Samenvatting Biologie Thema 1 Samenvatting door Naap 910 woorden 4 jaar geleden 9,8 4 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou 1 Organismen: levende wezens Organismen vertonen levensverschijnselen zoals voorplanting en stofwisseling. Onder stofwisseling verstaan we alle chemische reacties in een organisme. Maar ze groeien en ontwikkelen(veranderingen in de bouw en het functioneren van een individu of bepaalde delen ervan) ook. Als een organisme deze levensverschijnselen niet meer vertoont noemen we het dood. Levenloos: dingen die nooit hebben geleefd. Elk individueel organisme heeft een levensloop, deze eindigt met de dood. Elke soort heeft een levenscyclus. Individuen behoren tot dezelfde groep als ze zich onderling kunnen voortplanten. In de cellen van een individu worden steeds moleculen omgezet in andere moleculen. Enzymen: versnellen(katalyseren) de chemische reacties van stofwisselingsprocessen. 2 Organismen zijn georganiseerd in biologische eenheden (cursief/dik is een bio-eenheid). Molecuul: kleinste biologische eenheid DNA: belangrijk molecuul, chromosomen bestaan voor een belangrijk deel uit DNA, bevat erfelijke informatie van een organisme. Prokaryoten: eencellige organismen, cel geen celkern, DNA ligt los in de cel Organel: deel van een cel dat naar bouw en functie apart is te onderscheiden, vaak omgeven door membraan. Cel: waar alle organismen uit bestaan. https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-biologie-thema-1-86961 Pagina 1 van 6
Eukaryoten: cel bevat celkern, bevat ook andere organellen, eencellig of meercellig Weefsel: groep cellen met dezelfde vorm en functie Orgaan: meestal opgebouwd uit meerdere weefsels, deel van organisme met specifieke bouw en functie Organenstelsel: aantal organen die samen een bepaalde functie uitoefenen. Organisme: levend wezen Populatie: een groep individuen van dezelfde soort die in een bepaald gebied leven en zich onderling voortplanten. Deze populaties vormen samen een levensgemeenschap. Ecosysteem: begrensd gebied met bepaalde eigenschappen waarbinnen de abiotische(invloeden uit de levenloze natuur) en biotische(invloeden uit levende natuur) factoren een eenheid spelen. Het geheel aan ecosystemen vormt de biosfeer of systeem aarde. Op elk hoger organisatieniveau verschijnen nieuwe emergente eigenschappen. Lopen bijvoorbeeld kan je niet lager dan organisme bekijken, organenstelsels zelf kunnen niet lopen, het organisme wel. 3 Organisme vertonen onderling veel overeenkomsten. Sommige van deze overeenkomsten kunnen als hoofdthema s in de biologie worden beschouwd (cursief/dik is hoofdthema): Biologische eenheden (bijv. cellen, organismen, ecosystemen) zijn in staat zichzelf in stand te houden door zelfregulatie. Zelfregulatie komt tot stand door hormonen, zenuwen, zintuigen en via transport van stoffen. Autotrofe organismen, bijv. platen, maken eigen voedsel door fotosynthese. Heterotrofe organismen, bijv. dieren, verbruiken de chemische energie die door autotrofe organismen in vastgelegd. Complexe zelfregulatie in mogelijk door zelforganisatie(cellenàweefselàorgaan). In de door zelforganisatie ontstane structuren van biologische eenheden is ordening waar te nemen. In geordende structuren van biologische eenheden is een verband te zien tussen vorm en functie. Biologische eenheden reageren op andere biologische eenheden en abiotische factoren, dit heet interactie(zenuwcellenàspiercellenàtrekt samen)(slangàprooi). De meeste biologische eenheden kunnen zichzelf reproduceren(vermeerderen). Bij celdeling ontstaan dochtercellen waarbij het DNA van een cel is gereproduceerd. Door celdeling blijft het weefsel, orgaan, organenstelsel en https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-biologie-thema-1-86961 Pagina 2 van 6
