Positie van 50+ op de arbeidsmarkt: Een omgevingsanalyse



Vergelijkbare documenten
Positie van 50+ op de arbeidsmarkt: Een omgevingsanalyse

L&W - Berichten Hoe sterk worden oudere werknemers getroffen door de crisis?

Belg wil stoppen met werken op 62 jaar

VLAANDEREN OP HET EUROPESE SCOREBORD Hoofstuk 4

De arbeidsmarkt in augustus 2015

DEPARTEMENT WERK EN SOCIALE ECONOMIE. Kerncijfers Vergrijzing en Werkzaamheid Versie 20 juni 2013

Diagnose van de Vlaamse arbeidsmarkt. Luc Sels

De arbeidsmarkt in februari 2015

Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid

Omschrijving: De werkzaamheidsgraad is het aandeel werkenden ( volgens IAB-statuut) in de bevolking.

De arbeidsmarkt in november 2015

Spotlight. Een onderwerp telkens beknopt uitgelicht. 1 Inleiding. 3 Resultaten. 3.1 Gewest en jaar. 2 Methodologie

De arbeidsmarkt in maart 2016

De arbeidsmarkt in oktober 2015

De arbeidsmarkt in juli 2014

67,3% van de jarigen aan het werk

De arbeidsmarkt in april 2015

De arbeidsmarkt in februari 2016

De arbeidsmarkt in maart 2015

De arbeidsmarkt in oktober 2014

De arbeidsmarkt in december 2014

De arbeidsmarkt in januari 2016

FOCUS OP TALENT BAROMETER. Kansengroepen in cijfers

De arbeidsmarkt in september 2014

De arbeidsmarkt in juni 2014

De arbeidsmarkt in juni 2015

EVOLUTIE VAN DE WERKLOOSHEID Hoofdstuk 5

De werkloosheid op haar hoogste peil sinds het begin van de crisis

De arbeidsmarkt in april 2016

De arbeidsmarkt in augustus 2016

2.2.1 Aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt

De arbeidsmarkt in mei 2015

De arbeidsmarkt in mei 2014

De arbeidsmarkt in mei 2016

BAROMETER JUNI Kansengroepen blijven een structureel knelpunt 1

De arbeidsmarkt in augustus 2014

PERSBERICHT Brussel, 20 december 2013

De arbeidsmarkt in mei 2017

De arbeidsmarkt in augustus 2017

De arbeidsmarkt in oktober 2013

De hardwerkende Vlaming: mythe of realiteit?

De arbeidsmarkt in oktober 2016

De vruchten van het hoger onderwijs

Langdurige werkloosheid in Vlaanderen

De arbeidsmarkt in augustus 2013

DE VLAAMSE SOCIALE ECONOMIE IN 2014

De arbeidsmarkt in april 2017

De arbeidsmarkt in januari 2017

Laaggeschoolde mannen het hardst getroffen door de crisis

De arbeidsmarkt in februari 2017

De arbeidsmarkt in juni 2016

Profiel van de UVW-WZ: vergelijking 2004/ 2013

De arbeidsdeelname herstelt, maar niet iedereen profiteert mee

De arbeidsmarkt in maart 2017

ACTIVEREN, COMPETENTIES MOBILISEREN Epiloog

Stijging van het aantal werkzoekende uitkeringsgerechtigde volledig werklozen maar eerste daling bij de jongeren onder 25 jaar

Onderwijs en arbeidsmarkt: tweemaal actief

ALGEMENE DIRECTIE STATISTIEK EN ECONOMISCHE INFORMATIE PERSBERICHT 26 november 2010

PERSBERICHT Brussel, 26 juni 2015

PERSBERICHT Brussel, 25 juni 2013

Vlaanderen binnen Europa

De Vlaamse arbeidsmarkt uit het dal? Luc Sels

PERSBERICHT Brussel, 30 september 2013

Verdere evolutie van de geharmoniseerde werkloosheid in ruime zin

Meeruitgaven in 2005 t.o.v voor vrouwelijke 60-plussers als gevolg van de pensioenhervorming in 1996

Evolutie van de uitkeringstrekkers van 50 jaar of ouder

Ouderen en eindeloopbaan in 50 tabellen

Evolutie sinds 1954 van de vergoede volledige werkloosheid in perspectief geplaatst

DEPARTEMENT WERK EN SOCIALE ECONOMIE. Kansengroepen op de arbeidsmarkt Faiza Djait

Trends op de Belgische arbeidsmarkt ( )

PERSBERICHT Brussel, 22 december 2015

0. KENGETALLEN. Bron: FOD Economie (Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie), INR, VDAB, RVA en Steunpunt WSE.

50-PLUSSERS OP EN LANGS DE ARBEIDSMARKT DE ZILVERVLOOT MEERT AAN Hoofdstuk 19

EVOLUTIE VAN DE WERKLOOSHEID Hoofdstuk 4

DE VLAAMSE SOCIALE ECONOMIE IN 2015

Arbeidsmarkt vijftigplussers

PERSBERICHT Brussel, 24 september 2015

Jaarverslag Herplaatsingsfonds. 1.1 Aanvragen voor outplacementbegeleiding

DE ARBEIDSDEELNAME VAN MENSEN MET EEN ARBEIDSHANDICAP

De jonge uitkeringstrekkers ten laste van de RVA

PERSBERICHT Brussel, 28 maart 2013

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt

Jongeren vinden moeilijker een job - Nieuwe cijfers Enquête naar de Arbeidskrachten, derde kwartaal

Beroepsbevolking 2005

Een terugblik op vijf decennia

De Vlaamse arbeidsmarkt Een terugblik

De uitkeringsgerechtigden ten laste van de RVA sedert 5 jaar en meer

I B O. Een werknemer op maat gemaakt. 1. IBO = training-on-the-job. IBO = 'werkplekleren' IBO = 'een werknemer op maat'

6/10/14. De arbeidsmarkt 3.0 FONS LEROY GEDELEGEERD BESTUURDER VDAB

Over werkzaamheid en loopbanen van 50/55-plussers

TRAINING & OPLEIDING Opleidingen in de lift: + 25% in 2001

1. Hoeveel 55-plussers zijn bij VDAB ingeschreven als werkzoekend (nominaal + percentage beroepsbevolking + verloop over laatste tien jaar)?

De Belgische arbeidsmarkt in 2012

WORKLESS HOUSEHOLDS IN VLAANDEREN Hoofdstuk 21

Allochtonen op de arbeidsmarkt

De evolutie van de sociale situatie en de sociale bescherming in België Samenvatting en kernboodschappen

Activering en opleiding van werklozen: actualisering van de resultaten (2 de semester 2013)

VDAB WERKLOOSHEIDSBERICHT JANUARI Kerncijfers werkloosheid. Evolutie Werkloosheid. NWWZ Vlaams Gewest - absolute aantallen

Heel gunstige arbeidsmarktevolutie in Nieuwe cijfers Enquête naar de Arbeidskrachten -

Uitdagingen op de Arbeidsmarkt

Transcriptie:

el&w Berichten 1-2008 Positie van 50+ op de arbeidsmarkt: Een omgevingsanalyse Lieve De Lathouwer Gunter Bombaerts Mei 2008 expertisecentrum Leeftijd en Werk Departement Werk en Sociale Economie Koning Albert II-laan 35, bus 20, 1030 Brussel Tel. 02 553 09 59 - Fax 02 553 40 10 www.leeftijdenwerk.be

Inhoudstafel INHOUDSTAFEL... 2 TER INLEIDING... 4 1 NERGENS ANDERS IN DE EU15 WERKEN ER ZO WEINIG 55PLUSSERS DAN BIJ ONS... 5 2 NERGENS ANDERS IS DE LEEFTIJDSVERDELING VAN DE ARBEIDSPARTICIPATIE ZO SCHEEF DAN BIJ ONS... 8 3. LAGE INSTROOM, HOGE UITSTROOM EN BEPERKTE DOORSTROOM ZORGEN VOOR WEINIG 50PLUSSERS AAN HET WERK... 9 3.1. LAGE INSTROOM: 50PLUSSERS NIET GEGEERD BIJ AANWERVINGEN... 9 3.2. EEN HOGE UITSTROOM VAN 50+ UIT DE ARBEIDSMARKT: VERVROEGDE UITTREDE NOG STEEDS DIEP VERANKERD IN ONZE CULTUUR... 14 3.3. DOORSTROOM VAN 50+ OP DE ARBEIDSMARKT DOOR EEN BLIJVENDE INZETBAARHEID... 24 4. DE DEMOGRAFIE ZET EEN REM OP DE WERKZAAMHEIDSGRAAD... 26 BIJLAGEN... 32 BIJLAGE 1: EVOLUTIE VAN DE WERKZAAMHEIDSGRAAD... 32 BIJLAGE 2: EVOLUTIE VOLUME IN UITTREDESTELSELS, VLAANDEREN 2000-2007... 34 BIJLAGE 3: SIMULATIES VAN DE EVOLUTIE VAN DE GROEP OUDERE VRIJGESTELDE WERKLOZEN... 36 BIJLAGE 4: EVOLUTIE AANTAL WERKENDEN NAAR LEEFTIJD... 41 expertisecentrum Leeftijd en Werk aangepaste versie 11 juni 2008 2

