C K U N G A K Ü J C Ü Ü C B N Ü R G M C L X H E L L B R A U N O G Ö A A P Ö E I W K R H E M U V F Ö M G O A D U N K E L B R A U N N R O T Q L R V Y R G O W E I ß M Ö O N U E L Ü Z R A W H C S Ä Z B M J P O P G E L B D 1 blau 2 blond 3 dunkelbraun 4 gelb 5 grün 6 hellbraun 7 orange 8 rot 9 schwarz 10 weiß 5 Ideal? 45 Alles klar? A Werk eerst alleen. Vertaal de woorden in het Duits en vul ze in de zinnen in. 1 Ik heet Veronika Fliederbaum. 2 Waar komen jullie vandaan? Aus Deutschland oder aus Österreich? 3 Waarom heb jij heute kein Training? 4 Hij is - negende auf dem Platz. 5 wacht - twintig Lydia schon Minuten auf dich! 6 werkt eenendertig Herr Schmidtchen Stunden pro Woche. 7 Hoe - bent u - Ik ben vijfenzestig alt? Jahre alt. 8 Hoezo vindt u den Film langweilig, Frau Blume? B Werk nu in tweetallen. Wissel van boek en controleer de antwoorden. Gebruik de Lernbox bij les 1 t/m 4 op blz. 24 t/m 27 van het tekstboek. 46 Wortschatz Lees de Lernbo x bij les 5 op blz. 28 van het tekstboek. Bekijk de afbeeldingen en lees de woorden. Schrijf de juiste woorden naast de letters. Kies uit: das Auge das Bein das Gesicht die Locken die Nase a b c d e 16 KAPITEL 1

47 Wortschatz Gebruik de Lernbo x bij les 5 op blz. 28 van het tekstboek. Lees de zinnen. Vul de juiste woorden in. 1 Er hat ein blaues. 3 Ich habe eine Eins in Mathe! Ich bin. 2 Mit der kann man riechen. 4 Die Blume ist sehr. 48 Hören Lees eerst de uitspraken. Luister daarna naar fragment 1 Schönheit. Markeer het juiste alternatief. 1 Kiani is veertien / vijftien jaar oud. 5 Anton gaat nooit / regelmatig naar de kapper. 2 Kiani heeft geen / één broer. 6 Kiani vindt de kleuren zwart en wit saai / leuk. 3 Anton woont in Aken / Düsseldorf. 7 Anton vindt tattoo s bij meisjes cool / lelijk. 4 Zijn hobby is volleyballen / handballen. 8 Kiani wil geen / één tatoeage op haar schouder. 49 Hören Lees eerst de uitspraken. Luister daarna naar fragment 2 Schön oder hässlich? Kruis de juiste uitspraken aan. 1 Pedro is zijn schoolpasje kwijt. 3 Shakina zit in klas 10 C. 2 Abdul vindt Dalila heel mooi. 4 De jongens gaan samen naar de bibliotheek. 50 Lesen Lees tekst 1 Supermodels op blz. 16 van het tekstboek. Vul de ontbrekende woorden in. Kies uit: benen computer dure grotere kleding licht mens modetijdschriften reclame urenlang De modellen in de modetijdschriften zien er altijd perfect uit. De gebruikt trucs. Eerst wordt het model opgemaakt. Het kapsel wordt gestyled. De moet perfect zitten. Daarna maakt de fotograaf met behulp van speciaal en techniek de opnames. Aansluitend worden de foto s op de bewerkt. Van alles kan nog veranderd worden: ogen of langere. Het resultaat is een kunstmatig. 51 Lesen Lees tekst 2 Bist du zufrieden? op blz. 16 van het tekstboek. Beantwoord de vragen. 1 Hoeveel procent van de jongens tussen elf en dertien jaar is tevreden met hun uiterlijk? 2 Hoeveel procent van de meisjes tussen veertien en vijftien jaar is tevreden met hun uiterlijk? 3 Ben je zelf tevreden over je uiterlijk? 4 Heeft volgens jou een mooi uiterlijk met het lichaamsgewicht te maken? 52 Lesen Lees tekst 3 Fühlst du dich schön? op blz. 17 van het tekstboek. Wie zegt wat? Vul achter elke zin de juiste namen in. 1 Ik ben veertien jaar oud. 2 Ik ben tevreden met mijn lichaam. 3 Met make-up voel ik me mooier. 4 Mijn ogen zijn groen. 5 Het is onzin dat alles mooi moet zijn. 6 Ik snoep niet meer. 7 Ik lach graag en veel. 8 Mijn huid vind ik niet mooi. 53 Grammatik Lees Grammatik G in de Lernbox op blz. 28 van het tekstboek. A Vul het schema aan. ik jij zij het u er wir ihr sie 17

