AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:



Vergelijkbare documenten
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

vanstate /1. Datum uitspraak: 8 februari 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

vanstate /1/V3. Datum uitspraak: 29 augustus 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

Raad vanstate /1. Datum uitspraak: 20 mei 2008

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

* vanstate /1/V1. Datum uitspraak: 13 juli 2012

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Raad van State /1/V1. Datum uitspraak: 2 november 2009

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1/V2. Datum uitspraak: 27 juli 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1/V6. Datum uitspraak: 28 maart 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

vanstate /1/V1. Datum uitspraak: 18 juli 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Raad vanstate /1. Datum uitspraak: 17 maart 2008

ECLI:NL:RVS:2007:AZ9709

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RBSGR:2011:BT6286

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ6304

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

vanstate /1. Datum uitspraak: 1 november 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ1014

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB2855

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Uitspraak /1/A2 en /1/A2

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RVS:2014:3127

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RVS:2010:BM8422

ECLI:NL:RVS:2016:2279

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Raad vanstate /1/V2. Datum uitspraak: 8 oktober 2009

Transcriptie:

Raad van State 201003014/1/V1. Datum uitspraak: 18 mei 2010 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: appellant, (hierna: de vreemdeling), tegen de uitspraak van de rechtbank 's-gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, (hierna: de rechtbank) van 19 februari 2010 in zaak nr. 09/29773 in het geding tussen: en de vreemdeling de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris).

201003014/1/V1 2 18 mei 2010 1. Procesverloop Bij besluit van 28 juli 2009 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen en tevens geweigerd hem ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 19 februari 2010, verzonden op 2 maart 2010, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 29 maart 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De minister van Justitie heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. Hetgeen in het hoger-beroepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

201003014/1/V1 3 18 mei 2010 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. A.B.M. Hent, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat. w.g. Hent lid van de enkelvoudige kamer w.g. Klein Nulent ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2010 218-666. Verzonden: 18 mei 2010 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State, mr. H.H.C. Visser

29 mrt,1û 14:03 Nanette Weteling Advocate 0735222003 p5 (Pro d^ etc <u (^T^) itspraak AFSCHRIFT ECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Neven zittingsplaats Groningen Sector Bestuursrecht Vreemdelingenkamer Zaaknummer: Awb 09/29773 Uitspraak in het geschil tussen: geboren op van Guinese nationaliteit, V-nummer eiser, gemachtigde: mr. L.M. Ligtvoet- vantuijn, advocaat te Dokkum, en DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE (Immigratie- en Naturalisatiedienst), te 's-gravenhage, verweerder, vertegenwoordigd door mr. P.A.L.A. van Ittersum, ambtenaar ten departemente. 1. Ontstaan en loop van het geschil 1.1. Op 4 oktober 2008 heeft eiser een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ingediend. Verweerder heeft bij besluit van 28 juli 2009 afwijzend op de aanvraag beslist. 1.2. Op 18 augustus 2009 heeft eiser hiertegen beroep ingesteld. Op 25 augustus 2009 zijn de gronden van het beroep ingediend. Op 7 januari 2010 zijn aanvullende gronden ingediend. 1.3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser toegezonden en hem in de gelegenheid gesteld om nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft een verweerschrift, gedateerd 8 januari 2010, ingediend. 1.4. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 22 januari 2010. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

