Niet-technische samenvatting Milieueffectrapport



Vergelijkbare documenten
Varkensbedrijf Kodeva te Torhout

Deel 10. Niet-technische samenvatting PRMER-0018

Pluimveehouderij met stalruimte voor stuks pluimvee te Assenede ten gevolge van een hernieuwing van de milieuvergunning

INFORMATIEVERGADERING 19/06/2012

Hervergunning, uitbreiding en wijziging van een veeteeltbedrijf en biogasinstallatie

Uitbreiding milieuvergunning pluimveehouderij. NV Sininvest, Moorslede (Roeselare)

Goedkeuringsverslag milieueffectrapport

Ontheffing tot het opstellen van een MER. ontheffingsbeslissing. Project: Omvorming en Samenvoeging van 2 veeteeltbedrijven.

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en hernieuwing van een gemengd veeteeltbedrijf in Ieper

Ontheffing tot het opstellen van een MER

Milieueffectrapport voor het uitbreiden van een varkensbedrijf

Ontheffing tot het opstellen van een MER

AMV/ /1001/B. Ministerieel besluit houdende uitspraak over een aanvraag tot afwijking

Project-MER verslag Goedkeuring milieueffectrapport

Wiga NV: uitbreiding van een varkenshouderij tot varkens te Heuvelland

Milieueffectrapport voor een varkensbedrijf met varkensplaatsen in de toekomstige situatie te Heuvelland

VLAAMSE GEMEENSCHAP AMV/ /1000

De Berghoeve bvba Zoutleeuw

Milieueffectrapport voor een gemengd landbouwbedrijf met stalruimte voor legkippen en 50 runderen

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van het gemengd veeteeltbedrijf Danny Delcroix

Richtlijnen milieueffectrapportage. Hernieuwing van de milieuvergunning voor een pluimveehouderij met stalruimte voor leghennen (Vanthournout)

NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING. Project-MER MER Varcap, Verrebroek

OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN DE BVBA VEVAR MET BETREKKING TOT EEN VARKENSBEDRIJF, GELEGEN IN 2321 HOOGSTRATEN (MEER), SLUISKENSWEG 10.

Varkenshouderij: Wat zijn de nieuwe wettelijke kantlijnen? En de gevolgen? 24 november 2017 Ir Isabelle Vermander gsm 0497/

Besluit van de Deputatie

Vlaamse Regering : ~ AMV /1 004/B

Een overzicht van de mer-procedure en bespreking van de terinzagelegging van de kennisgeving

Ontheffing tot het opstellen van een MER

Scopingsadvies Project-MER Verandering van een varkenshouderij DGST BVBA in Lille

Vlaamse Regering AMV/ /1002

Varkensbedrijf Snels te Hoogstraten

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen. Pascal Van Ghelue Geograaf Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen

RECENTE EVOLUTIES IN HET VLAAMSE GEURBELEID

Uitbreiding slachtkuikenbedrijf Van Bijsterveldt tot slachtkuikens te Ravels. Initiatiefnemer: 24/01/2019

Project-MER-Verslag. Project: Initiatiefnemer:

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen

Scopingsadvies Project-MER Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij : Messely Klaas te Kortrijk

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding van een veeteeltbedrijf : De Lindehoeve/Carrebrouck Koen te Diksmuide

Project-MER-Verslag. Project: Initiatiefnemer:

BIOREMEDIATIESYSTEMEN WETTELIJK KADER. Annie Demeyere Dep.L&V Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling

Richtlijnen milieueffectrapportage: Varkensbedrijf Voeder Seurynck NV

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing milieuvergunning van slachtkuikenbedrijf Pollo NV te Oud-Turnhout

Vlaamse Regering : AMV/ /1 002

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding van een bestaande varkenshouderij en exploitatie van een nieuwe pluimveehouderij te Borgloon.

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project: De uitbreiding van een varkensbedrijf tot 850 zeugen en 958 andere varkens

Bezwaarschrift aanvraag pluimveehouderij Yvan Moonen, Kriekelswarande zn Diest

11. Niet-technische samenvatting PRMER-0028 en 0029

NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING

Richtlijnen milieueffectrapportage

Vlaamse Regering.:~~~= '~~ = :n~ " "~ AMV/ /1004

Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten;

Richtlijnen voor het Project-MER Oiltanking AGT

Constructeur/fabrikant: CBgroep Opvolgteam: MIRCON bvba

BBT-conclusies intensieve pluimvee- of varkenshouderij

Oprichting varkenshouderij Banken B.V., gemeente Etten-Leur Toetsingsadvies over het milieueffectrapport

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing milieuvergunning van een slachtkuikenbedrijf. Aerts Kristof te Beerse

Gelet op het feit dat op datum van 23 november 1992 de milieuvergunningsaanvraag ontvankelijk en volledig werd verklaard of geacht;

Goedkeuring milieueffectrapport. Kerncentrale van Doel hernieuwing van de Vlarem-vergunning

BIJLAGE 2. Milieuneutrale wijziging

Verzoek tot ontheffing van het opstellen van een project-mer: Ontheffingsbeslissing. Project:

Milieueffectrapport. Van Looveren NV Noordheuvel Wuustwezel (Gooreind)

Scopingsadvies project-mer Verandering / herstructurering varkensbedrijf Suin bvba te Kruishoutem

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing van een gemengd veeteeltbedrijf in Poperinge (Watou)

AMV/ /1011 DE VLAAMSE MINISTER VAN OMGEVING, NATUUR EN LANDBOUW

AMV/000/150708/1002. Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, zoals herhaaldelijk gewijzigd;

PROVINCIE ANTWERPEN STAD HERENTALS GEMEENTE GROBBENDONK RUIMTELIJK UITVOERINGSPLAN HAZENPAD VERZOEK TOT RAADPLEGING BIJLAGE BUNDELING ADVIEZEN

U neemt een vergunde mestopslag in gebruik die hoort bij een bestaande (leegstaande) exploitatie.

Besluit van de Deputatie

De aanvraag geldt voor de realisering van het gehele project, inclusief de tussenliggende fases.

Verklaring van geen bedenkingen van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Beton Detricon. 25 Detricon. 43 Anders Beton PAS R Agro Air Concepts, Ten Hoeve Projecten BV 45 CBgroep BVBA

Niet-technische samenvatting MER

KENNISGEVING/ONTWERP-MER BIJLAGE FIGUREN FLAVIEHOEVE GCV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij VEURNE

Richtlijnen milieueffectrapportage. Uitbreiding en hernieuwing van een varkenshouderij tot varkens te Beveren- Waas

Melding Activiteitenbesluit milieubeheer

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project:

Richtlijnen milieueffectrapportage

Richtlijnen milieueffectrapportage

veranderen van milieu-inrichting Steenbergen, 28 maart 2013

Ruimtelijke onderbouwing Leveroyseweg 14, Heythuysen

Vlaamse Regering : AMV/ /1006

Verplaatsing varkenshouderij van de Geerstraat naar de Begijnenstraat te Winssen, gemeente Beuningen

Vlaamse Regering.::sm~~= '~ = " " AMV/ /1009

Richtlijnen milieueffectrapportage

Code van goede praktijk voor emissiearme stalsystemen

Lijst met geactualiseerde emissiefactoren voor ammoniak, geur en fijn stof Bijlage Richtlijnenboek Landbouwdieren

36012/38/1/A/7. De deputatie van de Provincieraad,

AMV/ /1012. Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, zoals herhaaldelijk gewijzigd;

NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING

Project-m.e.r.-screening

Hervergunning en verandering van een attractiepark

Het Varkensloket Scheldeweg Melle

Vlaamse Regering :~~~= .~~ = " '.' AMV/ /1005

Gemeente Barneveld Raadhuisplein 2 tel: (0342) Postbus 63 fax: (0342) AB BARNEVELD

Bijlage 2 Milieuneutraal veranderen

AMV/ /1007 DE VLAAMSE MINISTER VAN OMGEVING, NATUUR EN LANDBOUW, Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, zoals

VORMVRIJE M.E.R.-BEOORDELING

HOE REAGEREN OP DE KENNISGEVING VAN EEN PLAN- MILIEUEFFECTRAPPORT?

THEMADAG VAN DE VAKGROEP LANDBOUW EUREGIO SCHELDEMOND VERGUNNINGEN VAN GRENSBOEREN, WELKE MANIER VAN AANPAK?

