Functiecombinatie natuur en water Groot Mijdrecht Noord



Vergelijkbare documenten
Stabiliteit land- en waterbodems in Groot Mijdrecht

Plaggen ten behoeve van natuurontwikkeling. Fosfaatverzadiging als uitgangspunt

OOST NUTRIENTEN EN KRW FRISIA ZOUT B.V.

Ecologische verbindingszone Omval - Kolhorn

Fosfaat en natuurontwikkeling

Groot Mijdrecht Noord

Van mais naar vochtig schraalland, de teletijdmachine van Blues in the marshes

Onderzoek naar mogelijkheden voor natuurontwikkeling in de depressie van de Moervaart in relatie tot fosfor

Grondwater beïnvloedt kwaliteit Limburgse beken

analyse GGOR Voor verdere informatie (zoals ligging verschillende natuurdoeltypen) wordt verwezen naar de beschrijving en kaarten van het AGOR.

BAGGERNUT. Leon van den Berg Moni Poelen Leon Lamers

Middelburg Polder Tempelpolder. Polder Reeuwijk. Reeuwijk. Polder Bloemendaal. Reeuwijksche Plassen. Gouda

Potenties voor vegetaties van Natte duinvalleien in het plangebied Hanenplas

Bestuurlijke samenvatting. Laatste onderzoeksresultaten De Groote Meer op de Brabantse Wal

III.1. Algemeen Deze bijlage is een detaillering van de beschrijving van de actuele waterkwaliteit die in paragraaf 2.10.

Resultaten onderzoek relatieve bronnen. B-ware en Royal Haskoning (proefsloten) HH Stichtse Rijnlanden en Aequator (polderanalyse)

Ontwikkeling en beheer van natuurgraslanden in Utrecht: Nat schraalland

Toelichting partiële herziening peilbesluit Oude Polder van Pijnacker - peilgebied OPP XIII

algemeen Deze bijlage is een detaillering van de beschrijving actuele waterkwaliteit die in paragraaf 2.9. is opgenomen

Bijlage VIII - Land- en tuinbouw Provincie Noord-Brabant

In deze notitie wordt de bepaling van de waterbergingsopgave toegelicht en wordt aangegeven hoe deze ingevuld kan worden.

Kavelpaspoort. Cluster 5: Son en Breugel - De Peel- Hooijdonk. Pilot Natuurlijk Ondernemen. 2,952 ha

Waterkwaliteitsgegevens van de Ronde Venen. Provincie Utrecht en Waternet

Update Geohydrologisch onderzoek wegenproject N381 Drachten Drentse grens

Veldwerkplaats vochtige bossen

Grondwateronderzoek Verkenning Water Groot Mijdrecht Noord

Water- en waterbodem: de IJZERVAL

Toelichting GGOR Schieveen

Grondwaterstanden juni 2016

Veldwerkplaats. Natuurontwikkeling op voormalige landbouwgronden: fosfaat als adder onder het gras

Zwart Water_Inrichting Schaapsen Diepbroek incl. sanering stortlocaties

Sturen op Nutriënten. Sturen op Nutriënten. Doel. Sturen met Water. Sturen op Nutriënten. Waar kijken we naar. Bijeenkomst 19 februari 2015

LMM e-nieuws 12. Inhoud. Inleiding. Geen seizoenseffecten op nitraat- en anorganisch fosforconcentraties in het grondwater.

Draaiboek Voorkomen schade Waalenburg

Spiegelplas en Ankeveense plassen

14. Geohydrologie Zuidbuurt eemnes Tauw Kenmerk N BTM-V

REACTIENOTA zienswijzen Peilbesluit De Onlanden

BODEMONDERZOEK GROEI- LOCATIE GLASTUINBOUW KLEINE HEITRAK, ASTEN

Watertoets De Cuyp, Enkhuizen

Concrete begrenzing EHS en GHS in het plangebied Voorste Stroom te Tilburg

SAMENVATTING. en funderingen

Utrecht, 19 mei 2009 Pythagoraslaan 101 Tel

ONDERZOEK NAAR DE WATERKWALITEIT

Notitie / Memo. HaskoningDHV Nederland B.V. Water. Nora Koppert en Henk Kolkman Jasper Jansen Datum: 23 december 2016

Resultaten heroverweging KRW maatregelen De Eendragt. 1. Aanleiding

Welkom bij de inloopavond van Ruygeborg II

Samenvatting rapport Oorzaken en oplossingen kweloverlast omgeving Twentekanaal

Vermesting in meren en plassen,

Report 1695.N.17. Mestbewerking en Waterkwaliteit. een case studie voor het beheergebied van waterschap Aa en Maas.

Nut en noodzaak fosfaatonderzoek natuurinrichting WaalenBurg

Projectnummer: D Opgesteld door: Ons kenmerk: Kopieën aan: Kernteam

Pilot Vergelijking Waternood & KRW-Verkenner

Inrichtingsplan verbindingszone Weerribben-Wieden Deelgebied Noordmanen, versie 1.2

Nieuwkoopse Plassen. Op weg naar water van topkwaliteit. Droge voeten, schoon water

Concept. Notitie. Afbeelding 1. Afkalving van een oever in de hoofdwatergang langs de Radioweg (foto Waternet, 2012). 1 Aanleiding

Bijlage 1. Geohydrologische beschrijving zoekgebied RBT rond Bornerbroek

Hatertse en Overasseltse Vennen

Kansen voor natuur in de veenweiden. - Eindsymposium Waarheen met het Veen

OPLEGNOTIITIE GRONDWATER EFFECTEN ONDERZOEK ZANDWINNING BEUNINGSE PLAS 2014

Presentatie van gebiedsavond Peilbesluit Zegveld Gebiedsavond De Haak 29 oktober 2018

Geohydrologisch onderzoek Centrumplan Oldebroek

Wetland. Groot Wilnis-Vinkeveen

Grondwater effecten parkeergarage en diepwand Scheveningen

Waterplanten en Waterkwaliteit

Landschapsecologische visie op natuurontwikkeling bij vernatting van de Polder Zegveld

Factsheet: NLGW0013 Zout Maas

Inrichting Straelensbroek/ Straelens Schuitwater

Schraal schraler schraalst

Projectnummer: C /LB. Opgesteld door: Tristan Bergsma. Ons kenmerk: :0.2. Kopieën aan: Cees-Jan de Rooi (gd)

Toelichting GGOR Akkerdijksche polder

Opgesteld door ing. A.M. Rodenbach, Recreatie Noord-Holland NV, d.d. 21 januari 2013

Schraal schraler schraalst

Analyse NHI 1.2 rond Mijdrecht

Bijlage E: Peilvakken en de gewenste grond- en oppervlaktewaterpeilen.

Onderzoeksrapportage naar het functioneren van de IT-Duiker Waddenweg te Berkel en Rodenrijs

De waarden a1 tot en met b2 komen voor in de tabellen per natuurdoeltype op de navolgende bladzijden.

PROJECTNUMMER C ONZE REFERENTIE Imandra: :D

Grondwateronderzoek Verkenning Water Groot Mijdrecht Noord tweede fase

Effectiviteit KRW maatregelen. Halen we met de geplande maatregelen de ecologische doelen?

Naar een duurzaam beheer van het veenweidegebied. Piet-Jan Westendorp Aquatisch ecoloog Witteveen+Bos

Almere 2.0. studieopdracht 3e jaar T&L (in teamverband)

Van helder naar troebel..en weer terug COPYRIGHT. en de rol van actief visstandbeheer hierbij. Marcel Klinge. 2 juli

Definitie flexibel peil. Flexibel peil; van denken naar doen! Winnie Rip. Doel van het project. Inhoud

STUREN MET WATER. over draagvlak en draagkracht in de westelijke veenweiden

Toetsing waterhuishouding

Rapportage project: Vaststellen van de nulsituatie in de gemeente Noordenveld bij de vijverpartij de vijfde verloting.

Stand van zaken. 13 juni

het noordelijk deel (nabij de woningen) en het zuidelijk deel. Vanwege de invloed naar de omgeving is alleen het noordelijk deel beschouwd.

grondwater doorgrond wat kunt u doen tegen grondwateroverlast?

Rode Waterparel, Zuidplaspolder Toetsingsadvies over het milieueffectrapport

Waterbeheer en landbouw

Notitie. Watersysteem Planvorming en Realisatie. Wetenschappelijke begeleidingscie gebiedsproces Horstermeerpolder. 14 februari J.J.