Copyright (2008) expertisecentrum Leeftijd en Werk, Departement Werk en Sociale Economie Koning Albert II-laan 35, bus 20, 1030 Brussel, Tel. 02 553 09 59 - Fax 02 553 40 10, www.leeftijdenwerk.be Niets aan deze uitgave mag worden verveelvoudigd of openbaar gemaakt doormiddel van druk, fotokopie, microfilm of andere wijze zonder voorafgaandelijke toestemming van de uitgever. expertisecentrum Leeftijd en Werk aangepaste versie 11 juni 2008 3

Ter inleiding Dit is het eerste el&w bericht van het expertisecentrum Leeftijd en Werk. Via deze berichten zal het el&w analyses verspreiden. Dit kadert in onze opdracht van kennisbevordering, één van de drie opdrachten naast praktijkstimulering en beleidsontwikkeling. In dit el&w bericht wordt een omgevingsanalyse van de positie van 50plussers op de arbeidsmarkt gepresenteerd. Het betreft het eerste deel van een Analyse 50+, die het expertisecentrum heeft uitgevoerd in de periode januari-maart 2008. Dit deel geeft een cijfermatige schets van de evolutie rond de werkzaamheid van 50 plussers en beschrijft onderliggende dynamieken van instroom, uitstroom en doorstroom bij deze groep. De voorliggende bijdrage gaat niet in op determinanten van arbeidsparticipatie (de loonkost, de werkloosheidsval, de arbeidsomstandigheden/werkbaarheid, competenties,..). Ook wordt in dit deel geen beleidsevaluatie gemaakt, noch worden beleidsaanbevelingen geformuleerd. Deze analyses zullen in volgende el&w berichten worden gepresenteerd. Met betrekking tot de cijferreeksen werd samengewerkt met het team Monitoring en Ondersteuning van het Departement Werk en Sociale Economie en met het Steunpunt Werk en Sociale Economie. expertisecentrum Leeftijd en Werk aangepaste versie 11 juni 2008 4

1 Nergens anders in de EU15 werken er zo weinig 55plussers dan bij ons Een prioritaire doelstelling van het Vlaamse beleid is de verhoging van de werkzaamheidsgraad van 50+, in overeenstemming met de Europose Stockholm doelstelling. Tegen 2010 dienen 50% van de 55-64 jarigen aan het werk te zijn (voor de EU 25 als geheel). Om deze doelstelling te halen heeft Vlaanderen nog een lange weg af te leggen. In vergelijking met andere landen situeert Vlaanderen bij 55plussers zich helemaal achteraan in het Europese peloton van de 15 lidstaten (fig 1). Nergens anders in de EU15 werken er zo weinig 55+ als bij ons. Slechts 31,4% van de 55-64 jarigen heeft een baan tegenover 45,3 % in de EU 15. De Scandinavische landen, Zweden en Denemarken, staan met 60% of méér 55plussers aan het werk aan de kop van het peloton. Ook de UK kent een hoge werkzaamheidsgraad van 55+ (57,4%). Van onze drie buurlanden scoren Duitsland en Nederland boven het EU15 gemiddelde. Figuur 1: Werkzaamheidsgraad 55-64 jarigen, EU 15, België en drie gewesten internationaal vergeleken, 2006 80 70 69,6 werkzaamheidsgraad 55-64 jarigen 60 50 40 30 20 60,7 57,4 54,5 50,1 50 48,4 47,7 45,3 44,1 42,3 37,6 36,9 35,5 33,2 32,5 32 31,9 31,4 10 0 Vlaanderen Wallonië België Italië Luxemburg Oostenrijk Brussel Frankrijk Griekenland Spanje EU 15 Nederland Duitsland Ierland Portugal Finland UK Denemarken Zweden Bron: Europese Commissie, Employment in Europe, Key Employment Indicators (bewerking el&w) Niettegenstaande dat Vlaanderen voor de meeste leeftijdgroepen betere arbeidsmarktprestaties neerzet dan Wallonië, doen we het bij de 55-plussers niet beter dan Wallonië en duidelijk minder goed dan Brussel. Voor de 45-plussers presteert het Vlaamse Gewest het beste van de drie gewesten. Voor 50plussers scoort Vlaanderen op eenzelfde niveau dan Brussel en beter dan Wallonië. Het Vlaamse Gewest kon de afgelopen jaren het verschil met Europa licht verkleinen wat de 45- en 50-plussers betreft (fig 2 en 3), maar niet voor 55-plussers (fig 4). Met een werkzaamheidsgraad van 31,4 % blijft een verschil van niet minder dan 14 procentpunt expertisecentrum Leeftijd en Werk aangepaste versie 11 juni 2008 5

bestaan. Het bereiken van de Europese 50%-doelstelling bij 55plussers tegen 2010 lijkt dan ook onbereikbaar voor Vlaanderen. Figuur 2: Werkzaamheidsgraad 45+ in België, de regio's en de EU, 2002-2006 Werkzaam heidsgraad 45+ 70,0% 65,0% 60,0% 55,0% 50,0% 45,0% 40,0% Vlaams Gew est BHG Waals Gew est België EU-15 EU-27 2002 2003 2004 2005 2006 Figuur 3: Werkzaamheidsgraad 50+ in België, de regio's en de EU, 2002-2006 Werkzaamheidsgraad 50+ 60,0% 55,0% 50,0% 45,0% 40,0% 35,0% 30,0% Vlaams Gew est BHG Waals Gew est België EU-15 EU-27 2002 2003 2004 2005 2006 Figuur 4: Werkzaamheidsgraad 55+ in België, de regio's en de EU, 2002-2006 Werkzaam heidsgraad 55+ 50,0% 45,0% 40,0% 35,0% 30,0% 25,0% 20,0% Vlaams Gew est BHG Waals Gew est België EU-15 EU-27 2002 2003 2004 2005 2006 bron: EAK (bewerking Departement WSE) Voorgaande grafieken leren dat de werkzaamheidsgraad van oudere werknemers substantieel is gestegen, wat mede te danken is aan de toename in arbeidsparticipatie van oudere vrouwen. expertisecentrum Leeftijd en Werk aangepaste versie 11 juni 2008 6

De feminisatie van de Vlaamse arbeidsmarkt is pas laat- in de jaren zeventig- op kruissnelheid gekomen. De huidige generatie 50plussers tellen nog veel huisvrouwen, die nooit een beroepsloopbaan gehad hebben. Naarmate het kostwinnersmodel als samenlevingsvorm verdwijnt en de actieve vrouwelijke cohorten ouder worden, neemt de werkzaamheidsgraad van ouderen verder toe. De werkzaamheidsgraad bij 50+ stagneerde in 2006 rond 46%, maar in 2007 stijgt de werkzaamheidsgraad bij 50+ opnieuw zeer gevoelig tot 49 % in het derde kwartaal van 2007 (bijlage 1). Zoals blijkt uit figuur 5 geldt de stijging ook voor de 55plussers, wat eens te meer relevant is omdat de lage werkzaamheidsgraad zich het scherpst stelt en omdat deze groep de EU-benchmark is. Figuur 5: Trendniveau werkzaamheidsgraad naar leeftijd, Vlaams gewest, 1 ste kwartaal 2000-3 de kwartaal 2007 84,8 33,9 31,4 Bron: FOD Economie Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie EAK, Eurostat, LFS (bewerking Steunpunt WSE/Departement WSE) Uit de bovenstaande figuur en uit tabel in bijlage 1 blijkt dat in 2004 en 2005 de groei van de werkzaamheid dubbel zo sterk was bij 55-plussers dan gemiddeld (in 2004 + 2,9 ppt. tegenover 1,4 ppt. gemiddeld, in 2005 +1,2 ppt. tegenover +0,6 ppt. gemiddeld), maar dat deze groei in 2006 min of meer was stilgevallen (resp. +0,7 en +0,1 ppt). Op basis van de eerste 3 kwartalen van 2007 blijkt echter een forse herneming van de groei van de werkzaamheid bij 55-plussers: +2,6 tegenover +1,1 gemiddeld. De werkzaamheid bij 55- plussers is in 2007 dus opnieuw meer dan dubbel zo sterk gegroeid dan gemiddeld, wat een belangrijk en hoopgevend signaal is voor de toekomst. expertisecentrum Leeftijd en Werk aangepaste versie 11 juni 2008 7