Transcriptie:

Niet-technische samenvatting Milieueffectrapport Marc Vereecke Roesbruggestraat 57A 8691 Alveringem Milieueffectrapport voor de pluimveehouderij en het varkensbedrijf Vereecke te Alveringem PR0387 Coördinatie Milieueffectrapport BODEMKUNDIGE DIENST VAN BELGIE vzw W. de Croylaan 48 3001 Leuven-Heverlee Tel: +32 (0)16 31 09 22 Fax: +32 (0)16 22 42 06 Website: www.bdb.be Bedrijfsdeskundigen SBB-Bedrijfsdiensten Peerderbaan 21 3960 Bree Tel.: +32 (0)89 48 07 40 Fax : +32 (0)89 77 30 64 Colofon Projectnummer: P/OO/084 Realisatie: R003 Opdrachtgever: Marc Vereecke, Roesbruggestraat 57A, 8691 Alveringem Publicatiedatum: maart 2009

Inhoud DOEL VAN HET MER... 3 BEKNOPTE BESCHRIJVING VAN HET PROJECT... 4 TOETSING AAN DE MER-PLICHT... 4 RELEVANTE GEGEVENS UIT VORIGE RAPPORTAGES... 4 BETROKKEN PARTIJEN... 5 1. HET PROJECT... 7 1.1 VERANTWOORDING...7 1.2 DE BEDRIJFSINFRASTRUCTUUR...7 1.3 EXPLOITATIECYCLUS...9 2. BESCHRIJVING VAN HET STUDIEGEBIED (REFERENTIETOESTAND)... 9 3. BESCHRIJVING VAN MILIEUEFFECTEN... 11 3.1 GEURHINDER...11 3.2 VERZURING...11 3.3 VERMESTING...12 3.4 VISUELE HINDER...12 3.5 GELUIDSHINDER...13 3.6 VERSPREIDING VAN ZWEVEND STOF...13 3.7 VERSTORING VAN WATERHUISHOUDING...13 3.8 VERONTREINIGING VAN DE BODEM...14 3.9 VERONTREINIGING VAN OPPERVLAKTEWATER...14 3.10 KLIMAATSVERANDERING...14 3.11 VERSPREIDING VAN BESTRIJDINGSMIDDELEN...15 3.12 VERANDERING VAN BIODIVERSITEIT...15 3.13 VERKEERSHINDER...15 4. EINDCONCLUSIE MILIEUEFFECTEN M.B.T. HET PROJECT... 16 5. VOORSTELLEN VAN MILDERENDE MAATREGELEN... 17 5.1 GEURHINDER...17 5.2 VERZURING...18 5.3 VERMESTING...18 5.4 VISUELE HINDER...19 5.5 GELUIDSHINDER...22 5.6 VERSPREIDING VAN ZWEVEND STOF...22 5.7 VERSTORING VAN WATERHUISHOUDING...23 5.8 VERONTREINIGING BODEM...23 5.9 VERONTREINIGING OPPERVLAKTEWATER...23 5.10 KLIMAATSVERANDERING...24 5.11 VERSPREIDING VAN BESTRIJDINGSMIDDELEN...24 5.12 VERANDERING VAN BIODIVERSITEIT...25 5.13 VERKEERSHINDER...25 BIJLAGE 1: VERKLARENDE WOORDENLIJST... 26 BIJLAGE 2: LITERATUURLIJST... 28 BIJLAGE 3: FIGUREN... 33 BODEMKUNDIGE DIENST 2/37

Doel van het MER Een milieueffectrapport (MER) is een openbaar document, waarin van een voorgenomen activiteit en van redelijkerwijs in beschouwing te nemen alternatieven, de te verwachten gevolgen voor het milieu in hun onderlinge samenhang op een systematische en zo objectief mogelijke wijze beschreven worden. Een MER is een informatief, beslissingsondersteunend instrument en geen beslissingsinstrument. De beslissing die genomen wordt door de bevoegde overheid omtrent het al dan niet toelaten of vergunnen van een m.e.r.-plichtig project, houdt ook rekening met andere sectoren (sociale, economische en technische belangen) en met openbare inspraak. Het m.e.r.-proces is toegankelijk voor publieke inspraak. Dit gebeurt in de beginfase van het m.e.r.-proces door middel van een kennisgevingsdossier. Het kennisgevingsdossier bevat naast een beschrijving van het project zelf, eveneens een beschrijving van de ruimtelijke situering, van de bestaande vergunningstoestand en van de toestand zoals die bij de hernieuwing zal worden aangevraagd. Daarnaast beschrijft het kennisgevingsdossier de mogelijke alternatieven met hun voor- en nadelen en geeft het aan welke alternatieven in het MER verder onderzocht zullen worden. Een laatste luik van het kennisgevingsdossier betreft de inhoudelijke aanpak die bij de opmaak van het milieueffectrapport zal gevolgd worden. Het kennisgevingsdossier voor het landbouwbedrijf Marc Vereecke is door de Dienst Mer van de afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE) volledig verklaard op 15 september 2008. De terinzagelegging bij het gemeentebestuur van Alveringem liep van 29 september tot 28 oktober 2008. Deze terinzagelegging werd op gepaste wijze aan de bevolking aangekondigd. Er werden geen inspraakreacties ontvangen. Parallel werden de adviezen bij de administraties en openbare besturen gevraagd. De adviezen en inspraakreacties werden mee verwerkt in de richtlijnen specifiek voor dit milieueffectrapport opgesteld door de Dienst Mer d.d. 17 november 2008. Deze richtlijnen zijn raadpleegbaar via de website van de Dienst Mer (www.mervlaanderen.be). Na het kennisgevingsdossier wordt het eigenlijke MER opgesteld in 2 fasen. Een eerste fase betreft de opmaak van een ontwerptekst MER, de tweede fase betreft de opmaak van het eigenlijke MER. Beide fasen zijn niet toegankelijk voor publieke inspraak. De MER-makers zullen echter voor hun informatieverzameling beroep doen op de kennis en inventarisaties van milieuverenigingen, gemeenten, De rol van de aangesproken instanties is meestal passief en beperkt zich tot het verstrekken van de gevraagde gegevens. In de ontwerptekst MER worden, naast de projectbeschrijving, de ruimtelijke situering en de vergunningstoestand (zoals bij de kennisgeving), nu ook de milieueffecten als gevolg van het project en de alternatieven uitgebreid onderzocht. Tevens worden de milderende maatregelen aangegeven die de initiatiefnemer voorziet om de milieueffecten te beperken. Bij ontvangst van de ontwerptekst MER vraagt de Dienst Mer advies aan de verschillende betrokken administraties en formuleert de opmerkingen op de ontwerptekst MER om tot het eigenlijke MER te komen. Nadat alle door de Dienst Mer geformuleerde opmerkingen op voldoende wijze werden ingevuld en het eigenlijke MER goedgekeurd verklaard werd, wordt het rapport openbaar gemaakt. Vanaf dan kunnen de kennisgeving, het project- MER, de richtlijnen en het goedkeuringsverslag, ten allen tijde geraadpleegd worden bij de Afdeling Milieu-, Natuuren Energiebeleid, Dienst Mer. Na het doorlopen van de m.e.r.-procedure is inspraak opnieuw mogelijk. Tijdens de periode van openbaarheid voorzien bij een milieuvergunningsaanvraag heeft de burger inzage in het MER en het aanvraagdossier (30 kalenderdagen voor een MER bij een milieuvergunningsaanvraag). De burger kan schriftelijk of mondeling bezwaren indienen bij het College van Burgemeester en Schepenen. Indien de bezwaren binnen de gestelde termijn ingediend zijn, worden ze ontvankelijk verklaard. Na afsluiting van het openbaar onderzoek maakt het College een procesverbaal op van de ontvangen meningen en schriftelijke bezwaren. Mits motivatie kan het College een bezwaar echter ongegrond verklaren. De burger kan dus het MER gebruiken om zijn bezwaren te staven, de beslissende overheid (gemeente of provincie) kan het MER gebruiken o.a. om een bezwaar te weerleggen maar ook en vooral om haar beslissing te ondersteunen (zowel in geval van vergunning als weigering). Ter verduidelijking wordt hieronder een schematisch overzicht van de gehele MER-procedure weergegeven (met vermelding van de wettelijk vastgelegde termijnen). BODEMKUNDIGE DIENST 3/37

Beknopte beschrijving van het project Het project omvat de verderzetting en uitbreiding van een pluimvee- en varkensbedrijf, gelegen te Roesbruggestraat 57A in Alveringem. Momenteel is het bedrijf vergund voor 687 varkens (545 zeugen, 2 beren en 140 andere varkens) en 55.000 leghennen tot 2025. In de toekomstige situatie wenst het bedrijf uit te breiden met 1.920 vleesvarkens, zodat een totaal bekomen wordt van 2.607 varkens en 55.000 leghennen. Hiervoor wenst het bedrijf een bijkomende vleesvarkensstal te bouwen, die ammoniakemissiearm wordt uitgevoerd en voorzien is van een biologische luchtwasser volgens het systeem S-1 ( Biologisch luchtwassysteem 70 % of hogere emissiereductie ), zoals beschreven in de lijst Best beschikbare reductietechnieken voor ammoniakemissiereductie uit stallen, van 13 maart 2004. Toetsing aan de MER-plicht De exploitant-initiatiefnemer baat de veeteeltinrichting uit, gelegen te Alveringem. De exploitant-initiatiefnemer wenst een verderzetting van de vergunning voor zijn bedrijf te bekomen evenals een aanpassing van de huidige vergunning. Het bedrijf is volgens het Gewestplan (KB. van 28.12.72 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerpgewestplannen en gewestplannen) gelegen in landschappelijk waardevol agrarisch gebied (figuur 1-4). Volgens het Besluit van de Vlaamse Regering houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage 10.12.2004 (BS 17/02/2005, Art.2 1 en Bijlage II, categorie 1 e), van kracht sedert 17/02/2005) is een milieueffectenrapport vereist alvorens een nieuwe milieuvergunning kan aangevraagd worden indien de vergunde capaciteit voor een gemengde intensieve varkenshouderij voor varkens van meer dan 20 kg de verhouding van het aantal zeugen t.o.v. de drempel van 900 stuks en het aantal andere varkens dan zeugen t.o.v. 3.000 stuks groter is dan 1. Het geplande project omvat 545 zeugen en 2062 andere varkens. De drempel bedraagt bijgevolg 1,29 zodat een milieueffectenrapport vereist is voor de varkenshouderij van het bedrijf. Aangezien het bedrijf gelegen is in (landschappelijk waardevol) agrarisch gebied en stalruimte heeft voor minder dan 60.000 leghennen, is het bedrijf volgens het Besluit niet MER-plichtig voor de leghennen. Het milieueffectenrapport is bedoeld om gevoegd te worden bij de milieuvergunningsaanvraag van de mer-plichtige activiteit, met name een varkenshouderij met 545 zeugen en 2062 andere varkens. Tevens kan het MER dienstig zijn bij de aanvraag van de stedenbouwkundige vergunning, nodig voor de bouw van de bijkomende mestvarkensstal. Relevante gegevens uit vorige rapportages Er werd in het verleden nog geen MER-rapport opgesteld voor het betreffende bedrijf te Alveringem. BODEMKUNDIGE DIENST 4/37