MEMO. 1. Aanleiding. Datum: 22-oktober Aan: Joep de Koning (WSK) Van: Martijn Tilma en Mia Süss (B&O-WH)

COMPENSATIEMAATREGELEN UITBREIDING BEDRIJVENTERREIN KOLKSLUIS TE T ZAND

Toepassing van onderwaterdrains in stad en land: mogelijkheden en kansen

Adviesdocument 644. Project: Quickscan sluitstukkaden Maasdal; projectlocatie Geulle aan de Maas. Projectcode: 20402MAASL5

Bell Hullenaar. Ecohydrologisch Adviesbureau. Natuurontwikkeling Koningsven - De Diepen. Inleiding. Beantwoording zienswijze Korving & De Kreuk

Bepalen kansrijke percelen

Gebied: De Drie Polders

Visie Water en Ruimtelijke Ontwikkeling bijlage 1

Transcriptie:

Functiecombinatie natuur en water Groot Mijdrecht Noord Auteur: Witteveen en Bos, B-ware, Universiteit Utrecht, Instituut voor milieuvraag stukken Achtergrondrapport van de Verkenning water Groot Mijdrecht Noord Juni 2006

Voorwoord Het voorliggende rapport maakt deel uit van een serie (water)technische onderzoeksrapporten die geleid hebben tot het rapport Verkenning water Groot Mijdrecht Noord. Dit laatste rapport is gemaakt voor het project Verkenning Groot Mijdrecht Noord dat is getrokken door de provincie Utrecht en is uitgevoerd samen met het Hoogheemraadschap Amstel Gooi en Vecht en de gemeente De Ronde Venen. Het project is een vervolg op het project Voorverkenning Wateropgave De Ronde Venen. In de Verkenning water Groot Mijdrecht Noord zijn 6 strategieën (inclusief Niets doen) met elkaar vergeleken ten aanzien van de wateraspecten. In de achtergrondrapporten geven de achtergrondinformatie bij deze strategieën. De achtergrond rapporten zijn door onderzoeksbureaus opgesteld in opdracht van waterschap en provincie. De meeste rapporten zijn in 2006 gereedgekomen. Het omslag, voorwoord en de samenvatting zijn eind 2007 toegevoegd. Verder zijn eind 2007 enige aanvullende achtergrondrapporten gemaakt om gebruikte gegevens beter te ontsluiten zodat een compleet beeld gegeven kan worden van de bronnen die gebruikt zijn bij het onderzoek voor Groot Mijdrecht. Alle beschikbare technische achtergrondrapporten die gemaakt zijn voor de Voorverkenning, Verkenning en de Aanvulling zijn: Titel rapport: Auteur: Voorverkenning Wateropgave De Ronde Venen Provincie Utrecht en AGV Grondwateronderzoek Voorverkenning Wateropgave De Ronde Venen WL Delft hydraulics Maaivelddaling in de veenpolders van De Ronde Venen TNO Bouw en ondergrond Verkenning Water Groot Mijdrecht Noord Grondwateronderzoek Verkenning Water Groot Mijdrecht Noord Bouwstenen voor strategieën voor polder Groot Mijdrecht Noord Effect kwelscherm Groot Mijdrecht op bodemdaling Functiecombinatie natuur en water Groot Mijdrecht Noord Invloed peilverhoging op waterkeringen rondom Groot Mijdrecht Aanvullingen Verkenning Water Groot Mijdrecht Noord Beschrijving grondwatermodel Groot Mijdrecht Kwaliteitscontrole grondwatermodel Water- en stoffenbalansen van de droogmakerijen in De Ronde Venen Waterkwaliteitsgegevens in de De Ronde Venen Provincie Utrecht en AGV WL Delft hydraulics Grontmij TNO Bouw en ondergrond Witteveen en Bos, B-ware, Universiteit Utrecht, Instituut voor milieuvraagstukken GeoDelft WL Delft hydraulics TNO Bouw en ondergrond Provincie Utrecht en AGV Provincie Utrecht en AGV Samenvatting In de strategie Plas wordt een plas aangelegd in Groot Mijdrecht Noord met een peil ongeveer halverwege dat van het huidige peil en het peil van de Vinkeveense plassen. Het streven is dat de moerasnatuur in Groot Mijdrecht noordoost, die al reeds voorzien is in het Plan De Venen, ook bij aanleg van een plas, op ongeveer dezelfde plaats tot ontwikkeling wordt gebracht. Het voorliggende rapport onderzoekt daartoe de mogelijkheden. Er worden twee alternatieven aangereikt. Als eerste peil in een keer opzetten en het ophogen van de bodem tot vlak onder het wateroppervlak en daar moeras ontwikkelen. Als tweede moeras ontwikkelen bij een iets verhoogd peil, waarbij onder de juiste omstandigheden veenvorming optreedt; vervolgens wordt het peil steeds verder verhoogd waarbij de veenvorming de peilstijging kan volgen. In beide gevallen is het fosfaatgehalte en het gedrag van het fosfaat bij het onder water zetten een sterk bepalende succesfactor. Om hier een inschatting van te maken zijn bodemmonsters genomen en geanalyseerd. Colofon Auteur: Datum: Rapportnummer: Witteveen en Bos, B-ware, Universiteit Utrecht, Instituut voor milieuvraagstukken Juni 2006 UT479-2

INHOUDSOPGAVE blz. SAMENVATTING 1. INLEIDING 1 1.1. Aanleiding 1 1.2. Doel van het onderzoek 3 1.3. Te onderzoeken alternatieven voor functiecombinatie 3 1.4. Onderzoeksopzet en leeswijzer 4 2. GESCHIKTHEID VAN DE BODEM VOOR ONTWIKKELING VAN MOERASNATUUR 7 2.1. Inleiding 7 2.2. Monstername 7 2.3. Resultaten 8 2.2. Conclusies 11 3. ONTWIKKELING VAN EEN PLAS MET GOEDE WATERKWALITEIT 13 3.1. Inleiding 13 3.2. Waterbalans en peilen 15 3.3. Externe fosfaatbelasting 16 3.4. Interne fosfaatbelasting 17 3.5. Conclusies 20 4. NOODZAKELIJKE MAATREGELEN PER ALTERNATIEF 23 4.1. Stategie Plas (alternatief direct) 23 4.2. Stategie Plas (alternatief vermorsing) 25 4.3. Plan De Venen 28 5. VERGELIJKING ALTERNATIEVEN, CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN 29 5.1. Ontwikkeling van een plas met een goede waterkwaliteit 29 5.2. Mogelijkheden voor ontwikkeling van moerasnatuur 29 5.3. Ontwikkelingstijd en mogelijkheden voor fasering 30 5.4. Experimentele maatregelen en nader te onderzoeken aspecten 30 5.5. Conclusies en aanbevelingen 31 6. REFERENTIES 34 bijlagen aantal bladzijden I Tabellen en afbeeldingen bodemonderzoek 20 II Verantwoording kosten 4 III Ontwikkeling van moerasnatuur in andere gebieden 6 IV Grondwaterkwaliteit 1 V Chemische analyses 2 VI Projectteam 1 UT479-2 Functiecombinatie natuur en water Groot Mijdrecht-Noord definitief d.d. 7 juni 2006

