Verkenning van de aansluiting van mbo-hbo met betrekking tot de opleidingen gericht op het jonge kind en VVE



Vergelijkbare documenten
Werkveld Datum Instemming/Advies GMR Vastgesteld CvB

Doorstroom mbo-studenten naar lerarenopleidingen op de Hogeschool Rotterdam: de stand van zaken

1. Arbeidsmarktvraagstukken 2. Professionele werkomgeving 3. Kenniscentrum

A. Persoonlijke gegevens

CONVENANT ASSOCIATE DEGREE

Hoofdlijnenakkoord voor het inrichten van een Regionaal Arrangement Beroepsonderwijs Amsterdam

Protocol PDG en educatieve minor

Feiten en cijfers. Afgestudeerden en uitvallers in het hoger beroepsonderwijs. Mei 2015

Het vmbo van de toekomst. Strategische alliantie vmbo-mbo? Succesvol samenwerken kan!

Geregeld. Instituut Theo Thijssen. Juni 2015, jaargang 5, nr. 5

Feiten en cijfers. Afgestudeerden en uitvallers in het hoger beroepsonderwijs. April 2016

Werkend leren in de jeugdhulpverlening

Analyse van de instroom van allochtone studenten op de pabo 1

Zeeuwse opleiding. Welkom op de voorlichtingsavond certificeringstraject

Pedagogische kwaliteit in beweging

Associate Degree. Pedagogisch Professional Kind en Educatie

Nieuwsbrief December 2018

Succesvolle doorstroom mbo hbo in Noord-NL. Agnes Meijer 26 januari 2017

Contact. particuliere hogeschool voor beroepsonderwijs. bezoekadres Handelskade 75. postadres Postbus AC Deventer

Afsprakenkader. Partners in Leren en Werken in. Zorg en Welzijn Zeeland. Vastgesteld in de FluenZ Adviesraad. ViaZorg

PO-VO EN HET WAT EN HOE VAN TAAL EN REKENEN

Factsheet Toelatingstoets PABO

Impressie bijeenkomst 9 maart 2015 met vertegenwoordigers uit de regionale samenwerkingsverbanden

Beleid Horizontale dialoog Hogeschool Viaa

Advies onderzoeksfase Lef L up! Samenvatting

ALGEMEEN BPV BELEID 1 ALGEMEEN

toetsresultaten vmbo en mbo in de regio Den Haag oktober 2011

Diversiteit Loont?! Factsheet Middelbaar Beroepsonderwijs

Hbo tweedegraadslerarenopleiding

Samenwerkingsovereenkomst ROCKO

Projectplan. 1 - Praktische gegevens Plaats Pilot Den Haag. Projectleider. Arno van Houwelingen / Peter Eskens. Deelnemende instellingen

De Akkers. Kwaliteitsonderzoek. vroegschoolse educatie

Dag van de Beroepskolom. 12 oktober 2018

Scharniermomenten in het onderwijs

Praktijkopleider agrotechniek

Ervaringen van studenten met verschillende routes naar het hoger beroepsonderwijs

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE GEMEENTE. Westland

Welkom heten Voorstellen

Evaluatie Vversterk trainingen. Organisatieaspecten tweede tranche

Versie: maart Overzicht nascholing beroepskrachten voorscholen januari t/m juni 2016

Partnerschap. en scholen werken op basis van een gezamenlijke verantwoordelijkheid samen met studenten aan hun ontwikkeling tot professional.

RONDE 1: Het VO en het MBO

Welzijn. > gereformeerd mbo Zwolle Ben jij: sociaal, zorgzaam en vol initiatief? Kom dan bij ons studeren!

Programma van Eisen m.b.t. leren in de Kinderopvang

RAPPORT VAN BEVINDINGEN KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN 2017 IN DE GEMEENTE. Nederweert

Ik schrijf deze brief mede namens de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de staatssecretaris van Economische Zaken.

Aandacht voor jouw ambitie!

Projectrapportage regio Zuid Limburg BKK tranche 4 (juli 2013 dec. 2013)

Gediplomeerden 2015 SOMA College

De kracht van samenwerking. Brainport Development, 2014

Vanuit het Albeda College een korte toelichting op de producten CCB en de deelnemers aan de opleiding Jeugdopbouwwerker

IKC Het Balkon. Kwaliteitsonderzoek. voorschoolse educatie

Onderwijsassistent. Kenmerken. Werkzaamheden. Na deze opleiding:

Convenant. Kinderopvang en Onderwijs: Competentiegericht opleiden in de Kinderopvangorganisaties in de regio Limburg Zuid

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Doel resultaat - Opbrengsten passend bij landelijk gemiddelde en analyseren opbrengsten

ONZE AGENDA OPLEIDEN IN ROTTERDAM VOOR DE WERELD VAN MORGEN STRATEGISCHE AGENDA

Pedagogisch beleid in Brede School de Waterlelie, Prinsenhof te Leidschendam

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Jaarplan SOPOH Personeel. Onderwijs. Organisatie. Voor ieder kind het beste bereiken, met passie, plezier en professionaliteit.

Beschrijving kwaliteitszorg (A)OSR

Verslag MBO conferentie Betere zorg, minder uitval

Nieuwe talentvolle leerkrachten via DIT IS WIJS voor de Rotterdamse Schoolbesturen

Onderwijsassistent (niveau 4 BOL, 3 jaar) Wat zijn mijn taken als onderwijsassistent?

WELKOM OP HET GROENE LYCEUM!

Toelichting ontwikkelingsperspectief

Datum 1 april 2019 Betreft Kamervragen over kindermishandeling (ingezonden 5 februari 2019)

Onderwerp: Beantwoording van de schriftelijke vragen van de raadsleden P.J. Verveen (D66) en drs. M. Živanović (Leefbaar Rotterdam) over jongerenwerk.

Samen in de klas. Voor iedereen die onderwijs assistent wil worden

Mobiliteit van leraren tussen onderwijssectoren

Van mbo en havo naar hbo

Presenteer je eigen onderzoek op de Mbo Onderzoeksdag op 12 november 2015!

Professionalisering VVE Informatiebrief VVE mei 2012

Beleidsplan trajectvoorziening. Futura college Woerden (2018/2019)

CONVENANT OPLEIDING LERAARPLUS

Rapport 833 Derriks, M., & Kat, E. de. (2020). Jeugdmonitor Zeeland Amsterdam: Kohnstamm Instituut.

De tijden van het kind Congres De basisschool van half acht tot zeven. A.M.L. van Wieringen Voorzitter Onderwijsraad. Amersfoort, 2 november 2006

Stichting Empowerment centre EVC

Duurzaam toerusten voor arbeidsmarkt en

Direct (betaald) voor de klas terwijl je de verkorte deeltijd Pabo opleiding doet? De Pabo in deeltijd.. Wat zijn de mogelijkheden.