Betrokken partijen Initiatiefnemer uitbater Marc Vereecke Roesbruggestraat 57 A 8691 Alveringem Tel: 057/30.09.85 Samenstelling en taakverdeling van team van deskundigen Conform artikel 4.3.6 van het MER-decreet van 18 december 2002 moet de initiatiefnemer een beroep doen op een team van erkende MER-deskundigen onder leiding van een MER-coördinator. De initiatiefnemer stelt aan de MERcoördinator alle relevante informatie ter beschikking die voorhanden is. Hij verleent alle medewerking opdat de MERcoördinator zijn taak naar behoren kan vervullen. De initiatiefnemer kiest de deskundigen uit een lijst van erkende onafhankelijke specialisten in één of andere milieudiscipline, derwijze dat in de werkgroep de milieueffecten, eigen aan het geplande project, doeltreffend onderzocht kunnen worden. Voor dit project werden erkende deskundigen voor de disciplines bodem (pedologie en geologie), water (oppervlaktewater en grondwater) en lucht in het team van deskundigen opgenomen. Volgende MER-deskundigen zullen hun medewerking aan dit milieueffectrapport verlenen: Discipline Erkend deskundige Coördinaten Verantwoordelijk voor Bodem Frank Elsen Erkenning MB/MER/EDA/641-A geldig tot 31/08/2010 Bodemkundige Dienst van België W. De Croylaan 48 3001 Heverlee Water Frank Elsen Erkenning MB/MER/EDA/641-B geldig tot 31/08/2010 Bodemkundige Dienst van België W. De Croylaan 48 3001 Heverlee Lucht Kris van Dijck Erkenning MB/MER/ EDA/524-V3 geldig tot 01/12/2013 Testeltsesteenweg 120 3271 Scherpenheuvel-Zichem Alle onderdelen van het MER mbt de discipline bodem Alle onderdelen van het MER mbt de discipline water Alle onderdelen van het MER mbt de disipline lucht Coördinatie Frank Elsen Bodemkundige Dienst van België W. De Croylaan 48 3001 Heverlee Alle onderdelen van het MER Al de vereiste disciplines zijn vertegenwoordigd om de milieueffecten, eigen aan het geplande project doeltreffend te onderzoeken. De disciplines waarvoor geen deskundige is aangetrokken, fauna en flora, geluid, landschap en mens, zullen door de coördinator behandeld worden. De coördinator staat in voor de gegevensoverdracht tussen de verschillende disciplines. De erkende deskundigen worden verder bijgestaan door een aantal interne deskundigen: BODEMKUNDIGE DIENST 5/37

Hoedanigheid Intern deskundige Coördinaten Initiatiefnemer Marc Vereecke Roesbruggestraat 57 A 8691 Alveringem Bedrijfsdeskundige An Maes SBB-bedrijfsdiensten Witte Molenstraat 45 8200 Brugge Dit team van deskundigen wordt bijgestaan door volgende medewerkers van de Bodemkundige Dienst van België, W. De Croylaan 48, 3001 Heverlee voor alle disciplines en coördinatie: - Isabella Taes - Wouter Beliën Zij werken aan alle onderdelen van het MER. BODEMKUNDIGE DIENST 6/37

1. Het project 1.1 Verantwoording De exploitant en tevens initiatiefnemer, Marc Vereecke, baat een bestaande veeteeltinrichting uit (pluimveehouderij samen met varkenshouderij), gelegen te Alveringem. De vergunning voor o.a. het houden van dieren loopt nog tot 3/03/2025. Echter, in het kader van de recente wijziging van het mestdecreet wenst de exploitant de vergunning van het bedrijf uit te breiden, zodat hij een nieuwe milieuvergunning dient aan te vragen. Tot nog toe produceert het bedrijf biggen die voor een zeer groot deel afgevoerd worden, verkocht, en niet op het bedrijf worden afgemest. Het bedrijf wenst in de toekomst meer voortgebrachte biggen zelf af te mesten zodat terug van een gesloten varkensbedrijf kan gesproken worden, hetgeen hygiënisch voordeel heeft door minder insleep van ziektes bij verplaatsing van biggen naar derden. De exploitant wil tevens van de gelegenheid van de uitbreiding gebruik maken om een hernieuwing van de lopende vergunningen aan te vragen gelet op het feit dat er toch de nodige investeringen gebeuren om deze uitbreiding mogelijk te maken. In de nieuwe situatie wordt een nieuwe mestvarkensstal gebouwd voor 1.920 mestvarkens zodat het bedrijf plaats zal bieden aan 2.607 stuks varkens en 55.000 stuks legkippen. In de nieuwe situatie zal de nieuwe infrastructuur emissie-arm wordt uitgevoerd en zal volgens het Mestdecreet mestverwerking gebeuren à rato van 125 % van de uitbreiding. Vermits zoals eerder aangetoond het bedrijf als dusdanig m.e.r.-plichtig wordt, dient een milieueffectrapport te worden opgesteld in het kader van de vergunningsaanvraag. Het niet bekomen van een vergunning betekent het stopzetten van de activiteiten na het verlopen van de bestaande vergunningen (de huidige milieuvergunningen lopen tot respectievelijk 3 maart 2025 (vergunning bedrijf Alveringem uitgezonderd diepe grondwaterwinning), en 8 maart 2014 (vergunning diepe grondwaterwinning/vergunning op proef)) met verlies van inkomen voor de uitbater. 1.2 De bedrijfsinfrastructuur Huidige bedrijfsinfrastructuur De bedrijfsgebouwen bestaan uit een bedrijfswoning, 1 kippenstal, 2 varkensstallen, een mestloods voor de opslag van gedroogde kippenmest, een bovengrondse mestsilo voor de opslag van varkensmengmest, een berging (vast aan varkensstal 2) die dient als bureel en garage en een tweede berging (eveneens vast aan varkensstal 2) met 4 vaten waarin 1.000 l olie wordt opgeslagen alsook een tank met 6.000 l stookolie (bovengronds, ingekuipt). Daarnaast bevindt zich het noodstroomaggregaat in deze berging, bestaande uit 2 motoren (56 kw + 70 kw) die een gezamenlijke electriciteitsproductie leveren van 126 kw (zie figuur 2-1a). Naast de brandstof opgeslagen in de berging, zijn nog de volgende brandstoftanks op het bedrijf aanwezig: 2 tanks met elk 1.200 l stookolie in de berging met bureel en garage, 1 tank met 2.000 l stookolie in varkensstal 2, 1 tank met 3.000 l mazout tegen varkensstal 1 en 1 ondergrondse tank met 5.000 l stookolie bij de bedrijfswoning. Er zijn 15 voedersilo s op het bedrijf aanwezig met een gezamenlijke inhoud van +/- 306 ton. Bij varkensstal 2 is ook een grondwaterwinning aanwezig vergund voor een debiet van 5.475 m³/jaar. Achter de leghennenstal bevindt zich nog een open vijver van 25 op 15 m, 1 meter diep, waarin het regenwater van de daken van de kippenstal en de mestloods wordt geleid. Er wordt geen water gebruikt uit deze open vijver. In de toekomstige situatie wordt deze vijver dichtgegooid en vervangen door de lagune. Naast varkensstal 1 zijn 4 regenwaterputten van elk 20 m³ aanwezig die het regenwater afkomstig van het dak van de stal opvangen voor gebruik als reinigings- en drinkwater in de varkensstallen. Links van de bedrijfswoning bevindt zich een betonnen oprit die overgaat in een betonnen erfverharding aanwezig die doorloopt tot aan varkensstal 2. Tussen de stallen bestaat de erfverharding uit waterdoorlatende steenslag. BODEMKUNDIGE DIENST 7/37

