Landschapsdynamiek voor noordse woelmuis



Vergelijkbare documenten
Noordse woelmuis, 2010

Fort benoorden Spaarndam Advies ten behoeve van een natuurvriendelijke inrichting van het fortterrein R.M. Koelman

De noordse woelmuis en de waterspitsmuis langs de Boonervliet en Vlaardingervaart

Verdwijnt de oer-hollandse lemming?

Onderzoek naar het voorkomen van de waterspitsmuis in een herinrichtingsgebied in Polder de Peizer- en Eeldermaden in 2009

MUIZENINVENTARISATIE KAPPERSBULTEN. Guido Lek & Harold Steendam november 2009

Project rosse sprinkhaan: monitoringverslag 2001

Groengebied Amstelland AB Agendapunt 8 Ecologische verbinding Holendrechter- en Bullewijkerpolder BIJLAGE 2: NOTA VAN UITGANGSPUNTEN

Zoogdieronderzoek Monnickendam

Oplegnotitie NNN-gebied, IJsselzone, Veerweg Olst

Onderzoek naar belang van de Bosschendijk voor de noordse woelmuispopulatie van de Oude Maas

Expert judgement noordse woelmuis en bever Spijkenisse

Marijn Nijssen, Toos van Noordwijk, Annemieke Kooijman, Herman van Oosten, Bart Wouters, Chris van Turnhout, Jasja Dekker, Michiel Wallis de Vries,

Onderzoek naar het voorkomen van de noordse woelmuis in relatie tot het project Zuiderklip

Quickscan natuur Besto terrein Zwartsluis

Onderzoek naar het belang van de Nieuwe Stadse Zeedijk bij Stad aan t Haringvliet voor de noordse woelmuis

1. Status. Groenknolorchis (Liparis loeselii) H Kenschets. 3. Ecologische vereisten. 4. Huidig voorkomen

Aanvullend natuuronderzoek TATA. tbv tijdelijke natuur

Noordse woelmuis Microtus oeconomus arenicola

Zijn moerasvogels te beheren? Jan van der Winden

Inventarisatie grote bosmuis Ruiten Aa, Groningen 2011

Kleine zoogdieren inventariseren: betrouwbaarheid en ruimtelijke dynamiek

Terreinbeheer en de noordse woelmuis in het Natura 2000-gebied Duinen en Lage Land Texel. Rapportage

Waterspitsmuis Gemeente Utrecht

ALGEMENE VERGADERING. Lelystad, 5 februari het college van Dijkgraaf en Heemraden, 26 februari 2013 SWS/PWB. 5 februari 2013 mw. M.

Nieuwe kansen voor moeras en Noordse woelmuis

KNNV Zoogdierenwerkgroep Voorne

5 Relatie tussen het voorkomen van de bosmuis en de rosse woelmuis en de structuur en breedte van de verbinding

Heidebeheer in de 21 e eeuw

De bedreigde soorten van Staatsbosbeheer

natuurbeheer Jens Verwaerde Natuurpunt CVN

Natuurherstel in Duinvalleien

Beschermingsplan noordse woelmuis

DE BANEN NAAR EEN HOGER PEIL

Speciale beschermingszones voor de noordse woelmuis (3-de tranche)

De Peelvenen. Hoogveenherstel op het randje. Gert-Jan van Duinen en vele anderen

Tegast in een vervreemd landschap? Eddy Wymenga, A&W

Natuurherstel: van standplaats naar landschap

LIFE+ IN DE AMSTERDAMSE WATERLEIDINGDUINEN

Bermenplan Assen. Definitief

Flora- en faunascan voor de bouw van een woning aan de Bolenbergweg te Belfeld

Inventarisatie van ecologische waarden van het agrarisch natuurbeheer in Zeeland juni 2014

Verspreidingsonderzoek Nederlandse zoogdieren VONZ 2012

Onderzoek naar het voorkomen van noordse woelmuis & waterspitsmuis De Hulk & Etersheim 2014