SAMENVATTING Voor de diepe (-6 m NAP) droogmakerijpolder Groot Mijdrecht Noord is een inschatting gemaakt of de functie grootschalig laagveenmoeras te combineren zou zijn met een oplossing voor de op termijn onbeheersbare waterkwantiteits- en kwaliteitsproblemen die het gevolg zijn van de diepe ligging van de polder. Als één van de mogelijke (en meest extreme) denkrichtingen als oplossing voor het waterprobleem was al eerder het opzetten van het (natuurlijk fluctuerend) peil tot gemiddeld 2 meter boven het maaiveld in de hele polder Groot Mijdrecht Noord (900 ha) geïdentificeerd. De vraag is of en hoe dit met de ontwikkeling van 395 ha laagveenmoeras in het oostelijk deel van de polder te combineren is. Hiertoe zijn twee alternatieven onderzocht en vergeleken met een referentiealternatief: 1. het peil in één keer tot gemiddeld 2 m boven het huidige maaiveld opzetten (Stategie Plas (alternatief direct)), gecombineerd met het nemen van inrichtingsmaatregelen ten behoeve van de ontwikkeling van moerasnatuur; 2. het peil geleidelijk of stapsgewijs laten stijgen tot gemiddeld 2 m boven het huidige maaiveld (Stategie Plas (alternatief vermorsing)), waarbij het zich ontwikkelende moeras zou kunnen meegroeien. De peilverhoging zou in een periode van 50 jaar gerealiseerd moeten zijn (deze randvoorwaarde is aan het onderzoek meegegeven); 3. het referentiealternatief: geen peilverhoging tot gemiddeld 2 m boven het huidige maaiveld, slechts natuurontwikkeling in het oostelijk deel van de polder (Stategie Plan de Venen). In de alternatieven Stategie Plas (alternatief vermorsing) en Plan De Venen dient moerasnatuur te worden ontwikkeld met de huidige bodem als basis. De kansen op een goede vegetatieontwikkeling onder plas-dras omstandigheden worden op voormalige landbouwgronden vooral bepaald door de fosforbeschikbaarheid in de bodem. De totaal-fosfaat waarden in de bemonsterde bodems van Groot Mijdrecht Noord zijn niet extreem hoog, meestal worden in landbouwgronden waarden gemeten die veel hoger liggen. In de onderzochte bodemprofielen is het overgrote deel van het fosfor gebonden aan ijzer. Verwacht wordt dat ook in de toekomst voldoende ijzer beschikbaar zal blijven om fosfaat te binden. Ook de hoeveelheden biologisch beschikbaar P vallen erg mee als ze worden vergeleken met andere landbouwgebieden. De hoeveelheid biologisch beschikbaar P neemt in het algemeen af met een toename van de diepte van de verzamelde monsters. Wanneer de waarden van Olsen-P (een maat voor biologisch beschikbaar P) worden vergeleken met de grenswaarde van 500 µmol L -1 die voor een door riet gedomineerde vegetatie wordt gehanteerd, zien we dat in de bodemlaag tot 50 cm deze grenswaarde gemiddeld genomen wel wordt overschreden. De huidige bouwvoor (grasmat met wortelzone van 15 cm) is niet bemonsterd. We kunnen ervan uitgaan dat de Olsen-P-waarden in de bouwvoor vanwege bemesting veel hoger liggen dan in de bemonsterde bodems en de grenswaarde hoe dan ook zullen overschrijden. Wanneer in de Stategie Plas (alternatief direct) en Stategie Plas (alternatief vermorsing) (in het westelijk deel) een plas wordt gecreëerd, bepaalt de fosfaatbelasting in grote mate de toekomstige waterkwaliteit. In dit onderzoek is een inschatting gemaakt van de totale P-belasting van de toekomstige plas en deze is vergeleken met de kritische belasting die door Waternet/AGV is afgeleid voor de naburige plas Botshol. Als alle externe en interne belastingsposten consequent hoog (worst case) worden ingeschat, dan blijft de belasting op jaarbasis schommelen tussen de 0,8 en 1 mg P m -2 d -1, dat is tussen de grenzen van de kritische belasting van Botshol (0,8 en 1,2). Op maandbasis treden met name pieken op in de nazomer, die overigens ook vrijwel altijd onder de 1,2 mg P m -2 d -1 blijven. De omstandigheden lijken dus gunstig voor een zich goed ontwikkelende waterkwaliteit. Hierbij is er van uitgegaan dat de bouwvoor (minimaal 15 cm) verwijderd zou worden en dat inlaatwater gedefosfateerd wordt. Vervolgens is onderzocht hoe de alternatieven bereikt zouden kunnen worden. Voor beide eerste alternatieven, Stategie Plas (alternatief direct) en Stategie Plas (alternatief vermorsing), wordt een plas voorzien in het westelijke deel van de polder. De waterkwaliteit van deze plas lijkt dus goed te kunnen worden, mits inlaatwater gedefosfateerd wordt en mits de toplaag van de bodem verwijderd wordt (minimaal 15 cm; meer is gunstiger, gemiddeld 50 cm). UT479-2 Functiecombinatie natuur en water Groot Mijdrecht-Noord definitief d.d. 7 juni 2006

Voor het ontwikkelen van een rietmoeras aan de oostkant is ondiepte nodig en daartoe zal dus in de Stategie Plas (alternatief direct) grootschalig grondverzet gepleegd moeten worden. De oostkant kan worden opgehoogd met zand dat in het westen vanuit een diepe zandwinput wordt gewonnen. Deze zandwinput kan kwelneutraal worden aangelegd. Er wordt sterk geadviseerd om in het oostelijke gedeelte 15 cm van de toplaag van de bodem af te graven voordat het zand hier wordt opgebracht. Het gaat hier om de huidige bouwvoor (grasmat met wortelzone), van waaruit het aanwezige fosfaat via kwel door het zandpakket heen zou kunnen worden gevoerd en zo beschikbaar zou kunnen komen. Voor het vermorsingsalternatief (Stategie Plas (alternatief vermorsing)) lijkt het dat de successie bevorderd wordt door het creëren van kleinschalige landschappelijke heterogeniteit, vergelijkbaar met een afwisseling van legakkers en petgaten. Peilfluctuatie met droogvallende oeverzones in de nazomer zal de uitbreiding van de rietvegetatie ten goede komen. Ook hier wordt verondersteld dat verwijdering van de toplaag (hier minimaal 15 cm en gemiddeld 50 cm) noodzakelijk is. De kans dat zich een drijvende rietkragge ontwikkelt die het peil volgt en in 50 jaar tot 2 meter boven het huidige maaiveld omhoog groeit wordt als goed mogelijk ingeschat, maar concrete praktijkvoorbeelden zijn grotendeels historisch (dichtgroeien petgaten) of van elders (Kis-Balaton) bekend. Deze optie heeft dus een relatief grotere onzekerheid. Ook bij Plan de Venen wordt de kans op de gewenste moerasvegetatie aanmerkelijk vergroot door het verwijderen van de toplaag (minimaal 15 cm, gemiddeld 50 cm) en het instellen van een natuurlijk fluctuerend peil. Voor de dikte van de af te graven toplaag (bouwvoor en dieper) in alle alternatieven geldt dat deze in een later stadium kan worden geoptimaliseerd door het analyseren van bodemmateriaal op meer locaties. Met beide alternatieven, Stategie Plas (alternatief direct) en Stategie Plas (alternatief vermorsing), lijkt het dus mogelijk de gewenste functiecombinatie tot stand te brengen. Aan het eerste alternatief kleven waarschijnlijk de minste onzekerheden, maar dit kan pas gerealiseerd worden als alle grond is verworven en dit alternatief is vanwege het grondverzet waarschijnlijk het kostbaarst. Het tweede alternatief heeft als grote onzekere factor de mogelijkheid dat de moerasvegetatie niet binnen 50 jaar (randvoorwaarde die aan het onderzoek is meegegeven) mee omhoog kan groeien tot het gewenste waterpeil is bereikt (2 m boven het huidige maaiveld). Hier staat tegenover dat er gefaseerd mee geëxperimenteerd kan worden en dat de hoeveelheid grondverzet minder zal zijn. Voorgesteld wordt om in gebieden die nu of op korte termijn als natuurgebied kunnen worden ingericht systematisch te experimenteren met verwijderen van de toplaag, peilfluctuatie en drijvende kraggevorming. UT479-2 Functiecombinatie natuur en water Groot Mijdrecht-Noord definitief d.d. 7 juni 2006

UT479-2 Functiecombinatie natuur en water Groot Mijdrecht-Noord definitief d.d. 7 juni 2006

1. INLEIDING 1.1. Aanleiding De polder Groot Mijdrecht is een diepe droogmakerij ten westen van Botshol en de Vinkeveense plassen, in de provincie Utrecht en het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht. In het noordelijk deel van deze polder (Groot Mijdrecht Noord (GMN)) ligt de afspraak om er 395 ha nieuwe natuur te ontwikkelen (de natuuropgave). Anderzijds dient in Groot Mijdrecht Noord een oplossing te worden gevonden voor een aantal problemen met de waterhuishouding (de wateropgave). Het doel van dit rapport is een antwoord te geven op de vraag of deze twee opgaven tegelijkertijd kunnen worden gerealiseerd. In dit rapport worden daartoe twee alternatieven onderzocht en vergeleken met een referentie-alternatief. De provincie Utrecht en het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht hebben aan een consortium bestaande uit, Onderzoekcentrum B-Ware, de leerstoelgroep Landscape Ecology van de Universiteit Utrecht en het Instituut voor Milieuvraagstukken van de Vrije Universiteit Amsterdam opdracht gegeven om deze vraag te beantwoorden. Het projectteam is weergegeven in bijlage VI bij dit rapport. de opgave vanuit natuur in GMN Groot Mijdrecht Noord maakt onderdeel uit van het gebied De Venen, waarvoor het Plan van Aanpak De Venen in uitvoering is. In het oostelijk deel van Groot Mijdrecht Noord (Afbeelding 1.1.) is 395 ha nieuwe natuur (EHS) gepland met als einddoel het natuurdoeltype grootschalig (begeleid natuurlijk) laagveenmoeras. Het gaat hierbij om grootschalige natuur waarbij rietlanden, natte graslanden, wilgenstruwelen, vochtige en natte bossen en open stukken water afwisselend naast elkaar voorkomen. Het accent ligt op lage riet- en moerasvegetaties. Hierbij wordt uitgegaan van circa 60% riet en laag moeras, 25% ondiep verspreid liggend open water, 5-10% nat grasland en 5-10% moerasbos. Dit natuurdoel is mede ingegeven door de internationale verantwoordelijkheid van Nederland voor aan dit laagveenmoeras gebonden faunasoorten (denk aan zeldzame moerasvogels). In het landelijke soortbeschermingsbeleid is het gebied De Venen aangewezen als één van 14 nationale kerngebieden voor prioritaire moerasvogels in Nederland. De ontwikkeling van nieuwe natuur in Groot Mijdrecht Noord is vastgelegd in een groot aantal afspraken en besluiten. UT479-2 Functiecombinatie natuur en water Groot Mijdrecht-Noord definitief d.d. 7 juni 2006