2 Nergens anders is de leeftijdsverdeling van de arbeidsparticipatie zo scheef dan bij ons In geen enkel ander land is de arbeidsmarktparticipatie over leeftijdsgroepen zo scheef verdeeld als in België en zijn gewesten (tabel 1). Bij de middenste leeftijdsgroepen participeren zeer veel mensen aan betaalde arbeid, terwijl jongeren en ouderen zeer weinig werken. Dit leeftijdsgebonden arbeidspatroon wordt de 'samengedrukte loopbaan' genoemd. Tabel 1: Werkzaamheidsgraad naar leeftijd, België en drie gewesten internationaal vergeleken, 1999-2006 2006 1999 55-64 25-54 15-24 15-64 55-64 25-54 15-24 15-64 Zweden 69,6 84,7 40,3 73,1 63,9 82,7 39,9 71,7 Denemarken 60,7 86,1 64,6 77,4 54,5 83,9 65,5 76,0 UK 57,4 81,1 53,2 71,5 49,6 79,9 56,6 71,0 Finland 54,5 82,4 42,1 69,3 39,0 80,4 40 66,4 Portugal 50,1 81,3 35,8 67,9 50,1 80,6 42,6 67,4 Ierland 50 78,4 53,1 68,6 43,7 73,4 49,1 63,3 Duitsland 48,4 78,8 43,3 67,2 37,8 78,7 47,2 65,2 Nederland 47,7 84,2 66,2 74,3 36,4 81,1 64,5 71,7 Spanje 44,1 75,8 39,5 64,8 35 66,2 30,5 53,8 Griekenland 42,3 75,3 24,2 61,0 39,3 69,9 27,2 55,9 Frankrijk 37,6 80,2 29,3 63,0 28,2 77,7 27,1 60,9 Brussel 36,9 65,9 20,7 53,4 30,3 67,9 19,1 53,4 Oostenrijk 35,5 83,5 54 70,2 29,7 81,9 54,1 68,6 Luxemburg 33,2 81 23,3 63,6 26,4 76,9 31,8 61,7 Italië 32,5 73,3 25,5 58,4 27,6 67,0 25,7 52,7 België 32 78,4 27,6 61,0 24,6 76,2 28,2 59,3 Wallonië 31,9 73,1 22,2 56,1 23,7 70,4 21,6 54,2 Vlaanderen 31,4 83,5 32,0 65,0 23,7 79,7 32,9 62,1 EU 15 45,3 78,7 40,1 66,0 37,1 75,7 39,6 62,5 Bron: Europese Commissie, Employment in Europe (bewerking el&w) expertisecentrum Leeftijd en Werk aangepaste versie 11 juni 2008 8

3. Lage instroom, hoge uitstroom en beperkte doorstroom zorgen voor weinig 50plussers aan het werk Om een beter zicht te krijgen op de werkzaamheidsgraad van 50+ hanteren we volgend analyse schema van het Steunpunt WSE (Fig 6) (Sels, e.a., 2008). Dit schema is bruikbaar als beschrijvend analysekader, het is geen verklarend analysekader. In het schema worden de onderliggende dynamieken achter de werkzaamheidsgraad zichtbaar gemaakt. De werkzaamheidsgraad wordt bepaald door factoren van instroom, uitstroom en doorstroom. De werkzaamheidsgraad van oudere werknemers kan verhoogd worden door méér 50+ aan te werven (instroom stimuleren) en door de vervroegde uittrede van 50+ af te remmen (uitstroom beperken). De instroom en uitstroom worden mede bepaald door factoren zoals investering in menselijk kapitaal (opleidingen en loopbaanontwikkeling), en arbeidsmobiliteit. In verdere analyses, die we zullen publiceren in de nabije toekomst, gaan we wel in op de eigenlijke determinanten achter de werkzaamheidsgraad, in de literatuur ook wel push en pullfactoren genoemd bv. de loonkost, de werkloosheidsval, de arbeidsomstandigheden (werkbaarheid), de competenties (OECD, 2006; Hoge Raad voor de Werkgelegenheid, 2004; Blöndal and Scapetta, 1997). Deze factoren beïnvloeden de instroom, uitstroom en doorstroom en bijgevolg ook de werkzaamheidsgraad. Figuur 6: Beschrijvend analysekader: Dynamieken achter de werkzaamheidsgraad 50+ INSTROOM 1. 50+ in aanwervingen (+) RESULTAAT 2. 50+ in uitzendarbeid (+) 3. 50+ NWWZ instroom in werk (+) 4. 50+ starters als zelfstandige (+) F A C T O R E N DOORSTROOM 5. Jobmobiliteitsgraad 40-49 jaar (+) 6. 50+ in opleidingen (+) 7. 50+ in loopbaandienstverlening (+) UITSTROOM 8. Gemiddelde uittredeleeftijd/gemiddelde loopbaanduur (+) 9. Geplande/gewenste uittredeleeftijd 10. 50+ in NWWZ (-) 11. 50+ in uittredestatuten (-) 12. 50+ in (gedeeltelijke)onderbrekingen (-) WERKZAAMHEIDSGRAAD 50+ Bron: Steunpunt WSE Een factor die een positief effect op de werkzaamheidsgraad wordt met een + aangeduid; een factor met een negatief effect met een. 3.1. Lage instroom: 50plussers niet gegeerd bij aanwervingen - Het aandeel ouderen in nieuwe aanwervingen- Het aandeel van oudere werknemers in het aantal nieuwe aanwervingen blijft zeer beperkt: slechts 5,5% betreft een 50plusser (fig 7). Het aantal aanwervingen daalt sterk met de leeftijd: terwijl het aandeel 45-49 jarigen in de nieuwe aanwervingen 6,9% is, daalt dit tot slechts 1,9% bij 55plussers. Het aandeel ouderen in nieuwe aanwervingen is de afgelopen jaren expertisecentrum Leeftijd en Werk aangepaste versie 11 juni 2008 9

(2002-2006) in positieve zin, doch maar zwak toegenomen: van 4,4% naar 5,5%. Het gering aantal aanwervingen bij oudere werknemers is het resultaat van een samenspel van diverse factoren: de hoge loonkost ten gevolg van anciënniteitsverloning; allerhande werknemersrechten eens boven de 50 jaar (tijdskrediet, brugpensioen,outplacement, ); stereotyperingen; etc Figuur 7: Het aandeel oudere werknemers in nieuwe aanwervingen, Vlaanderen, 2002-2006 8,00% 6,00% aandeel oudere leeftijdscategorieën in aanwervingen 7,00% 6,00% 5,00% 4,00% 3,00% 2,00% 1,00% 0,00% 2002 2003 2004 2005 2006 5,00% 4,00% 3,00% 2,00% 1,00% 0,00% aandeel 50+ in aanwervingen Alle 50+ 45-49 50-54 55-64 Bron: FOD Economie-ADSEI-EAK (bewerking Steunpunt WSE) - Uitzendarbeid als herintredekanaal- Een andere indicator, die de wervingsbereidheid van werkgevers peilt is het aandeel van ouderen in uitzendarbeid. Het aandeel 46plussers in het totaal aantal uitzendkrachten is gestegen van 7,5% in 2003 naar 9,5% in 2006 in België (fig 8). Uitzendarbeid laat werkgevers toe om positieve ervaringen met ouderen op te doen. Voor werknemers betekent uitzendwerk dikwijls een springplank naar duurzamere tewerkstelling. Ondanks de stijging ligt het aandeel ouderen in uitzendarbeid nog aanzienlijk beneden het aandeel ouderen in de totale aanwervingen (zie supra), waardoor we kunnen besluiten dat ouderen vooralsnog niet makkelijker hun weg vinden naar uitzendarbeid dan naar reguliere intredekanalen. Ook blijft het onduidelijk wat de doorstroom is van uitzend naar duurzamere tewerkstelling. Figuur 8: Het aandeel van 46-plussers in het aantal uitzendkrachten, Vlaanderen, 2002-2006 10,00% aandeel 46plussers in totaal aantal uitzendkrachten 9,00% 8,00% 7,00% 6,00% 5,00% 4,00% 3,00% 2,00% 1,00% 0,00% 2002 2003 2004 2005 2006 Bron: Federgon (bewerking Steunpunt WSE) expertisecentrum Leeftijd en Werk aangepaste versie 11 juni 2008 10