29 mil.10 14:03 Nanette Weteling Advocate 0735222003 Zaaknummers: Awb 09/29773 blad 2 2. Rechtsoverwegingen Feiten eo standpunten van partijen 2.1. Eiser heeft het volgende aan zijn asielrelaas ten grondslag gelegd. Tijdens de oorlog in Guéckedou, Guinee, zijn de ouders van eiser vermoord en is hij naar Conakry gegaan. Eiser is daar in een vluchtelingenkamp terechtgekomen. Toen eiser in het vluchtelingenkamp geen eten meer kreeg, is hij naar de haven gegaan om werk te zoeken. Hij ging daar voor een man, genaamd aan het werk. Tussen eind 2004 en september 2008 heeft hij voor en zijn vrouw zeer zware arbeid moeten verrichten. Soms werd eiser door 's vrouw geslagen en kreeg hij van zijn loon niet uitbetaald. Op een gegeven moment hield eiser het niet meer vol. Hij vroeg om hulp. Diallo zette hem op een boot en eiser kwam zo in Nederland terecht. 2.2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op grond van het eerste lid van artikel 31 Vw 2000 in samenhang met het tweede lid, aanhef en onder f, van dat artikel. Verweerder heeft geoordeeld dat afbreuk wordt gedaan aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser, omdat hij toerekenbaar geen of onvoldoende reisdocumenten, die noodzakelijk zijn voor de beoorde! ing van de aanvraag heeft overgelegd. Vervolgens is door verweerder overwogen dat van eisers asielrelaas een positieve overtuigingskracht uitgaat en is het relaas op zwaarwegendheid getoetst Verweerder heeft niet aannemelijk geacht dat eiser in zijn land van herkomst heeft te vrezen voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of dat hij bij uitzetting een reëelrisicoloopt om te worden onderworpen aanfolteringen,aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen. Met betrekking tot artikel 15, aanhef en onder c, van de Richtlijn 2004/83 EG, inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchtelingen of als personen die anderszins internationale bescherming behoeven, en de inhoud van de verleende bescherming (hierna: Definitierichtlijn) wordt als volgt overwogen. Dit artikel is geïmplementeerd in artikel 3.l05d, onder b, van het Vreemdelingcnbesluit 2000 (Vb 2000). Een beroep op de eerstgenoemde bepaling is daarmee een beroep op de laatstgenoemde en is volledig verenigbaar met het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), daaronder begrepen de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens inzake artikel 3 EVRM (zie Hof van Justitie EG (HvJ EG) 17 februari 2009, JV 2009/111). Uit de verklaringen van eiser omtrent de dood van zijn ouders volgt niet dat eiser om klemmende redenen van humanitaire aard in het bezit zou behoren te worden gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Gelet op het tijdsverloop tussen voormelde ervaring en het vertrek uit het land van herkomst - eiser heeft nog zeven jaar in Guinee verbleven - is reeds hierom niet voldaan aan de voorwaarden van het traumatabeleid. Eiser komt evenmin in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, e off, Vw 2000. Ten aanzien van eisers minderjarigheid wordt door verweerder overwogen dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich zelfstandig kan handhaven in Guinee en derhalve geen opvang behoeft. Hierbij wordt meegewogen dat hij reeds zestien jaar oud is. Eiser komt niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalderijdin de zin van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, Vw 2000 gelezen in samenhang met artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder x. Vb 2000. 2.3. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij wet aannemelijk heeft gemaakt dat het ontbreken van documenten hem niet is toe te rekenen omdat hij, mede gezien zijn leeftijd, wel geloofwaardige verklaringen heeft afgelegd ten aanzien van zijn reis. Voorts is