LOB in de regio: samen werken, samen leren. Pilot voor doorlopende leerlijn loopbaanleren vmbo-mbo. Olaf van Tilburg in gesprek met Frank Weijers

Pedagogisch Professional Kind en Educatie

Ter attentie van de leden van de Vaste Kamercommissie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Excellente docent in de mbo-praktijk

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Stichting Expertisecenter Onderwijs Zorg Bonaire is op zoek naar een ervaren. Ambulant onderwijskundig begeleider (1 fte)

Stappenplan: uitgangspunten formuleren onderwijsberoepskolom

Pakket Versneld Studeren voor aanvang studie. Instituut Archimedes. Samenstelling René Karman Portefeuillehouder onderwijs Instituut Archimedes FE

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. Datum 5 juli 2019 Betreft Kamervragen. Geachte voorzitter,

Beste leraren voor Rotterdam

Primair Onderwijs po Voorgezet onderwijs vo

LEOZ Generiek competentieprofiel leraar Passend Onderwijs: de ontwikkelscan

Plan doorgaande lijn VVE. Freekids Peuterspelen-Peuteracademie-OBS Kogerveld

8 uitgangspunten. Leerbedrijf BAVA => BaVa Leerwerktraject => LWT Leerwerkhuis => LWH De Vip groep => VIP. 1 doelgroepomschrijvingen

De Verticale Ondernemerskolom Twente: Project 301

Een flexibele deeltijdopleiding die inspeelt op de actualiteit van het sociaal werk

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Toelatings- en vrijstellingsbeleid Hbo Bachelor Verpleegkunde

Evaluatie regiobijeenkomsten Vversterk. november december 2007

Transcriptie:

Verkenning van de aansluiting van mbo-hbo met betrekking tot de opleidingen gericht op het jonge kind en VVE

Verkenning van de aansluiting van mbo-hbo met betrekking tot de opleidingen gericht op het jonge kind en VVE Onderzoek in het kader van Vversterk, cluster C Sardes, oktober 2008 IJsbrand Jepma, Sardes, m.m.v. Arie Leenman, ROC Midden Nederland Gerard Dercksen, Hogeschool Utrecht, Instituut Theo Thijssen Elze Smit, ROC van Amsterdam Petra van Roon, Hogeschool van Amsterdam Els van der Voort, Fontys Hogeschool

Inhoudsopgave VOORWOORD...2 SAMENVATTING...4 1. INLEIDING...10 2. ONDERZOEKSVRAGEN...12 3. OPZET EN UITVOERING VAN ONDERZOEK...13 4. AANSLUITINGSPROBLEMATIEK MBO-HBO MET BETREKKING TOT OPLEIDINGEN GERICHT OP HET JONGE KIND EN VVE...15 4.1 HET BESTAAN VAN AANSLUITINGSPROBLEMEN TUSSEN MBO EN HBO, SPECIFIEK VOOR OPLEIDINGEN GERICHT OP HET JONGE KIND EN VVE...15 4.2 DE HUIDIGE PRAKTIJK VAN DOORSTROOMBELEID EN AFSTEMMING EN SAMENWERKING TUSSEN MBO EN HBO...18 4.3 DOOR-, IN- EN UITSTROOMGEGEVENS VAN DEELNEMERS EN STUDENTEN...26 4.4 VERGELIJKING VAN DE OPLEIDING MBO EN HBO MET BETREKKING TOT HET JONGE KIND EN VVE 31 5. CONSEQUENTIES AANSLUITINGSPROBLEMATIEK MBO-HBO MET BETREKKING TOT OPLEIDINGEN GERICHT OP HET JONGE KIND EN VVE...44 5.1 CONSEQUENTIES: VANUIT DE OPLEIDING BEKEKEN...44 5.2 CONSEQUENTIES: VANUIT DE STUDENT BEKEKEN...45 6. OORZAKEN AANSLUITINGSPROBLEMATIEK MBO-HBO MET BETREKKING TOT OPLEIDINGEN GERICHT OP HET JONGE KIND EN VVE...48 6.1 ROL VAN SYSTEEMKENMERKEN BIJ AANSLUITINGSPROBLEMATIEK...48 6.2 ROL VAN OPLEIDINGSKENMERKEN BIJ AANSLUITINGSPROBLEMATIEK...50 7. OPLOSSINGEN VOOR HET OPTIMALISEREN VAN DE AANSLUITING MBO-HBO MET BETREKKING TOT OPLEIDINGEN GERICHT OP HET JONGE KIND EN VVE...52 7.1 OPLOSSINGRICHTINGEN...52 7.2 BELEIDSACTIES EN VERNIEUWENDE ACTIVITEITEN...54 7.3 SUGGESTIES VOOR VERVOLGONDERZOEK...57 1

Voorwoord Momenteel wordt met het nationale scholingstraject Vversterk een grote groep van de zittende leidsters uit kinderdagverblijven en peuterspeelzalen en leerkrachten uit de onderbouw (groepen 1 en 2) van het basisonderwijs geschoold in VVE (Voor- en Vroegschoolse Educatie). Dit zijn professionals die via hun initiële opleidingen (doorgaans mbo, sociaal-pedagogisch werkers op niveau 3 en pabo) zijn klaargestoomd om te werken met jonge kinderen (baby s, dreumesen, peuters en kleuters). Veel van die zittende leidsters en leerkrachten hebben via hun basisopleiding (nog) niet veel ervaring kunnen opdoen met VVE, omdat het VVE-beleid nog niet zo lang bestaat. Mede daardoor is uit vorig onderzoek van Sardes 1 gebleken dat VVE (nog) niet heel prominent in het opleidingsaanbod van de mbo s en pabo s is verweven. Met het oog op de ambities van het kabinet (o.a. verhoging van de uitvoeringskwaliteit van VVE in de praktijk en maximalisering van het doelgroepbereik naar 100 procent) is het belangrijk dat voortaan alle aankomende leidsters en leerkrachten via hun initiële opleidingstraject bekend raken met de beginselen van VVE. Deelnemers die klaar zijn met hun basisopleidingen aan een roc (regionaal opleidingscentrum) en doorstromen naar het hoger beroepsonderwijs (pabo, pedagogiek of management) zullen daarbij met betrekking tot opleidingen gericht op het jonge kind en VVE een vlekkeloos doorlopende leertraject moeten kunnen volgen. Alleen op deze wijze kunnen aankomende leerkrachten en managers met de juiste kennis, vaardigheden en houding van meerwaarde zijn voor de beroepsgroep en het werkveld die zich op professionele basis bezig houden met de ontwikkelingsverrijking van jonge kinderen. Tegen deze achtergrond is dit verkennend onderzoek opgezet en uitgevoerd naar de aansluiting van het mbo en hbo met betrekking tot opleidingen gericht op het jonge kind en VVE. Het verkennend onderzoek past binnen cluster C van Vversterk, dat gaat over de professionalisering van roc s en pabo s op het gebied van VVE. Binnen het verband van de referentiegroep aansluiting mbo-hbo is aan dit onderzoek gewerkt door de volgende deelnemers: Elze Smit, opleidingsmanager van ROC van Amsterdam; Petra van Roon, accountmanager, van Hogeschool van Amsterdam (pabo en pedagogiek); Arie Leenman, opleidingsmanager van ROC Midden Nederland; Gerard Dercksen, opleidingsmanager van Hogeschool Utrecht, Instituut Theo Thijssen en Els van der Voort, onderwijsadviseur van Fontys Hogeschool, Pedagogisch Management Kinderopvang (PMK). Alle deelnemers zijn wij zeer erkentelijk voor hun inspanningen. Leeswijzer We beginnen dit rapport met het bieden van een samenvatting van de belangrijkste bevindingen en conclusies. In hoofdstuk 1 bieden we een algemene inleiding op het onderzoek. Na dit inleidende hoofdstuk gaan we in hoofdstuk 2 verder met de centrale onderzoeksvragen van dit 1 Sardes (2007). Overzicht van bevindingen uit het onderzoek naar VVE-componenten in mboopleidingen. Utrecht: Sardes. Sardes (2007). Sardes (2007). Overzicht van bevindingen uit het onderzoek naar VVE-componenten van pabo s. Utrecht: Sardes. 2

onderzoek. Hoofdstuk 3 gaat over de opzet en uitvoering van het onderzoek. Hoofdstuk 4 behandelt de aansluitingsproblematiek mbo-hbo met betrekking tot opleidingen gericht op het jonge kind en VVE. Binnen dit vierde hoofdstuk gaat we nader in op het bestaan van aansluitingsproblemen tussen mbo en hbo, specifiek voor opleidingen gericht op het jonge kind en VVE ( 4.1), de huidige praktijk van doorstroombeleid en afstemming en samenwerking tussen mbo en hbo ( 4.2), door-, in- en uitstroomgegevens van deelnemers en studenten ( 4.3) en een vergelijking van de opleiding mbo en hbo met betrekking tot het jonge kind en VVE ( 4.4). In hoofdstuk 5 vragen we aandacht voor de consequenties van de aansluitingsproblematiek mbo-hbo met betrekking tot opleidingen gericht op het jonge kind en VVE. Zowel consequenties vanuit de opleiding ( 5.1) als vanuit de student ( 5.2) worden bekeken. We vervolgen in hoofdstuk 6 met de resultaten van de oorzaken van de aansluitingsproblematiek mbo-hbo met betrekking tot opleidingen gericht op het jonge kind en VVE. We gaan in paragraaf 6.1 in op de rol van systeemkenmerken, in paragraaf 6.2 gaan we in op de rol van opleidingskenmerken. Slothoofdstuk 7 is gewijd aan oplossingen voor het optimaliseren van de aansluiting mbo-hbo met betrekking tot opleidingen gericht op het jonge kind en VVE. In paragraaf 7.1 spitsen we ons toe op enkele oplossingrichtingen. In paragraaf 7.2 bespreken we enkele beleidsacties en vernieuwende activiteiten die het aansluitingsprobleem een goede dienst kunnen bewijzen. Paragraaf 7.3 eindigt met suggesties voor vervolgonderzoek. 3