- Starten met een zelfstandige activiteit- Ook het starten met een eigen zelfstandige activiteit kan de werkzaamheid van ouderen opdrijven. Het aandeel starters in de totale bevolking is zeer beperkt in Vlaanderen. Niettemin zit het ondernemerschap in de lift met een stijging van 44% ten opzichte van 2002 (tabel 3). Het aantal starters is vooral geconcentreerd bij jongere leeftijdgroepen. Ook het aantal starters bij 50plussers is sterk gestegen, maar het blijft met 4.184 in 2006 toch nog zeer beperkt. Zelfstandige arbeid bij 50plussers is dus niet meteen het kanaal om de werkzaamheidgraad van ouderen op te krikken. Tabel 2: Aandeel starters in een zelfstandige activiteit (1), Vlaamse gewest 2002-2006 2002 2003 2004 2005 2006 Starters bij 50+ - Aantal - In % van de populatie Starters bij 15-49 jarigen - Aantal - In % van de populatie Totaal - Aantal - In % van de populatie 2.875 0,27 26.669 0,92 3.366 0,32 29.875 1,04 3.334 0,31 32.279 1,12 3.749 0,34 35.973 1,25 4.184 0,37 38.453 1,34 29.544 33.241 35.613 39.722 42.637 0,75 0,84 0,90 1,00 1,06 Bron: RSVZ, FOD Economie ADSEI (bewerking Steunpunt WSE) (1) een starter is iemand die in loop van het jaar een zelfstandige activiteit heeft opgestart. Het kan gaan om hoofdactiviteit of nevenactiviteit Overschakelingen tussen zelfstandige activiteiten (tussen hoofdberoep/bijberoep/helper/actief na pensioen) worden niet meegeteld. Dit leidt tot een onderschatting omdat heel wat zelfstandigen starten in bijberoep om later door te groeien naar hoofdberoep. -Herintredekans van werkzoekenden- Een derde indicator, die iets vertelt over de wedertewerkstelling van ouderen is de uitstroom van oudere werkzoekenden uit de werkloosheid. Figuur 9: Uitstroom uit de werkloosheid naar werk (exclusief interim), Vlaanderen, janauri 2007 t.e.m. september 2007 Uitstroom uit de werkloosheid naar werk (exclusief interim), 01-2007 t.e.m. 09-2007 12% 10% 8% 6% 4% 2% 0% Allochtonen Ouderen Arbeidsgehandicapten Kortgeschoolden Langdurig werkzoekend Vrouwen Uitstroom kansengroep Totale uitstroom Bron: VDAB (bewerking Departement WSE) expertisecentrum Leeftijd en Werk aangepaste versie 11 juni 2008 11

De uitstroomcijfers geven aan hoeveel % werkzoekenden op maandbasis uitstromen naar werk (exclusief interim en zelfstandige arbeid). In 2007 bleek alvast dat ouderen (samen met arbeidsgehandicapten) veel minder snel uitstroomden uit de werkloosheid dan allochtonen en kortgeschoolden. 50plussers hebben gemiddeld een uitstroomkans van om en bij de 5% in vergelijking met 12% voor de totale werklozenpopulatie. Een belangrijke vaststelling is en blijft dat alle 'kansengroepen' minder snel uitstromen uit de werkloosheid dan gemiddeld. De uitstroomkansen van 50+ blijven over de tijd bovendien relatief stabiel op een laag niveau, terwijl de globale uitstroompercentages meer reageren op conjuncturele bewegingen. Figuur 10: Evolutie uitstroom uit de werkloosheid naar werk (exclusief interim), Vlaanderen, januari 2006 t.e.m. september 2007 Evolutie van de uitstroompercentages exclusief interim naar kansengroep, 2005-2007 20% 18% 16% 14% 12% 10% 8% 6% 4% 2% 0% 1/01/2005 1/03/2005 1/05/2005 1/07/2005 1/09/2005 1/11/2005 1/01/2006 1/03/2006 1/05/2006 1/07/2006 1/09/2006 1/11/2006 1/01/2007 1/03/2007 1/05/2007 1/07/2007 1/09/2007 1/11/2007 globale uitstroom naar w erk 50+ allochtonen pmah kortgeschoolden (1) uitstroom uit de werkloosheid naar werk: berekend a.h.v. laatste dag van de maand (dit is de standaardmeting zoals bepaald in de VDAB beheersovereenkomst); van de 100 werkzoekenden in het begin van de maand (stock maand x-1) stromen er op het einde van de maand X% (gemiddeld voor 2007) uit de werkloosheid uit naar werk. Bron: VDAB (bewerking Departement WSE) Er blijkt een sterke discrepantie tussen de vraag naar en het aanbod van oudere werknemers. Het aantal oudere werkzoekenden is immers aanzienlijk sterker geëvolueerd, mede als gevolg van een verstrenging inzake beschikbaarheid in het stelsel van de vrijgestelde ouderen, dan het aantal aanwervingen zoals blijkt uit tabel 3. expertisecentrum Leeftijd en Werk aangepaste versie 11 juni 2008 12

Tabel 3: Evolutie aantal NWWZ 50+ en aantal aanwervingen 50+, Vlaanderen (index 2003 = 100) evolutie 2003 2004 2005 2006 aantal in dienst getreden 50-54 jarigen 100 92 138 134 aantal 50-54 jarige NWWZ 100 162 235 258 aantal in dienst getreden 55-64 jarigen 100 140 134 156 aantal 55-64 jarige NWWZ 100 138 204 258 bron: VDAB en FOD Economie ADSEI (bewerking Steunpunt WSE) Deze discrepantie tussen vraag en aanbod blijkt ook uit de plaatsingscijfers van werkzoekende 50plussers (tabel 4). Het aandeel van vacatures dat 50plussers bereikt via verwijzingen door de VDAB gemeld is sterk gegroeid van 5,1% naar 10,9%. Maar het aantal plaatsingen blijft sterk achter. Terwijl 50plussers 15% uitmaken van de cumulatieve werkloosheid heeft slechts 5,7% van het aantal plaatsingen betrekking op een 50plusser. Kortom: het aandeel van 50plussers in de verwijzingen, maar vooral in de plaatsingen, blijft lager dan hun aandeel in de werkloosheid (respectievelijk 11% en 6% t.o.v. 15%). De kans dat een 50plusser geplaatst wordt is drie maal kleiner dan voor een werkzoekende jonger dan 50 jaar. De kloof tussen 50plussers en 50 minners is bovendien toegenomen. Terwijl de plaatsingskans van werkzoekenden jonger dan 50 jaar is toegenomen met +2,2 procentpunt (tussen 2005 en 2007) stijgt die van 50plussers slechts met 1 procentpunt. Tabel 4: Verwijzingen en plaatsingen door de VDAB, voor 50+ en -50 NWWZ, Vlaanderen 2005-2007 <50 jaar aantal +50 jaar aantal Totaal aantal <50 % aandeel +50 % aandeel Totaal % aandeel Verwijzings/ Plaatsings kans <50 jaar (4) Verwijzings/ plaatsings kans +50 jaar (4) Verwijzings/ plaatsings kans allen (4) Verwijzingen (1) 2005 2006 2007 Plaatsingen ( 2) 2005 2006 2007 NWWZ (3) 2005 2006 2007 264.397 304.997 405.620 43.300 42.747 44.480 420.905 395.406 357.218 14.202 22.206 49.615 1.657 2.062 2.674 52.164 59.250 64.029 278.599 327.203 455.235 44.957 44.809 47.154 473.069 454.656 421.247 94,9% 93,2% 89,1% 96,3% 95,4% 94,3% 89,0% 87,2% 84,8% 5,1% 6,8% 10,9% 3,7% 4,6% 5,7% 11,0% 12,8% 15,2% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 62,8% 77,2% 113% 10,3% 10,8% 12,5% 27,2% 37,5% 77,5% 3,2% 3,5% 4,2% 58,9% 72,0% 108% 9,5% 9,9% 11,2% Bron: VDAB (bewerking el&w op basis van Monitoringsindicatoren Beheersovereenkomst) (1)verwijzingen: alle vacatures inclusief tewerkstellingsmaatregelen en uitzendarbeid; dezelfde werkzoekende kan meerdere verwijzingen ontvangen hebben (2) enkel met gekend klantennummer (AMI), VDAB kent niet steeds klantennummer bij plaatsing (3) cumulatief aantal NWWZ: aantal WZ dat gedurende één jaar minstens één dag was ingeschreven als werkzoekende bij de VDAB; (4) het aantal verwijzingen of plaatsingen vergeleken met het (cumulatief)aantal NWWZ - - - - - - - - - expertisecentrum Leeftijd en Werk aangepaste versie 11 juni 2008 13