B Vervang het vetgedrukte zinsdeel door er, sie of es. Schrijf de zinnen op. 1 Die Schülerin tanzt gern. tanzt gern. 2 Der Computer ist neu. ist neu. 3 Die Fotos sind schön. sind schön. 4 Das Wasser ist frisch. ist frisch. 5 Jule und Yona sind verliebt. sind verliebt. 6 Herr Peters wohnt in Kiel. wohnt in Kiel. 7 Der Tisch ist teuer. ist teuer. 8 Die Schüler lernen viel. lernen viel. 54 Grammatik Lees Grammatik H in de Lernbox op blz. 29 van het tekstboek. A Vul het schema met de bezittelijke voornaamwoorden aan. ich du er sie es wir ihr sie Sie mein(e) ihr(e) sein(e) ihr(e) jouw zijn ons / onze jullie uw B Vul het juiste bezittelijk voornaamwoord in. 1 der Freund mijn Mein Freund heißt Murat. 2 die Schwester haar Schwester wohnt in Lübeck. 3 die Antwort jouw Antwort gefällt mir. 4 das Haus jullie Wo steht Haus? 5 die Bücher jullie Wo habt ihr Bücher? 6 der Hund uw Wie heißt Hund, Herr Stiller? 7 das Konzert zijn Konzert war wunderbar! 8 die Geschenke onze Wir haben Geschenke schon gekauft. 55 Grammatik Gebruik Grammatik G en H in de Lernbox op blz. 28 en 29 van het tekstboek. Vul in of het vetgedrukte woord een persoonlijk voornaamwoord of een bezittelijk voornaamwoord is. Vertaal de woorden in het Nederlands. Eén woord heeft drie betekenissen. persoonlijk bezittelijk betekenis voornaamwoord voornaamwoord 1 Seine Haare sind blond. Zijn 2 Wo ist dein Fahrrad? 3 Du denkst nur an Ilse. 4 Was macht ihr heute Abend? 5 Da sind Ali und Tim, aber wo sind ihre Fotos? 6 Ihr Auto ist leider kaputt. 56 Sprechen EXTRA A Werk eerst alleen. Lees de zinnen. Verbind de vraag met het juiste antwoord. 1 Ist das deine Freundin? A Nein, sie möchte gern eine bessere Note. 2 Hast du sein Buch gefunden? B Ja, sie ist unsere Katze. 3 Ist Muschi eure Katze? C Natürlich! Unsere Sachen haben wir dabei. 4 Ist Ida mit ihrer Note zufrieden? D Ja, das ist meine Freundin. 5 Habt ihr eure Trainingssachen dabei? E Er ist heute krank. 6 Wo ist unser Lehrer? F Ja, ich habe es gefunden. B Werk nu in tweetallen. De een stelt een vraag, de ander geeft antwoord. Wissel van rol. 18 KAPITEL 1

57 Sprechen EXTRA Gebruik Grammatik A, B en F in de Lernbox op blz. 24, 25 en 26 van het tekstboek. A Werk eerst alleen. Vertaal de vraagwoorden en vul ze in het schema in. Controleer je antwoorden. Gebruik Grammatik F in de Lernbox op blz. 00 van het tekstboek. wat waar wanneer waarnaartoe waarom wie was machen / du trinken / er denken / Sie bleiben / sie (mv) sein / du sein / ihr kommen / er spielen / wir bezahlen / du fahren / wir gehen / sie (ev) reisen / ihr schwimmen / du lachen / ihr reden / sie (ev) sein / Sie sein / ich sein / du (ev) = enkelvoud, (mv) = meervoud