mrt.10 14:05 Nanette Weteling Advocate 0735222003 P.7 Zaaknummers: Awb 09/29773 blad 3 eiser van mening dat hij in zijn land van herkomst een reëel risico loopt te worden gedood en/of van de honger en/of uitputting te sterven. Eiser acht de veiligheidssituatie in zijn land dusdanig fragiel dat verweerder in feite een categoriaal beschermingsbeleid had moeten voeren en/of bescherming moet geven in het kader van artikel 15, aanhef en onder c, D efm i tier i cht lijn. Eiser vindt dat hij als gevolg van zijn traumatische ervaringen in Guinee niet kan terugkeren. Verder is eiser van mening dat hij in Guinee kinderarbeid heeft verricht onder zeer zware omstandigheden en derhalve in aanmerking zou moeten komen voor een vergunning regulier onder de beperking Verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling*. Ter onderbouwing van de slecht? veiligheidssituatie in Guinee heeft eiser in de aanvullende gronden gewezen op een brief van het landelijk bureau Vluchtelingen Werk Nederland met bijlagen, krantenartikelen uit Trouw van 14 december 2009 en 21 december 2009, een rapport van Amnesty International van 3 december 2009 'Guinea: evidence of new arrests, harassment and illegal detentions by security forces ', informatie van de International Crisis Group van 16 oktober 2009 'Guinea: Military Rule Must End' en op enkele passages uit het algemeen ambtbericht van Guinee van juni 2009. Beoordeling van het beroep 2.4. Ingevolge artikel 31, eerste lid, Vw 2000, wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunnbg voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van die wet, afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Het is derhalve aan de vreemdeling om de door hem aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden tegenover verweerder aannemelijk te maken. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder f, van dit artikel, wordt bij het onderzoek naar de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel mede betrokken dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen. 2.5. Niet in geschil is dat eiser ter staving van zijn aanvraag geen reisdocumenten heeft overgelegd die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag. 2.6. Nu eiser geen documenten inzake de reisroute heeft overgelegd, is het aan eiser om aannemelijk te maken dat hij daadwerkelijk op de gestelde wijze heeft gereisd. Dit bewijs kan alsnog geleverd worden door consistente, gedetailleerde en verifieerbare verklaringen over de reis te verstrekken. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen oordelen dat de verklaringen, die eiser over de reisroute heeft afgelegd, niet aan deze eisen voldoen nu eiser vaag en summier over zijn reis heeft verklaard. Eiser weet niet de naam van het schip, weet niet onder welke vlag het schip voer en niet wat het schip vervoerde. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het ontbreken van reisdocumenten aan eiser is toe te rekenen. 2.7. In het licht van het voorgaande dient, volgens het door verweerder op grond van artikel 31 Vw 2000 gevoerde beleid, het relaas niet alleen consistent en niet onaannemelijk te zijn, doch mogen daarin ook geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen; van het asielrelaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan. Naar de mening van

29 mrt,10 14:06 Nanette Weteling Advocate 0735222003 p.8 Zaaknummers: Awb 09/29773 blad 4 verweerder bezit eisers asielrelaas positieve overtuigingskracht. Het asielrelaas wordt door verweerder geloofwaardig geacht. 2.8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er daadwerkelijk concrete redenen zijn, gelegen in zijn persoonlijke feiten en omstandigheden, die maken dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen. Hierbij is mede van belang dat onvoldoende is gebleken dat eiser zich niet aan de gevreesde behandeling zal kunnen onttrekken en eiser niet heeft aangetoond dat de autoriteiten in het land van herkomst geen bescherming kunnen of willen bieden tegen voormelde behandeling. 2.9. In het kader van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000 is namens eiser voorts een beroep gedaan op artikel 15, aanhef en onder c, Definitierichtlijn. Verweerder trekt de herkomst van eiser uit, Guinee, niet in twijfel. Volgens artikel 2, aanhef en onder e, Definitierichtlijn wordt in de richtlijn verstaan onder "persoon die voor de subsidiaire-beschermingsstatus in aanmerking komt": een onderdaan van een derde land of een staatloze die niet voor de vluchtelingenstatus in aanmerking komt, doch ten aanzien van wie zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat hij, wanneer hij naar zijn land van herkomst, of in het geval van een staatloze, naar het land waar hij vroeger gewoonlijk verbleef, terugkeert, een reëel risico zou lopen op ernstige schade als omschreven in artikel 15, en op wie artikel 17, eerste en tweede lid, niet van toepassing is, en die zich niet onder de bescherming van dat land kan of, wegens dat risico, wil stellen. Volgens artikel 15 bestaat ernstige schade uit: a) doodstraf of executie; of b) foltering of onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing van een verzoekster in zijn land van herkomst; of c) ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict. Volgens artikel 18 verlenen lidstaten de subsidiaire-beschermingsstatus aan een onderdaan van een derde land of staatloze die overeenkomstig de hoofdstukkentt en V in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming. 2.10. In haar uitspraak van 25 mei 2009 (zaaknummer 200702174/2), rechtsoverweging 2.3.8, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) onder verwijzing naar de uitspraak van het HvJ EG van 17 februari 2009 ten aanzien van artikel 15, aanhef en onder c, Definitierichtlijn het volgende overwogen: "Uit rechtsoverweging 43 van het hierboven weergegeven arrest, gelezen in samenhang met de rechtsoverwegingen 35 tot en met 40, leidt de Afdeling af dat artikel 15, aanhef en onder c, gelezen in samenhang met artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van de richtlijn, bescherming beoogt te bieden in de uitzonderlijke situatie dat de mate van willekeurig geweld in het aan de gang zijnde gewapend conflict dermate hoog is dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar het betrokken land of, in voorkomend geval, naar het betrokken gebied, louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op de in artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn bedoelde ernstige bedreiging." 2.11. Met betrekking tot het beroep op artikel 15, aanhef en onder c, Definitierichtlijn heeft verweerder ter zitting aangegeven dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat er ia Guinee sprake is van de uitzonderlijke situatie, zoals bedoeld in artikel 15, aanhef en