Afbeelding 1.1. Ligging natuuropgave (395 ha) en wateropgave (900 ha) in Groot Mijdrecht Noord wateropgave natuuropgave Binnenkort start de uitvoering van het eerste deelgebied van Groot Mijdrecht Noordoost, te weten Waverhoek (ca. 55 ha). Boven Groot Mijdrecht Noordwest zweeft nog 190 ha nieuwe natuur. Deze mogelijke uitbreiding is nog niet begrensd en er is afgesproken om dat in principe ook niet vóór 2012 te doen. De nieuwe natuur in Groot Mijdrecht Noord heeft een duidelijke relatie met de te ontwikkelen robuuste verbindingszone Natte As, die de Biesbosch met het IJmeer moet verbinden. De provincie Utrecht heeft de minister van LNV in 2002 laten weten mee te werken aan de realisatie daarvan. Voor het Utrechtse deel van de Natte As zijn drie varianten onderzocht. In alle drie de varianten vormen de 395 ha nieuwe natuur in GMN-oost, met het natuurdoeltype laagveenmoeras, een essentiële schakel van de Natte As. Dit omdat hiermee de verbinding met Botshol tot stand wordt gebracht en hiermee een aaneengesloten natuurgebied van meer dan 750 ha wordt gerealiseerd, hetgeen als essentieel kerngebied van de Natte As wordt beschouwd. Het Utrechtse deel van de Natte As moet uiteindelijk via financiële afspraken met het rijk, een streekplanuitwerking en begrenzing in een nieuw natuurgebiedplan zijn beslag krijgen. de opgave vanuit water in Groot Mijdrecht Noord In het streekplan en waterhuishoudingsplan van de provincie Utrecht (beide in 2004 vastgesteld door PS) is aangegeven dat de wateropgave in De Ronde Venen nader wordt uitgewerkt en dat uiterlijk in 2007 duidelijkheid wordt verschaft over de locatie van mogelijke waterberging. De provincie heeft samen met het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht in 2004 en 2005 een voorverkenning uitgevoerd naar deze wateropgave (Provincie Utrecht, Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht, 2005). Hieruit blijkt dat in de diepe droogmakerij Groot Mijdrecht Noord en omgeving een aantal waterproblemen en mogelijke oplossingen samen komen, met betrekking tot waterkwaliteit, waterkwantiteit en toenemende kwetsbaarheid van het systeem. Deze problemen hebben met name te maken met de diepe ligging van Groot Mijdrecht Noord. In de voorverkenning is een aantal denkrichtingen voor het oplossen van deze waterproblemen verkend. Het verhogen van het (natuurlijk fluctuerend) waterpeil in GMN tot gemiddeld 2 meter boven het huidige maaiveld is als één van de mogelijke oplossingen voor de wateropgave en uiterste denkrichting naar voren gekomen. Een keuze voor deze oplossing is nog niet gemaakt. UT479-2 Functiecombinatie Natuur en Water Groot Mijdrecht Noord concept 02 d.d. 31 januari 2006 2

mogelijkheden voor functiecombinatie Bestuurders van Provincie Utrecht, Gemeente De Ronde Venen en Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht besloten in april 2005 om een vervolg te geven aan de uitgevoerde voorverkenning. De verschillende ideeën voor oplossing van de waterproblemen hebben geleid tot het formuleren van verschillende strategieën voor de polder Groot Mijdrecht Noord, waarvan de strategie Plas (waarbij het waterpeil dus wordt verhoogd tot gemiddeld 2 meter boven het huidige maaiveld) er één is. Deze strategieën worden in de verkenning nader onderzocht en beoordeeld op haalbaarheid, betaalbaarheid en duurzaamheid. Tijdens de verkenning moet onder meer de vraag worden beantwoord of een combinatie van de natuuren wateropgave tot de mogelijkheden behoort en op welke wijze die tot stand kan komen. In dit onderzoek is die vraag toegespitst op de uiterste strategie, die van het verhogen van het gemiddelde waterpeil in Groot Mijdrecht Noord tot 2 meter boven het huidige maaiveld. Het voldoen aan de wateropgave wordt in dit rapport dan ook gezien als het verhogen van het gemiddelde waterpeil tot 2 meter boven het huidige maaiveld. De centrale onderzoeksvraag is daarmee: zou deze uiterste oplossing gecombineerd kunnen worden met het ontwikkelen van moerasnatuur in het oostelijk deel van Groot Mijdrecht Noord? Het antwoord op deze vraag levert ook inzicht op in de functiecombinatiemogelijkheden in andere strategieën. 1.2. Doel van het onderzoek Het doel van het onderzoek is het bepalen van de mogelijkheden om de natuur- en wateropgave in Groot Mijdrecht Noord te combineren. Dit wordt onderzocht aan de hand van een strategie, waarbij het gemiddelde waterpeil in Groot Mijdrecht Noord wordt opgehoogd tot 2 meter boven het huidige maaiveld. De mogelijkheden dienen ten opzichte van elkaar vergeleken en gewaardeerd te worden. Als referentie moet worden gekeken naar uitvoering van het bestaande Plan van Aanpak De Venen (Plan De Venen). De resultaten van het onderzoek dienen bestuurders voldoende basis te geven om een richting in het verdere proces aangaande de toekomst van Groot Mijdrecht Noord te bepalen. Het is de bedoeling dat de resultaten van dit onderzoek ook inzicht opleveren in de functiecombinatiemogelijkheden in andere strategieën. 1.3. Te onderzoeken alternatieven voor functiecombinatie Uitgangspunt voor deze studie was, dat het voor het succesvol combineren van de natuur- en wateropgave noodzakelijk is om het oppervlaktepeil in GMN te verhogen tot gemiddeld 2 meter boven het huidige maaiveld, en tegelijkertijd in het oostelijk deel van GMN moerasnatuur te ontwikkelen. Hierbij is er dus in het westelijk deel van GMN sprake van een ondiepe plas, terwijl in het oostelijk deel moerasnatuur dient te worden ontwikkeld. Voor het ontwikkelen van moerasnatuur in het oostelijk deel van GMN zijn de volgende alternatieven onderzocht: - het waterpeil in Groot Mijdrecht Noord in één keer opzetten (Stategie Plas alternatief direct), gecombineerd met het nemen van inrichtingsmaatregelen ten behoeve van de ontwikkeling van moerasnatuur; - vermorsing (Stategie Plas (alternatief vermorsing)), dat wil zeggen het peil geleidelijk steeds enigszins opzetten, waarbij moerasnatuur wordt gevormd die mee kan groeien met het stijgende peil. Aan het onderzoek is de randvoorwaarde meegegeven dat na 50 jaar een peilverhoging van 2 meter boven het huidige maaiveld dient te zijn bereikt. Bovenstaande alternatieven zijn vergeleken met het alternatief Plan De Venen, waarbij wel natuurontwikkeling in het oostelijk deel van Groot Mijdrecht Noord plaatsvindt, maar het peil niet tot 2 meter boven het huidige maaiveld wordt verhoogd. De in de inleiding reeds genoemde zwevende 190 ha nieuwe natuur in GMN-west zijn hierbij buiten beschouwing gelaten. Dit alternatief Plan De Venen is als referentie toegevoegd, en is géén oplossing voor de wateropgave. Hieronder worden de alternatieven nader toegelicht. UT479-2 Functiecombinatie natuur en water Groot Mijdrecht-Noord definitief d.d. 7 juni 2006