Samenvatting In het kader van Vversterk, cluster C, is een verkennende studie gehouden naar de aansluiting van mbo naar hbo met betrekking tot opleidingen gericht op het jonge kind en VVE. Deze verkenning is uitgevoerd binnen de context van een referentiegroep, bestaande uit vertegenwoordigers van vijf verschillende opleidingen (twee roc s, twee pabo s, waarvan tevens één hbo-pedagogiek en één nieuw te starten hbo-opleiding pedagogisch management kinderopvang). Het gaat om opleidingen in de steden Amsterdam, Utrecht en Den Bosch. De activiteiten binnen de referentiegroep kregen hun beslag in de periode maart tot en met juli 2008. Vanwege de selecte omvang van de referentiegroep heeft dit verkennend onderzoek niet de pretentie om een beeld te schetsen van het hele opleidingsveld van mbo- en hbo-opleidingen. Daarvoor is een groter onderzoek met een landelijke scoop nodig. Voorliggende samenvatting bevat de voornaamste resultaten van het onderzoek. We volgen bij de beschrijving van de resultaten de vier centrale onderzoeksvragen. Voor gedetailleerde informatie verwijzen we naar de betreffende hoofdstukken verderop in dit rapport. Onderzoeksvraag I (hoofdstuk 4): Bestaat er een aansluitingsproblematiek bij de doorstroom van mbo naar hbo met betrekking tot opleidingen gericht op het jonge kind en VVE? Zo ja, wat is de aard en omvang van deze problematiek? Het is zonneklaar dat er een serieus - algemeen - aansluitingsprobleem tussen mbo en hbo is. Maar of zich dit ook - in het bijzonder - voordoet binnen het doorlooptraject van het jonge kind en VVE wordt betwijfeld. De toespitsing op het jonge kind en VVE lijkt iets te vroeg gepositioneerd. VVE wordt nu pas als volwaardig onderdeel van het curriculum gezien. Pas vanaf schooljaar 2008/2009 worden deelnemers/studenten opgeleid met VVE. Logischerwijs zal daarna het aansluitingsvraagstuk snel aan relevantie en urgentie winnen. Desondanks is deze verkenning wel nodig gebleken. Mede omdat er in het dynamische opleidingsveld vele ontwikkelingen zijn die elkaar in hoog tempo opvolgen. Een deel van deze ontwikkelingen heeft raakvlakken met het aansluitingsvraagstuk tussen mbo en hbo, gericht op opleidingen van het jonge kind en VVE. We noemen in deze samenvatting enkele van deze ontwikkelingen (in hoofdstuk 4 wordt een complete lijst gerapporteerd): Binnen de roc s is de opleiding tot PW4 2 betrekkelijk nieuw, lang niet alle roc s leveren dit of volgend jaar studenten af met dit diploma op zak. Daar komt bij dat er in het werkveld amper functies zijn die hieraan tegemoet komen. Pedagogisch werkers/leidsters kinderopvang/ peuterspeelzaal/voorschool worden vrijwel altijd conform niveau 3 betaald. Het is aan te bevelen meer ruimte te reserveren voor functiedifferentiatie in de 22 PW4 staat voor de term pedagogisch werker, niveau 4. PW3 staat voor pedagogisch werken op niveau 3. In de kwalificatiedossiers (KD) voor het mbo, wordt sinds kort gesproken over de opleiding tot Pedagogisch Werker op niveau 3 en 4. De eerste opleidingen tot PW3 en PW4 zijn gestart. 4

kinderopvang/ peuterspeelzaal. Zo kan er ook ruimte ontstaan voor het aanstellen van een Helpende Welzijn (niveau 2), mits die meteen in een opleidingstraject van PW3 worden geplaatst of pas doorstromen nadat een niveau 2 diploma HW is behaald. Er moet in ieder geval meer perspectief zijn op doorgroeien. Vanuit de kinderopvangsector komen geluiden dat er een wens is om meer PW4 ers aan te stellen. Er is in het algemeen een tendens om steeds hoger opgeleid personeel aan te willen stellen in de voorschoolse sector. Het kwalificatiedossier (KD) mbo wordt bij herhaling aangepast, is onlangs opnieuw herzien. Hieruit vloeien inhoudelijke veranderingen voort voor de mbo-opleidingen. Het geval wil dat deze herziening gevolgen kan hebben voor de doorstroom tussen mbo en hbo. De indruk bestaat dat de aansluiting door de herziening eerder is verslechterd dan verbeterd. De verschillen tussen de opleidingseisen van mbo en hbo zijn vergroot, verder uit elkaar komen te liggen. Dit geldt sterker voor de opleiding tot onderwijsassistent dan voor PW4. In de KD s komt VVE maar mondjesmaat voor. Het belang dat de samenleving, politiek en wetenschap unaniem hecht aan VVE voor jonge kinderen blijkt niet uit de KD s. De invoering van de taal- rekentoets op de pabo zal er mogelijk toe leiden dat minder studenten de opleiding tot onderwijsassistent (OA) gaan volgen. De route om van onderwijsassistent naar leraar door te groeien wordt hierdoor namelijk verzwaard. Dat schrikt studenten af. Zij zullen daardoor eerder voor PW4 gaan kiezen. Populariteit van de opleiding van onderwijsassistent staat hierdoor onder druk. Er is een duidelijke teruggang in het aantal aanmeldingen zichtbaar. Aan de opleiding tot onderwijsassistent en PW4 worden verschillende eisen gesteld. Een onderwijsassistent handelt in dienst van een groepsleerkracht, functioneert onder een leidinggevende. Een PW4 er wordt opgeleid om zelfstandig een groep te leiden, is dus zelf leidinggevende. Dit kan problemen geven op het hbo. Verschillen tussen studenten die OA of PW4 hebben gevolgd, zijn duidelijk merkbaar (bijv. ex-oa ers zijn volgzamer ). Veel studenten die opgeleid zijn tot onderwijsassistent (OA) gaan werken in het speciaal (basis)onderwijs, daar is een grotere vraag dan in het regulier onderwijs. In het speciaal (basis)onderwijs wordt vooralsnog weinig aan VVE gedaan, terwijl in de opleiding OA juist wel aan VVE wordt gedaan. Er zijn ontwikkelingen gaande om de opleiding tot onderwijsassistent naar AD-niveau (Associate Degree) te tillen ( hangt tussen mbo en hbo in, is niveau 4+ of 5- dan wel mbo+ of hbo-). Het AD-traject is een opkomend fenomeen. Telt een tweejarig traject. Nog onduidelijk is of het AD-traject binnen roc s of hbo-instellingen aangeboden zal worden. Samenhangend hiermee wordt de opleiding tot onderwijsassistent in de toekomst mogelijkerwijs een opleidingsonderdeel van het hbo. Het keuzegedrag van studenten in het hbo kan ertoe leiden dat aankomende leerkrachten via de opleiding (nagenoeg) niets meekrijgen van VVE (bijv. specialisatie oudste kind in de pabo). In de eerste jaren van de opleiding komt VVE eigenlijk voor elke student in het programma voor, zij het nog in zeer bescheiden mate. Er is algemeen doorstoombeleid (aansluiting mbo en hbo) geformuleerd binnen de opleidingen die in deze verkennende studie participeren. Dit doorstroombeleid is niet altijd toegesneden op de opleidingsvarianten van het jonge kind en VVE. De ene opleiding is verder met het in 5