B Werk nu in tweetallen. Neem een dobbelsteen. Gooi om de beurt met de dobbelsteen. Het aantal ogen geeft aan welke kolom je moet kiezen. Maak hele zinnen met de woorden uit het schema. Gebruik de passende vorm van het werkwoord. Zeg de zin hardop. Dat doe je zo: Je gooit een 1. was machen / du Was machst du? Machen / du streep je nu door. Je maakt dus steeds een andere vraagzin. Heb je de vraag juist geformuleerd, dan krijg je een punt. Is er in de kolom geen werkwoord meer over, dan sla je een keer over. Wie de meeste juiste vraagzinnen heeft gemaakt, heeft gewonnen. 6 Lieb und lustig 58 Alles klar? A Werk eerst alleen. Lees het gesprek. Vertaal de woorden en vul ze in. Rolle A Rolle B gaat het met je Hallo! Wie? Danke, es. gaat goed met me ben je jarig Wann? Ich habe Geburtstag. op drie maart Luister je liever naar Rap oder Punk? Dubstep. Ik luister graag naar Op welke school gehst du? Ich. zit op het vmbo B Werk nu in tweetallen. Bespreek samen je antwoorden. Controleer je antwoorden. Gebruik de Redemittel van les 3 op blz. 26 van het tekstboek. C Speel het gesprek. De een spreekt Rolle A, de ander Rolle B. Wissel van rol. 59 Wortschatz Lees de Lernbox bij les 6 op blz. 29 van het tekstboek. Vertaal de woorden in het Duits. 1 egoïstisch 5 op tijd 2 vriendelijk 6 lui 3 lief 7 sportief 4 netjes 8 ijverig 19

60 Wortschatz Gebruik de Lernbox bij les 6 op blz. 29 van het tekstboek. Lees de zinnen en vul de juiste woorden in de puzzel in. 1 Der Clown lacht viel. Er ist. 2 Wir kommen um 8:30. Wir sind 3 Herr Maibach spielt Tennis. Er ist 4 Sie macht nichts. Sie ist 5 Ich lüge nicht. Ich bin 6 Er kann gut Gitarre spielen. Er ist 7 Ich räume mein Zimmer auf. Ich bin 8 Im Märchen ist der Wolf böse. Rotkäppchen ist 6 7 2 3 4 5 1 8 61 Wortschatz Gebruik de Lernbox bij les 6 op blz. 29 van het tekstboek. Gebruik ook de woordenlijst achter in het tekstboek en een woordenboek. A Werk eerst alleen. Neem het schema over. Schrijf in je schrift tien positieve en tien negatieve karaktereigenschappen in het Duits op. Vertaal de woorden. Positive Eigenschaften aktiv - actief Negative Eigenschaften böse - boos B Werk nu in tweetallen. Vul in je schrift de woorden aan die je klasgenoot heeft opgeschreven en die niet in jouw lijst staan. 62 Lesen Lees tekst 1 Das bin ich op blz. 18 van het tekstboek. Lees de uitspraken. Welke uitspraak hoort bij wie? Kies de juiste naam. Twee uitspraken horen bij twee personen. Alissa Hannes Paula Tommy 1 Ik ben vijftien jaar oud. 2 Ik vind het kapsel van mijn vriendin mooi. 3 Ik ben creatief. 4 In mijn kamer is het een chaos. 5 Ik ben sportief. 6 Mijn vriendin en ik houden van dezelfde muziek. 63 Lesen Lees nog eens tekst 1 op blz. 18 van het tekstboek. Vul de positieve en negatieve eigenschappen in van Alissa, Hannes, Paula en Tommy. Positive Eigenschaften Negative Eigenschaften Alissa Sie ist und Sie ist nicht.. Hannes Er ist und. Er ist und. Paula Sie ist, und Sie ist und.. Tommy Er ist und. Er ist nicht. Er ist nicht. 20 KAPITEL 1