De Noordse woelmuis in Noord-Holland Midden

Woensdag 3 september: Vennen in een veranderend klimaat

Groenknolorchis op de kaart. Baudewijn Odé & Anne Bolier

Onderzoek naar het voorkomen van de noordse woelmuis in Polder de Gagel en de Molenpolder

Particulier Natuurbeheer bloemrijk grasland in Groot Mijdrecht Noord-Oost

Waterspitsmuisonderzoek provincie Groningen 2010

Coördinatie Beschermingsplan noordse woelmuis

Onderzoek flora en fauna

Antwoord. van Gedeputeerde Staten op vragen van A.H.K. van Viegen (PVDD) (d.d. 14 mei 2014) Nummer 2935

Quick scan ecologie Grote Sloot 310 te Schagerbrug

Notitie. 1 Aanleiding

Ontwikkeling en beheer van natuurgraslanden in Utrecht: Kruiden- en faunarijk grasland

Onderzoek naar het belang van de Buitenhavendijk te Middelharnis voor de noordse woelmuis

SPELREGELS EHS. Een gezamenlijke uitwerking van rijk en provincies. Ministeries van LNV en VROM en de provincies

Onderzoek naar het populatieverloop van veldmuizen van Schiphol Airport in 2014

Quickscan natuur terrein aan de Bosruiter in Zeewolde

Quick scan ecologie Groene schip, Machineweg

AMFIBIEËN IN DE ACHTERHOEK DE BOOMKIKKER SAMEN WERKEN AAN EEN OPTIMAAL LANDSCHAP

Biodiversiteit in Vlaanderen: de cijfers

Weidevogelbeheer 2016

Dienst Landelijk Gebied J.M.H. van Erp Postbus JA LEEUWARDEN. Datum 10 oktober 2014 Betreft Toekenning ontheffing Ruimtelijke ingrepen

Brabantse bijen behoeven betere bescherming (beknopte beschouwing betreffende beheer & beleid) Tim Faasen

Natura 2000 gebied 10 Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving

Wetland. Groot Wilnis-Vinkeveen

Fauna in de PAS. Hoe kunnen we effecten van N-depositie op Diersoorten mitigeren? Marijn Nijssen Stichting Bargerveen

Ecologisch bermbeheer

Inventarisatie waterspitsmuis Poels- en Fluttersbeek 2011 D.L. Bekker & S. Westra

Eindrapportage Slootkwaliteitsplan in de Braakpolder bij Kolhorn

De burger wil best betalen voor veenweidenatuur

MUIZENWEEKEND KORTENHOEFSE PLASSEN

Bijen en Landschapsbeheer

Indeling lezing. Herstel van leefgebieden voor de gladde slang. Ringslang. Gladde slang. Adder

wetenschappelijke naam vegetatietype

Beheeradvies zilveren maan Kaleweg

Natura 2000 gebied 100 Voornes Duin

Flora- en fauna-inspectie locatie Heerweg-Berkenstraat te Blitterswijck door: ir. H. Hovens en ir. G. Hovens in opdracht van: Venterra

De inrichting en het beheer van de kwelders sluit aan bij het Kwelderherstelprogramma Groningen.

Soortenonderzoek Julianahof Zeist

Alle dieren zijn gelijk maar sommige dieren zijn meer gelijk dan andere De Nauwe korfslak in de Nederlandse duinen. Jaap de Boer Stichting ANEMOON

De geohydrologie van een eiland: en wat dat betekent voor het natuurbehoud

Onderzoek naar het voorkomen van de noordse woelmuis in de Jan Durkspolder, Wolwarren, Lytse Mear en Wester Sanning in 2007

Rapportage: Eric Verkaik Veldwerk: Elmar Prins. Quickscan. Spankerenseweg 20 Dieren

Delfstofwinning langs rivieren goed voor natuur en veiligheid

De Bunte Vastgoed Oost BV T.a.v. dhr. W. van den Top Postbus AA Ede. Geldermalsen, 28 oktober Geachte heer Van den Top,

NATTE ECO ZONE SCHUYTGRAAF BEELDENBOEK

Voortgangsonderzoek naar de verspreiding van noordse woelmuis, waterspitsmuis en veldspitsmuis in 2006 met behulp van braakbalanalyse

Inhaalslag Verspreidingsonderzoek Nederlandse Zoogdieren VONZ 2006

Nu geen verstuivingen in de Noordwest Natuurkern NPZK!