Stategie Plas (alternatief direct) In dit alternatief wordt het waterpeil in geheel GMN in korte tijd verhoogd tot gemiddeld 2 meter boven het huidige maaiveld, waarbij dus een ondiepe plas wordt gecreëerd. In het oostelijk deel van GMN dienen inrichtingsmaatregelen te worden getroffen die noodzakelijk worden geacht voor de ontwikkeling van moerasnatuur. Een grote waterplas met een gemiddeld waterpeil van 2 meter boven maaiveld is vanwege dimensies en waterdiepte ongeschikt voor de vorming van moerasnatuur. Ophogen van het maaiveld om ondieptes te creëren wordt in elk geval noodzakelijk geacht om de ontwikkeling van moerasnatuur in dit alternatief mogelijk te maken. Dit ophogen kan plaatsvinden met zand dat in het westelijk deel van GMN wordt gewonnen. Op deze en andere maatregelen wordt later uitgebreid teruggekomen. Stategie Plas (alternatief vermorsing) Dit alternatief gaat ervan uit dat in het oostelijk deel van GMN in eerste instantie moerasnatuur wordt gevormd op het huidige maaiveld middels het creëren van ondiep water. Het waterpeil wordt daarna verhoogd tot gemiddeld 2 meter boven het huidige maaiveld (zoals in de Stategie Plas (alternatief direct)): in dit onderzoek is als uitgangspunt genomen dat deze peilverhoging dient te zijn bereikt binnen een termijn van 50 jaar. De te vormen moerasnatuur dient in dit alternatief dus in staat te zijn deze verhoging van het waterpeil te volgen. Hierbij kan worden gedacht aan een geleidelijke verhoging van het waterpeil, waarbij de moerasnatuur kan meegroeien met de peilverhoging, of op termijn een plotseling verhoging van het waterpeil nadat zich eerst goede kragges hebben gevormd, die door een plotselinge peilverhoging kunnen gaan drijven. Op de slagingskans van deze wijze van natuurontwikkeling wordt later uitgebreid teruggekomen. Wanneer in het oostelijk deel van GMN na 50 jaar een peilverhoging van 2 meter is bereikt, wordt ook in het westelijk deel van GMN het waterpeil opgezet tot 2 meter boven het maaiveld, waardoor een plas wordt gecreëerd. Plan De Venen In dit alternatief wordt in het oostelijk deel van GMN moerasnatuur ontwikkeld op het niveau van het huidige maaiveld. Bij dit alternatief is van het verhogen van het waterpeil tot 2 meter boven het huidige maaiveld geen sprake. In het westelijk deel van GMN wordt dan ook geen plas gecreëerd. Dit alternatief is als referentie toegevoegd. 1.4. Onderzoeksopzet en leeswijzer In dit onderzoek wordt de vraag beantwoord of verhoging van het gemiddelde waterpeil tot 2 meter boven het huidige maaiveld gepaard kan gaan met de ontwikkeling van moerasnatuur. Om deze vraag te kunnen beantwoorden is het volgende onderzocht: - de geschiktheid van de bodem voor ontwikkeling van moerasnatuur; - de mogelijkheden voor het aanleggen van een plas met een goede waterkwaliteit; - de maatregelen die noodzakelijk zijn om de ontwikkeling van moerasnatuur te combineren met het verhogen van het waterpeil tot gemiddeld 2 meter boven het huidige maaiveld. De noodzaak van deze onderzoeken wordt hieronder nader toegelicht. geschiktheid van de bodem voor ontwikkeling van moerasnatuur In de alternatieven Stategie Plas (alternatief vermorsing) en Plan De Venen dient zich (eerst) op het huidige maaiveld moerasnatuur te kunnen ontwikkelen. Op voormalige landbouwgronden zoals in GMN bepaalt de beschikbaarheid aan voedingsstoffen (nutriënten) in belangrijke mate de kans op een goede vegetatieontwikkeling op de middellange termijn. Een te hoge beschikbaarheid aan nutriënten leidt tot een ontwikkeling van een monotone ruigtevegetatie. Onder natte tot vochtige omstandigheden (plasdras situaties) betekent dit veelal een dominantie van Pitrus (Juncus effusus; vooral onder wat meer zure omstandigheden) of een dominantie van Liesgras (Glyceria maxima) en Rietgras (Phalaris arundinacea) (onder meer gebufferde omstandigheden). Dominantie van deze soorten is vanuit het natuurdoel- UT479-2 Functiecombinatie Natuur en Water Groot Mijdrecht Noord concept 02 d.d. 31 januari 2006 4

type laagveenmoeras (met daarin een groot aandeel voor rietmoeras en daaraan gebonden bijzondere moerasvogels) ongewenst. Twee belangrijke nutriënten zijn stikstof (N) en fosfaat (P). Na het stoppen van de bemesting nemen stikstofconcentraties vaak relatief snel af. Uitspoeling van nitraat (onder droge condities) en denitrificatie van nitraat (onder anaërobe natte condities) spelen hierbij een belangrijke rol. Wisselende waterpeilen kunnen de stikstof verliezen sterk versnellen doordat onder droge condities ammonium wordt geoxideerd (genitrificeerd) tot nitraat terwijl onder natte condities nitraat wordt gedenitrificeerd tot stikstofgas en uit het systeem verdwijnt (Smolders et al., 2003). Om deze reden is het niet noodzakelijk stikstof in Groot Mijdrecht nader te onderzoeken. Fosfaatverliezen zijn aanzienlijk minder gemakkelijk te bewerkstelligen. Maaien en afvoeren en uitmijnen (uitputten van de bodem door oogsten zonder te bemesten) kunnen de fosfaatconcentraties verlagen maar leiden op de middellange termijn meestal tot een onvoldoende afname van de fosfaatconcentratie van de bodem (Lamers et al., 2005). De kansen op een relatief goede vegetatieontwikkeling onder plas-dras omstandigheden op voormalige landbouwgronden worden dan ook vooral bepaald door de fosfaatbeschikbaarheid in de bodem. Om de geschiktheid van de bodem voor goede vegetatieontwikkeling te bepalen, is een bodemonderzoek verricht. De opzet en resultaten van dit bodemonderzoek zijn beschreven in hoofdstuk 2. ontwikkeling van een plas met goede waterkwaliteit Wanneer in de alternatieven Stategie Plas (alternatief direct) en Stategie Plas (alternatief vermorsing) (in het westelijk deel) een plas wordt gecreëerd, is het van belang dat de nutriëntenbelasting niet hoger is dan een bepaalde waarde (de kritische belasting). Bij een hogere belasting zal namelijk in het geval van een plas troebel water ontstaan van een slechte kwaliteit. Voor de ontwikkeling van een plas is de fosfaat of P-belasting in grote mate bepalend voor de toekomstige waterkwaliteit (Van Liere & Jonkers, 2002). De waterbeheerder heeft voor de Botshol, een nabijgelegen oppervlaktewater met een vergelijkbare hydrologie, de kritische belasting afgeleid. In dit onderzoek is de toekomstige belasting van de plas in de alternatieven Stategie Plas (alternatief direct) en Stategie Plas (alternatief vermorsing) ingeschat en vervolgens is deze belasting vergeleken met de kritische belasting van Botshol. De resultaten hiervan staan beschreven in hoofdstuk 3. noodzakelijke maatregelen per alternatief Voor het bereiken van én de natuurdoelstelling én het realiseren van de wateropgave in de alternatieven Stategie Plas (alternatief direct) en Stategie Plas (alternatief vermorsing) blijken maatregelen noodzakelijk. Deze maatregelen zijn beschreven in hoofdstuk 4. Hierbij is gebruik gemaakt van literatuur over vergelijkbare projecten waarbij gestreefd is naar herstel of ontwikkeling van (laagveen)moeras. Voor dit onderzoek is in bijlage III een overzicht gegeven van de belangrijkste resultaten van een aantal van de meest relevante projecten. afweging van alternatieven en conclusie In hoofdstuk 5 zijn de alternatieven voor functiecombinatie met elkaar en met de referentiesituatie (Plan van Aanpak De Venen) vergeleken. Dit heeft geresulteerd in een advies waarin de mogelijkheden voor functiecombinatie en de verschillende opties daarin worden besproken. Als criteria voor de vergelijking zijn de volgende aspecten beschouwd: (1) toekomstige waterkwaliteit, (2) kansen op ontwikkeling van waardevolle moerasnatuur, en (3) ontwikkelingstijd en mogelijkheden tot fasering. Waar onzekerheden groot blijken te zijn is dit expliciet aangegeven. UT479-2 Functiecombinatie natuur en water Groot Mijdrecht-Noord definitief d.d. 7 juni 2006