In de bestaande leghennenstal is een legbatterijsysteem voorzien. Het betreft een systeem met etagelegbatterijen. De batterijen zijn voorzien van een voederketting en een eierverzamelband. Onder de batterijen bevindt zich een mestband. Over deze mestband wordt lucht geblazen om de mest al gedeeltelijk te drogen. Deze voorgedroogde mest wordt via een transportband over een droogtunnel gebracht die de mest op een droge stofgehalte brengt van ongeveer 80-85%. Deze gedroogde mest wordt vervolgens opgeslagen in de mestloods (gedurende maximaal 6 maanden) om daarna geëxporteerd te worden naar Frankrijk. In de kippenstal is ook nog een eierlokaal aanwezig en een opslagruimte voor 30 ton eieren. Voor de varkens zijn in de huidige situatie 2 stallen voorzien. Varkensstal 1 en varkensstal 2 zijn met elkaar verbonden via een dienstgang die indien nodig kan open gezet worden zodat passage mogelijk is. Varkensstal 1 bestaat uit een loods en 3 ammoniakemissiearme stalsystemen, nl. V-1.2., V-2.2 en V-3.1. Het eerste gedeelte van varkensstal 1 huisvest de biggen, die worden gehouden in 96 biggenbatterijen volgens het systeem V-1.2. met ondiepe mestkelders met water- en mestkanaal. Daarnaast bevinden zich 160 kraamhokken volgens het ammoniakemissiearme systeem V-2.2 met ondiepe mestkelders met mest- en waterkanaal. Tot slot zijn er 84 boxen voor guste en dragende zeugen volgens het systeem V-3.1. met smalle mestkanalen met metalen driekantroostervloer. Er zijn dan ook nog 2 berenhokken aanwezig. Naast varkensstal 1 is nog een mestput aanwezig van 36 m³ waarlangs de mest uit de mestkanalen wordt overgepompt naar de bovengrondse mestsilo. Varkensstal 2 bevindt zich tussen varkensstal 1 en de leghennenstal en is een conventionele (dus nietammoniakemissiearme) zeugenstal met gewone mestkelder. Deze stal bevat 16 kraamhokken met bijhorende biggenbatterijen, 94 zeugenboxen (76 zeugenboxen voor jonge zeugen en 18 zeugenboxen voor guste en dragende zeugen), 4 hokken voor groepshuisvesting van telkens 12 jonge zeugen, 1 hok voor 16 jonge zeugen en 5 hokken voor groepshuisvesting van zeugen (met plaats voor in het totaal 267 zeugen). Varkensstal 2 bevat meer dan 50% rooster en bezit mechanische verluchting met vertikale uitstoot met de uilaatopening minder dan 0,5 m boven de nok zonder pet. Toekomstige bedrijfsinfrastructuur In de geplande situatie wordt een bijkomende mestvarkensstal geplaatst die plaats biedt voor 1.920 vleesvarkens. Deze komt achter de leghennenstal en een gedeelte van varkensstal 2 te liggen (zie figuur 2-1b). De mestvarkensstal zal ammoniakemissiearm uitgevoerd worden volgens systeem S-1 (Biologisch luchtwassysteem 70% of hogere emissiereductie). Er zal een centraal luchtkanaal aangelegd worden voor afzuiging. Onder de stal zal een mestkelder worden aangelegd van 1.580 m³. De verharding (waterdoorlatende steenslag) die zich tussen varkensstallen 1 en 2 bevindt wordt doorgetrokken tot aan de nieuwe mestvarkensstal. Daarnaast zullen er 3 bijkomende silo s geplaatst worden naast deze nieuwe mestvarkensstal, met elk een inhoud van 20 ton. De open vijver achter de leghennenstal wordt dichtgegooid en vervangen door een open rechthoekige lagune met een inhoud van 800 m³, die naast de nieuwe mestvarkensstal zal komen te liggen (zie figuur 2-1b). Naar deze lagune zal het opgevangen regenwater afkomstig van de leghennenstal, varkensstal 2, de nieuwe vleesvarkensstal en de mestloods worden afgeleid. Tevens zal het regenwater in de lagune worden aangevuld met oppervlaktewater uit de Ijzer. De lagune zal worden aangesloten op een ontijzeringsinstallatie, een lavafilter en een kokosfilter om voldoende kwaliteitsvol water te bekomen als drink- en reinigingswater voor de varkens en kippen. Het is de bedoeling om met dit systeem de totale waterbehoefte te dekken zodat niet langer dient gebruik gemaakt te worden van het kwaliteitsvolle grond- en leidingwater. De 4 regenwaterputten van elk 20 m³ naast varkensstal 1 zullen behouden blijven voor opvang en gebruik van het regenwater afkomstig van het dak van varkensstal 1. Eén van de motoren van het noodstroomaggregaat wordt verwijderd zodat enkel de motor met een vermogen van 56 kw over blijft. De stookolietank van 6.000 l in de berging met het noodstroomaggregaat wordt vervangen door een tank van 1.200 l. Voor de rest blijft de toekomstige bedrijfsinfrastructuur hetzelfde als de huidige. BODEMKUNDIGE DIENST 8/37

1.3 Exploitatiecyclus Huidige exploitatiecyclus De leghennen worden op een leeftijd van 17 weken geleverd. Op een leeftijd van 76 weken worden de hennen afgezet als soepkippen. Gedurende deze periode van 55 weken (=cyclus van bijna 13 maanden) leggen de hennen ongeveer 290 eieren. Na de afvoer van de soepkippen wordt de stal grondig gereinigd. Dit gebeurt enkel droog: de stal wordt uitgeblazen en er worden geen water of chemische producten gebruikt. De gedekte zeugen worden eerst gehouden in zeugenboxen. Na maximaal 4 weken, wanneer zij getest werden en drachtig blijken, worden zij overgeplaatst naar de hokken voor groepshuisvesting. Vóór het einde van de drachtduur van ongeveer 115 dagen worden de zeugen verplaatst naar de kraamhokken, waar zij in optimale omstandigheden kunnen werpen. De biggen worden op een leeftijd van ongeveer 4 weken gespeend en naar de biggenbatterijen gebracht. De zeug gaat terug naar de zeugenstal voor een volgende dekking. Wanneer de biggen 10 weken oud zijn, worden zij verkocht aan de biggenhandel of een vleesvarkenshouderij. Na iedere ronde worden de kraamstal en de biggenbatterij grondig gereinigd met gebruik van inweekschuimproducten (Topfoam) voor ontsmetting en reiniging en gebruik makend van een hoge drukreiniger. Toekomstige exploitatiecyclus In de geplande situatie blijft de exploitatiecyclus hetzelfde, met het verschil dat 35 tot 40% van de biggen van 10 weken oud op het bedrijf zelf zullen afgemest worden (in de nieuwe mestvarkensstal). De overige 60-65% van de biggen worden verkocht aan de biggenhandel of een vleesvarkenshouderij. Na iedere ronde wordt ook de vleesvarkensstal grondig gereinigd. 2. Beschrijving van het studiegebied (referentietoestand) Het bedrijf bevindt zich in de gemeente Alveringem en is gelegen in landschappelijk waardevol agrarisch gebied. De exploitant heeft geen bedrijfseigen cultuurgronden in eigendom. De afstand tussen het bedrijf en verschillende zones volgens het gewestplan bedraagt (figuur 1-4): Zone Landschappelijk waardevol agrarisch gebied Woongebied met landelijk karakter Woonuitbreidingsgebied Parkgebied Ambachtelijke bedrijven en KMO s Woongebied Gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut Afstand tot het centrum van het bedrijf 0 m 710 m 690 m 940 m 1.420 m 1.390 m 1.370 m BODEMKUNDIGE DIENST 9/37

De potentieel gevoelige locaties in de buurt van het bedrijf zijn: Locatie Woonhuizen in nabije omgeving Relictzones, Ankerplaatsen en Puntrelicten Potentieel gevoelige factor verstoring door geur-, geluids- & stofhinder visuele hinder Afstand ten opzichte van het bedrijf - dichtstbijzijnd bedrijfsvreemd woonhuis op 220 m (horend bij een landbouwbedrijf) - 1 bedrijfsvreemde woning binnen een straal van 250 m - ankerplaats Ijzer tussen de Frans-Belgische grens en Elzendamme, Poperingse Vaart op 210 m. Deze ankerplaats maakt deel uit van de relictzone Ijzervallei, gelegen op 260 m. - Puntrelicten Kasteelhoeve Beveren en Dorpskern Beveren op respectievelijk 260 m en 990 m. Locatie volgens Gewestplan: Woongebied verstoring door geur- & geluidshinder Parkgebied geurhinder - op 940 m - woonuitbreidingsgebied en woongebied met landelijk karakter op respectievelijk 690 m en 720 m, woongebied op min. 1.370 m. Biologisch waardevolle vegetatie Ijzer verzuring, vermesting verontreiniging van oppervlaktewater - zeer waardevolle eenheid op 790 m (houtkant of oude heg) - waardevolle eenheid op 100 m (bomenrij met dominantie van linde) - op 500 m VEN-gebied verzuring, vermesting - VEN-gebied Ijzervallei op 960 m Roesbruggestraat, dorpskernen van Beveren en Roesbrugge-Haringe verkeershinder - openbare wegen naar en van het bedrijf Weiden & akkers Vermesting - in ruimere omgeving BODEMKUNDIGE DIENST 10/37

3. Beschrijving van milieueffecten 3.1 Geurhinder Een duidelijk wettelijk kader met betrekking tot meting en evaluatie van geuruitstoot is momenteel onbestaande in Vlaanderen. De zogenaamde afstandsregels vormen een afgeleide norm die een te respecteren afstand aangeeft tot bepaalde zones teneinde hinder te vermijden. In dit milieueffectrapport worden de afstandsregels besproken zoals die in Vlaanderen bestaan. In deze studie werd eveneens een evaluatie van de geurverspreiding gemaakt met behulp van het IFDM geurverspreidingsmodel van de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO). Dit model houdt rekening met de variaties in windrichting en windsnelheid gedurende een gans jaar en kan op die manier berekenen hoeveel procent van de tijd er op een bepaalde plaats een geur kan waargenomen worden. Besluit: Het bedrijf voldoet aan de Vlarem II-afstandsregels zowel in de huidige als de geplande situatie. In de geplande situatie neemt de geuremissie van het bedrijf toe met 43.622 OU E /s. Dit is een stijging van 54% t.o.v. de huidige situatie. Bij de geurmodellering als geïsoleerd gelegen bedrijf ligt er in beide situaties (huidig + gepland) 2.071 are geurgevoelig gebied in de zone met een geurconcentratie van meer dan 1,5 OU E /m³ in meer dan 2% van de tijd. De geurmodellering als bronnencluster toont in de huidige situatie 6 huizen die binnen de zone liggen met een geurconcentratie van meer dan 10 OU E /m³ in meer dan 2 % van de tijd. In de geplande situatie gaat het om 8 huizen. Voor deze huizen is er een significant negatief effect m.b.t. geurhinder. 4 huizen in de huidige situatie en 7 huizen in de geplande situatie kennen een matig negatief effect (geurconcentratie tussen 5 OU E /m³ en 10 OU E /m³ in meer dan 2 % van de tijd) en 5 huizen in de huidige situatie en 3 huizen in de geplande situatie kennen een gering negatief effect m.b.t. geur (geurconcentratie tussen 3 OU E /m³ en 5 OU E /m³ in meer dan 2 % van de tijd). Daarnaast ligt er voor beide situaties nog geurgevoelig gebied binnen de zones met een geurconcentratie tussen 5 OU E /m³ en 10 OU E /m³ en tussen 3 OU E /m³ en 5 OU E /m³ in meer dan 2 % van de tijd. Voor de geplande situatie gaat het telkens om grotere oppervlaktes. Uit het significantiekader volgt dan ook een significant negatief effect voor het thema geurhinder in de huidige situatie. In de geplande situatie blijft dit significant negatief effect bestaan en nemen de negatieve effecten nog toe. Dit betekent dat de milieueffecten in beide situaties enkel aanvaardbaar zijn mits dwingende milderende maatregelen. De geurcontouren reiken ook tot over de Franse grens, voornamelijk de contouren van de modellering als geïsoleerd gelegen bedrijf. Binnen deze zones worden echter geen geurgevoelige gebieden verwacht, zodat er ook geen noemenswaardige geureffecten op Frans grondgebied verwacht worden. 3.2 Verzuring De ammoniakuitstoot uit de stallen, verantwoordelijk voor verzuring, bedraagt voor het bedrijf 5.520 kg per jaar in de huidige situatie en 7.824 kg per jaar in de geplande situatie. Deze verzurende stoffen in de lucht komen op de bodem terecht en leiden tot een verstoring van het bodemmilieu. Bossen en natuurgebieden zijn het kwetsbaarst ten aanzien van verzuring. Landbouwgronden worden kunstmatig geneutraliseerd (bekalking). In dit milieueffectrapport werd aan de hand van een Nederlandse rekenmethode bepaald welke de bijdrage van het bedrijf is met betrekking tot de verzuring van het milieu. Naarmate we verder van het bedrijf verwijderd zijn, neemt de depositie snel af. BODEMKUNDIGE DIENST 11/37