3.2. Een hoge uitstroom van 50+ uit de arbeidsmarkt: Vervroegde uittrede nog steeds diep verankerd in onze cultuur -De feitelijke uittredeleeftijd ligt ver onder de pensioenleeftijd- De gemiddelde uittrede leeftijd lag in 2006 zowel in Vlaanderen (58,4 jaar) als in België (58,4 jaar) ver onder de wettelijke pensioenleeftijd en onder het Europese gemiddelde (61,2 jaar) (tabel 5). Het gaat hier om het effectieve vertrek uit de arbeidsmarkt, ook via allerhande vervroegde uittredestelsels. De effectieve gemiddelde uittredeleeftijd is één van de indicatoren die opgenomen wordt door Europa in het Nationaal Hervormingsprogramma. Deze indicator maakt soms rare sprongen, mede als gevolg van conjunctuurwisselingen en wijzigende samenstelling van de opeenvolgende uittredecohorten (Sels, e.a., 2008). Tussen 2001 en 2005 steeg in Vlaanderen de gemiddelde uittrede leeftijd van 56,8 naar 59,1 jaar. In België steeg in 2005 de uittredeleeftijd voor het eerst boven de 60 jaar. Tussen 2005 en 2006 blijkt de gemiddelde uittredeleeftijd in Vlaanderen en België weer te dalen tot 58,4 jaar. Het Europese gemiddelde blijft (licht) stijgen, waardoor de afstand tussen België en EU27 weer groter wordt. De betrouwbaarheid van deze indicator wordt ter discussie gesteld. Zo is een stijging van de effectieve pensioenleeftijd in België tussen 2004 en 2005 met ruim een jaar in één enkel kalenderjaar wel heel veel, alsook de daling tussen 2005 en 2006 met bijna 2 jaar. Als algemene trend kan wel geconcludeerd worden dat Vlaanderen en België achterop blijven bij de EU27 en dat er eerder achterstand wordt opgebouwd in plaats van afgebouwd. In elk geval lijken we ver af van de EU doelstelling om de effectieve uittredeleeftijd met vijf jaar te verhogen tegen 2010 (Barcelona, 2002). Tabel 5: Gemiddelde uittredeleeftijd (1), Vlaanderen, België en EU27, 2000-2007 Vlaanderen België EU27 2000 58,0 58,1 2001 56,8 56,7 59,9 2002 58,2 58,5 60,1 2003 57,9 58,7 61,0 2004 59,3 59,4 60,5 2005 59,1 60,6 61,0 2006 58,4 58,4 61,2 Bron: EUROSTAT (Nationaal Hervormingsprogramma- Lissabon strategie) (1)obv de LFS, gemeten als de gewogen kans om uit de beroepsbevolking te treden gemeten aan hand van verschil in activiteitsgraag tussen twee opeenvolgende jaren van dezelfde leeftijdscohorte - De gemiddelde loopbaanduur voor uittreders ligt relatief hoog- Interessanter zijn gegevens over de gemiddelde loopbaanduur bij uittrede. Voor de bijdrage aan de economie en het financiële draagvlak van de sociale zekerheid is het immers relevant hoe lang mensen hebben gewerkt over hun ganse loopbaan. Iemand die vroeg is ingetreden op de arbeidsmarkt en uittreedt voor de wettelijke pensioenleeftijd kan langer bijgedragen hebben tot de economie dan iemand die later uittreedt maar ook laat is ingestroomd. Gemiddelde loopbaanduur gegevens voor alle uittreders zijn momenteel niet beschikbaar. Wel heeft de Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie van de FOD Economie expertisecentrum Leeftijd en Werk aangepaste versie 11 juni 2008 14

recent een bevraging gedaan voor het tweede kwartaal van 2006 over de overgang van werk naar pensionering (FOD Economie-ADSEI, 2008). Het onderzoek geeft informatie over de geplande uitstapleeftijd en effectieve pensioenleeftijd bij personen tussen 50-69 jarigen en de gemiddelde loopbaanduur bij uittrede De effectieve pensioenleeftijd heeft enkel betrekking op ouderdomspensioenen; uittreders via brugpensioenen, werkloosheidsuitkeringen, zivuitkeringen of terbeschikkingsstelling worden in dit onderzoek buiten beschouwing gelaten. De huidige gepensioneerden zijn op 60,7 jaar op pensioen gegaan en hadden op die leeftijd een loopbaan van 38 jaar achter de rug (tabel 6). Mannen hebben een hogere effectieve pensioenleeftijd en hebben een langere loopbaan dan vrouwen wanneer ze met pensioen gaan nl. 39,9 jaar tegenover 35,6 jaar bij vrouwen. Vlamingen hebben met 39,1 jaar loopbaan een langere gemiddelde loopbaanduur dan Walen, die slechts 36,9 jaar hebben gewerkt voor hun pensioen. Hooggeschoolden hebben een significante kortere gemiddelde loopbaanduur dan laaggeschoolden. Deze gegevens zijn bijzonder relevant in het licht van toekomstige uittredepatronen. Hooggeschoolden en vrouwen -precies die groepen met een relatief lage loopbaanduur, zullen in de toekomst verder toenemen in de groep uittreders. Vandaag zien we dit reeds bij de brugpensioenen, die in aantal stijgen voornamelijk onder invloed van vrouwen. Er dient nog wel een kanttekening te worden gemaakt bij de relatie tussen loopbaanduur, scholingsniveau en financieel draagvlak van de sociale zekerheid. Hooggeschoolden dragen minder lang bij tot de sociale zekerheid dan laaggeschoolden, wat een vraag naar rechtvaardigheid oproept. Bovendien hebben hooggeschoolden meestal aantrekkelijkere arbeidsomstandigheden dan laaggeschoolden, waardoor ze in principe hun job langer kunnen volhouden. Anderzijds is het niet zo omdat hooggeschoolden minder lang werken dan laaggeschoolden dat ze ook minder bijdragen aan de sociale zekerheid dan laaggeschoolden. Gegeven de niet geplafonneerde sociale zekerheidsbijdragen dragen hogere lonen per definitie méér bij dan lagere lonen. Tabel 6: Gemiddelde geplande pensioenleeftijd, gemiddelde effectieve pensioenleeftijd en de gemiddelde duur van de totale loopbaan, België en de gewesten (cijfers tweede kwartaal 2006) Gemiddelde geplande uitstapleeftijd Gemiddelde effectieve pensioenleeftijd (1) Gemiddelde duur van de totale loopbaan (2) Totaal 62,0 60,7 38,2 Man Vrouw 62,2 61,6 61,2 60,0 39,9 35,6 Vlaanderen Wallonië Brussel 61,5 62,5 63,2 61,0 60,0 61,2 39,1 36,9 38,3 Laaggeschoold Middengeschoold Hooggeschoold 61,7 61,9 62,4 61,3 60,7 59,4 Bron: FOD Economie- Algemene Diensten Statistiek en Economische Informatie, speciale module van de EAK (bewerking el&w) (1) het gaat over de pensioenleeftijd voor personen tussen 50 en 69 jaar die een ouderdomspensioen ontvangen (niet: brugpensioenen, werkloosheidsuitkeringen, ziv-uitkeringen en terbeschikkingsstelling) (2) het betreft de loopbaanduur van 50-69 jarigen die nà hun 49 jaar nog gewerkt hebben (in de duur zijn langere onderbrekingen zoals loopbaanonderbreking, ouderschapsverlof, werkloosheid niet opgenomen) 39,6 37,7 36,1 expertisecentrum Leeftijd en Werk aangepaste versie 11 juni 2008 15

De geplande uittredeleeftijd ligt hoger dan de effectieve uittredeleeftijd. Dit betekent dat binnen de populatie 50-69 jarigen de cohorte die nog aan het werk is de intentie heeft om (iets)langer te werken dan de cohorte die reeds met pensioen is gegaan. Ander onderzoek komt tot de zelfde bevinding (zie verder de enquête van SD Worx). Werkende 50-plussers plannen om volledig te stoppen met werken op de gemiddelde leeftijd van 62 jaar (tabel 6). Vrouwen plannen iets vroeger uit te treden dan mannen; Brusselaars plannen het langst aan het werk te blijven. Laaggeschoolden plannen op vroegere leeftijd uit te treden dan laaggeschoolden, maar zij hebben wel een langere loopbaanduur dan hooggeschoolden. Bovenstaande zijn gemiddelden. Kijken we naar de verdeling van de groep tussen 50 en 60 jaar die vervroegd wil uittreden, d.i. vóór zijn 60 ste, dan krijgen we een duidelijker beeld van de omvang van potentieel vervroegde uittreders. Eén op vier van de werkende 50-plussers wil stoppen met werken vóór zijn of haar 60 jaar (tabel 7). Omgekeerd betekent dit dat drie vierde van de werkende 50-60 jarigen langer wil blijven werken dan 60 jaar. Anders gezegd: de overgrote meerderheid van de 50-64 jarigen zit niet met het perspectief van vervroegde uittrede in zijn hoofd. Tabel 7: Aandeel werkende 50+ dat plant te stoppen voor 60 jaar als % van alle 50-69 jarige werkenden, Vlaanderen (cijfers tweede kwartaal 2006) Allen 24,9 Man 24,8 Vrouw Loopbaanduur < 30 jaar Loopbaanduur 30-34 jaar Loopbaanduur 35-39 jaar Arbeider Bediende Ambtenaar zelfstandige 25,0 15,9 27,7 30,6 36,9 27,6 26,6 5,0 Bron: FOD Economie Algemene Diensten Statistiek en Economische Informatie, speciale module van de EAK (bewerking Steunpunt WSE) Deze bevinding vergt enige nuancering. Het gaat over een peiling naar preferenties; de feitelijke uittredeleeftijd kan o.i.v. gebeurtenissen (bv. verminderde gezondheid; invloed van partner en sociaal netwerk,..) lager uitpakken dan aanvankelijk gewenst. Bovendien vertonen de cijfers opmerkelijk sociale verschillen. Bij arbeiders ligt dit aandeel veel hoger met ruim één op drie dat wil stoppen met werken voor 60. Onder deze groep zijn veel laaggeschoolden, die zoals we in voorgaande tabel konden afleiden, gemiddeld wel en langere loopbaanduur kennen dan hogergeschoolde beroepsgroepen. Er blijkt een verband tussen de lengte van de loopbaan en de wens tot uittrede. Hoe langer de loopbaan van 50-60 jarigen, hoe groter het aandeel dat vervroegd wenst te stoppen. Op basis van het voorgaande blijkt dat de feitelijke en de geplande/gewenste uittredeleeftijd ver onder de wettelijk voorziene pensioenleeftijd ligt. Heeft het generatiepact, dat probeert om vervroegde uittrede af te remmen, dan geen kentering gebracht in de geesten van de mensen? expertisecentrum Leeftijd en Werk aangepaste versie 11 juni 2008 16