mrt.10 14:07 Nanette Weteling Advocate 0735222003 p.9 Zaaknummers: Awb 09/29773 blad 5 onder c, Definitierichtlijn. Verweerder heeft voorts verwezen naar een uitspraak van de AbRS van 19 augustus 2009, 200900452/ 1/V2, waarin is overwogen dat in die zaak door de Guinese vreemdeling niet aannemelijk is gemaakt dat hij het reële risico liep op ernstige schade als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, Definitierichtlijn. Naar het standpunt van verweerder zien de door eiser overgelegde stukken over de situatie nadien in Guinee met name op het bloedbad in het stadion op 28 september 2009 en op een couppoging. Deze gebeurtenissen acht verweerder beide beperkt in tijd en plaats. 2.12. Naar het oordeel van de rechtbank geven de door eiser overgelegde stukken geen aanleiding voor het oordeel dat in Guinee, althans in in het bijzonder, sprake is van een uitzonderlijke situatie dat de mate van willekeurig geweld daar zo hoog is, dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat eiser, indien hij terugkeert, louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op schade zoals bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c. Definitierichtlijn. In dit verband acht de rechtbank van belang dat de gebeurtenissen in het voetbalstadion van in september 2009 en de aanslag op president Camara in december 2009, hoe emstig ook, niet betekenen dat in Guinee althans in in het bijzonder, thans sprake is van een hoge mate van willekeurig geweld in het kader van een binnenlands gewapend conflict, zo ernstig, dat een ieder die terugkeert voornoemd risico toopt. 2.13. Met betrekking tot eisers beroep op artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000 heeft verweerder m redelijkheid kunnen overwegen dat eiser hier niet voor in aanmerking komt. Gelet op het tijdsverloop tussen de dood van eisers ouders en het vertrek uit het land van herkomst, wordt niet voldaan aan de voorwaarden van het traumatabeleid, zoals neergelegd in hoofdstuk C2/4.2.2 Vreemdelingencirculaire 2000. Verder heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat niet is gebleken van dusdanige individuele omstandigheden anders dan traumata - dat van hem in redelijkheid niet kan worden verlangd terug te keren naar het land van herkomst. 2.14. Eiser heeft voorts betoogd dat de staatssecretaris voorguinee een beleid van categoriale bescherming zou moeten voeren, gegeven de fragiele veiligheidssituatie aldaar. Volgens vaste jurisprudentie van de AbRS (bijvoorbeeld de uitspraak van 8 november 2001, 200104464/1) moet de vraag of een vreemdeling voor verlening van een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw 2000 in aanmerking komt, worden beantwoord aan de hand van een beoordeling van de algemene situatie in het land van herkomst. Ter zake daarvan komt de staatssecretaris beoordelingsvrijheid toe, waarvan de aanwending de toetsing in rechte slechts dan niet kan doorstaan, indien geoordeeld moet worden het besluit niet strookt met wettelijke voorschriften, dan wel de staatssecretaris bij afweging van alle daarvoor in aanmerking komende belangen en gegeven de feitelijke grondslag ervan, niet in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen. Het is de taak van de rechter de beoordeling door de staatssecretaris, in overleg met de Tweede Kamer der Staten-Generaal, van de algemene situatie van het land van herkomst aan die maatstaven te toetsen, niet om een eigen oordeel omtrent de algemene- en veiligheidssituatie aldaar in de plaats van dat van de staatssecretaris te stellen. 2.15. Gelet op de in rechtsoverweging 2.14 omschreven beoordelingsvrijheid inzake het voeren van een beleid van categoriale bescherming en gelet op hetgeen door verzoeker is aangevoerd ter onderbouwing van de stelling dat dit beleid gevoerd zou moeten worden, is de rechtbank van oordeel dat er geen grond is voor het oordeel dat de staatssecretaris zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser geen geslaagd beroep op