Besluit: Ten gevolge van de ammoniakdepositie door het bedrijf is er een overschrijding van de kritische last van een eiken-haagbeukenbos (zeer waardevol en zeer verzuringsgevoelig) voor minder dan 30%, in zowel de huidige als geplande situatie. De cultuurgraslanden Hp (minder waardevol) en Hpr (waardevol) zijn zo goed als ongevoelig voor verzuring. De ammoniakdepositie door het bedrijf bedraagt minder dan 50% van de kritische last voor Hp en Hpr in de huidige situatie en meer dan 50% voor Hpr in de geplande situatie. Er bevindt zich een waardevolle bomenrij met dominantie van linde (code kbt) binnen de contour waarin de ammoniakdepositie door het bedrijf groter is dan 50% van de gemeentelijke ammoniakdepositie. Op basis van deze laatste bevinding zouden volgens het significantiekader de milieueffecten voor het thema verzuring zowel in de huidige als geplande situatie als matig negatief beoordeeld worden. Aangezien het hier echter een licht verzuringsgevoelige bomenrij betreft, die relatief beperkt is in oppervlakte, en rekening houdend met alle deelaspecten van dit thema, wordt voor het thema verzuring een gering negatief effect toegekend voor beide situaties. Dit betekent dat de negatieve milieueffecten aanvaardbaar worden geacht en geen milderende maatregelen worden nodig geacht. 3.3 Vermesting Besluit: Zowel in de huidige als geplande situatie wordt voldaan aan de mestverwerkingsplicht (via export van de kippenmest en verwerking van varkensmest in een Biogas-installatie). Het bedrijf beschikt niet over bedrijfseigen cultuurgronden. De mestopslag voldoet echter niet aan de wettelijke bepalingen volgens Vlarem II: er zijn geen peilbuizen aanwezig voor het uitvoeren van grondwateronderzoek terwijl de mestopslagcapaciteit in de mestloods en de bovengrondse mestsilo meer dan 1.000 m³ bedraagt. Bovendien houdt het bedrijf een risico in naar vermesting doordat mestresten op de verharde oppervlakte vóór de mestloods niet onmiddellijk en volledig worden verwijderd. Er wordt dan ook een significant negatief effect toegekend m.b.t vermesting, zowel voor de huidige als geplande situatie. Dit betekent dat de milieueffecten mbt vermesting enkel aanvaardbaar zijn mits dwingende milderende maatregelen. Indien in de toekomst voldaan wordt aan de wettelijke bepalingen volgens Vlarem II en de verharde oppervlakken snel en goed gereinigd en onderhouden worden en vrij zijn van mestresten, worden de effecten van het bedrijf op vermesting als gering negatief beschouwd. Dit betekent dat de negatieve effecten dan aanvaardbaar worden geacht en niet langer milderende maatregelen worden nodig geacht. 3.4 Visuele hinder Besluit: Op dit moment wordt de landschappelijke integratie van het bedrijf onvoldoende geacht. In het open landschap valt het bedrijf duidelijk op vanuit alle richtingen. Voor het beschermd monument Kasteelhoeve Beveren, de relictzone Ijzervallei, de ankerplaats Ijzer tussen de Frans-Belgische grens en Elzendamme, Poperingse Vaart en de Roesbruggestraat wordt visuele hinder verwacht. In de geplande situatie neemt deze hinder toe door de bouw van de bijkomende vleesvarkensstal en de lagune. Bovendien zal het bedrijf bij de actualisatie van de Landschapsatlas binnen de ankerplaats Ijzerbroeken gelegen zijn. Er wordt dan ook een significant negatief effect toegekend voor het thema visuele hinder, zowel in de huidige als geplande situatie. Dit betekent dat de milieueffecten mbt visuele hinder enkel aanvaardbaar zijn mits dwingende milderende maatregelen. BODEMKUNDIGE DIENST 12/37

3.5 Geluidshinder Landbouwbedrijven voeren enkele activiteiten uit welke enige geluidshinder kunnen veroorzaken. De geluidsbronnen bestaan uit het vullen van de silo s, de ventilatoren, het verkeer en het laden en lossen van de dieren. Besluit: Ter hoogte van de dichtstbij gelegen bedrijfsvreemde woning ligt het geluidsniveau ten gevolge van het vullen van de voedersilo s 14 db(a) onder de richtwaarde voor incidentieel geluid overdag. Dit is zowel in de huidige als de geplande situatie het geval, aangezien in de geplande situatie de maximale duur voor het vullen van de voedersilo s niet wijzigt. Het geluidsniveau ten gevolge van het draaien van de ventilatoren wordt zowel in de huidige als geplande situatie bepaald door de dakventilatoren van varkensstal 2. Het geluid van de ventilatoren van de overige stallen wordt immers sterk gedempt t.o.v. dit van varkensstal 2: De gevelventilatoren van de leghennenstal geven uit op de droogtunnel, in varkensstal 1 geven de ventilatoren uit op een centraal kanaal en in de geplande nieuwe mestvarkensstal geven de ventilatoren uit op de biologische luchtwasser. Ter hoogte van de dichtsbij gelegen woning ligt het geluidsniveau 1 db(a) onder de richtwaarde voor continu geluid s nachts in landelijk gebied. Hier bovenop speelt nog het geluidsdempend effect mee van gebouwen, vegetatie, enz. dat hier niet mee is in rekening gebracht. De transporten voor het bedrijf gebeuren, met uitzondering van de export van de kippenmest, door de dorpskernen van Beveren en Roesbrugge-Haringe. Beide dorpskernen worden beschouwd als sterk gevoelig gebied. Roesbrugge-Haringe is woongebied. Beveren betreft weliswaar woongebied met landelijk karakter, maar het betreft hier geconcentreerde bebouwing (dorpskern), hetgeen beschouwd wordt als sterk gevoelig gebied. Zodoende worden de milieueffecten van het bedrijf wat betreft geluidshinder zowel in de huidige als geplande situatie als significant negatief beoordeeld. Dit betekent dat de milieueffecten mbt geluidshinder enkel aanvaardbaar zijn mits dwingende milderende maatregelen. 3.6 Verspreiding van zwevend stof Besluit: Het bedrijf plaatst steeds stoffilters op de voedersilo s bij het vullen. Het betreft hier een tijdelijke stofbron van afbreekbaar biologisch materiaal (voeder voor de dieren), die in de geplande situatie licht toeneemt omwille van het hogere voedergebruik door het hoger aantal dieren. Daarnaast bedraagt de stofconcentratie ter hoogte van de dichtstbijgelegen bedrijfsvreemde woning meer dan 5 µg/m³ onder zowel de jaargemiddelde PM 10 -grenswaarde van 40 µg/m³, de daggemiddele PM10- grenswaarde van 50 µg/m³ gedurende max. 35 dagen per jaar als de PM 2,5 -grenswaarde van 25 µg/m³ (zowel in de huidige als geplande situatie). Zodoende wordt een gering negatief effect toegekend voor het thema verspreiding van zwevend stof, zowel in de huidige als geplande situatie. Dit betekent dat de negatieve milieueffecten aanvaardbaar worden geacht en geen milderende maatregelen worden nodig geacht. 3.7 Verstoring van waterhuishouding Besluit: BODEMKUNDIGE DIENST 13/37