64 Lesen Lees tekst 2 Liebesbrief op blz. 19 van het tekstboek. Beantwoord de vragen in het Duits. 1 Welche Charaktereigenschaft mag Michelle an Adrian? Er ist 2 Wie fühlt sich Michelle? Sie ist total 3 Möchte Adrian der Freund von Michelle sein? Ja, er möchte 4 Was findet Adrian toll an Michelle? Ihr 65 Schreiben Lees de Schreibhilfe op blz. 19 en de Redemittel op blz. 29 van het tekstboek. Vertaal de zinnen in het Duits. 1 Jij bent knap. Du 2 Ik ben heel nieuwsgierig. Ich 3 Ik hou van jou! Ich 4 Ik ben ook een beetje gek. Ich bin 5 Wanneer zie ik je weer? Wann 6 Ik vind je heel sympathiek. Ich 7 Ik verheug me op jouw e-mail. Ich 8 Jouw kapsel is mooi. Deine 66 Schreiben Gebruik tekst 1 op blz. 18 en de Schreibhilfe op blz. 19 van het tekstboek. Gebruik de Lernbox bij les 4, 5 en 6 op blz. 27 t/m 29 van het tekstboek. A Schrijf een gedicht. Schrijf de letters van je voornaam onder elkaar op. Heb je een hele korte voornaam? Gebruik LAGE dan je achternaam. RESOLUTIE B Maak van elke letter een woord. Schrijf eigenschappen op die bij jou passen. C Maak nog een gedicht met de naam van je beste vriend / vriendin. Schrijf eigenschappen op die bij hem / haar passen. Beispiel: Nicola N ett I ntelligent C harmant O ptimistisch L ieb A ktiv 67 Schreiben Lees eerst de Schreibtipps in de Toolbox op blz. 159 van het tekstboek. Gebruik de Scheibhilfe op blz. 19 en de Redemittel op blz. 29 van het tekstboek. Gebruik ook Grammatik A en B op blz. 24 en 25 van het tekstboek en eventueel de woordenlijst achter in het tekstboek. A Lees de mail. Vertaal de woorden tussen haakjes en vul ze in. Hallo, (ik ben) Kim. Kennst du mich noch? Du (bent) letzten Samstag auf der Party von Simone (geweest). (Wij hebben) zusammen (gedanst). Ich bin sehr (sportief). Ich spiele Handball und ich (zwem) gern. Ich bin (ook een beetje gek) und ich bin sehr (muzikaal). Und (ik dans) gern am liebsten mit dir! Ich finde dich (heel sympathiek). Und du (bent fantastisch). Ich habe mich total in (jouw ogen) verliebt. Und (ik vind jouw glimlach leuk). (Wanneer zie ik je weer)? (Ik verheug me op jouw e-mail) Viele Grüße! Dein/e. B Schrijf de mail over en neem hem op in je portfolio. 21

68 Schreiben Gebruik de teksten 1 en 2 op blz. 18 en 19, de Schreibhilfe op blz. 19 en de Lernbox bij les 6 op blz. 29 van het tekstboek. A Schrijf een liefdesbrief aan Erik(a). Vertaal de zinnen. Beste Erik(a), Je ziet er leuk uit. Jouw kapsel is mooi. Ik hou van jouw glimlach. Ik vind je heel sympathiek. Jij bent heel lief. Ik denk veel aan jou. Ik ben hartstikke verliefd. Wil je verkering met mij? Wanneer zie ik je weer? Veel liefs! [Je naam.] B Schrijf de Duitse brief over en neem hem op in je portfolio. 7 Literatur 69 Orientierung Bij de Oostenrijkse jongen Ewald (de hoofdpersoon in het verhaal) komt een uitwisselingscholier uit Engeland op bezoek. Lees de vragen en beantwoord ze. 1 Wat houdt een uitwisseling in? 2 Heb jij zelf al eens aan een uitwisseling deelgenomen, of ken je iemand die dat doet? 3 Lijkt het je leuk om ook eens deel te nemen? Waarom wel / niet? 70 Lesen Bekijk de afbeelding, lees de titel en de inleiding op blz. 20 van het tekstboek. Beantwoord de vragen. 1 Uit welk boek komt dit verhaal? 2 Hoe heet de schrijfster van het boek? 3 Hoe vertaal je de titel? 4 Waarom komt er een Engelse jongen bij Ewald logeren? 5 Hoe heet de jongen die ze willen ophalen? 71 Hören Lees eerst de vragen. Luister dan naar fragment 1a Das Austauschkind, Teil 1 en lees met de tekst op blz. 20 en 21 van het tekstboek mee. Beantwoord de vragen. 1 Waarom is iedereen verrast als ze Jasper zien aankomen? 2 Waarom is Tom er niet? 3 Hoelang blijft Jasper bij Ewald? 22 KAPITEL 1