29 mrtvlo 14:09 Nanette Weteling Advocate 0735222003 p.10 Zaaknummers: Awb 09/29773 blad 6 artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw 2000 kan doen. 2.16. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de aanvraag voor de vergunning regulier onder de beperking 'verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling* in redelijkheid afgewezen. Daarbij wordt in het bijzonder opgemerkt dat eiser zich gedurende enkele jaren zelfstandig heef) staande gehouden, zonder opvang, ondanks allerlei ontberingen. Voorts wordt hierbij betrokken dat eiser inmiddels 17 jaar oud is. 2.17. Gelet op al het bovenstaande heeft verweerder terecht de aanvraag van eiser om een verb lijfevergunning op grond van artikel 29 Vw 2000 afgewezen, alsmede niet een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, Vw 2000 verleend. Het beroep is ongegrond. 2.18. Voor veroordeling van een partij in de kostea die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. A.S. Venema-Dietvorst, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. H. Richart als griffier op 19 februari 2010. de griffier Tegen de uitspraak in de bodemzaak kunnen partiiéii binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellenbrj-de-arfdélmg bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113,2500 BC te 's-gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift, in aanvulling op de vereisten gesteld in artikel 6:5 Algemene wet bestuursrecht (Awb), één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing. Afschrift verzonden op: fe *s MPT /OIO

29 mrt 10 14:02 Nanette Weteling Advocate 0735222003 P.1 Nanette Advocate Weteling 2-Z3=S~SB3Z.'! i, '.'.a«- -yam., t"^ia)i'i.iiii..i:.'i.j Per POS! en aan faxnr.: 070-3651380 Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State Hoger beroep vreemdelingenzaken Postbus 16113 2500BC 's-gravenhage Rosmalen, 29 maart 2010 Betreft: ' / IND Ons kenmerk: 201Ó0018 NW Uw kenmerk: - RAAD VAN STATE INGEKOMEN 2 9 MRT 2010 /AAKNH. IQß, =gp BEHANDELD: DD: PAR: Koningstraat 7 5241 TM Rosmalen T: 073-5223344 F: 073-5222003 E-mall: Bdvocale@nanatteweteling.nl Geachte heer, mevrouw, Bijgaand zend ik u een hoger beroepschrift, met het verzoek dit in behandeling te nemen. De uitspraak waarop het hoger beroepschrift betrekking heeft is als productie 1 aangehecht Eveneens is een machtigingsformulier aangehecht Ik wacht uw verdere berichten af. Hoogachtend, N.M. Weteling Nanette Weteling Advocate aanvaardt uitsluitend opdrachten onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat 0e aansprakel kheid valt onderde verplichte beroepsaansprakelijkheidsvefzekering.