Het huidige werkelijke waterverbruik ligt lager dan de algemene waterverbruikcijfers. In de huidige situatie bedraagt het regenwaterverbruik minder dan de helft van de totale waterbehoefte. Het grondwater wordt gewonnen uit het Sokkelsysteem. Dit is een grondwaterlichaam waarin de watervoorraad algemeen dalend is. Op basis van deze laatste vaststelling wordt er voor de huidige situatie een significant negatief effect toegekend wat betreft het thema verstoring van de waterhuishouding. Dit betekent dat de milieueffecten mbt de verstoring van de waterhuishouding enkel aanvaardbaar zijn mits dwingende milderende maatregelen. Ook in de geplande situatie wordt het waterverbruik lager geschat dan de algemene waterverbruikcijfers. De bedoeling is om het totale waterverbruik op te vullen met alternatieve waterbronnen (hemelwater, captatiewater). Grondwater zal enkel nog gebruikt worden in noodsituaties. Hiervoor wordt een richtinggevend debiet van 2.500 m³/jaar aangegeven. Zodoende zal meer dan 50% van de totale waterbehoefte ingevuld worden met alternatieve waterbronnen. Door de opvang en het gebruik van hemelwater afkomstig van de daken van alle stallen en de mestloods wordt voldaan aan de gewestelijke stedenbouwkundige verordening. Er wordt niet verwacht dat bronbemaling zal noodzakelijk zijn bij de aanleg van de nieuwe vleesvarkensstal. Omwille van de dikke bovenliggende kleipakketten is het berekenen van de invloedsstraal van de grondwaterwinning niet relevant. Zodoende wordt in de toekomstige situatie, onder de voorwaarde dat meer dan 50% van de totale waterbehoefte wordt ingevuld met alternatieve waterbronnen, het effect op de verstoring van de waterhuishouding als gering negatief beoordeeld. Dit betekent dat de negatieve milieueffecten aanvaardbaar worden geacht en geen milderende maatregelen worden nodig geacht. 3.8 Verontreiniging van de bodem Besluit: De opslag van de bodemverontreinigende producten is beveiligd en er is een verdeelslang aanwezig. De controle van de tanks gebeurt volgens de bepalingen van Vlarem II. Op de locatie van het bedrijf is geen archeologische site gekend. Daarom worden de milieueffecten voor het thema verstoring van het bodemprofiel als gering negatief beoordeeld voor de huidige en geplande situatie. Dit betekent dat de negatieve milieueffecten aanvaardbaar worden geacht en geen milderende maatregelen worden nodig geacht. 3.9 Verontreiniging van oppervlaktewater Besluit: In de huidige situatie loost het bedrijf jaarlijks ongeveer 150 m³ huishoudelijk afvalwater in de open gracht aan de voorzijde van het bedrijf na voorbehandeling in een septische put. Het bedrijfsafvalwater wordt samen met de mest afgevoerd, dus gedeeltelijk via burenregeling en gedeeltelijk naar verwerking in een Biogasinstallatie. De milieueffecten mbt verontreiniging van oppervlaktewater worden voor de huidige situatie dan ook als matig negatief beoordeeld. Dit betekent dat er negatieve milieueffecten zijn maar zij aanvaardbaar worden geacht waarbij milderende maatregelen wenselijk zijn maar niet dwingend. In de toekomst zal volgens het zoneringsplan het huishoudelijk afvalwater moeten gezuiverd worden door een individuele behandelingsinstallatie voor afvalwater (IBA). Bijna al het bedrijfsafvalwater zal verwerkt worden in de Biogas-installatie, slechts een minimale hoeveelheid gaat nog naar burenregeling. Het spuiwater afkomstig van de biologische luchtwasser in de nieuwe vleesvarkensstal zal eveneens verwerkt worden in de Biogas-installatie. Op basis hiervan wordt voor de geplande situatie een gering negatief effect toegekend. Dit betekent dat de negatieve milieueffecten aanvaardbaar worden geacht en geen milderende maatregelen worden nodig geacht 3.10 Klimaatsverandering Door de ademhaling van de dieren komt een hoeveelheid koolstofdioxide (CO 2 ) en waterdamp (H 2 O) in de lucht vrij. De ademlucht bevat ongeveer 4% CO 2. Per kg voederopname per dag is er een CO 2 -productie van 16 liter per uur. BODEMKUNDIGE DIENST 14/37

Door de verbranding van fossiele brandstoffen komt een hoeveelheid koolstofdioxide (CO 2 ) en waterdamp (H 2 O) in de lucht vrij. De CO 2 -productie uit de verbranding van fossiele brandstof bedraagt 1,2m³/l. Besluit: Het bedrijf produceert het broeikasgas CO 2 als gevolg van de ademhaling van de dieren en de verbranding van fossiele brandstoffen. In de geplande situatie neemt de CO 2 -productie toe als gevolg van de verhoogde voederopname door het hoger aantal dieren. Gezien in de geplande situatie bijkomend varkens worden afgemest, is er geen bijkomende verwarming nodig en dus geen bijkomende CO 2 -productie als gevolg van de verbranding van fossiele brandstoffen. Gezien de actuele problematiek mbt klimaatsverandering wordt voor de totale CO2-productie door het bedrijf een significant negatief effect toegekend in zowel de huidige als gepladne situatie. Dit betekent dat de milieueffecten mbt klimaatsverandering enkel aanvaardbaar zijn mits dwingende milderende maatregelen. 3.11 Verspreiding van bestrijdingsmiddelen Besluit: Het bedrijf maakt geen gebruik van ontsmettingsmiddelen. Voor de ongediertebestrijding past het bedrijf voornamelijk toegelaten biociden toe. Het product Caid is echter geen erkend bestrijdingsmiddel of toegelaten biocide. Als gevolg hiervan worden de milieueffecten voor het thema verspreiding van bestrijdingsmiddelen als significant negatief beoordeeld in de huidige situatie. Dit betekent dat de milieueffecten mbt verspreidng van bestrijdingsmiddelen enkel aanvaardbaar zijn mits dwingende milderende maatregelen. Indien in de toekomst enkel gebruik gemaakt wordt van erkende bestrijdingsmiddelen of toegelaten biociden, wordt een gering negatief efffect toegekend wat betreft de verspreiding van bestrijdingsmiddelen. Dit betekent dat de negatieve milieueffecten dan aanvaardbaar worden geacht en niet langer milderende maatregelen worden nodig geacht. 3.12 Verandering van biodiversiteit Hier worden voornamelijk effecten besproken in het kader van een eventuele aantasting of versterking van zones met een hoge faunistische of floristische waarde. Hieronder worden de volgende gebieden beschouwd: erkende of Vlaamse natuurreservaten in de omgeving van het bedrijf, VENgebieden, habitat- en vogelrichtlijngebieden. Verandering van biodiversiteit is mogelijk door: - directe beïnvloeding door aanpassing of uitbreiding van de bedrijfsinfrastructuur, - indirecte beïnvloeding door verzuring, vermesting, verontreiniging van het oppervlaktewater en het gebruik van bestrijdingsmiddelen ten gevolge van het bedrijf. Besluit: Aangezien er geen erkende of Vlaamse natuurreservaten, VEN-gebieden, Habitatrichtlijn-, Vogelrichtlijn- of Ramsargebieden gelegen zijn in de nabije omgeving van het bedrijf, worden er geen aantoonbare effecten verwacht van het bedrijf op deze gebieden zowel in de huidige als de geplande situatie. 3.13 Verkeershinder Besluit: BODEMKUNDIGE DIENST 15/37

Zowel in de huidige als de geplande situatie wordt de verkeersveiligheid op de Roesbruggestraat en in de dorpskernen van Beveren en Roesbrugge-Haringe significant negatief beïnvloed door de transporten voor het bedrijf. In de huidige situatie gebeuren frequente transporten (11 per week) overdag door de dorpskernen van (vooral) Beveren en (in mindere mate) Roesbrugge-Haringe. In de geplande situatie gebeuren de meeste transporten overdag, maar vinden ook occasioneel s nachts transporten plaats (afvoeren van slachtrijpe vleesvarkens, dit betreft 27 transporten per jaar). Er wordt zowel voor de huidige als de geplande situatie dan ook een significant negatief effect toegekend betreffende het thema verkeershinder. Dit betekent dat de milieueffecten enkel aanvaardbaar zijn mits dwingende milderende maatregelen. 4. Eindconclusie milieueffecten m.b.t. het project Er worden door het bedrijf geen milieueffecten verwacht mbt het thema verandering van biodiversiteit in de huidige en geplande situatie, aangezien er geen erkende of Vlaamse natuurreservaten, VEN-gebieden, Vogel- /Habitatrichtlijngebieden of Ramsargebieden in de nabije omgeving van het bedrijf gelegen zijn. Voor de thema s verzuring, verspreiding van zwevend stof en verstoring van het bodemprofiel werden de milieueffecten in de huidige en geplande situatie als gering negatief beoordeeld. Het bedrijf kent matig negatieve milieueffecten voor het thema verontreiniging van het oppervlaktewater in de huidige situatie omwille van de lozing van huishoudelijk afvalwater in oppervlaktewater na voorbehandeling in een septische put. In de toekomst wordt volgens het zoneringsplan een individuele behandelingsinstallatie voor afvalwater (IBA) verplicht zodat in deze situatie gering negatieve milieueffecten worden toegekend. De overige milieuthema s (geurhinder, vermesting, visuele hinder, geluidshinder, verstoring van de waterhuishouding, klimaatsverandering, verspreiding van bestrijdingsmiddelen en verkeershinder) kennen significant negatieve milieueffecten in de huidige situatie. Voor het thema verstoring van de waterhuishouding worden de milieueffecten in de geplande situatie als gering negatief beoordeeld onder de voorwaarde dat het bedrijf de geplande belangrijke maatregelen neemt waardoor meer dan 50% van de totale waterbehoefte wordt ingevuld met alternatieve waterbronnen (hemelwater en oppervlaktewater uit de Ijzer). Grondwater uit het Sokkelsysteem zal dan enkel nog gebruikt worden in noodsituaties (richtinggevend debiet van 2.500 m³/jaar). Wat vermesting betreft is de initiatiefnemer verplicht om aan de wettelijke bepalingen volgens Vlarem II te voldoen. Onder de voorwaarden dat peilbuizen geplaatst worden (verplicht vanaf een mestopslagcapaciteit van meer dan 1.000 m³) is en dat de verharde oppervlakken snel en goed worden gereinigd en onderhouden en vrij zijn van mestresten, worden de effecten van het bedrijf op vermesting in de geplande situatie als gering negatief beschouwd. Het gebruik van niet erkende bestrijdingsmiddelen is verboden. Onder de voorwaarde dat in de geplande situatie enkel gebruik gemaakt wordt van erkende bestrijdingsmiddelen of toegelaten biociden, worden de milieueffecten mbt verspreiding van bestrijdingsmiddelen in de geplande situatie als gering negatief beoordeeld. De thema s geurhinder, visuele hinder, geluidshinder, klimaatsverandering en verkeershinder kennen naast de huidige situatie, eveneens een significant negatief effect in de geplande situatie. Voor deze thema s zijn de milieueffecten enkel aanvaardbaar mits dwingende milderende maatregelen. De voorgestelde dwingende maatregelen zijn terug te vinden onder 5. Specifiek het thema geurhinder kent significant negatieve milieueffecten in zowel de huidige als geplande situatie. Nochtans heeft de initiatiefnemer reeds aanzienlijke inspanningen geleverd om de geurhinder te verminderen. De bestaande varkensstal 1 werd namelijk ammoniakemissie-arm aangelegd bestaande uit de systemen V1-2, V 2-2 en V 3-1 en kent hierdoor zowel een verminderde ammoniak- als geuremissie. Ook in de toekomst plant de initiatiefnemer belangrijke maatregelen tegen de toenemende geurhinder. Voor de nieuwe vleesvarkensstal opteert het bedrijf voor een ammoniakemissiearm stalsysteem met systeem S-1 BODEMKUNDIGE DIENST 16/37