praktijk brengen van doorstroombeleid dan andere. Bovendien lijkt het opleidingsveld van roc s en hbo-instellingen (pabo s en hbo-pedagogiek) in Amsterdam verder gevorderd dan die in Utrecht. Het inzetten van doorstroommodules in vakken (taal en rekenen) zijn een veelgekozen maatregel om de doorstroom van mbo ers naar hbo te bevorderen. Gebleken is dat de roc- en hbo-opleidingen in verschillende fasen zitten. Roc s lijken verder te zijn met het inbouwen van VVE in de opleidingsstructuur. Deels heeft dat ook te maken met de lokale context. In Amsterdam is er sprake van een langere geschiedenis van samenwerking en afstemming tussen het opleidingsveld van roc s en hbo-instellingen dan in Utrecht. In Amsterdam is voor de volgende werkwijze gekozen om eenheid te krijgen in de scholing van leidster en leerkrachten. Daar vindt de scholing van VVE goeddeels plaats op de werkvloer waarbij toekomstige onderwijsassistenten niveau 4 en leerkrachten samen worden geschoold. Dit staat los van het feit of ze binnen hun opleiding VVE hebben gehad of niet. Afhankelijk van het VVE-programma dat binnen het kinderdagverblijf/de peuterspeelzaal wordt aangeboden, krijgen de deelnemers en studenten hierin scholing (Kaleidoscoop of Piramide, straks komt Startblokken/Basisontwikkeling en Ko-totaal erbij). Deze aanpak sluit goed aan bij de wensen vanuit het werkveld. Als opleidingen voor een groot deel tot stand komen in nauwe samenwerking met het werkveld, wordt de kans zeer klein dat het werkveld ontevreden is over het niveau van de deelnemers/studenten. Er is de laatste tijd binnen de opleidingen veel aandacht ontstaan voor in- door- en uitstroom van studenten. Mede omdat hieraan grote financiële belangen zijn verbonden. Grote groepen deelnemers stromen door van een roc naar een hbo-instelling, variërend tussen 50 en 70 procent van alle mbo 4-gediplomeerden. Ook binnen de opleidingsvarianten van het jonge kind en VVE wordt in groten getale doorgestroomd. Uit de beschikbare cijfers van de instellingen blijkt dat er soms flinke uitvalpercentages zijn (na de propedeuse, maar ook later in het hbo-traject). Dit betekent dat er opleidingspotentieel verloren gaat voor de voorschoolse sector, die hard bezig is om verder te professionaliseren en uit te breiden. Daar zijn veel en goed opgeleide leidsters nodig. Wanneer we (a) de opleidingsstructuur, (b) het curriculum en (c) de didactiek en pedagogiek van de roc- en hbo-opleidingen met elkaar vergelijken, vallen de volgende verschillen op. In het hbo is er een grotere opleidingsvrijheid dan in het mbo (op basis van interesse, wel of geen verdieping in het jonge kind en VVE). De aan te leren competenties in roc s worden goeddeels bepaald door het landelijke kwalificatiedossier (KD), competenties van pabo worden ingegeven door SBL (Samenwerkingsverband Beroepskwaliteit Leraren). Het opleidingsaanbod in roc s lijkt sterker bepaald te worden door vragen/eisen vanuit het werkveld (bijv. keuze in VVE-programma/methodisch werken bij stage) dan het opleidingsaanbod in het hbo, en dan met name pabo s. Hbo-PMK is overigens wel nadrukkelijk in samenspraak met het werkveld tot stand gekomen. VVE is explicieter opgenomen in het opleidingsaanbod van het mbo dan van het hbo; In hbo-opleidingen is er meer aandacht voor zelfsturing en theorie, in roc s is er meer aandacht voor opleidingssturing en praktijk (ook stage). 6

Onderzoeksvraag II (hoofdstuk 5): Wat zijn de consequenties van de aansluitingsproblematiek tussen mbo en hbo met betrekking tot opleidingen gericht op het jonge kind en VVE, vanuit (a) het opleidingsperspectief en (b) vanuit het studentperspectief? Begrijpelijkerwijs ondervinden enkel de hbo-instelingen de consequenties van de aansluitingsproblematiek. De mbo-instellingen leveren de studenten aan die een na hun voltooide mbo-opleiding een hbo-diploma willen halen. Zowel de mbo- als hbo-instellingen zijn van mening dat studentgerelateerde situaties (vooralsnog) een grotere rol spelen in de aansluitingsproblematiek dan de eigen opleidingsgerelateerde situaties. Uitvalredenen worden door de opleidingen voor een groot deel gezocht in de studenten zelf: tekortkomingen op het gebied van rekenen; tekortkomingen op het gebied van taalvaardigheid; te weinig reflectieve vaardigheden; tekort aan kennis op het gebied van wereldoriëntatie; tekort aan analytisch vermogen en mbo ers zijn nog te veel doeners en te weinig denkers. Maar er wordt ook gekeken naar de nieuwe hbo-omgeving: er wordt voor de gemiddelde mbo er te weinig instructie aangeboden (ze missen de hand van de meester in het hbo; de mbo-opleiding is gestructureerder). Een geschikte baan vinden in het werkveld lijkt voor pas afgestudeerden soms problematisch te zijn. In de voorschoolse sector zijn PW3 ers welkom. Daar is voldoende werk voor. Voor PW4 ers is er amper werk dat op dat niveau wordt ingeschaald en uitbetaald. Basisscholen nemen het liefst beginnende leerkrachten aan die een voltijd-opleiding hebben afgerond. Sommige directies van reguliere basisscholen zijn geen voorstanden van mbo ers (vooral niveau 3) in de praktijk. OA op niveau 4 zijn wel weer gewenst in het speciaal (basis) onderwijs. Onderzoeksvraag III (hoofdstuk 6): Wat zijn de oorzaken van de aansluitingsproblematiek tussen mbo en hbo met betrekking tot opleidingen gericht op het jonge kind en VVE, welke (a) systeemkenmerken en (b) opleidingskenmerken dragen bij aan de aansluitingsproblematiek? Verklarende oorzaken voor het bestaan en voortbestaan van de aansluitingsproblematiek hebben hun oorsprong vooral in de volgende systeemkenmerken: het ontbreken van een eigenaar/eerstverantwoordelijke (het is geen gezamenlijk probleem van meerdere opleidingen); de diversiteit in/ wildgroei van VVE-aanbod (veel verschillende soorten programma s) en het ontbreken van landelijke eisen eindniveau PW4/onderwijsassistenten, beginniveau pabo/hbo-pedagogiek. 7