Een indicatie hiervan vinden we in het jaarlijks herhaald onderzoek van SD WORX naar verwachte en gewenste uittredeleeftijd. Sinds 2002 is er een opwaartse trend ingezet bij beide indicatoren. De verwachte pensioenleeftijd stijgt van 60,6 jaar in 2003 naar 62,1% in 2007 (fig 11). De gewenste pensioenleeftijd stijgt eveneens van 55,9 jaar naar 57,3 jaar, al bij al nog steeds behoorlijk beneden de wettelijke pensioenleeftijd. Het generatiepact zorgt dus blijkbaar voor een langzame maar zekere cultuuromslag. Figuur 11: De verwachte en gewenste pensioenleeftijd, België 2003-2007 Bron: SD WORX -een dalend maar zeer groot volume van vervroegde uittreders- Bovengaande indicatoren wijzen op een diepgewortelde cultuur van vervroegde uittrede, die zich maar zeer langzaam laat ombuigen. Dit weerspiegelt zich in het grote volume van vervroegde uittreders. Deze worden via diverse statuten in België gefinancierd via de werkloosheidsverzekering. Gerechtigden in deze statuten moeten niet beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt. Onderstaande grafieken en tabellen geven het bereik weer van deze stelsels in Vlaanderen voor de periode 2000-2007. Anno 2007 maken 142.239 50plussers in Vlaanderen gebruik van een voltijds uittredestelsel. Dit is 12% van alle 50-64 jarigen. (fig 12, tabel 8 en bijlage 2) Mannen maken méér gebruik van (voltijdse) vervroegde uittredestelsels dan vrouwen, resp. 15,9% tegenover 8,2 %. Het aantal dat gebruik maakt van een voltijds uittredestelsel is gedaald sinds 2000 van 160.432 naar 142.239; dit is een daling van 15,4% naar 12% van alle 50plussers. Deze daling vindt vooral plaats bij mannen (van 21,6% naar 15,9%). Bij vrouwen daalt het aandeel veel trager (van 9,2% naar 8,2%; hun aantal steeg nog tot 2004). Het belangrijkste voltijds uittredestelsel in Vlaanderen is het brugpensioen (fig 13, tabel 8 en bijlage 2). Het gebruik van brugpensioenen is in absolute termen in Vlaanderen tussen 2006 en 2007 gestegen met 4,2%. Over de periode 2000-2007 bedraagt de stijging 3%. In tegenstelling tot de stijging in Vlaanderen is het aantal bruggepensioneerden in Brussel expertisecentrum Leeftijd en Werk aangepaste versie 11 juni 2008 17

gedaald en in Wallonië stabiel gebleven (fig 14). De stijging in Vlaanderen is deels een effect van de vergrijzing. Maar ook in % van de populatie blijft het aandeel eerder stabiel op een 7% tussen 2000-2007 en is er geen sprake van een dalende trend. Figuur 12: 50+ in (volledige en deeltijdse) uittredestelsels in de werkloosheidsverzekering, aantallen en in % van de populatie 50-64 jarigen,mannen en vrouwen, Vlaanderen 2000-2007 (Bron: RVA-bewerking el&w) Tabel: 50+ in uittredestatuten in de werkloosheidsverzekering, aantallen en als % van de 50+ in voltijdse uittredestelsels 50+ in deeltijdse uittredestelsels populatie 25,0% 50plussers (50-64 jarigen), Vlaanderen 120000 2000-2007 25,0% 120000 % van 50-64 jarigen 20,0% 15,0% 10,0% 5,0% 100000 80000 60000 40000 20000 aantallen in % 50-64 jarigen 20,0% 15,0% 10,0% 5,0% 100000 80000 60000 40000 20000 aantallen 0,0% 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 0 0,0% 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 0 % man %vrouw man vrouw % man %vrouw man vrouw Figuur 13: 50+ in uittredestelsels in de werkloosheidsverzekering naar aard, aantallen en als % van de populatie 50plussers (50-64 jarigen), Vlaanderen 2000-2007 Aantal 50+ in voltijdse uittredestelsels 100000 80000 aantallen 60000 40000 20000 0 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 vrijstellingen brugpensioenen volledige onderbrekingen 9,0% 8,0% 7,0% 6,0% 5,0% 4,0% 3,0% 2,0% 1,0% 0,0% 50+ in voltijdse uittredestelsels in %50-64 jarigen 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 vrijstellingen brugpensioenen volledige onderbrekingen expertisecentrum Leeftijd en Werk aangepaste versie 11 juni 2008 18

Figuur 14: Evolutie voltijds brugpensioen (2001=index 100), drie gewesten, 2001-2007!" "# $"%&' ( Bron: RVA (bewerking Departement WSE) De stijging in het aantal bruggepensioneerden is volledig op rekening te schrijven van vrouwen (bijna een verdubbeling van het aantal vrouwelijk bruggepensioneerden); bij mannen is het aantal gedaald tot 2005, daarna is het ook opnieuw gestegen (zie bijlage 2). De verklaring voor de sterke toename bij vrouwen is dubbel. De huidige generatie 50plussers bevat enerzijds méér vrouwelijke werknemers, die in navolging van hun mannelijke collega s, ook gerechtigd worden op brugpensioen. Anderzijds blijven vrouwelijke bruggepensioneerden langer in het stelsel zitten omdat de wettelijke pensioenleeftijd stapsgewijze wordt opgetrokken tot 65 jaar in 2009. Dit laatste heeft ook een effect op de leeftijdsverdeling van bruggepensioneerden. De stijging van het aantal bruggepensioneerden is volledig geconcentreerd bij de oudere leeftijdsgroepen (+60 jaar) (zie verder). Dat er vooralsnog weinig effect is te merken van het generatiepact op de omvang van de brugpensioenen wordt verklaard door een aantal factoren. Ten eerste richtte het generatiepact zich vooral op de groep jonger dan 60 jaar; bij deze groep is het aantal bruggepensioneerden gedaald: voor Vlaanderen met -8% van 31.384 in 2006 (situatie voor generatiepact) tot 28.923 in februari 2008. Het aantal 60plussers is daarentegen gestegen met +12% van 43.952 naar 49.168 tussen 2006 en 2008 (zie bijlage 2 tabel 7). Ten tweede zijn de eerste substantiële effecten van het generatiepact maar pas laat ingegaan. Zo werden vanaf januari 2008 (a) de loopbaaneisen voor het brugpensioen vanaf 58 jaar strenger; sinds dan moeten mannen 35 jaar en vrouwen 30 jaar werken om in aanmerking te komen voor een brugpensioen en (b) de beschikbaarheideis uitgebreid naar alle nieuwe bruggepensioneerden; voor bruggepensioneerden in herstructurering ging deze voorwaarde al eerder in. Het effect van deze laatste maatregel wordt langzaam zichtbaar: het aantal nieuwe bruggepensioneerden blijft nog beperkt (576 personen in april 2008), maar vertoont een stijgende trend (tabel 8). Het gebruik van (het minder genereuze) stelsel van vrijgestelde oudere werkloze is in tegenstelling tot de brugpensioenen wel sterk gedaald, zowel in absolute als relatieve zin (van 8% naar 5% van alle 50plussers) (fig 13, tabel 8 en bijlage 2). De daling was het sterkst bij mannen. Deze daling is het resultaat van een verstrenging in beschikbaarheideis. Vanaf 2002 werd de leeftijd geleidelijk opgetrokken van 50 jaar naar 58 jaar in 2004. Werklozen tussen 50 en 58 jaar moeten in principe beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt, behoudens wanneer men een maximale vrijstelling geniet. De maximale vrijstelling is van toepassing op expertisecentrum Leeftijd en Werk aangepaste versie 11 juni 2008 19