UT479-2 Functiecombinatie Natuur en Water Groot Mijdrecht Noord concept 02 d.d. 31 januari 2006 6

2. GESCHIKTHEID VAN DE BODEM VOOR ONTWIKKELING VAN MOERASNATUUR 2.1. Inleiding Zoals in hoofdstuk 1 is beschreven, worden de kansen op een relatief goede vegetatieontwikkeling onder plas-dras omstandigheden op voormalige landbouwgronden vooral bepaald door de fosfaatbeschikbaarheid in de bodem. Op basis van bodemonderzoek zijn de kansen op ontwikkeling van kwalitatief goede moerasnatuur onderzocht. De resultaten worden in dit hoofdstuk beschreven. Fosfaat kan in de bodem in verschillende vormen voorkomen. De diverse vormen zijn niet alle in gelijke mate beschikbaar voor vegetatie. Het is dus belangrijk de mate van voorkomen van deze vormen te bepalen. Hieronder worden dee verschillende vormen van fosfaat toegelicht: - het totale fosfaatgehalte bevat alle fosfaat die in de bodem aanwezig is (opgelost, gebonden, opgenomen in organisch materiaal). Het totaal-p gehalte kan worden bepaald aan de hand van een ontsluiting met zuur peroxide; - een deel van het fosfaat kan gebonden zijn in de vorm van calciumcomplexen. Dit deel is meestal relatief slecht oplosbaar en komt slechts zeer langzaam vrij door verweringsprocessen. Veel soorten uit voedselarme milieus zijn in staat deze fosfaatbron te benutten met behulp van mycorrhizaschimmels; - een belangrijk deel van het fosfaat in de bodem is meestal aanwezig in de vorm van fosfaat dat aan ijzer(hydr)oxiden is geadsorbeerd. De hoeveelheid als ijzerhydroxiden aanwezig ijzer en aan ijzer(hydr)oxiden gebonden fosfaat kan worden bepaald aan de hand van een oxalaat-extractie; - een deel van het totale P-gehalte is biologisch beschikbaar. Er zijn verschillende methoden om de hoeveelheid biologisch beschikbaar P te meten. Veel gebruikte methoden zijn de Olsen-extracie (P- Olsen) en de Acetaat-Lactaat-extractie (P(AL)). Het P-gehalte gemeten middels een zoutextractie (NaCl) geeft ook een indicatie van de biologische P-beschikbaarheid (P(Z)). Uit onderzoek en literatuur zijn voor Olsen-P en P(AL) referentiewaarden beschikbaar om de geschiktheid van de bodem voor de ontwikkeling van moerasnatuur te bepalen. Voor zowel de Olsen-P als de P(AL) kan een grenswaarde van 200-300 µmol L -1 worden aangehouden voor P-gelimiteerde systemen met een biodiverse vegetatie (Lamers et al., 2005). Voor een door riet gedomineerde vegetatie, waar in het natuurdoeltype voor Groot Mijdrecht Noord van uitgegaan wordt, kan een grenswaarde van 500 µmol L - worden aangehouden. Het ijzer in de bodem speelt een belangrijke rol bij het vastleggen en vrijkomen van fosfaat in de bodem. Om deze reden zijn ook een bepalingen verricht aan de diverse vormen van ijzer in de bodem. Daarnaast zijn bepalingen verricht aan zwavelverbindingen, omdat verschillende vormen van zwavel de beschikbaarheid van ijzer voor de binding van fosfaat kunnen beïnvloeden. De volgende bepalingen zijn gedaan: - het totaal ijzergehalte; - oxalaat extraheerbaar ijzer. Deze vorm van ijzer is in staat fosfaat te binden en daardoor de beschikbaarheid ervan voor de vegetatie te verminderen; - bepalingen aan zwavel (sulfide en sulfaat). Onder anaërobe omstandigheden kan, vooral in organische substraten, sulfaat dat via het grondwater wordt aangevoerd worden gereduceerd tot sulfide. Het sulfide dat bij de reductie van sulfaat wordt gevormd bindt gemakkelijk met ijzer waarbij ijzersulfiden (FeS x waaronder pyriet (FeS 2 )) worden gevormd. Het in de vorm van ijzersulfide gebonden ijzer is niet meer in staat om fosfaat te binden en de fosfaatbeschikbaarheid in de bodem zal toenemen. Vastlegging van ijzer als ijzersulfide is een belangrijke reden voor de sterke eutrofiëring van sulfaatverrijkte laagveenwateren (Lamers et al., 1997; Lucassen et al., 2000; Smolders et al., 2003). 2.2. Monstername In november 2005 werden op verschillende locaties in Groot Mijdrecht Noord bodemmonsters verzameld. Voor slechts een beperkt deel van de polder is toestemming voor bemonstering verkregen. Er is een vijftal gebieden geselecteerd waar monsters zijn verzameld. De exacte locaties van de monster- UT479-2 Functiecombinatie natuur en water Groot Mijdrecht-Noord definitief d.d. 7 juni 2006

punten zijn weergegeven in afbeelding 1 van bijlage I. Verwacht wordt dat de grootste variatie in de polder voor wat betreft bodemtype en landgebruik is gedekt. Voor details over de chemische analysen wordt verwezen naar bijlage V. De bodems op de monsterlocaties zijn venig tot kleiig. Op elke locatie werden op twee tot vier verschillende diepten monsters genomen met behulp van een Edelman-bodemboor. De bouwvoor (de bovenste 15 cm met grasmat en wortelzone) is hierbij niet bemonsterd. Voor deze bouwvoor wordt als uitgangspunt gehanteerd dat voedingsstofgehalten vanwege bemesting te hoog zijn voor een gunstige ontwikkeling van moerasnatuur (Lamers et al., 2005). Behalve in Polder Groot Mijdrecht Noord werden ook monsters verzameld in het natuurgebiedje Ruwiel. Dit ligt ten zuiden van de Polder Groot Mijdrecht en kan dienen als referentie omdat hier nooit bemesting heeft plaatsgevonden. 2.3. Resultaten totaal-p en ijzergebonden P De gemeten totaal-p concentraties variëren sterk, verreweg het grootste deel van de waarden ligt lager dan 10 mmol L -1. Afbeelding 2.1. laat zien dat er een sterke lineaire correlatie bestaat tussen de P concentratie gemeten in het oxalaat-extract (P OX) en de concentratie totaal-p: bijna alle in de bodems aanwezige P is terug te meten in het oxalaat-extract, dus in de vorm van aan ijzer(hydr)oxiden gebonden fosfaat (zie Tabel 1a, Tabel 2b en Afbeelding 2 (bijlage I)). De totaal-p waarden zijn niet extreem hoog. Meestal worden hiervoor in landbouwgronden waarden gemeten die veel hoger liggen dan 10 mmol L -1 (Lamers et al., 2005; Smolders et al., submitted). Afbeelding 2.1. Relatie tussen de P concentratie gemeten in het oxalaat-extract (P OX) en de concentratie totaal-p. De vergelijking in de grafiek geeft de beste vergelijking die de relatie tussen de parameters beschrijft met de bijbehorende R 2 P(OX) (µmol L -1 ) 24 22 20 18 y = 1.1072x - 1.5507 16 R 2 = 0.925 14 12 10 8 6 4 2 0 0 5 10 15 20 Total-P (mmol L -1 ) biologisch beschikbaar P Zoals gezegd zijn er verschillende methoden om de hoeveelheid biologisch beschikbaar P te meten. Veel gebruikte methoden zijn de Olsen-extracie (P-Olsen) en de Acetaat-Lactaat-extractie (P(AL)). Het P-gehalte gemeten middels een zoutextractie (NaCl) geeft ook een indicatie van de biologische P- beschikbaarheid (P(Z)). UT479-2 Functiecombinatie Natuur en Water Groot Mijdrecht Noord concept 02 d.d. 31 januari 2006 8