29 mrt?0 14:02 Nanette Weteting Advocate 0735222003 HOGER BEROEPSCHRIFT geboren op van Guinese nationaliteit, verblijvende te A2C Baexem, Exaten 1 (6095PD), verder te noemen 'appellant', te dezer zake domicilie kiezende te Rosmalen, Koningstraat 7 (5241TM, ten kantore van 'Nanette Weteling Advocate', van wie advocate mr. N.M. Weteling, hierbij verklaart door appellant bepaaldelijk gevolmachtigd te zijn dit hoger beroepschrift in te dienen en te de2er zake voor appellant op te treden met het recht van subsititutie. tegen: De Staatssecretaris van Justitie, inmiddels Minister van Justitie, verder te noemen 'verweerder'. 1. Achtergronden Appellant komt hierbij in hoger beroep van de uitspraak van rechtbank 's-gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, van 19 februari 2010, verzonden op 2 maart 2010, met AWBnr. 09/29773. De uitspraak betreft de ondergrondverklaring van het beroep van appellant van 18 augustus 2009, gericht tegen het besluit van verweerder van 28 juli 2009, inhoudende dat de aanvraag van appellant om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen als bedoeld in artikel 28 Vw werd afgewezen en hem evenmin, ambtshalve, een verblijfsvergunning als alleenstaande minderjarige vreemdeling werd verleend. Een afschrift van de betreffende uitspraak wordt hierbij overgelegd (productie 1). 2. Procedure Voor het verloop van de procedure verwijs ik u naar hetgeen onder punt 1 'Ontstaan en loop van het geschil' in bijgevoegde uitspraak (productie 1 ) wordt gesteld. 3.Grief Ten onrechte overweegt de rechtbank onder 2.16 van haar uitspraak: 'Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de aanvraag voor de vergunning regulier onder de beperking 'verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling' in redelijkheid afgewezen. Daarbij wordt in het bijzonder opgemerkt dat eiser zich gedurende enkele jaren heeft staande gehouden, zonder opvang, ondanks allerlei ontberingen. Voorts wordt hierbij betrokken dat eiser inmiddels 17 jaar oud is.' Toelichting: Appellant heeft aangevoerd dat hij zware kinderarbeid moest verrichten en dat dit eigenlijk verboden was in zijn land. Appellant raakte door het werk gewond. Hierdoor en vanwege het feit dat de werkgever niet langer het risico wilde nemen om appellant illegaal te laten werken, kon eiser zich niet langer staande houden. Het asielrelaas, dus ook hetgeen hierboven is omschreven, is geloofwaardig bevonden en dan wei niet bestreden, zodat hiervan uit moet worden gegaan. De rechtbank heeft in dit licht miskend dat het verrichten van zware illegale kinderarbeid, gepaard gaande met mishandelingen (met als gevolg verwonding waardoor het werk niet meer mogelijk was) : in redelijkheid kan worden aangemerkt als middel of manier waarop het criterium 'zelfstandig staande houden', zoals weergegven in de Vc B14/2.2.3 zou mogen worden ingevuld. In de Vreemdelingencirculaire B14/2.2.3, onder b, wordt 'kinderarbeid' immers uitgezonderd als werkzaamheden waarvan verwacht mag worden dat de minderjarige deze weer op pakt. 1

29 mrt 30 14:02 Nanette Weteling Advocate 0735222003 P.3 Dit klemt temeer nu appellant jonger dan 16 jaar was toen hij die arbeid verrichtte (en Nederland binnen kwam). Analoog aan het bepaalde in de Vc B14/2.2.3, onder a. ligt het evenmin in de rede om appellant 'zelfstandigheid' tegen te werpen. De rechtbank heeft eveneens miskend dat juist het feit dat eiser zich niet langer staande kon houden hem noodzaakten tot zijn vertrek. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder bij de beoordeling op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, Vw en het bepaalde in de Vc B 14/ 2.2.3 een onjuist toetsingskader gehanteerd. De rechtbank heeft dit miskend waardoor de uitspraak rechtens onjuist is. CONCLUSIE Gelet op het hiervoor vermelde grief concludeert appellant tot vernietiging van de bestreden uitspraak van de rechtbank 's-gravenhage, zitting houdende te Groningen, van 19 februari 2009, verzonden op 2 maart 2010, met AWB-nummer: 09/29773 en gegrond verklaring van het namens appellant op 18 augustus 2009 ingestelde beroep, met veroordeling van verweerder in de kosten van deze procedure. Rosmalen, 29 maart 2009 N.M. Weteling Advocaat / bepaaldelijk gevolmaq 2