werklozen die de leeftijd van 58 jaar hebben bereikt of die de leeftijd van 50 jaar hebben bereikt en bovendien minstens 1 jaar werkloos zijn en minstens 38 jaar beroepsverleden kennen. Deze werklozen moeten dus niet meer ingeschreven zijn als werkzoekende, en zijn vrijgesteld van ambsthalve inschrijving in het PWA stelsel. Werklozen die de leeftijd van 50 jaar hebben bereikt en minstens 1 jaar werkloos zijn, kunnen genieten van de mini-vrijstelling. Zij zijn vrijgesteld van ambsthalve inschrijving in het PWA en mogen een bijberoep aanvatten tijdens de werkloosheid. Ze blijven nog wel beschikbaar voor de arbeidsmarkt. Door het verstrengen van de beschikbaarheid veroudert de groep van vrijgestelde oudere werklozen in een snel tempo: in 2000 behoorde nog 37,8% tot de leeftijdscategorie van 50-54 jarigen; in 2008 is dit nog slechts 0,4% en situeert 48% zich in de groep 60-65 jarigen. Simulaties wijzen uit dat binnen 5 jaar (tegen 2013) louter op basis van het demografische effect (interne veroudering), deze groep zou gehalveerd zijn van 58.000 naar 29.871 (bijlage 3). Anderzijds gaat zo n theoretische simulatie voorbij aan de mogelijke nieuwe instroom vanuit de curatieven (langdurig werkzoekenden in het stelsel van NWWZ). De curatieve groep kende de laatste jaren een zeer belangrijke instroom precies door het verstrengen van een aantal vervroegde uittredekanalen (communicerende vaten) en doordat het activerende beleid ten aanzien van deze groep niet werd voorzien (zie volgende paragraaf). Eens 58 jaar, zal deze groep instromen in het stelsel van oudere vrijgestelden. Simulaties op basis van gedetailleerde leeftijdsverdeling leren dat binnen 5 jaar er 28.641 langdurig werklozen instromen in het stelsel van oudere vrijgestelden (bijlage 3). Beide fenomenen, uitdoving door interne veroudering en nieuwe instroom vanuit de groep langdurig werklozen, heffen elkaar quasi op, waardoor bij ongewijzigd beleid de groep van vrijgestelde oudere werklozen toch substantieel in omvang zal blijven en zelfs opnieuw zou kunnen toenemen. Tabel 8: Werkloze 50plussers (voltijds) naar beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt, Vlaanderen 2000-2008 2000 2005 2006 2007 01/08 02/08 03/08 04/08 Werkloos, werkzoekend (NWWZ) * 13.011 39.987 45.962 45.592 45.613 45.331 45.212 45.329 Werkloos-niet werkzoekend 82.957 71.679 68.964 61.210 58.197 57.871 57.410 56.668 Bruggepensioneerdniet werkzoekend 75.381 73.564 74.288 77.374 77.937 78.233 78.149 77.906 Bruggepensioneerdwerkzoekend - - - 324 422 624 565 576 Bron: RVA (bewerking el&w) * bron: VDAB-Arvastat Het gebruik van voltijds tijdskrediet als uittredekanaal is zeer gering: minder dan 0,5% van alle 50plussers maakt er gebruik van. Maar het gebruik van deeltijdse loopbaanonderbreking als instrument voor arbeidsduurvermindering ( uitgroeibanen ) is sterk gestegen van 19.374 naar 70.381 gerechtigden, dit is een stijging van nauwelijks 2% naar 6% van alle 50plussers (fig 12 en bijlage 2). Terwijl deeltijdse loopbaanonderbreking in 2000 nog een sterk vrouwelijk profiel had (dubbel zoveel vrouwen dan mannen), is het aandeel van oudere mannen méér dan vervijfvoudigd. De sterke stijging van deeltijdse uittrede bij mannen zit in hoofdzaak bij 1/5 de onderbrekingen; (gesubsidieerde) 4/5 de banen zijn bij mannen blijkbaar erg in trek. Werknemers 50+ hebben in het stelsel van tijdkrediet gunstiger voorwaarden (bij een minimum arbeidsverleden van 20 jaar) dan jongere collega s: ze ontvangen hogere expertisecentrum Leeftijd en Werk aangepaste versie 11 juni 2008 20

uitkeringen en kunnen hun werktijd verkorten tot aan de pensioenleeftijd. Voor jongeren is het recht beperkt in de tijd. - de werkloosheidsevolutie bij 50+ volgt niet de gunstige globale werkloosheidsdaling - Voor de totale populatie vertonen de werkloosheidscijfers in Vlaanderen een dalende tendens. Gemiddeld voor 2007 waren er in Vlaanderen afgerond 180.000 NWWZ, goed voor een daling met 16,8% in vergelijking met het jaar voordien. De daling die reeds werd ingezet tussen 2005 en 2006 (-7,9%), zet zich dus versterkt verder. De werkloosheidsdaling is een feit voor de meeste groepen op de arbeidsmarkt, maar is opvallend beperkter voor 50+ (-0,8%) en voor arbeidsgehandicapten (-1,8%). In de andere leeftijdscategorieën en bij andere kansengroepen is de daling in de werkloosheid erg zichtbaar. Het gaat telkens om een vermindering met circa één vijfde (tabel 9). Tabel 9: Gemiddeld aantal niet werkende werkzoekenden volgens persoonskenmerken (Vlaams Gewest; 2005-2007) 2005 2006 2007 '05-'06 '06-'07 Aantallen % verschil Totaal 235.344 216.762 180.396-7,9% -16,8% Leeftijd <25 jaar 56.372 47.335 36.843-16,0% -22,2% 25-39 jaar 83.636 74.003 58.777-11,5% -20,6% 40-49 jaar 55.348 49.463 39.185-10,6% -20,8% 50 jaar 39.987 45.962 45.592 14,9% -0,8% Geslacht Mannen 108.781 100.754 83.994-7,4% -16,6% Vrouwen 126.563 116.008 96.402-8,3% -16,9% Onderwijsniveau Laaggeschoold 120.789 111.563 93.531-7,6% -16,2% Middengeschoold 78.555 72.335 59.172-7,9% -18,2% Hooggeschoold 36.000 32.864 27.693-8,7% -15,7% Arbeidshandicap Arbeidsgehandicapt 27.788 28.022 27.520 0,8% -1,8% Niet arbeidsgehandicapt 207.556 188.741 152.876-9,1% -19,0% Herkomst etnisch EU-17 196.300 180.020 143.135-8,3% -20,5% etnisch EU-10 735 739 1.744 0,5% 136,0% Maghreb & Turken 25.118 23.548 19.243-6,3% -18,3% andere niet-eu 13.192 12.455 16.275-5,6% 30,7% Bron: VDAB Arvastat (bewerking Departement WSE) expertisecentrum Leeftijd en Werk aangepaste versie 11 juni 2008 21

Sinds mei 2007 daalt weliswaar voor het eerst het aantal nwwz bij de vijftigplussers. Tussen 2005 en 2006 steeg het aantal 50+nwwz nog met 14,9%. Figuur 15: Trendniveau van de werkloosheid (NWWZ), januari 2000- februari 2008 )* * +,-%#.( -2,7% (-!" #$!" Bron: VDAB (bewerking Departement WSE) Het aandeel van 50+ in de totale werklozenpopulatie (NWWZ) stijgt sinds 2003 zeer sterk over de tijd (van 8,6% in 2003 naar 25,3% in 2007), mede als gevolg van de verstrenging in de beschikbaarheid van 50+ werklozen voor de arbeidsmarkt (tabel 10). Omdat het afgelopen jaar de totale werkloosheid veel sterker is gedaald dan de werkloosheid onder 50+ neemt hun aandeel verder toe van 21,5% in 2006 naar 25,3% in 2007. Ouderen zijn daarmee de meest omvangrijke kansengroep binnen de Vlaamse werkloosheid. Tabel 10: Werkzoekenden 50+ vergeleken met andere kansengroepen, absolute aantallen en hun aandeel in werkzoekenden populatie, jaargemiddelde, Vlaanderen 2000-2007 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 Ouderen(N) 13011 13085 14342 17792 27436 39987 45962 45592 Allochtonen(N) 22985 25009 28011 33018 36372 38310 36004 30457 Arbeidsgehandicapten(N) 17168 17338 18730 20932 24172 27788 28021 27520 Ouderen(%) 7,7 7,7 7,7 8,6 12,2 17 21,2 25,3 Allochtonen(%) 13,5 14,7 15 15,9 16,1 16,2 16,6 16,9 Arbeidsgehandicapten(%) 10,1 10,2 10 10,1 10,7 11,8 12,9 15,3 Bron: VDAB Arvastat (bewerking Departement WSE) De verstrenging in de beschikbaarheid van 50+ werklozen, heeft niet enkel geleid tot een verschuiving van werklozen van het stelsel van vrijgestelde oudere werklozen naar de zichtbare werkloosheid- met een spectaculaire groei van het aantal werkzoekende 50plussers tot gevolg-, maar ook tot een verzwakking van het profiel van deze groep. Zo stellen we een expertisecentrum Leeftijd en Werk aangepaste versie 11 juni 2008 22