72 Hören Lees eerst de uitspraken. Luister naar Luister naar fragment 1b Das Austauschkind, Teil 2 en lees met tekst 1 op blz. 20 en 21 van het tekstboek mee. Kies de juiste uitspraken. 1 Jasper wil niet dat Ewalds ouders hem helpen met zijn spullen. 2 Jasper zegt dat hij de kamer van Ewald niet mooi vindt. 4 Ewald gaat in de logeerkamer slapen. 5 Het enige wat Jasper eet en drinkt is tomatenketchup en melk. 3 Jasper wil een eigen kamer. 73 Lesen Gebruik tekst 1 op blz. 20 en 21 van het tekstboek. Vul het juiste woord in de zin in. Je houdt twee woorden over. Kies uit: Bruder Eltern Schwester Freundin Vater Mutter 1 Die wollen das Gepäck von Jasper zum Auto tragen. 3 Ewald s zeigt Jasper sein Zimmer. 4 Die von Ewald heißt Sybille. 2 Jasper ist der von Tom. 74 Schreiben Gebruik tekst 1 op blz. 20 en 21 van het tekstboek. Vul de woorden in bij Ewald of Jasper. Kies uit: faul sympathisch aus London aus Wien unfreundlich schlecht in Englisch Tomatenketchup Austauschschüler Schwester Sibylle Ewald Jasper 75 Schreiben Lees tekst 2 E-Mail aus Wien op blz. 22 van het tekstboek. Je gaat deelnemen aan een uitwisseling. Van je uitwisselingspartner heb je al een e-mail ontvangen. Schrijf hem een e-mail terug. Maak de opdracht in je schrift. Gebruik de Lernbox van Kapitel 1 op blz. 24 t/m 29 van het tekstboek. Schrijf: - hoe je ouders en broers en zussen heten; - een begroeting; - hoe oud je ouders en broers en zussen zijn; - hoe het met je gaat; - wat je hobby s zijn; - hoe je heet en hoe oud je bent; - dat je je verheugt op de uitwisseling; - wanneer je jarig bent; - sluit de e-mail af. Miniprojekt 76 Schauen Bekijk de foto s op blz. 22 van het tekstboek. Welke foto s horen bij Duitsland en welke bij de Verenigde Staten? foto 1 foto 2 foto 3 foto 4 Duitsland Verenigde Staten 23

77 Lesen Lees tekst 1 Abenteuer USA op blz. 22 van het tekstboek. Beantwoord de vragen in het Nederlands. 1 Hoe oud is Elena? 2 In welke stad ontmoeten de uitwisselingsscholieren elkaar? 3 Wat doet Elena tegen heimwee? 4 Hoe zijn de lessen op Elena s nieuwe school in vergelijking met de lessen op haar Duitse school? 5 Bij welk schoolvak werden vaak spelletjes gespeeld? 6 Welke karaktereigenschappen hebben de mensen in Californië? 7 Zou je zelf ook graag een half jaar als uitwisselingsscholier naar het buitenland gaan? Waarom wel, waarom niet? 78 Sehen Lees de uitspraken per fragment. Kijk naar video 3 Elena ein halbes Jahr in den USA. Kies de juiste uitspraken. Fragment 3a 1 Op de voorbereidingscursus zijn alleen maar meisjes. 2 De vader van Elena draagt een bril. 3 Elena is bang dat ze in de VS niemand heeft met wie ze kan praten. 