( Biologisch luchtwassysteem 70 % of hogere emissiereductie ). Bij gebruik van een biologische gaswasser wordt de geuremissie gereduceerd tot 40-50%. Voor de thema s waaraan een gering of matig negatief effect werd toegekend worden milieukundig aanvaardbare effecten verwacht zonder dwingende maatregelen. Toch worden ook voor deze thema s milderende maatregelen voorgesteld (zie onder 5). Het is immers belangrijjk dat het bedrijf alle ongewenste milieueffecten maximaal beperkt en controleert, en dat de gestelde milieurichtlijnen (mestdecreet, vlarem,...) nauwgezet opgevolgd worden, om de invloed van het bedrijf op de omgeving maximaal te beperken. Zo dient er bijvoorbeeld aandacht aan besteed dat verontreiniging van oppervlaktewater door mestresten ten allen tijde voorkomen wordt. Vooral voor de thema s met een matig negatief effect zijn milderende maatregelen wenselijk. 5. Voorstellen van milderende maatregelen 5.1 Geurhinder Voorgestelde/dwingende maatregelen Vloerbevuiling zoveel mogelijk voorkomen Door het zoveel mogelijk voorkomen van vloerbevuiling wordt vervluchtiging van nutriënten en geurhinder beperkt. Eventueel kan hierdoor ook worden bespaard op de nodige chemicaliën bij reinigingsactiviteiten. Daarnaast heeft dit ook een positief effect op het voorkomen/beperken van ongedierte. Deze techniek wordt beschouwd als BBT (Derden et al., 2006). Ook de kadaveropslag dient proper gehouden te worden. Bij elke ophaling van de kadavers kan de kadaveropslag gereinigd worden. Zuivering van stallucht met gaswasser - biofilter Een gaswasser is een reinigingsinstallatie waarin een gasstroom in intensief contact wordt gebracht met een vloeistof met als doel bepaalde gasvormige componenten uit het gas naar de vloeistof te laten overgaan. Bij een biofilter wordt contact gemaakt met een filterbed, opgebouwd uit biologisch materiaal, dat drager is van een dunne waterfilm waarin micro-organismen leven. Door het behandelen van de afgezogen stallucht door middel van een gaswasser worden zowel de emissie van ammoniak, stof als geur beperkt. Bij gebruik van een biofilter wordt de emissie van ammoniak en geur beperkt. De emissie van geur wordt bij gebruik van een chemische gaswasser tot 30% gereduceerd en bij gebruik van een biologische gaswasser tot 40-50%. Door het behandelen van de afgezogen stallucht door een biofilter wordt de emissie van geur tot 85% beperkt (Derden et al., 2006). De Europese BREF (Best Available Techniques reference document) geeft aan dat het implementeren van gaswassers en biofilters bijna altijd te duur is voor een veeteeltbedrijf en dat het eventueel opleggen ervan gepaard dient te gaan met een grondige doorlichting van de concrete bedrijfssituatie inzake geurhinder. Globaal genomen wordt een gaswasser als economisch haalbaar beschouwd bij nieuwbouwstallen voor diercategorieën waarvoor nog geen AEA-stalsystemen in de lijst zijn opgenomen en indien naast de emissie vanuit de stal nog bijkomende emissiebronnen aangepakt moeten worden (bijvoorbeeld mestverwerking door middel van droging). De biofilter wordt niet als economisch haalbaar beschouwd. De economische haalbaarheid van gaswassers bij bestaande stallen dient van geval tot geval te worden geëvalueerd. De BREF vermeldt voor leghennen extra investeringskosten van 3,18 euro/dierplaats en extra totale jaarlijkse werkingskosten van 6,70 euro/dieplaats. Voor varkens variëren de extra investeringskosten tussen 9 en 84 euro/dierplaats en de extra jaarlijkse werkingskosten tussen 3 en 28 euro/dierplaats. Voor biofilters vermeldt de BREF voor de varkenshouderij extra investeringskosten die variëren tussen 10 en 111 euro/dierplaats en extra totale jaarlijkse werkingskosten tussen 3 en 33 euro/dierplaats. (Derden et al., 2006). De initiatiefnemer zal gebruik maken van deze maatregel bij de bouw van de nieuwe vleesvarkensstal. Deze zal namelijk voorzien worden van een biologisch luchtwassysteem. BODEMKUNDIGE DIENST 17/37

Opmerking: Bij gebruik van een gaswasser kan het gevormde spuiwater niet naar de mestkelder worden afgevoerd omwille van de H 2 S-vorming. Bij aanwending van het spuiwater op het land is een gebruikerscertificaat vereist (OVAM) alsook een ontheffing (Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu) (Derden et al., 2006). Stallucht afzuigen en behandelen met een doekenfilter Stofdeeltjes kunnen drager zijn van hinderlijke verbindingen. Het ontstoffen van de geëmitteerde stallucht is mogelijk door gebruik te maken van stoffilters (o.a. doekenfilter). Door het behandelen van de afgezogen stallucht door middel van een doekenfilter worden zowel stof (> 90% reductie) als stofgebonden ammoniak en geur beperkt. Voorwaarde voor het gebruik van eendoekenfilter bij mechanisch geventileerde stallen is de aanwezigheid van een centrale luchtafzuiging. Volgens expertinschatting is het realiseren van een centrale luchtafzuiging niet technisch haalbaar in bestaande stallen. Daarnaast zijn er nog een aantal technische problemen die zich voordoen in de praktijk. Een doekenfilter ter beperking van stofemissies in de veeteeltsector wordt niet als technisch haalbaar beschouwd (Derden et al., 2006). Plaatsen van een hoge trekschouw of verhogen van het emissiepunt Verdunning van geurbevattende lucht en een betere verspreiding leiden tot lagere geurconcentraties op immissieniveau. De kans op geurhinder zal hierdoor afnemen. Dit kan door bvb. het plaatsen van een hoge trekschouw of een verhoging van het bestaande emissiepunt. De kosten zijn sterk afhankelijk van de wijze van aanpassen van het emissiepunt en de specifieke omstandigheden. Globaal genomen is deze maatregel economisch haalbaar. Het plaatsen van een hoge trekschouw of het verhogen van het emissiepunt wordt echter niet als een efficiënte geurverwijderingstechniek beschouwd, maar kan bij lokale geurhinder wel een oplossing bieden (Derden et al., 2006). Vermengen van stallucht met verse lucht Voor het vermengen van stallucht met verse lucht (verdunning) is een bijkomende ventilator vereist voor het aanzuigen van de verse lucht. Het vermengen van stallucht met verse lucht is technisch en economisch haalbaar voor alle veeteeltbedrijven. Deze maatregel is evenmin een efficiënte geurverwijderingstechniek, maar kan bij lokale geurhinder wel een oplossing bieden (Derden et al., 2006). Alle relevante BBT-maatregelen m.b.t geurhinder zijn hierboven aangegeven. 5.2 Verzuring Voor de voorgestelde milderende maatregelen verwijzen we naar het thema geurhinder. De emissie van ammoniak wordt bij gebruik van een chemische gaswasser tot 95% gereduceerd en bij gebruik van een biologische gaswasser tot 70%. Door het behandelen van de afgezogen stallucht door een biofilter wordt de emissie van ammoniak tot 85% beperkt. (Derden et al., 2006). Door het geplande ammoniakemissie-arme systeem (S-1) voor de nieuwe vleesvarkensstal neemt de initiatiefnemer dus een belangrijke maatregel voor het terugdringen van de ammoniakemissie. De nieuwe stal wordt namelijk voorzien van een biologische gaswasser. 5.3 Vermesting Dwingende maatregelen Eventuele mestresten (vb. na de ophaling van de mest uit de stallen of de mestloods of bij morsen van mesttransportbanden of...) dienen grondig verzameld te worden (mechanische borstel of dergelijke) en afgevoerd te worden. De verontreiniging van het oppervlakte- en grondwater door mestresten dient ten allen tijde voorkomen te worden. Er dienen peilbuizen te worden aangebracht zoals voorgeschreven volgens Vlarem II, art.5.28.2.3. 5 e.v.: In de inrichtingen met opslagplaatsen van dierlijke mest zoals bedoeld in subrubriek 28.2 met een opslagcapaciteit van meer dan 1.000 m³, of die geheeld of gedeeltelijk gelegen zijn binnen de BODEMKUNDIGE DIENST 18/37