In eerdere KD s van het mbo was de doorstroom naar de pabo (betere aansluiting op de beschreven competenties) beter afgestemd. Met de nieuwe KD s is de afstemming bemoeilijkt. Het KD is vooral gericht op werk, niet zozeer op doorstroom naar hbo. Eisen vanuit het voorschoolse werkveld hebben er voor gezorgd dat de roc s eerder met VVE zijn begonnen dan de hbo-instellingen. Die zijn dan nu ook verder gevorderd op dit specifieke gebied. Hbo-instellingen zij echter nu wel stevig bezig met het incorporeren van VVE in het curriculum. Het ontbreken van samenwerking/afstemming tussen mbo en hbo (waaronder de eigen gerichtheid om als opleiding een eigen curriculum te maken) is de belangrijkste veroorzaker van de aansluitingsproblematiek. Dit is overigens een opleidingskenmerk waar de roc s en hboopleidingen zelf een grote oplossingsgerichte bijdrage aan kunnen leveren. Onderzoeksvraag IV (hoofdstuk 7): Welke oplossingsrichtingen zijn relevant en uitvoerbaar voor het minimaliseren van de aansluitingsproblematiek? Kan bijvoorbeeld het ontwikkelde VVE-frame 3 een bijdrage leveren aan het verkleinen van de aansluitingsproblematiek? Welke oplossingen dragen bij aan het optimaliseren van de aansluiting tussen mbo en hbo met betrekking tot opleidingen gericht op het jonge kind en VVE? Wat kan het mbo zelf doen om de aansluiting te verbeteren, wat kan het hbo zelf doen? Wat moeten ze in samenhang en afstemming doen om het aansluitingsprobleem te verkleinen? Welke suggesties voor vervolgonderzoek kunnen een bijdrage leveren aan het verkleinen van de aansluitingsproblematiek? Er zijn meerdere oplossingen die van belang kunnen zijn voor het minimaliseren van de aansluitingsproblematiek tussen mbo en hbo, met betrekking tot de opleidingen gericht op het jonge kind en VVE. Een deel van deze oplossingen wordt momenteel al met succes toegepast. We noemen: 1. Formuleren van doorstroombeleid en opzetten van doorstroomactiviteiten gericht op versoepelen van de overgang. 2. Organiseren van kopklas in laatste, vierde jaar van mbo voor hen die willen doorstromen naar pabo/hbo-pedagogiek (deels binnen mbo en deels binnen hbo voor een vloeiend overgangsjaar ). 3. Beschrijven en verspreiden van goede praktijkvoorbeelden van geïntegreerde leerloopbaan mbo en hbo met betrekking tot opleiding het jonge kind en VVE. 4. Opzetten van een pilot waarbij mbo en hbo uit een regionaal verband één geïntegreerd doorlopend leerloopbaantraject Het jonge kind en VVE (nieuw VVE-frame) wordt geïmplementeerd, begeleid met actiegericht onderzoek. 3 Jaeger, B. de en Wisse, M.(2008). VVE-Frame. Systematisch overzicht van literatuurstudie. Een handreiking om te komen tot consensus over wat een professional die werkt met jonge kinderen moet weten en kunnen. (Start)competenties voor alle professionals die werken op VVE locaties. Utrecht: Sardes. 8

5. Op grote schaal toepassen van VVE-frame met doorlopende leerlijnen tussen mbo (specifiek: PW4 en onderwijsassistent) en hbo (specifiek: pabo/hbo-pedagogiek). Als we de doorstroom willen verbeteren dan is het volgende van belang. Formaliseren, d.w.z. formatie reserveren, op papier zetten, alsmede draagvlak bij het management creëren. Zonder dit draagvlak is het lastig om iets goed van de grond te krijgen binnen de opleidingen. Diverse beleidsacties en vernieuwende activiteiten binnen de mbo- en hbo-instellingen kunnen eveneens een bijdrage leveren aan het verkleinen van de aansluitingsproblematiek. Er zijn acties vanuit het perspectief van de opleiding, vanuit de docent en vanuit de student geformuleerd. Voor een deel kan de mbo- of hbo-opleiding dit zelf doen. Voor een ander deel moeten ze dit in samenhang en afstemming regelen. Wat dit laatste betreft zijn de volgende acties relevant (hier wordt een selectie gepresenteerd, in hoofdstuk 7 vindt u een volledig overzicht). Vanuit de opleidingen is het gezamenlijk werken aan doorlopende VVE-achtige trajecten, bijvoorbeeld met een doorstroommodule VVE (equivalent van de doorstroommodule voor taal en rekenen) een kansrijke optie. Ook het maken van afspraken en convenanten tussen mbo en hbo kunnen op lokaal niveau succesvol zijn. Vanuit de docenten geredeneerd is het verstandig een netwerk/leergemeenschap van docenten en opleidingsmanagers te organiseren waarbinnen doorstroommprogramma s worden ontwikkeld en tot uitvoering worden gebracht. Vanuit de studenten bekeken biedt het wellicht soelaas om bij voorlichtingsbijeenkomsten in het hbo oud-mbo ers in te schakelen die een realistisch beeld kunnen schetsen van hun overgangservaringen. Ook het aanbrengen van een maatjes -systeem tussen mbo- en hbostudenten kan werkzaam zijn. Tot slot zijn er onderzoekssuggesties voor vervolgonderzoek geformuleerd. Deze zijn gerubriceerd naar type vraagstuk: (a) Vversterk-vraagstuk, (b) arbeidsmarktvraagstuk, (c) opleidings-/curriculumvraagstuk en (d) deelnemers/studentenvraagstuk. Eén van de belangrijkste suggesties binnen het Vversterk-vraagstuk luidt: het ontwikkelen en implementeren van een doorstroommodule mbo-hbo voor hen die na de opleiding tot pedagogisch werker (niveau 4) en onderwijsassistent (niveau 4) willen doorgaan naar pabo, hbo-pedagogiek of management, biedt mogelijkheden om de aansluiting van mbo naar hbo een positieve impuls te geven. Een dergelijke doorstroommodule zou geïnspireerd kunnen worden op de modules voor taal en rekenen die in de maak en uitvoering zijn. Geflankeerd met toegepast actie-onderzoek kan dit een grote bijdrage leveren aan het verbeteren van de doorstroom van mbo naar hbo, waar het gaat om de opleidingen tot het jonge kind en VVE. 9

1. Inleiding Aansluitingsproblemen binnen het Nederlandse onderwijssysteem zijn niet iets van de laatste tijd. Het is al langer bekend dat er in ons onderwijssysteem problemen bestaan rond de overgangen tussen de voorschoolse educatie en het primair onderwijs, tussen het primair onderwijs en secundair onderwijs en tussen het secundair en tertiair onderwijs. Ook binnen de zogeheten beroepskolom vmbo-mbo-hbo doen zich aansluitingsproblemen voor. Onlangs nog heeft de Onderwijsraad 4 de overgang van mbo-4 naar het hbo als een gevoelig overgangsmoment betiteld. Ongeveer een derde tot de helft van alle mbo ers met een diploma op niveau 4 stroomt door naar het hbo, maar deze overgang verloopt in veel gevallen niet soepel. In het hbo worden eisen aan studenten gesteld in termen van abstract denken en probleemoplossend vermogen. Een aanzienlijk deel van de doorstromers blijkt hier in onvoldoende mate over te beschikken. Daarnaast zijn de programma-inhoudelijke en pedagogisch-didactische aansluiting tussen het mbo en hbo voor verbetering vatbaar. 5 Het SBO liet Regioplan 6 een onderzoek uitvoeren naar ex-mbo ers in de pabo. In dat onderzoek is gevonden dat ongeveer een derde van de instromers in de pabo afkomstig is uit het mbo (onderwijsassistent). In vergelijking met de instromende studenten vanuit het havo en vwo vallen ex-mbo ers vaker uit. Allochtone studenten, vooral die met een niet-westerse achtergrond, vallen relatief vaker uit dan autochtone studenten. Om meerdere redenen is het bestaan van dergelijke aansluitingsproblemen onwenselijk. Voor hbo-opleidingen is het in financieel opzicht onaantrekkelijk als studenten vroegtijdig de opleiding verlaten omdat deze bijvoorbeeld niet tegemoet komt aan de verwachtingen of dat het veronderstelde instapniveau van studenten bij nader inzien toch hoger ligt. Als er weinig samenwerking en afstemming is tussen de opleidingen binnen het mbo en hbo kan het bovendien voorkomen dat studenten eerder behandelde lesstof opnieuw moeten bestuderen. Dit kan demotiverend zijn voor het onderwijsleerproces. Het belang van een goede doorstroom wordt erkend. De MBO raad en de HBO-raad hebben onlangs een doorstroomagenda MBO-HBO 2007-2008 opgesteld 7. Daarin is afgesproken dat mbo- en hbo-instellingen samenwerken om er voor te zorgen dat mbo ers die de ambitie hebben om door te studeren, goed voorbereid beginnen aan het hbo. Behalve behoefte aan goede vakmensen, heeft de arbeidsmarkt ook behoefte aan hoog opgeleid personeel. In het kader van onderzoek binnen Vversterk (Cluster C, professionalisering van roc s en pabo s op het gebied van VVE) spitsen wij ons in een verkennend onderzoek toe op de doorgaande leerloopbaan van mbo naar hbo, gericht op opleidingen met betrekking tot het jonge kind en 4 Onderwijsraad (2005). Betere overgangen in het onderwijs. Onderwijsraad: Den Haag. 5 Verbeek, F., Eck, E. van, Glaudé, M., Ledoux, G. en Voncken, E. (2005). Bruggen bouwen voor leerloopbanen. Amsterdam SCO-Kohnstamm Instituut. 6 Bergen, C.T.A. van en Krooneman, P.J. (2006). Mbo-ers in de Pabo. Knelpunten en oplossingen bij de overgang van mbo naar pabo en leraarschap. Den Haag/Bunnik: SBO/OVDB. 7 MBO Raad en HBO-Raad (2007). Doorstroomagenda mbo-hbo 2007/2008. 10