organisme in stand. Organismen kunnen zich voortplanten waarbij ook hun weefsels en organenstelsels worden gereproduceerd. Genotypen ontstaan door geslachtelijke voorplanting en mutaties. We spreken dan van genetische variatie door verscheidenheid in genotypen. Genotypen: het totale pakket aan genen in een cel van een organisme. Natuurlijke selectie: daardoor hebben individuen met de beste aanpassingen de grootste kans om nakomelingen te krijgen. Reproductieve isolatie: meerdere soorten uit één soort, doordat populaties van elkaar gescheiden raken. Evolutie: ontwikkelingen van het leven op aarde waarbij soorten ontstaan, veranderen en verdwijnen. Biodiversiteit: levensvormen Charles Darwin: c mon, iedereen kent hem 4 Om alle organismen te ordenen is er een ordeningssysteem nodig. Een taxonomie houdt zich bezig met de regels van dit ordeningssysteem (naamgeving, wijze waarop groepen worden ingedeeld). De systematiek houdt zich bezig met het indelen van organismen. Er zijn 3 domeinen, elk domein kant worden ingedeeld in rijken. Criteria die bij de indeling van domeinen worden gehanteerd: celtype, aantal cellen, voedingswijze(autotroof of heterotroof), aanwezigheid celwand. De drie domeinen zijn: archea, bacteriën en eukaryoten. Archea en bacteriën: geen celkern, eencellig, prokaryoten, leven meestal onder extreme omstandigheden. Eukaryoten: meercellig of eencellig, celkern en andere organellen Rijken onder eukaryoten: schimmels, planten, dieren. Van protisten is de indeling nog niet bekend omdat er zowel eencellige(meestal) als meercellige(soms) soorten worden ingedeeld. Ze vallen nu wel even onder de eukaryoten. Organismen uit de zijn schimmels, platen en dieren zijn altijd meercellig. https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-biologie-thema-1-86961 Pagina 3 van 6
Eukaryoten: Planten Schimmels Dieren Protisten Archea Bacteriën Platen zijn altijd autotroof, overige organismen zijn heterotroof. 5 Beschrijvend onderzoek: een onderzoeker verzamelt gegevens en metingen(data). Kan leiden tot het opstellen van hypothesen. Hoe ziet het DNA van de mens eruit? Observatie: waarneming van een bepaald natuurverschijnsel dat in aanmerking komt voor verder onderzoek, in rottend vlees ontstaan maden. Probleemstelling: hij ervaart het verschijnsel als een probleem en maakt een probleemstelling, hoe ontstaan maden in rottend vlees? Hypothese: een veronderstelling, maden ontstaan uit de eieren van vliegen. Experimentele fase: nu wordt getoetst of de hypothese klopt. Vaak is de probleemstelling te vaag dus ontstaat er een onderzoeksvraag, ontstaan maden spontaan uit rottend vlees of uit de eieren van vliegen? Verwachting: hypothese+uitkomst, als maden uit de eieren van vliegen ontstaan, dan zullen er geen maden ontstaan als er geen vliegen bij het rottend vlees kunnen komen. Experimentengroep: wordt blootgesteld aan bepaalde invloed. Controlegroep: dezelfde proef, invloed afwezig (blancoproef). Resultaten: waarneming wordt verricht, gegevens worden verzameld. Conclusie: vergelijken van resultaten, klopt de hypothese? https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-biologie-thema-1-86961 Pagina 4 van 6
Observatie Probleemstelling Hypothese Nieuwe hypothese Experiment Resultaten Bevestiging van de hypothese Verwerping van de hypothese Conclusie Hoe maak je een onderzoek goed in kwaliteit? Je moet voldoende aantallen hebben. Slechts 1 factor verschild per proef. Je kan niet een hele soort in je experiment gebruiken, je neemt een steekproef af die representatief is. Valide onderzoek betekend dat het onderzoek zo min mogelijk systematische(herhalende) fouten bevat. Betrouwbaar onderzoek betekend dat het onderzoek zo min mogelijk toevallige fouten bevat. 6 Onderzoeksmethoden: https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-biologie-thema-1-86961 Pagina 5 van 6
Observatie Experiment Interview (mensen interviewen) Literatuuronderzoek (word gebruik gemaakt van bestaand materiaal) Ontwerponderzoek (onderzoeker maakt concreet product) Modelleren (maken en uitproberen van modellen op de computer) https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-biologie-thema-1-86961 Pagina 6 van 6