Inrichtingsplan verbindingszone Weerribben-Wieden Deelgebied Noordmanen, versie 1.2

KRW en N2000. KRW: Doelen voor water en oever; Basisconditie: ecologisch gezond water:

Greppel plas dras op Texel. Resultaten van een driejarig experiment

1.2 landschap, natuur en recreatie. Landschap

Vrijdag 9 mei: Voedselkwaliteit en biodiversiteit in bossen op de hoge zandgronden. Nog enkele plaatsen beschikbaar!

Bijlage 3: Natuurtoets Westhavendijk (KuiperCompagnons)

: Landschappelijke inpassing Karissendijk 4 te Egchel

Bijlage: beoordeling duurzame locatie

Transcriptie:

Landschapsdynamiek voor noordse woelmuis Forum Vanwege zijn achteruitgang in aantal en verspreiding is de noordse woelmuis in 1994 geclassificeerd als kwetsbaar. Bij de herziening van de Rode Lijst in 2006 blijkt deze status niet gewijzigd. Voor de noordse woelmuis zijn inmiddels twintig speciale beschermde leefgebieden (Natura 2000-gebieden) aangewezen. En ter verbetering van deze leefgebieden zijn verschillende LIFE-projecten uitgevoerd. Desondanks blijft de soort in aantal en verspreiding achteruitgaan. De vraag is hoe dit tij gekeerd kan worden. De noordse woelmuis (Microtus oeconomus arenicola) neemt als ijstijdrelict binnen de zoogdierfauna van Nederland een bijzondere plaats in. Onze enige endemische vertebraat (die dus buiten Nederland nergens voorkomt) is typerend voor vochtige tot uitgesproken natte vegetaties in duin-, laagveen- en kleigebieden. In gebieden waar zijn concurrenten, de aardmuis (M. agrestis) en/of veldmuis (M. arvalis), afwezig zijn, heeft de noordse woelmuis een bredere ecologische amplitude en kunnen we de soort ook in relatief droge habitats aantreffen (Dienske, 1979). Er worden vijf regio s onderscheiden waar de noordse woelmuis voorkomt, zie figuur 1. Deze regio s verschillen in landschappelijke kenmerken, waterhuishouding en bodem en dus in de condities die bepalen of het habitat geschikt is voor de noordse woelmuis. De vijf deelpopulaties tonen onderlinge genetische verschillen, wat mogelijk te maken heeft met aanpassingen aan de regionale condities (Leys et al., 1985). Voor elke regio afzonderlijk dient er zorg gedragen te worden dat de aanwezige deelpopulatie van de noordse woelmuis duurzaam blijft voortbestaan (Lina & Van Ommering, 1994; Zoogdiervereniging, 2006). Bedreigingen De voortschrijdende achteruitgang is zowel te wijten aan het verdwijnen van leefgebied als het ongeschikt raken ervan door gebrek aan dynamiek (Bergers & Nieuwenhuizen, 2000). Dit gaat gepaard met versnippering en daardoor lokaal uitsterven van deelpopulaties. Bovendien blijkt dat er onvoldoende kennis is over de effecten van inrichting en beheer van natuurgebieden op het voorkomen van de noordse woelmuizen. In de praktijk zien we dat botanisch gerichte maatregelen getroffen worden die (onbedoeld) een negatief effect hebben op de noordse woelmuis. Het gaat hierbij met name om (intergraal) maaien, begrazen en plaggen. Deze maatregelen kunnen tot gevolg hebben dat de noordse woelmuis in aantal sterk afneemt dan wel uit gebieden verdwijnt (Bergers et al. 1998). Beschermingsplan In 2004 is voor de noordse woelmuis een beschermingsplan uitgebracht (La Haye & Drees, 2004) dat een aanzet geeft tot uitvoering van diverse maatregelen die de achteruitgang van de noordse woelmuis in Nederland een halt kunnen toeroepen. Deze maatregelen zijn vooral gericht op het beheer en de inrichting van bestaande en potentiële leefgebieden voor deze soort. Het is de bedoeling om de oorzaken van achteruitgang weg te nemen en de leefomstandigheden voor de noordse woelmuis te verbeteren. Het plan legt de prioriteit bij maatregelen die gericht zijn op het overleven van de bestaande deelpopulaties. Ondertussen moet aangrenzend gebied tot geschikt habitat ontwikkeld worden om uitbreiding mogelijk te maken. Belang natuurlijke dynamiek Uit onderzoek naar het (historisch) voorkomen van de noordse woelmuis op Texel (Witte van den Bosch et al., 2008) is gebleken dat primaire natte duinvalleien met kruidenrijke rietvegetaties en kweldervegetaties de kernplekken vormen van zijn verspreiding. In de loop der jaren zijn de primaire natte duinvalleien verzand of met bos bedekt RICHARD WITTE VAN DEN BOSCH, DICK BEKKER & JASJA DEKKER Ir. R.H. Witte van den Bosch Coördinator SBP noordse woelmuis, Zoogdiervereniging, Toernooiveld 1, 6525 ED, Nijmegen richard.witte@ zoogdiervereniging.nl Drs. D.L. Bekker Coördinator SBP noordse woelmuis, Zoogdiervereniging Dr. J.J.A. Dekker Senior Projectleider Onderzoek, Zoogdiervereniging Foto Wesley Overman noordse woelmuis 147