VVE. Meer specifiek gaat het dan om de aansluiting tussen de opleiding tot pedagogisch werker (PW4) en onderwijsassistent op mbo4-niveau enerzijds en de hbo-opleiding tot leerkracht basisonderwijs, de pabo dan wel de hbo-opleiding pedagogiek (opleiding tot management kinderopvang/peuterspeelzaal) anderzijds. We gaan er vanuit dat door het niet goed aansluiten ( mismatch ) van deze opleidingsvormen van mbo op hbo de overgang en het verloop van de leerloopbaan van studenten nadelig kan beïnvloeden. Het is goed om hierbij te bedenken dat mbo en hbo elk een eigen rol hebben in het aansluitingsvraagstuk. Mbo levert studenten aan hbo, het is de toeleverende opleiding. Hbo is de afnemende opleiding van studenten. Beide opleidingen hebben niettemin een gezamenlijk belang. Dat gedeelde belang is toekomstige professionals in het veld van het jonge kind en VVE zo goed mogelijk voor te bereiden op hun beroep. Ideaal gesproken stromen studenten van een mbo-opleiding, gericht op het jonge kind en VVE, zonder noemenswaardige hindernissen door naar pabo/hbo-pedagogiek. De structuur van de opleiding, de inhoud van het curriculum en de didactiek en pedagogiek van de opleidingen met betrekking tot het jonge kind en VVE sluiten naadloos op elkaar aan. Binnen de gestelde opleidingseisen behalen studenten hun diploma. Met dit diploma op zak zijn ze een goed voorbereide beroepsprofessional in het werkveld van het jonge kind en VVE. In de huidige situatie worden echter door sommige opleidingen problemen ervaren bij de doorstroming van studenten van het mbo naar het hbo met betrekking tot opleidingen gericht op het jonge kind en VVE. Vooralsnog is het onduidelijk hoe dit probleem er precies uitziet en hoe groot de omvang van dit probleem is. Daar komt bij dat het ook niet goed bekend is wat de gevolgen en de oorzaken zijn. Om een beter inzicht te krijgen in het aansluitingsvraagstuk en de mogelijk oplossingsrichtingen bij het verkleinen van de problematiek, voeren we daarom een verkennend onderzoek uit onder enkele relevante opleidingen binnen mbo en hbo met betrekking tot het jonge kind en VVE. In het volgende hoofdstuk, hoofdstuk 2, zetten we de centrale onderzoeksvragen van dit onderzoek uiteen. 11

2. Onderzoeksvragen Hoofdstuk 2 biedt inzicht in de vragen die met dit verkennend onderzoek worden beantwoord. Er wordt uitgegaan van de volgende vier onderzoeksvragen en onderliggende deelvragen: Onderzoeksvraag I: Bestaat er een aansluitingsproblematiek bij de doorstroom van mbo naar hbo met betrekking tot opleidingen gericht op het jonge kind en VVE? Zo ja, wat is de aard en omvang van deze problematiek? Onderzoeksvraag II: Wat zijn de consequenties van de aansluitingsproblematiek tussen mbo en hbo met betrekking tot opleidingen gericht op het jonge kind en VVE, vanuit (a) het opleidingsperspectief en (b) vanuit het studentperspectief? Onderzoeksvraag III: Wat zijn de oorzaken van de aansluitingsproblematiek tussen mbo en hbo met betrekking tot opleidingen gericht op het jonge kind en VVE, welke (a) systeemkenmerken en (b) opleidingskenmerken dragen bij aan de aansluitingsproblematiek? Onderzoeksvraag IV: Welke oplossingsrichtingen zijn relevant en uitvoerbaar voor het minimaliseren van de aansluitingsproblematiek? Kan bijvoorbeeld het ontwikkelde VVE-frame 8 een bijdrage leveren aan het verkleinen van de aansluitingsproblematiek? Welke oplossingen dragen bij aan het optimaliseren van de aansluiting tussen mbo en hbo met betrekking tot opleidingen gericht op het jonge kind en VVE? Wat kan het mbo zelf doen om de aansluiting te verbeteren, wat kan het hbo zelf doen? Wat moeten ze in samenhang en afstemming doen om het aansluitingsprobleem te verkleinen? Welke suggesties voor vervolgonderzoek kunnen een bijdrage leveren aan het verkleinen van de aansluitingsproblematiek? 8 Jaeger, B. de en Wisse, M. (2008). VVE-Frame. Systematisch overzicht van literatuurstudie. Een handreiking om te komen tot consensus over wat een professional die werkt met jonge kinderen moet 12

3. Opzet en uitvoering van onderzoek In hoofdstuk 3 beschrijven we de opzet en uitvoering van dit verkennende onderzoek. Dit oriënterende onderzoek is opgezet en uitgevoerd binnen een referentiegroep, bestaande uit sleutelinformanten van twee roc s (ROC Midden Nederland en ROC van Amsterdam) en drie hbo-instellingen (Hogeschool Utrecht, Instituut Theo Thijssen, Hogeschool van Amsterdam en Fontys Hogeschool, pedagogisch management kinderopvang). PMK is een loopbaantraject voor een toekomstige managementfunctie in de kinderopvangsector. De opleiding bestaat uit een mix van pedagogiek en management. De opleiding tot PMK heeft een bijzondere positie ingenomen. Tijdens de uitvoering van dit onderzoek vond de accreditatie van deze opleiding plaats. Na de zomervakantie, in het schooljaar 2008/2009 wordt gestart met het opleiden van de eerste lichting studenten. In de periode van maart t/m juli 2008 zijn de vijf sleutelinformanten met een maandelijkse frequentie in totaal vijf keer bij elkaar gekomen, ten kantore van Sardes. Door de leden van de referentiegroep zijn de volgende activiteiten uitgevoerd: het zoeken en bestuderen van (vak)literatuur, interne opleidingsdocumenten; het beschrijven van het huidige doorstroombeleid en de praktijk van afstemming en samenwerking tussen mbo en hbo inzake opleidingen met betrekking tot het jonge kind en VVE; het verzamelen van (meerjarige) kwantitatieve gegevens eigen opleiding (instroom, doorstroom en uitstroom van studenten) (bestaande of nieuw te verzamelen gegevens); het analyseren en vergelijken van de eigen inhoudelijke inrichting van de opleiding met andere opleidingen (overeenkomsten en verschillen); het verzamelen van kwalitatieve interviewgegevens bij critical friends, vakgenoten, collega s, docenten en deelnemers/studenten; het nagaan van de consequenties van de aansluitingsproblematiek tussen mbo en hbo met betrekking tot opleidingen gericht op het jonge kind en VVE; het beoordelen van verklarende oorzaken voor de aansluitingsproblematiek tussen mbo en hbo met betrekking tot opleidingen gericht op het jonge kind en VVE; het formuleren van verbeteracties, oplossingen en suggestie voor vervolgonderzoek die bijdragen aan het optimaliseren van de aansluiting tussen mbo en hbo met betrekking tot opleidingen gericht op het jonge kind en VVE; het meeschrijven aan de rapportage. De werkwijze is steeds zo geweest dat er voorafgaand aan de bijeenkomsten acties zijn geformuleerd. Die acties zijn vervolgens door de leden afzonderlijk uitgewerkt en voorafgaand aan de bijeenkomsten onder de aandacht gebracht van alle leden van de referentiegroep. Tijdens de bijenkomsten zijn de opdrachten nader besproken, toegelicht en bediscussieerd. eten en kunnen. (Start)competenties voor alle professionals die werken op VVE locaties. Utrecht: Sardes. 13