forse toename vast van het aantal en het aandeel langdurig werkzoekende 50-plussers. Zelfs bij de jonge leeftijdscategorieën van oudere werkzoekenden (50-54 jarigen) bedraagt het aandeel dat tussen 1 en 2 jaar werkloos is 13,1% en het aandeel dat langer dan 2 jaar werkloos is liefst 63,9%! Het aandeel zeer langdurig werkzoekenden bij de oudere groep (55-64 jarigen) ligt met 61% werklozen + 2jaar niet hoger dan bij de jongere groep, iets dat men wel zou verwachten. Figuur 16: Evolutie van het aantal 50-plussers naar werkloosheidsduur, Vlaanderen 2000-2007 25 000 20 000 15 000 10 000 5 000 0 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 Bron: VDAB (bewerking Departement WSE) 50-54j en < 1j w z 50-54j en > 1j w z 55-59j en < 1j w z 55-59j en > 1j w z Tabel 11: Oudere werkzoekende naar leeftijd en werkloosheidsduur, Vlaanderen 2007 50-54 jarigen Allen Aandeel naar werkloosheidsduur <1 jaar 6.803 23,0% 1-2 jaar 3.859 13,1% > 2 jaar 18.867 63,9% allen 29.529 100% 55-59 jarigen Allen <1 jaar 3.338 23,0% 1-2 jaar 2.315 16,0% > 2 jaar 8.848 61,0% allen 14.501 100,0% Bron: VDAB (bewerking Departement WSE) expertisecentrum Leeftijd en Werk aangepaste versie 11 juni 2008 23

Een andere indicator van een verzwakt profiel van 50plussers, is de toename van het aantal oudere werkzoekende met een arbeidshandicap. Hun aandeel is verdubbeld van minder dan 10% voor 2002 naar bijna 20% in 2007. Figuur 17: Aandeel van werkzoekende 50+ en 50min met een arbeidshandicap, Vlaanderen 2000-2007 25,0% %met arbeidshandicap 20,0% 15,0% 10,0% 5,0% 0,0% 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 Bron: VDAB (bewerking Departement WSE) 50+ met arbeidshandicap 50- met arbeidshandicap 3.3. Doorstroom van 50+ op de arbeidsmarkt door een blijvende inzetbaarheid Naast instroom en uitstroom is doorstroming op de arbeidsmarkt cruciaal. Dit kan gaan over een positieve jobtransitie binnen de organisatie of tussen organisaties. Een eerste indicatie van doorstroom op de arbeidsmarkt vinden we in jobmobiliteit. Luc Sels en Gert Theunissen hebben in hun onderzoek 1 Hoezo, een te korte terugverdienperiode? De retentie van jonge en oude rekruten vergeleken berekend dat de helft van de 45+ nog in dienst is na 5 jaar; dit in tegenstelling met 26-35 jarigen waar minder dan een derde nog in dezelfde organisatie werkt na 5 jaar. Bij de -25 jarigen is dit nog uitgesprokener en gaat het om slechts één vierde. De redenen van uitdiensttreding verschillen sterk. Bij 18-25 jarigen gaat het om 40% vrijwillig vertrek en 33% gedwongen vertrek; bij 51-55 jarigen gaat het slechts om 17% vrijwillig en 39% gedwongen vertrek (Sels en Theunissen, 2007). Tabel 12: Aandeel werknemers in dienst na x jaar per leeftijdscategorie 18-25 26-35 36-45 46-50 51-55 Na 1 jaar 59.4 68.1 72.2 75.5 74.6 Na 3 jaar 37.8 47.5 53.2 56.9 55.8 Na 5 jaar 27.0 36.6 43.9 49.0 43.7 Bron: Sels en Theunissen, 2007 Bovenstaande gegevens geven aan dat een werkgever die een oudere werknemer wil aanwerven statistisch meer zekerheid heeft dat de persoon in kwestie langer zal blijven vergeleken met jongere werknemers. Argumenten dat vorming of interne jobmobiliteit geen zin meer zou hebben voor ouderen worden hierdoor ontkracht. Niettemin zien we in de 1 De onderzoekers claimen geen representativiteit. Cijfers kunnen enkel indicatief gebruikt worden. De cijfers laten ook niet toe wat het verschil zal zijn als de toeleiding naar werk/sluitende aanpak voor 50+ strikter wordt. Het is niet onlogisch te stellen dat het contingent werkende 50+ al een afroming van het totaal aantal 50+ en zal dit cijfer dalen als er meer 50+ worden verplicht te werken. expertisecentrum Leeftijd en Werk aangepaste versie 11 juni 2008 24

realiteit dat 50+ers in het algemeen en de 55+ers in het bijzonder minder deelnemen aan vorming dan de gemiddelde werknemer. Tabel 13: Percentage van de werkenden (25-64 jaar) dat deelgenomen heeft aan opleiding naar leeftijd in het Vlaamse Gewest, 2003-2006 (referentieperiode van 4 weken). Bron: FOD Economie Algemene Directie Statisitiek en Economische Informatie EAK (bewerking Steunpunt WSE) Dezelfde ondervertegenwoordiging van ouderen vinden we terug bij loopbaandienstverlening. We geven hier cijfers van het VDAB aanbod. We zien dat de vijfenveertig- en vooral de vijftigplussers sterk ondervertegenwoordigd zijn in het bereik van de loopbaandienstverlening. Terwijl de 50-54-jarigen in 2006 goed waren voor een aandeel van 12,6% in de totale populatie werkenden, vertegenwoordigden ze amper 3,3% van de deelnemers aan VDAB-loopbaandienstverlening. Bovendien lag de participatie van vijfenveertig- en vijftigplussers in 2006 lager dan in 2005. Ook de werkbaarheid is in dit kader belangrijk. Dit behandelen we in latere analyses. Tabel 14: Leeftijdsverdeling van de deelnemers (werknemers + zelfstandigen) aan loopbaandienstverlening bij VDAB, Vlaamse Gewest, 2005-2006. Bron: VDAB, FOD Economie Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie - EAK (bewerking Steunpunt WSE). expertisecentrum Leeftijd en Werk aangepaste versie 11 juni 2008 25

4. De demografie zet een rem op de werkzaamheidsgraad -Gevolgen van de vergrijzing voor de arbeidsmarkt- De demografie is de werkzaamheid niet gunstig gezind. De Vlaamse bevolking vergrijst (mensen leven langer) en ontgroent (er worden minder kinderen geboren). Het gevolg van deze evolutie is drieërlei. Ten eerste groeit er een onevenwicht tussen instroom en uitstroom op de arbeidsmarkt. Door de ontgroening van de bevolking komen er minder jonge werknemers bij. De groep jongeren die zich potentieel aandient op de arbeidsmarkt wordt gaandeweg kleiner in verhouding tot de groep die de pensioenleeftijd bereikt. De balkjes in Figuur 18 geven aan dat er in 1990 per 100 oudere werknemers (55+) nog 124 jongeren (15-24 jaar) waren. In 2008 zijn er voor het eerst minder jongeren dan 55plussers!. Tegen 2025 zijn er nog slechts 74 jongeren per 100 55 plussers. Daarna verbetert de verhouding, maar het aantal 55plussers blijft groter dan het aantal 15-24jarigen. Deze trend stelt het aansluitingsprobleem tussen arbeidsaanbod en arbeidsvraag bijzonder scherp. Figuur 18: Evolutie/prognose (index 1990=100) van de bevolking op arbeidsleeftijd (15-64 jaar), de jongeren (15-24 jaar) en de ouderen (55-64 jaar) en van de verhouding jongeren/ouderen (Vlaams Gewest; 1990-2040) 140 140 124 aantal 15-24ers per 100 55plusers 120 100 80 60 40 117 112 111 114 112 109 106 102 96 93 83 74 74 80 85 86 120 100 80 60 40 index 1990=100 20 20 0 1990 1992 1994 1996 1998 2000 2002 2004 2006 2008 2010 2015 2020 2025 2030 2035 2040 ratio 15-24 jaar / 55-64 jaar 15-24 jaar 55-64 jaar 15-64 jaar 0 Bron: FOD Economie- Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie, Bevolkingsvooruitzichten (bewerking el&w) Ten tweede zal het potentiële arbeidsaanbod het aantal mensen dat kan werken- dalen. Terwijl in het verleden de groep 15-64 jarigen elk jaar omvangrijker werd, zal vanaf 2010 Vlaanderen voor het eerst geconfronteerd worden met een daling van het potentiële arbeidsaanbod. Tussen 2010 en 2040 daalt dit met 461.000 personen. Binnen ruim tien jaar (tussen vandaag en 2020) gaat dit reeds over een daling met 114.642 personen (fig 18) expertisecentrum Leeftijd en Werk aangepaste versie 11 juni 2008 26