beschermingszones van een grondwaterwinning, worden op kosten van de exploitant waarnemingsbuizen (peilputten) op oordeelkundige wijze aangebracht. De voorwaarden, gesteld met betrekking tot controleinrichtingen van art.5.9.7.1. zijn van toepassing. De exploitant van een inrichting zoals bedoeld in 5, controleert tenminste om de 3 maanden het grondwater op aanwezigheid van mengmest afkomstig van lekken. Bovendien dient op aanvraag van en op kosten van de in 5 bedoelde exploitant ten minste om de 3 jaar een grondwateronderzoek uitgevoerd door een deskundig laboratorium voor grondwateronderzoek. In geval van verontreiniging schrijft Vlarem II art.5.28.2.3. 8 voor: In geval uit het onderzoek van de in 5 bedoelde waarnemingsbuizen of de gelijkwaardige controlevoorzieningen, of uit andere waarnemingen blijkt dat de mestdichtheid van de stallen of mestopslagplaatsen niet meer is verzekerd, treft de exploitant de nodige maatregelen om deze mestdichtheid zo vlug mogelijk te herstellen. Deze bepalingen gelden volgens Vlarem II, art.5.28.2.1 voor: De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing op de inrichtingen bedoeld in de subrubriek 28.2 van de indelingslijst met uitzondering van de opslagplaatsen van dierlijke mest die zijn gehecht aan een inrichting als bedoeld in de subrubrieken 9.3, 9.4, 9.5, 9.6, 9.7 en 9.8 van de indelingslijst. Voorgestelde maatregelen Het opstellen van een nutriëntenbalans is een BBT (Derden et al., 2006). Met dergelijke balans kunnen oorzaken van overschotten en verliezen van nutriënten worden opgezocht. Overmatig inbrengen van nutriënten in het milieu (vb. via mest naar bodem) kan hierdoor voorkomen worden. Deze maatregel wordt tevens opgelegd door het mestdecreet. 5.4 Visuele hinder Voorgestelde/dwingende maatregelen De nadruk dient gelegd te worden op de landschappelijke integratie van het gehele bedrijf: * De nieuwe vleesvarkensstal dient wat vormgeving, aard en kleur betreft zoveel mogelijk in overeenstemming te zijn met de huidige gebouwen en het landschap. De volgende maatregelen worden hiervoor voorgesteld (o.a. na toetsing aan de brochure agrarische architectuur, technisch bekeken, Boussery et al., 2006): - Voor de bouw van nieuwe bij bestaande gebouwen wordt aanbevolen om dezelfde kleurschakering te hanteren. In het geval van het bedrijf Marc Vereecke bezitten de bestaande gebouwen echter verschillende kleuren: de leghennenstal en varkensstal 2 zijn rood van kleur, terwijl de mestloods en varkensstal 1 lichtgrijs van kleur zijn. De nieuwe vleesvarkensstal zou dus ofwel in het rood ofwel in het lichtgrijs kunnen gebouwd worden. Rood zou aansluiten bij de bestaande leghennenstal en varkensstal 2 én met de rode gebouwen van het naburige bedrijf op het naastliggende perceel. Anderzijds contrasteert deze kleur met de (recentere) mestloods en varkensstal 1, waarvoor lichtgekleurde materialen werden goedgekeurd. De voorkeur wordt gegeven aan het gebruik van lichtgrijze materialen voor de bouw van de nieuwe vleesvarkensstal omwille van de volgende redenen: de recentse gebouwen (vleesvarkensstal 1, mestloods) zijn lichtgrijs van kleur. De kans voor deze gebouwen dat zij in de toekomst blijven bestaan is groter dan voor de leghennenstal en varkensstal 2, die ouder zijn. Indien deze laatste stallen in de toekomst zouden vervangen worden door nieuwe gebouwen, kan hiervoor eveneens gekozen worden voor lichtgekleurde materialen. Varkensstal 1 en de mestloods zijn de gebouwen die vanuit de omgeving het meest zichtbaar zijn. Het is dan ook belangrijk dat de nieuwe vleesvarkensstal het minst met deze gebouwen contrasteert. De nieuwe vleesvarkensstal zal langs de achterkant van het bedrijf (de zuidzijde) de leghennenstal (en dus ook de rode kleur ervan) aan het zicht onttrekken. Langs deze zijde zal dan nog enkel de rode kleur van een gedeelte van varkensstal 2 waar te nemen zijn. Het is dan ook logischer om de kleur van de nieuwe stal te laten aansluiten op de meest zichtbare kleur, namelijk de lichte kleur van varkensstal 1 en de mestloods. - De kleur van het dak van varkensstal 1 is licht gekleurd. Dit dient vermeden te worden voor het dak van de nieuwe vleesvarkensstal. De dakkleur dient donker gehouden te worden. Witte platen werken reflecterend waardoor ze nog sterker opvallen. Donkere, bruine of antracietkleurige platen zorgen voor een optisch verkleinen van het bouwvolume en worden veel gemakkelijker opgenomen in de omgeving. BODEMKUNDIGE DIENST 19/37

- De voorgevel van varkensstal 1 bestaat uit 2 verschillende materialen. Dit wordt ook aangeraden voor de nieuw te bouwen vleesvarkensstal. Het gebruik van twee verschillende materialen doorbreekt de saaiheid en eentonigheid in de gevels. Voor een optisch verkleinend effect, dienen de donkere materialen of kleuren bovenaan te komen, en de lichtere kleuren onderaan. * De nieuwe silo s die bij de nieuwe vleesvarkensstal geplaatst worden zijn best grijs van kleur, zodat ze minder opvallen. * De nodige beplanting dient voorzien te worden: Het is niet gewenst dat het geheel van de bedrijfsgebouwen wordt weggestopt achter een dichte plantengordel (camouflage). In een open omgeving (zoals hier het geval is), zal een dicht groenscherm het bedrijf trouwens meer accentueren. De volgende maatregelen mbt beplanting worden voorgesteld: - behoud van de beplantingen langs de oprit ten oosten van de bedrijfswoning - behoud van de elzenhaag aan de oostzijde van het bedrijf. Hier is geen ruimte om nog bijkomende beplanting te voorzien (de elzenhaag vormt de grens tussen een toegangsweg en een akkerperceel). - behoud van het groenscherm aan de open vijver aan de zuidzijde van het bedrijf (achterkant) (dus opletten bij het dichtgooien van de open vijver!). - dreefbeplanting met hoogstambomen voorzien langs de oprit ten westen van de bedrijfswoning en langs de oprit vóór varkensstal 1 om de bedrijfsingang te markeren. Hiervoor kunnen lindebomen worden gebruikt. Deze bomen symboliseren gastvrijheid en zijn traditioneel de bomen bij uitstek om de bedrijfsingang te markeren. Let wel op dat er geen bomen geplant worden te dicht bij de draaicirkel van voertuigen (brochure Plantgoed, Provincie West-Vlaanderen). - langs de Roesbruggestraat zijn langs weerszijden van de straat op regelmatige afstanden kastanjebomen aanwezig die een bomenrij vormen. Ter hoogte van het bedrijf zelf zijn er slechts een tweetal van deze bomen terug te vinden. Er wordt voorgesteld om deze bomenrij ter hoogte van het bedrijf volledig aan te vullen volgens dezelfde afstanden. Dit zorgt voor meer een verdichting op de valleirand. Ter hoogte van de recentelijk aangeplante beukenhaag kunnen de bomen, afhankelijk van de beschikbare plaats, vóór of mee in de haag aangeplant worden. - Het kadaverhok kan aan het zicht onttrokken worden door hier een inheemse en streekeigen struikenrij of heg aan te planten (vb bestaande uit hazelaar, meidoorn, sleedoorn, wilde liguster,...(brochure Plantgoed, Provincie West-Vlaanderen)). - De aangeplante meidoornhaag ten westen van varkensstal 1 is ontoereikend om het zicht op deze stal te breken. Er wordt voorgesteld om aan deze zijde een bomenrij aan te planten zodat ook het zicht op het eentonige dakoppervlak gebroken wordt. De bomenrij kan voorbij de stal worden doorgetrokken tot het einde van het perceel en verder langs de zuidzijde van dit perceel. Op deze manier doorbreekt de bomenrij het zicht op de gebouwen en vormt ze tegelijkertijd een uitloper in het landschap. Als boomsoort wordt de voorkeur gegeven aan kastanje zoals reeds langs de Roesbruggestraat aanwezig is. Plant de bomen op minimaal 10 m plantafstand. - Voor de nieuw te bouwen vleesvarkensstal en de lagune wordt voorgesteld om ten zuiden van de lagune eveneens een bomenrij aan te leggen over de volledige breedte van het perceel. Dit is de zijde naar de Ijzervallei toe en hier kunnen bijvoorbeeld knotwilgen een mooie bomenrij vormen. De rij knotwilgen kan doorgetrokken worden langs de rand van het perceel ten oosten van de nieuwe stal en de lagune en een stukje van de noordzijde van het perceel, om ook hier het zicht op de nieuwe stal te doorbreken en tevens een aansluiting te vormen met de bestaande beplanting. Voorzie voor knotbomen minimaal 8 m plantafstand. - Daarnaast kunnen nog een aantal groepen van bomen en lager struikgewas voorzien worden die het beeld van het bedrijf doorbreken. Voor deze aanplanting dienen inheemse en streekeigen soorten gebruikt te BODEMKUNDIGE DIENST 20/37