Figuur 1 Ligging van de Natura 2000-gebieden met een instandhoudingsdoelstelling voor de noordse woelmuis verdeeld over de vijf regio s waar de soort voorkomt: Texel (1), Friesland (2), Laag Holland (3), Utrechts-Hollands plassengebied (4) en Deltabenedenrivierengebied (5). (Grootjans et al., 2004) en raakten daarmee ongeschikt als leefgebied voor de noordse woelmuis. In een dynamisch kustduinlandschap ontstaan regelmatig nieuwe geschikte duinvalleien, terwijl intergetijdengebieden met een bepaalde regelmaat overstromen. Echter, door het verdwijnen van deze dynamiek uit ons land, vinden deze processen niet meer plaats en winnen aard- en veldmuizen terrein ten koste van de noordse woelmuis. De beste manier om het voortbestaan van de noordse woelmuis te verzekeren is om de oorspronkelijke dynamiek te herstellen. Dat betekent het toelaten, bevorderen of weer in gang zetten van de processen van verstuiving, van overstroming met zeewater, van het ontstaan van gaten in de zeereep, en het toestaan van het natuurlijke proces van duin- en kweldervorming. Antropogene landschapsdynamiek Wegens gebrek aan natuurlijke dynamiek wordt in veel gebieden geprobeerd om de dynamiek na te bootsten door middel van allerlei menselijke ingrepen (zoals maaien, begrazen en plaggen) en zodoende locaties geschikt te houden, of te maken, als leefgebied voor de noordse woelmuis. Hoewel dynamiek noodzakelijk is om het voortbestaan van de noordse woelmuis te garanderen, kan een te sterke dynamiek of grootschalige extreme ingreep een negatieve invloed hebben. Bij de meeste beheervormen gaat het daarbij om directe sterfte, of verlies van dekking. Daarom dient, net als bij veel andere soorten, zeer doordacht met beheersmaatregelen omgegaan te worden. Maaien Tegengaan van struweel- en bosvorming door maaien is in principe gunstig voor het voortbestaan van de noordse woelmuis. Anderzijds kan het tot massale sterfte leiden door het maaien zelf en doordat ze een makkelijke prooi voor predatoren zijn als hun dekking wegvalt (Jens 2008). Door de maaibalk op minimaal zeven centimeter boven het 148 Landschap 26(3)