Eén van de acties was om via interviews met ervaringsdeskundigen als critical friends, vakgenoten, collega s, docenten en/of deelnemers in de roc s/studenten in het hbo informatie te verzamelen over het aansluitingsvraagstuk. Hierbij kon bijvoorbeeld gedacht worden aan docenten die in verschillende fasen van het opleidingstraject lesgeven aan de studenten (over ervaringen met/meningen over samenhang en afstemming in VVE-deel binnen de eigen opleiding, zowel mbo, pabo als hbo-pedagogiek). Anderzijds kon gedacht worden aan studenten die de vooropleiding in het mbo hebben gehad en nu pabo/hbo-pedagogiek specialisatie het jonge kind en VVE volgen (over ervaringen met/meningen over samenhang en afstemming tussen de opleidingen). In dit rapport zijn op verschillende plaatsen de verkorte weergaves van de interviews weergegeven in aparte (grijze) kaders. 14

4. Aansluitingsproblematiek mbo-hbo met betrekking tot opleidingen gericht op het jonge kind en VVE In dit hoofdstuk staan we stil bij het beantwoorden van de eerste onderzoeksvraag. Deze luidt als volgt: Bestaat er een aansluitingsproblematiek bij de doorstroom van mbo naar hbo met betrekking tot opleidingen gericht op het jonge kind en VVE? Zo ja, wat is de aard en omvang van deze problematiek? We beginnen in hoofdstuk 4 met enkele notities over het bestaan van aansluitingsproblemen tussen mbo en hbo, specifiek voor opleidingen gericht op het jonge kind en VVE ( 4.1). Vervolgens spitsen we ons in paragraaf 4.2 toe op de huidige praktijk van doorstroombeleid en afstemming en samenwerking tussen mbo en hbo. Dit doen we afzonderlijk voor de vijf betrokken opleidingen. Daarna presenteren we in paragraaf 4.3 enkele door-, in- en uitstroomgegevens van deelnemers en studenten, per opleiding uitgesplitst. Tot slot wordt in paragraaf 4.4 de opleidingen van mbo en hbo met betrekking tot het jonge kind en VVE beschreven en met elkaar vergeleken. 4.1 Het bestaan van aansluitingsproblemen tussen mbo en hbo, specifiek voor opleidingen gericht op het jonge kind en VVE Is er een legitimeringbasis voor het aansluitingsvraagstuk, speciaal gericht op het jonge kind en VVE? Algemeen wordt erkend en onderschreven dat er sprake is van een serieus aansluitingsprobleem tussen mbo en hbo, maar of zich dit ook specifiek manifesteert binnen het doorlooptraject van het jonge kind en VVE kan worden betwijfeld. We volgende hierbij de redenering van twee hbo-opleidingen uit de referentiegroep. De Hogeschool Utrecht, Instituut Theo Thijssen, erkent dat er sprake is van een aansluitingsprobleem tussen mbo en hbo, maar vindt op dit moment de toespitsing op het jonge kind en VVE te voorbarig. Het komt over als een gezocht, geforceerd probleem. Op dit moment staat VVE volop in de belangstelling. Er is een werkgroep bezig om VVE meer op de kaart te zetten. In het komende schooljaar, 2008/2009, zal er ook in het examenprogramma meer aandacht voor zijn. Het schooljaar daarop zullen de aanbevelingen omgezet zijn in acties. Pas daarna kan er ervaring worden opgedaan met betrekking tot eventuele specifieke aansluitingsproblemen het jonge kind en VVE. De Hogeschool van Amsterdam zegt het zo. De aansluiting mbo-hbo is vanuit het perspectief van de opleiding een hot item, maar vooralsnog niet gerelateerd aan VVE. Voor de pabo ging het tot voor kort alleen over het jonge (of oude) kind. Binnen de pabo komt er pas komend schooljaar 2008/2009 ruimte voor VVE in het curriculum en vanaf dat moment gaat de aansluiting mbo-hbo VVE een rol spelen. In Amsterdam Zuid-Oost bijvoorbeeld, is de pabo 15

onder meer bezig met een opleidingsschool met het profiel VVE. In deze context gaan zowel studenten mbo als hbo aan de slag; deze samenwerking wordt nauwlettend gevolgd en geëvalueerd. Daar kunnen zich specifieke aansluitingsproblemen gaan manifesteren die rechtstreeks te maken hebben met de doorgaande mbo-hbo-lijn wat betreft het jonge kind en VVE. Kortom, er is een algemeen aansluitingsprobleem tussen mbo en hbo dat alle opleidingsvarianten raakt, de toespitsing op het jonge kind en VVE is te vroeg, maar zou in de nabije toekomst wel kunnen winnen aan belang. Toch is het de moeite waard om de verkenning voort te zetten. In de eerste plaats omdat vanuit het algemene aansluitingsvraagstuk zaken zijn af te leiden die ook van betekenis zijn of kunnen worden voor het aansluitingsvraagstuk specifiek gericht op het jonge kind en VVE. In de tweede plaats zijn het mbo en hbo voortdurend in beweging. Er zijn meerdere actuele ontwikkelingen die van bovenaf (wet- en regelgeving, beleid en theorievorming) en onderop (praktijk, werkveldeisen) worden ingegeven, die indirect of meer direct van invloed zijn of kunnen worden op het aansluitingsvraagstuk tussen mbo en hbo. Deze ontwikkelingen raken ook zeker de specifieke aansluiting tussen opleidingen gericht op het jonge kind en VVE, zoals duidelijk wordt uit het navolgende. Ontwikkelingen die van invloed zijn op het aansluitingsvraagstuk Hier volgen enkele van die ontwikkelingen die van invloed zijn of kunnen worden op de doorstroom van mbo naar hbo (gerelateerd aan VVE): Binnen de roc s is de opleiding tot PW4 9 betrekkelijk nieuw, lang niet alle roc s leveren dit of volgend jaar studenten af met dit diploma op zak. Daar komt bij dat er in het werkveld amper functies zijn die hieraan tegemoet komen. Pedagogisch werkers/leidsters kinderopvang/ peuterspeelzaal/voorschool worden vrijwel altijd conform niveau 3 betaald. Het is aan te bevelen meer ruimte te reserveren voor functiedifferentiatie in de kinderopvang/ peuterspeelzaal. Zo kan er ook ruimte ontstaan voor het aanstellen van een Helpende Welzijn (niveau 2), mits die meteen in een opleidingstraject van PW3 worden geplaatst of pas doorstromen nadat een niveau 2 diploma HW is behaald. Er moet in ieder geval meer perspectief zijn op doorgroeien. Vanuit de kinderopvangsector komen geluiden dat er een wens is om meer PW4 ers aan te stellen. Er is in het algemeen een tendens om steeds hoger opgeleid personeel aan te willen stellen in de voorschoolse sector. Het kwalificatiedossier (KD) mbo wordt bij herhaling aangepast, is onlangs opnieuw herzien. Hieruit vloeien inhoudelijke veranderingen voort voor de mbo-opleidingen. Het geval wil dat deze herziening gevolgen kan hebben voor de doorstroom tussen mbo en hbo. De indruk bestaat dat de aansluiting door de herziening eerder is verslechterd dan verbeterd. De verschillen tussen de opleidingseisen van mbo en hbo zijn vergroot, verder 9 PW4 staat voor de term pedagogisch werker, niveau 4. PW3 staat voor pedagogisch werken op niveau 3. In de kwalificatiedossiers (KD) voor het mbo, wordt sinds kort gesproken over de opleiding tot Pedagogisch Werker op niveau 3 en 4. De eerste opleidingen tot PW3 en PW4 zijn gestart. 16