De Olsen-P en P(AL) concentraties in GMN zijn vrijwel overal lager dan 1000 µmol L -1 en in de meeste gevallen ook lager dan 500 µmol L -1. In de bovenste halve meter van sterk bemeste landbouwgebieden elders in Nederland worden vaak Olsen-P en P(AL) concentraties gemeten die (veel) hoger zijn dan 1000 µmol L -1. We kunnen dan ook concluderen dat over de gehele linie gezien de voor Groot Mijdrecht-Noord gemeten Olsen-P en P(AL) waarden erg meevallen (Tabel 1a, Tabel 1b en Afbeelding 3a, Afbeelding 3b en Afbeelding 3c (bijlage I)). De hoeveelheid Olsen-P bedraagt circa 5% van de hoeveelheid totaal P. De Olsen-P en de P(AL) waarden zijn goed met elkaar gecorreleerd (Afbeelding 4 (bijlage I)). Wel valt op de P(AL) waarden wat lager liggen dan de Olsen-P waarden. Bij extracties kan door readsorptie een onderschatting van de P-beschikbaarheid worden gemaakt. Veiligheidshalve zullen we in de rest van dit rapport dan ook uitgaan van de iets hogere (dus ongunstigere) Olsen-P waarden. De tabellen 1a en 1b en figuren 3a, 3b en 3c (bijlage I) laten zien dat over het algemeen de P- beschikbaarheid (Olsen-P en P(AL)) en totaal-p concentraties lager worden in de dieper gelegen bodems. Uitzonderingen vormen met name de profielen 1.2, 4.2 en 4.5 waar op wat grotere diepten juist hogere concentraties P worden gemeten. We kunnen er vanuit gaan dat in de niet bemonsterde bouwvoor (0-15 cm) de P-concentraties in alle gevallen veel hoger liggen (Lamers e.a. 2005). Ter vergelijking zijn ook metingen uitgevoerd in het schraalland Ruwiel (monsters R1 t/m R20). Dit is een schraalgrasland op rivierklei 6 km ten zuidoosten van Groot Mijdrecht. Hoewel Ruwiel hydrologisch en qua bodemtype niet of nauwelijks vergelijkbaar is met GMN, is het terrein nooit bemest geweest, waardoor het wel kan dienen als vergelijkingsmateriaal voor een onbemeste situatie en de daarbij behorende fosfaatgehalten. De analyses van monsters uit Ruwiel bevestigen het belang van lage fosfaatwaarden voor een goede vegetatieontwikkeling (Tabel 1a, Tabel 1b, Afbeelding 8 (bijlage I)). We zien dat op de bemonsterde locaties van Ruwiel veel lagere concentraties Olsen-P, P(AL, totaal-p en P(Z) worden gemeten dan op de locaties uit Polder Groot Mijdrecht. fosfaatbindend vermogen van de bodem De totaal-p concentratie in de bodems is gecorreleerd met de concentratie ijzer in het oxalaat-extract (Fe(OX)) (afbeelding 4 (bijlage I)). Dit suggereert dat de hoeveelheid ijzer(hydr)oxiden van de bodem bepaalt hoeveel P er in de bodem kan ophopen. Het zou ook zo kunnen zijn dat ijzer en P eenzelfde bron hebben. Ze kunnen bijvoorbeeld beiden aangevoerd worden via het grondwater. Voor ijzer en fosfaat is in bijlage IV aangegeven dat de concentraties in het grondwater 0.006 resp. 0.004 mmol/l zijn. De meetgegevens geven verder een relatie aan tussen het ijzergehalte van de bodem en het aluminium- en organisch stofgehalte van de bodem (Afbeelding 5 (bijlage I)). De bodem in Groot Mijdrecht- Noord bestaat uit een mengsel van veen en klei. Naarmate de bodem meer organisch stof (veen) bevat, bevat deze minder aluminium (Afbeelding 5 (bijlage I)) en ijzer. Het aluminiumgehalte van de bodem wordt grotendeels bepaald door de hoeveelheid klei waarin aluminium en kalium vaak in een vaste verhouding voorkomen. Dit blijkt ook uit de goede correlatie tussen de aluminium- en de kaliumconcentratie van de bodem. Dit duidt erop dat een (aanzienlijk) deel van het ijzer uit verwering van kleimineralen is vrijgekomen en dus niet via kwel is aangevoerd. Ook de relatief hoge aluminiumconcentraties in het zout-extract (tabel 3, bijlage 1) duiden op de verwering van kleimineralen. De meeste kwel (en dus ijzer en fosfaat uit kwel) komt in de huidige situatie en in een plasdrassituatie niet in het maaiveld terecht, maar treedt uit in wellen. De wellen zorgen voor relatief diepe grondwaterstanden. De ijzer-zwavel ratio van de onderzochte bodems laten zien dat in de meeste gevallen de ijzer-zwavel ratio (veel) hoger is dan 1 (Tabel 2a, Tabel 2b en Afbeelding 6 (bijlage I)). Dit betekent dat er nog relatief veel ijzer beschikbaar is waaraan fosfaten kunnen worden gebonden. Wanneer echter in de toekomst de gronden vernat worden zullen er permanent anaërobe condities heersen waardoor de reductie van sulfaat sterk zal toenemen. Verder zal ook de nitraatbelasting van de bodem afnemen. Uit de bodemprofielen (afbeelding 7 (bijlage I)) blijkt dat de nitraatconcentraties, zelfs op grotere diepten, rela- UT479-2 Functiecombinatie natuur en water Groot Mijdrecht-Noord definitief d.d. 7 juni 2006

tief hoog zijn. Uit onderzoek is gebleken dat nitraat (net als zuurstof) de sulfaatreductie kan remmen (redoxbuffer) en pyriet kan oxideren (Lucassen et al., 2004). Meer anaërobe condities met een lagere nitraatbelasting kunnen in de toekomst dus leiden tot een versterkte opbouw van gereduceerd zwavel in de bodem en hiermee tot een vermindering van het fosfaatbindend vermogen van de bodem. Om eutrofiëring als gevolg van sulfaatverrijking te voorkomen is het van belang dat er in de toekomst meer ijzer (via kwel) binnenkomt dan sulfaat (via kwel en/of inlaat van water). Verder kan een natuurlijk grondwaterregime waarbij in de zomer de toplaag van de bodem tijdelijk droogvalt er toe bijdragen dat door oxidatieprocessen gereduceerd ijzer (waaronder ijzersulfide) wordt geoxideerd. Hierdoor komt ijzer weer beschikbaar in de vorm ijzer(hydr)oxiden waardoor de fosfaatbinding verbetert (Smolders et al., 2003). Door natuurlijke peilfluctuatie kan ook de inlaat van gebiedsvreemd oppervlaktewater tot een minimum worden beperkt. Oppervlaktewater bevat vaak aanzienlijke hoeveelheden sulfaat, maar nagenoeg geen ijzer. Ditzelfde geldt ook voor het kwelwater (zie bijlage IV). Het beperken van kwelwater en de inlaat van gebiedsvreemd oppervlaktewater voorkomt een ongunstig beïnvloeding van de balans tussen de sulfaat- en ijzerbelasting. betekenis voor de geschiktheid van de bodem voor de ontwikkeling van moerasnatuur Zoals in de inleiding bij dit hoofdstuk reeds is vermeld, zijn uit onderzoek en literatuur voor Olsen-P en P(AL) referentiewaarden beschikbaar om de geschiktheid van de bodem voor de ontwikkeling van moerasnatuur te bepalen. Voor zowel de Olsen-P als de P(AL) kan een grenswaarde van 200-300 µmol L -1 worden aangehouden voor P-gelimiteerde systemen met een biodiverse vegetatie (Lamers et al., 2005). Voor een door riet gedomineerde vegetatie, waar in het natuurdoeltype voor Groot Mijdrecht Noord van uitgegaan wordt, kan een grenswaarde van 500 µmol L - worden aangehouden (niet gepubliceerde resultaten Onderzoekcentrum B-Ware). Omdat de Olsen-P waarden wat hoger (dus ongunstiger) liggen dan de P(AL) waarden, wordt voor het bepalen van de geschiktheid van de bodem voor de ontwikkeling van moerasnatuur uitgegaan van de Olsen-P waarden. Zoals al eerder is beschreven zijn de Olsen-P concentraties in GMN vrijwel overal lager dan 1000 µmol L -1 en in de meeste gevallen ook lager dan 500 µmol L -1. In het algemeen nemen de waarden voor Olsen-P af naarmate het bodemmonster dieper ligt. In Afbeelding 2.2. zijn de resultaten van de Olsen-P extractie (gemiddelde en standaarddeviatie) uitgezet tegen de diepte van het monster in het bodemprofiel. UT479-2 Functiecombinatie Natuur en Water Groot Mijdrecht Noord concept 02 d.d. 31 januari 2006 10