maaiveld te houden wordt de directe sterfte beperkt. Belangrijker is echter dat het gebied niet in één keer in zijn geheel gemaaid wordt. In de delen die niet gemaaid worden kunnen noordse woelmuizen overleven en van daaruit in de daarop volgende jaren, na teruggroei van de vegetatie, de gemaaide delen weer koloniseren. Door toepassing van een gefaseerd maaibeheer met een cyclus van minimaal drie, maar bij voorkeur vijf jaar, kan uiteindelijk toch het hele leefgebied gemaaid worden. Vanwege de geringere overlevingskans in de winter verdient het de voorkeur om niet te maaien in de periode van half februari tot half augustus, zodat voldoende jongen geboren en grootgebracht kunnen worden. Begrazen Ook begrazen beïnvloedt de overleving van noordse woelmuizen nadelig. Enerzijds vindt sterfte plaats doordat de (ondergrondse) holen en nesten vertrapt worden. Anderzijds zorgt een hoge begrazingsdruk voor een te korte vegetatie en open structuur welke predatie vergemakkelijken. Veldervaring laat zien dat bij intensieve begrazing de soort verdwijnt of zich terugtrekt tot de randen (bijvoorbeeld onder hekken) die niet begraasd en belopen worden. Dit impliceert dat uiterst voorzichtig en doordacht moet worden omgegaan met het instellen van begrazing. Vooral de kernplekken groter dan 7,5 hectare, met een hoge dichtheid aan noordse woelmuizen, dienen gevrijwaard te blijven van begrazing. Tot op heden is niet bekend welk type begrazing en welke druk, per vegetatietype, nog aanvaardbaar zijn voor de noordse woelmuis (Bekker, 2007; Koelman, 2008). Nader onderzoek is nodig om de exacte invloed van begrazing vast te stellen en tot een optimaal begrazingsregime te komen. Branden Tijdens het afbranden van (riet)vegetaties zullen noordse woelmuizen zowel boven- als ondergronds de dood vinden. Na het branden zijn bovendien zowel het voedsel als de dekking grotendeels verdwenen, waardoor de gebrande plekken de eerste maanden ongeschikt zijn voor eventuele herkolonisatie (Vogels et al., 2006). Daarom is branden binnen het kernleefgebied van noordse woelmuizen uiterst onwenselijk; vlakdekkend afbranden dient in ieder geval niet toegepast te worden. Indien, vanwege (kosten) technische omstandigheden, maaisel niet afgevoerd kan worden dient het op schoven verbrand te worden en niet op de perceelsranden, zoals nu vaak gebruikelijk is. Juist greppels en slootkanten zijn locaties waar noordse woelmuizen, vooral binnen een agrarische omgeving, in relatief hoge dichtheden worden aangetroffen. Plaggen De sterfte door plaggen is honderd procent en dit dient dan ook niet plaats te vinden in kernleefgebieden van de noordse woelmuis. Uiteraard kan plaggen toegepast worden in (deel)gebieden zonder instandhoudingsdoelstelling voor de noordse woelmuis indien dit de enige mogelijkheid is om andere doelsoorten te behouden. Uit onderzoek is gebleken dat grootschalig geplagde terreinen na acht jaar pas weer enigszins bewoond kunnen worden door noordse woelmuizen (Koelman, 2008). Net als met maaien is het van groot belang dat een gebied niet in één keer volledig geplagd wordt, maar dat er refugia overblijven als bron voor herkolonisatie. Bovendien dient het plaggen niet vaker dan eens in de tien jaar plaats te vinden. Peildynamiek Door het huidige onnatuurlijke peilbeheer in ons land is de kans op verdringing van de noordse woelmuis door aardof veldmuis levensgroot aanwezig. Het vergroten van de peildynamiek ten gunste van de noordse woelmuis vindt slechts op bescheiden schaal plaats. Ondergelopen riet- en noordse woelmuis en landschapsdynamiek 149