uit elkaar komen te liggen. Dit geldt sterker voor de opleiding tot onderwijsassistent dan voor PW4. In de KD s komt VVE maar mondjesmaat voor. Het belang dat de samenleving, politiek en wetenschap unaniem hecht aan VVE voor jonge kinderen blijkt niet uit de KD s. Het mbo is in principe geen doorstroominstituut, het leidt primair op tot een baan (hoewel er ook gezegd kan worden dat ze in beide een taak heeft). Dit wordt grotendeels bepaald door het KD. Desondanks beginnen veel deelnemers aan het mbo met als doel een baan op hbo-niveau (ongeveer de helft van de beginnende deelnemers aan het mbo denkt te zullen doorstromen naar hbo). De invoering van de taal- rekentoets op de pabo zal er mogelijk toe leiden dat minder studenten de opleiding tot onderwijsassistent (OA) gaan volgen. De route om van onderwijsassistent naar leraar door te groeien wordt hierdoor namelijk verzwaard. Dat schrikt studenten af. Zij zullen daardoor eerder voor PW4 gaan kiezen. Populariteit van de opleiding van onderwijsassistent staat hierdoor onder druk. Er is een duidelijke teruggang in het aantal aanmeldingen zichtbaar. Aan de opleiding tot onderwijsassistent en PW4 worden verschillende eisen gesteld. Een onderwijsassistent handelt in dienst van een groepsleerkracht, functioneert onder een leidinggevende. Een PW4 er wordt opgeleid om zelfstandig een groep te leiden, is dus zelf leidinggevende. Dit kan problemen geven op het hbo. Verschillen tussen studenten die OA of PW4 hebben gevolgd, zijn duidelijk merkbaar (bijv. ex-oa ers zijn volgzamer ). Veel studenten die opgeleid zijn tot onderwijsassistent (OA) gaan werken in het speciaal (basis)onderwijs, daar is een grotere vraag dan in het regulier onderwijs. In het speciaal (basis)onderwijs wordt vooralsnog weinig aan VVE gedaan, terwijl in de opleiding OA juist wel aan VVE wordt gedaan. Er zijn ontwikkelingen gaande om de opleiding tot onderwijsassistent naar AD-niveau (Associate Degree) te tillen ( hangt tussen mbo en hbo in, is niveau 4+ of 5- dan wel mbo+ of hbo-). Het AD-traject is een opkomend fenomeen. Telt een tweejarig traject. Nog onduidelijk is of het AD-traject binnen roc s of hbo-instellingen aangeboden zal worden. Samenhangend hiermee wordt de opleiding tot onderwijsassistent in de toekomst mogelijkerwijs een opleidingsonderdeel van het hbo. Het komt voor dat een grote kinderopvangorganisatie bij een roc eigen opleidingsplekken inkoopt. Bij ROC Midden is dit bijvoorbeeld het geval. Hiervoor wordt een convenant afgesloten. De kinderopvangorganisatie betaalt het roc hiervoor. Het bestuur van het roc draagt deze ontwikkeling een warm hart toe. Gevolg kan echter zijn dat toekomstige leidsters in de kinderopvang daardoor slechts mondjesmaat informatie over VVE meekrijgen. Dit kan overigens ook door het KD worden veroorzaakt (zie ook tekstfragmenten op andere plaatsen in dit rapport). In het KD is er ook niet veel aandacht voor VVE. Over de invloed van toekomstige werkgevers op de inhoud van de basisopleiding van nieuwe medewerkers kan verschillend worden gedacht. Pregnante kwesties in deze zijn: mag een (semi)commerciële organisatie zich inhoudelijk bemoeien met de basisopleiding van aankomend personeel? Is het niet de kerntaak van roc s om deelnemers een brede basisopleiding te geven waarmee ze overal in het werkveld aan de slag kunnen? 17

Na de zomer start in schooljaar 2008/2009 een nieuwe academische opleiding tot leraar basisonderwijs in Utrecht (vwo-instromers). Deze opleiding zal ideaal gesproken ook VVE in het opleidingspakket moeten hebben. Het keuzegedrag van studenten in het hbo kan ertoe leiden dat aankomende leerkrachten via de opleiding (nagenoeg) niets meekrijgen van VVE (bijv. specialisatie oudste kind in de pabo). In de eerste jaren van de opleiding komt VVE eigenlijk voor elke student in het programma voor, zij het nog in zeer bescheiden mate. Wisselingen in management bemoeilijken de continuïteit van de mbo- en hbo-opleidingen, ook wat betreft VVE. Dit raakt niet alleen de opleiding zelf, maar ook de studenten. Opleidingswerk is en blijft hoofdzakelijk mensenwerk. Dat docenten van opleidingsinstituten niet altijd goed op de hoogte zijn van VVE, komt ook doordat er vanuit de opleiding weinig oog is voor de gedachten achter het principe van een Leven Lang Leren. Er wordt vaak eenzijdig naar de programma s voor de studenten gekeken, zonder al te zeer naar de eigen opleidingsopdracht ( continue bijscholing ) te kijken. 4.2 De huidige praktijk van doorstroombeleid en afstemming en samenwerking tussen mbo en hbo Hierna volgt een beschrijving van de huidige praktijk van afstemming en samenwerking tussen mbo (PW4 en onderwijsassistent) en hbo (pabo en hbo-pedagogiek). ROC Midden Nederland Aanleiding om te starten met doorstroombeleid wordt gevormd door de serviceverbetering van studenten; teveel studenten haakten af in het 1 e leerjaar hbo, optimaliseren van de doorstroom. De doorstroomcoördinatoren vmbo-mbo-hbo zijn de initiatiefnemers. Er zijn enkele roc s en HU via convenant betrokken bij het doorstroombeleid. In 2007 is het doorstroombeleid gestart. Doel hiervan is het realiseren van een adequatere toerusting OA/PW4-studenten, zodat voortijdig schoolverlaten wordt voorkomen. De coördinatie van de uitvoering ligt bij het MT, de doorstroomcoördinator en docenten. De kernactiviteiten van het doorstroombeleid worden gevormd door het realiseren van extra aandacht voor reflecteren, analyseren, cognitieniveau. De (beoogde) effecten zijn een vermindering van de uitval, door middel van het realiseren van zogenaamde doorstoomklassen. Er is nog geen zicht op de sterke en zwakke punten, daar er nog geen evaluatiemoment heeft plaatsgevonden. Voor de toekomst wil met het ingezette traject consolideren en monitoren. Het doorstoombeleid wordt o.a. gefinancierd uit projectgelden VSV (Voorkomen Voortijdig Schoolverlaten), afkomstig van gemeenten. Naast dit alles heeft ROC Midden Nederland contacten met diverse pabo's. Er zijn per jaar 2 à 3 contacten. Er bestaan geen convenanten over onderwijsinhoud en/of doorlopende leerlijnen. Overigens worden op dit gebied wel verkennende gesprekken gevoerd. De afdeling OA heeft 3 à 4 keer contact met andere roc's (ROC-ASA en ROC-A12). De afdeling OA bezoekt twee keer per jaar de zogenaamde kennisdelingsdagen georganiseerd, door o.a. Calibris. Calibris is als kenniscentrum voor leren in de praktijk in Zorg, Welzijn en 18