Afbeelding 2.2. Resultaten van de Olsen-P extractie (gemiddelde en standaarddeviatie) op verschillende diepten in het bodemprofiel. Voor een door riet gedomineerde vegetatie kan een grenswaarde van 500 µmol L -1 worden aangehouden. 1200 1000 Olsen-P (micromol/l) 800 600 400 200 0 30-40 120-130 Diepte bodemmonster (cm) Uit Afbeelding 2.2. blijkt dat de grenswaarde van 500 µmol L -1, die dus voor een door riet gedomineerde vegetatie kan worden aangehouden, gemiddeld genomen wordt bereikt bij een diepte van ongeveer 50 cm. De variatie tussen de locaties is echter groot: op sommige locaties voldoet de bodem op een diepte van 15 cm al aan de grenswaarde van 500 µmol L -1 voor Olsen-P. Deze resultaten betekenen dat gemiddeld genomen de bovenste 50 cm zou moeten worden afgegraven om een voor riet geschikte bodem te verkrijgen, lokaal kan echter met minder worden volstaan. De huidige bouwvoor (grasmat met wortelzone van 15 cm) is niet bemonsterd. We kunnen ervan uitgaan dat de Olsen-P in de bouwvoor vanwege bemesting veel hoger liggen dan in de bemonsterde bodems. De bouwvoor dient dus in elk geval te worden afgegraven om een voor riet geschikte bodem te verkrijgen. 2.2. Conclusies De kansen op een goede vegetatieontwikkeling onder plas-dras omstandigheden worden op voormalige landbouwgronden vooral bepaald door de fosfaatbeschikbaarheid in de bodem. De totaal-p waarden in Groot Mijdrecht Noord zijn niet extreem hoog, meestal worden in landbouwgronden waarden gemeten die veel hoger liggen. Een groot deel van dit fosfaat is gebonden aan ijzer. Verwacht wordt dat na vernatting ook op lange termijn voldoende ijzer beschikbaar zal zijn voor fosfaatbinding, waardoor de nalevering van fosfaat beperkt kan blijven. Belangrijke voorwaarde daarbij is wel dat in de zomer het waterpeil zakt (natuurlijk fluctuerend peilverloop). Door het binnendringen van zuurstof in de bodem en het hierbij ontstaan van ijzerhydroxiden, kan vrijwel alle fosfaat aan het ijzer gebonden worden, waardoor het niet beschikbaar is voor de vegetatie (Vermaat, 2002). De hoeveelheid biologisch beschikbaar P is een belangrijke maat voor de geschiktheid van de bodem voor ontwikkeling van moerasnatuur. Ook de hoeveelheid biologisch beschikbaar P (o.a. gemeten in de Olsen-P extracties) vallen erg mee als ze worden vergeleken met andere landbouwgebieden. De hoe- UT479-2 Functiecombinatie natuur en water Groot Mijdrecht-Noord definitief d.d. 7 juni 2006

veelheid biologisch beschikbaar P neemt in het algemeen af met een toename van de diepte van de verzamelde monsters. Wanneer de waarden van Olsen-P worden vergeleken met een grenswaarde die voor een door riet gedomineerde vegetatie wordt gehanteerd (500 µmol L -1 ), zien we dat in de bodemlaag tot 50 cm deze grenswaarde gemiddeld genomen wel wordt overschreden. Dit betekent dat gemiddeld genomen de bovenste 50 cm zou moeten worden afgegraven om een voor riet geschikte bodem te verkrijgen. De variatie tussen locaties is echter groot. Op sommige locaties voldoet de bodem op een diepte van 15 cm al aan de grenswaarde van 500 µmol L -1 voor Olsen-P en hoeft dus minder te worden afgegraven om een bodem te krijgen die geschikt is voor de groei van een door riet gedomineerde vegetatie. De huidige bouwvoor (grasmat met wortelzone van 15 cm) is niet bemonsterd. We kunnen ervan uitgaan dat de Olsen-P -waarden in de bouwvoor vanwege bemesting veel hoger liggen dan in de bemonsterde bodems. De bouwvoor dient dus in elk geval te worden afgegraven om een voor riet geschikte bodem te verkrijgen. Dit is in verschillende natuurherstelprojecten gebleken (Lamers et al., 2005). In dit hoofdstuk is de vraag beantwoord of de huidige bodem geschikt is voor de ontwikkeling van moerasnatuur onder plas-dras-omstandigheden in de alternatieven Stategie Plas (alternatief vermorsing) en Plan De Venen. Uit de resultaten blijkt dat dit niet zonder meer het geval is. De fosfaatbeschikbaarheid is hiervoor te hoog. Het is echter wel mogelijk om een bodem te verkrijgen die geschikt is voor de ontwikkeling van de beoogde moerasnatuur. Hiervoor dient de toplaag van de bodem te worden verwijderd en dient een natuurlijk peilverloop te worden ingesteld. De diepte waarover de toplaag dient te worden verwijderd varieert per locatie. Op deze en andere maatregelen wordt in hoofdstuk 4 nader ingegaan. UT479-2 Functiecombinatie Natuur en Water Groot Mijdrecht Noord concept 02 d.d. 31 januari 2006 12

3. ONTWIKKELING VAN EEN PLAS MET GOEDE WATERKWALITEIT 3.1. Inleiding Wanneer in GMN een plas zou worden gecreëerd, is het vanuit verschillende oogpunten van belang dat de plas een goede waterkwaliteit krijgt. Een goede waterkwaliteit is randvoorwaardelijk voor de mogelijkheden voor natuurontwikkeling. Daarnaast is in het ontwerp van de plas opgenomen dat deze als voeding zou moeten kunnen dienen voor onder andere de Vinkeveense plassen. Ook hiervoor is een goede waterkwaliteit vereist. Tenslotte vereisen ook recreatieve functies en wonen aan het water een goede waterkwaliteit. De fosfaatbelasting (P-belasting) van een plas bepaalt in grote mate de toekomstige waterkwaliteit (Van Liere & Jonkers, 2002). Wateren zoals meren en plassen kunnen verschillende verschijningstoestanden hebben, de uitersten zijn een helder en plantenrijk water aan de ene kant en een troebel, algenrijk en plantenarm water aan de andere kant. Bepalende factor voor deze toestand is de nutriëntenbelasting. Onder invloed van een toenemende nutriëntenbelasting kan helder water omslaan in een troebel systeem. Dit is de weg heen in Afbeelding 3.1. De belasting waarbij de omslag optreedt is de kritische belasting voor helder-troebel. Omgekeerd kan een troebel water ook helder worden bij de reductie van de nutriëntenbelasting. Dit gebeurt echter niet op hetzelfde moment als de omslag van helder naar troebel. De reden hiervoor is dat zowel de heldere als de troebele toestand min of meer stabiel zijn, het systeem biedt weerstand tegen de overgang van de ene toestand naar de andere. Dit is de weg terug in onderstaande afbeelding, de kritische grens voor troebel-helder ligt lager. Voor het verschil tussen beide kritische grenzen zijn meerdere mechanismen verantwoordelijk. Een centrale rol daarin spelen de waterplanten in relatie tot algen, watervlooien en vis, oftewel het voedselweb. Er zijn op basis van de kritische grenzen 3 trajecten te onderscheiden in de afbeelding: - I: belasting onder laagste kritische grens, het water bevindt zich in de heldere toestand; - II: belasting tussen kritische grenzen, het water is helder of troebel; - III: belasting boven hoogste kritische grens, het water is troebel. Afbeelding 3.1. Ecologische toestand en kritische belasting Helder en plantenrijk I heen II III I: goede toestand, belasting onder laagste kritische grens II: goed óf slecht, belasting tussen kritische grenzen III: slecht, belasting boven hoogste kritische grens Troebel terug nutriëntenbelasting In dit hoofdstuk wordt de fosfaatbelasting van een mogelijke plas in GMN bepaald en afgezet tegen referentiewaarde voor de kritische belasting. Als referentiewaarde voor de kritische fosfaat-belasting wordt uitgegaan van de kritische belasting die door Waternet voor Botshol, een watersysteem met een vergelijkbare hydrologie, bepaald is. De onderste grens van de kritische belasting bedraagt voor Botshol 0,8 mg P m 2 dag -1, de bovenste grens 1,2 mg P m 2 dag -1. Voor ondiepe, slootachtige systemen (waar in het opgehoogde oostelijk deel van Stategie Plas (alternatief direct) sprake van is) geldt overi- UT479-2 Functiecombinatie natuur en water Groot Mijdrecht-Noord definitief d.d. 7 juni 2006