Foto Wesley Overman noordse woelmuis moerasvegetaties zijn ongeschikt als leefgebied voor muizen maar noordse woelmuizen kunnen beter zwemmen dan hun concurrenten en koloniseren droogvallende locaties sneller. Ze lopen een droogvallend leefgebied direct in en koloniseren van binnenuit terwijl aard- en veldmuizen vanaf de buitenrand het gebied stap voor stap binnenringen. Het natte biotoop is voor de noordse woelmuis echter alleen maar optimaal indien zijn concurrenten in de buurt aanwezig zijn. Zijn deze er niet dan prefereert ook de noordse woelmuis de meer drogere habitats. Daarom is het toepassen van een verhoogd peildynamiek alleen maar zinvol indien de aard- en/of veldmuis in het leefgebied van de noordse woelmuis voorkomt of in de nabije omgeving, op minder dan tien kilometer afstand. Stand van zaken per regio Op Texel komt de noordse woelmuis voor in vegetatietypen die op andere plaatsen in Nederland niet of nauwe- lijks door deze soort bewoond worden. Voorbeelden zijn duingraslanden, ruige wegbermen, open plekken in bossen en tuinwallen. De wijde verspreiding van de noordse woelmuis op Texel is echter niet langer veiliggesteld gezien het feit dat zijn concurrent, de aardmuis, het eiland rond 1985 heeft weten te bereiken. Het is een kwestie van tijd voordat dit ook de veldmuis lukt (Witte van den Bosch et al., 2008). Naar verwachting zal de noordse woelmuis op termijn buiten de meest natte delen van de polder en de natte duinvalleien weggeconcurreerd worden. Voor duurzaam behoud dient dus ook op Texel gekozen te worden voor een beheer waarbij de soort zich kan handhaven ten opzichte van aard- en veldmuis: dynamisch peilbeheer, gefaseerd (in ruimte en tijd) maaien en kerngebieden niet begrazen of plaggen. In Friesland wordt de noordse woelmuis vrijwel uitsluitend aangetroffen in geïsoleerde gebieden langs oevers van meren en rivieren in het lage midden van de provincie en delen van de IJsselmeerkust. Uitbreiding van de omvang en verbetering van de kwaliteit van het leefgebied is van enorm belang om weer een levensvatbare populatie te krijgen. De noordse woelmuis verliest in hoog tempo terrein op zijn beide concurrenten. Herstel van een natuurlijk peildynamiek is noodzakelijk voor het behoud van deze soort in Friesland. Daarnaast kan gedacht worden aan de aanleg of het (her)inrichten van eilanden die omgeven zijn door een minimaal 500 meter brede zone van water. Het beheer van deze eilanden dient te worden gericht op het vrij van bos houden van kruidenrijke rieten/of zeggevegetaties. In Laag Holland is de huidige verspreiding van de noordse woelmuis sterk gebonden aan de grote aaneengesloten veenweidegebieden met een netwerk van drassige oevers, verlande sloten, kruidenrijke extensief beheerde graslanden en grotere en kleinere rietlanden. Dat geheel samen met de aanwezigheid van eilandsituaties, die de 150 Landschap 26(3)