4 Elena gaat met haar vier beste vriendinnen nog een pasfoto maken. Fragment 3b 5 Op de eerste dag bij de gastfamilie krijgt Elena fastfood te eten. 6 De gastfamilie heeft twee dochters: de 15-jarige Sofia en de 11-jarige Isabel. 7 Elena is enig kind. 8 De gastmoeder Carry heeft lang donkerblond haar. Fragment 3c 9 Friends is de favoriete tv-serie van Elena. 10 Van haar ouders in Duitsland mag Elena ook haar huiswerk in de tuin maken. 11 Een leraar zegt dat Duitse uitwisselingsscholieren ijverig zijn. 12 Spiekbriefjes zijn absoluut niet toegestaan. Fragment 3d 13 Elena vindt de vriendschappen in de VS veel oppervlakkiger dan in Duitsland. 14 De gastmoeder is blij als Elena terugkeert naar Duitsland. 15 Elena zou nog graag langer in Californië willen blijven. 16 Elena voelt zich in twee gezinnen thuis. 79 Schreiben Voor het Miniprojekt gebruik je: in het tekstboek: de Lernbox, de Bilder, de Sprechhilfe en de Schreibhilfe ; in het werkboek: de oefeningen van dit hoofdstuk. Gebruik ook de Schreibhilfe in de Toolbox op blz. 159 van het tekstboek. Jij bent als uitwisselingsscholier in Duitsland en houdt via Facebook contact met een Duitse vriend. Vul de ontbrekende zinnen aan met zelfbedachte informatie. Beantwoord de vragen in hele zinnen. 24 KAPITEL 1

i Hi! Alles klar? Erzähl doch mal, wie deine Gastfamilie ist. Sind deine neuen Eltern streng oder nicht streng? Welche positiven und negativen Eigenschaften haben sie? Hallo! Meine Gasteltern sind. Sie sind. Und sie sind auch. Es gefällt mir sehr gut hier. Und: Ich bin verliebt! Der Junge / das Mädchen aus der Gastfamilie ist so. Bis bald! Hi! Wir sind neugierig! Wir wollen alles wissen: Wie heißt der Junge / das Mädchen? Wie alt ist er / sie? Wann hat er / sie Geburtstag? Wie sieht er / sie aus (Haarfarbe, Augenfarbe)? Welche positiven und negativen Eigenschaften hat er / sie? Welche Musik hört er / sie gern? Hat er / sie Geschwister? Wie heißen sie? Wie alt sind sie? Hi! Er / Sie heißt + Senden 80 Spiel Je neemt deel aan een uitwisselingsprogramma voor scholieren. De reis gaat naar Duitsland. Ter voorbereiding op de uitwisseling ga je het spel op blz. 23 van het tekstboek spelen. Gebruik de spelregels op blz. 23 van het tekstboek. Speel het spel in viertallen. Je hebt nodig: het speelbord, een dobbelsteen en vier pionnen. Spelregels: 1 Alle spelers beginnen op START. De jongste speler mag beginnen. Speel met de klok mee. 2 Gooi de dobbelsteen. Ga het aantal plaatsen vooruit dat je gooit. 3 Als je een zes gooit, mag je nog een keer gooien. 4 Kom je op een vakje met Frage te staan, dan zijn de Spielregeln in je tekstboek van toepassing. De speler aan je linkerhand leest de opgave voor. Beantwoord de vragen in het Duits. Is het antwoord juist? Ga het aantal vastgestelde plaatsen vooruit (+). Is je antwoord niet juist? Ga het aantal vastgestelde plaatsen achteruit (-). Bijvoorbeeld: (+2) Je mag twee plaatsen vooruitgaan. (-3) Je moet drie plaatsen achteruit. 5 Je mag de finish alleen maar met het passend aantal ogen bereiken. Anders moet je een beurt overslaan. 6 Wie als eerste de finish bereikt, heeft gewonnen! Viel Spaß! 25