noordse woelmuis isoleren van concurrenten, maakt dat er momenteel nog een behoorlijk uitgebreid leefgebied aanwezig is. Door de achteruitgang en optredende versnippering is waakzaamheid echter geboden. Met name in de kernleefgebieden is het noodzakelijk om te voldoen aan de randvoorwaarden die de noordse woelmuis stelt aan het beheer: gefaseerd (in ruimte en tijd) maaien en kerngebieden niet begrazen of plaggen. Zolang de concurrenten ontbreken is het instellen van een dynamisch peildynamiek niet wenselijk. In het Utrechts-Hollandse veenweidegebied komt de noordse woelmuis alleen nog voor in enkele sterk van elkaar geïsoleerde moerasgebieden, die in omvang en vegetatie behoorlijk verschillen. De kernleefgebieden in het Nieuwkoopse Plassengebied, de Kagerplassen, de Westeinderplassen, de Kamerikse Nessen en de Vlaardingse Vlietlanden bestaan grotendeels nog uit open rietvegetaties en hooilanden. Het oostelijke Vechtplassengebied is sterk aan het verbossen. Versterking van de weinige, geïsoleerde deelpopulaties in dit gebied en verbetering van de kwaliteit van het leefgebied zijn daarom van essentieel belang. In het Deltagebied komen noordse woelmuizen met name voor langs de oevers en op de eilanden. Door het verdwijnen van de dynamiek (denk aan de Deltawerken) en het stoppen van beheer, hebben grote oppervlaktes voorheen geschikt leefgebied (riet- en ruigtebegroeiingen) zich ontwikkeld tot bos, wat tot een flink verlies aan habitat voor de soort heeft geleid. Bovendien winnen concurrerende soorten terrein door hun komst naar de voormalige eilanden. Door een verdere natuurontwikkeling van brakke en zoete moeraslanden en het terugbrengen van getijdendynamiek, valt uitbreiding van het leefgebied te realiseren. Discussie Het is duidelijk dat regulier, botanisch gestuurd, beheer (jaarlijks maaien met voor- en/of nabeweiding) negatief uitpakt voor de noordse woelmuis. Nederland heeft zich ertoe verplicht om zorg te dragen dat deze soort in de vijf regio s waarin hij voorkomt, duurzaam kan blijven voortbestaan. Per regio zijn daartoe vijf leefgebieden met een instandhoudingsdoelstelling aangewezen. Het is van groot belang dat in deze gebieden voldaan wordt aan de (rand)voorwaarden die de noordse woelmuis stelt aan de inrichting en het beheer. Uiteraard geldt dat binnen deze leefgebieden ook andere waardevolle doelsoorten voorkomen zoals diverse moerasvogels (onder andere roerdomp, waterral), planten (groenknolorchis, echte heemst, echt lepelblad, echte selderij) en zoogdiersoorten (waterspitsmuis, otter, meervleermuis). Goed doordacht terreinbeheer kan ervoor zorgen dat meerdere doelsoorten binnen één terrein in stand kunnen blijven. Branden, maaien, begrazen en plaggen dienen zeer terughoudend en doordacht (gefaseerd in ruimte en tijd) toegepast te worden zodat jaarlijks voldoende individuen overleven Foto Wesley Overman noordse woelmuis noordse woelmuis en landschapsdynamiek 151

om de deelpopulaties duurzaam te laten voortbestaan. De kernleefgebieden van minimaal 7,5 hectare in oppervlak mogen niet begraasd, gebrand of geplagd worden. Daar waar de concurrenten van de noordse woelmuis voorkomen de aard- en/of de veldmuis dient in ieder geval een natuurlijk peildynamiek hersteld te worden. Bij afwezigheid van zijn concurrenten is dit juist af te raden. Indien een leefgebied heringericht wordt door middel van grootschalige maatregelen dient vooraf bepaald te worden waar noordse woelmuizen nog aanwezig zijn. Vervolgens dient voldoende oppervlak (minimaal 7,5 hectare) met dekking en aanwezige noordse woelmuizen (minimaal 50 en 150 o + ) behouden te worden om de overleving in het kern- leefgebied te garanderen. Deze minimale aantallen zijn ook nodig en om als bronpopulatie te kunnen dienen voor herkolonisatie van de overige terreindelen. Leefgebieden onderling mogen niet verder dan drie kilometer uit elkaar liggen en dienen minimaal een halve hectare groot te zijn om als stapsteen te kunnen functioneren. Bovendien dienen ze onderling verbonden te zijn door lintvormige structuren (2 tot 10 meter breed) met dezelfde kwaliteitseisen als van leefgebieden. Barrières in de vorm van bebouwing, wegen en stroken ongeschikte vegetatie van meer dan 50 meter breed dienen vermeden te worden, alsmede het voorkomen van concurrenten in de verbindingszones (Nijhof & Apeldoorn 2001; Witte et al., 2007). Literatuur Bekker, D.L., 2007. Onderzoek naar de relatie beheer woelmuizen - blauwe kiekendieven en velduilen op Texel. Rapport 2007.002. Arnhem. Zoogdiervereniging. Bergers, P.J.M., B. van den Boogaard, D.P.E.M. Frissen & W. Nieuwenhuizen, 1998. De noordse woelmuis in het Deltagebied: richtlijnen voor beheer en inrichting. IBN-rapport 365. Wageningen. IBN-DLO. Bergers, P. & W. Nieuwenhuizen, 2000. Meer dynamiek kan het tij keren voor de noordse woelmuis. Zoogdier 2000 11 (2):21-23. Dienske, H., 1979. The importance of social interactions between Microtus agrestis and M. arvalis. Proefschrift Rijksuniversiteit Leiden. Leiden. Drukkerij E.J. Brill. Grootjans, A.P., E.B. Adema & F.H. Everts, 2004. Effectgerichte maatregelen tegen verdroging, verzuring en stikstofdepositie in natte duinvalleien in het Waddendistrict (Texel en Terschelling). Expertisecentrum LNV. Jens, J., 2008. Response of small rodents to manipulations of vegetation height in agro-ecosystems. Integrative Zoology 3:1, 3-10. Online publication date: 1-Apr-2008. Koelman, R.M., 2008. Onderzoek naar het voorkomen van noordse woelmuizen in De Nederlanden op Texel. Rapport 2007.55. Arnhem. Zoogdiervereniging. La Haye, M. & J.M. Drees, 2004. Beschermingsplan Noordse woelmuis. Ministerie van LNV. Leys, R., R.C. van Apeldoorn & R. Bijlsma, 1985. Low genetic differentation in northwest European populations of the locally endagered root vole, Microtus oeconomus. Biological Conservation 87: 39-48. 152 Landschap Lina, P.H.C. & G. van Ommering, 1994. Rode Lijst van bedreigde en kwetsbare zoogdieren in Nederland. Rapport IKC natuurbeheer nr 12. Wageningen. Vogels, J., M. Nijssen, P. Boer, A. Kooijman & H. Esselink, 2006. Effecten van brand op de vegetatie en fauna in de Nederlandse duinen. Rapport Stichting Bargerveen, Afdeling Dierecologie Radboud Universiteit Nijmegen en Universiteit van Amsterdam. Nijhof, B.S.J. & R.C. van Apeldoorn, 2001. De noordse woelmuis in Noord-Holland Midden. Heden en toekomst. Alterra-rapport 576. Wageningen. Witte van den Bosch, R.H. & D.L. Bekker, 2007. Betekenis van de Vlietmonding voor de instandhouding van de noordse woelmuis. Toetsing inrichtingsplannen vlietmonding ten behoeve van Hoeksche Waard Vlietproject (LIFE+). Rapport 2007.050. Arnhem. Zoogdiervereniging. Witte van den Bosch, R.H., R.M. Koelman & D.L. Bekker, 2008. Effect van terreinbeheer op habitatgebruik van noordse woelmuizen in het zuidelijke deel van Natura 2000-gebied Duinen van Texel. Rapport 2008.044. Arnhem. Zoogdiervereniging. Zoogdiervereniging, 2006. Basisrapport voor de Rode Lijst Zoogdieren volgens Nederlandse en IUCN-criteria. VZZ-rapport 2006.027. Arnhem. Zoogdiervereniging. 26(3)