MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Vergelijkbare documenten
MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

Milieuhandhavingscollege

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN TUSSENARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

hierna de tegen hierna de

RAAD VOOR VERKIEZINGSBETWISTINGEN ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de

RAAD VOOR VERKIEZINGSBETWISTINGEN ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

hierna de tegen voor wie hierna de

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 21 februari 2017;

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Infosessies geluidsnormen muziek

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

HANDHAVINGSCOLLEGE TUSSENARREST

II. Verloop van de rechtspleging

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERKIEZINGSBETWISTINGEN ARREST

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Transcriptie:

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 31 januari 2017 met nummer MHHC/M/1617/0009 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0067/M Verzoekende partij de nv CITRIQUE BELGE, met woonplaatskeuze te 3300 Tienen, Pastorijstraat 249 vertegenwoordigd door advocaat Brandaan MOMBAERS met kantoor te 3300 Tienen, O.L.V. Broedersstraat 3 Verwerende partij het VLAAMSE GEWEST vertegenwoordigd door de Vlaamse regering, ten verzoeke van de Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw vertegenwoordigd door advocaat Dirk DE GREEF met woonplaatskeuze op het kantoor te 1700 Dilbeek, Eikelenberg 20 I. BESTREDEN BESLISSING De verzoekende partij vordert met een aangetekende brief van 19 januari 2016 de vernietiging van de beslissing van de gewestelijke entiteit van 11 december 2015, gekend onder nummer 13/AMMC/1115-M/HD. De bestreden beslissing legt aan de verzoekende partij een alternatieve bestuurlijke geldboete op van 8.586 euro (1.431 euro verhoogd met de opdeciemen) wegens schending van artikel 22 van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (hierna: Milieuvergunningsdecreet), artikel 43 van het besluit van de Vlaamse regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning (hierna: VLAREM I) en artikel 4.2.4.1, 1, 6 van het besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (hierna: VLAREM II). Aan de verzoekende partij wordt verweten dat hij de in artikel 4.2.4.1, 1, 6 van VLAREM II vervatte algemene lozingsvoorwaarden voor koelwater heeft overschreden. II. VERLOOP VAN DE RECHTSPLEGING De verwerende partij dient een antwoordnota en het administratief dossier in. De verzoekende partij dient een wederantwoordnota in. De verwerende partij dient een laatste nota in. De kamervoorzitter behandelt de vordering tot vernietiging op de openbare zitting van 19 januari 2017. Advocaat Lukas DEDECKER loco advocaat Brandaan MOMBAERS voert het woord voor de verzoekende partij. 1

De verwerende partij verschijnt schriftelijk. Het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges (DBRC-decreet) en het besluit van de Vlaamse regering van 16 mei 2014 houdende de rechtspleging voor sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges (Procedurebesluit) zijn toegepast. III. FEITEN Verzoekende partij exploiteert een klasse 1-inrichting voor de productie van citroenzuur. De inrichting werd onder andere vergund voor het lozen van koelwater met een lozingsdebiet van maximaal 700 m 3 /uur,12.000 m 3 /dag en 3.840.000 m 3 /jaar in oppervlaktewater. Verzoekende partij werd eerder geconfronteerd met processen-verbaal voor overtredingen van de toepasselijke lozingsnormen (PV van 8 september 2010 met notitienummer LE64.H1.0120-10, PV van 7 september 2011 met notitienummer LE64.H1.0160-11, PV van 5 oktober 2011 met notitienummer LE64.H1.0176-11, PV van 2 maart 2012 met notitienummer LE64.H1.0027-12, PV van 19 februari 2013 met notitienummer LE64.H1.0012-13) en het niet tijdig melden van normoverschrijdingen (PV van 14 februari 2011 met notitienummer LE64.H1.0018-11). Op 19 juni 2013 begeeft de toezichthouder zich naar de inrichting en neemt een schepmonster van het koelwater met referentie V/W/2013/A217/1232 en een schepmonster van het oppervlaktewater met referentie V/W/2013/A217/1233 en stelt hiervoor een verslag van monsterneming op. Het ogenblikkelijke debiet van het koelwater bedraagt op dat moment 413 m 3 /uur. Uit de analyseresultaten van laboratorium ECCA nv van de schepmonsters V/W/2013/A217/1232 en V/W/2013/A217/1233 d.d. 19 juni 2013, bleek onder andere het volgende: Parameter Analyseresultaat Oppervlaktewater V/W/2013/A217/1233 19 juni 2013 CZV 1 Analyseresultaat Koelwater V/W/2013/A217/1232 19 juni 2013 CZV 2 Norm CZV 2 CZV 1 + 30 CZV (mg/l) 14 110 44 (*) of Parameter CZV 2 - CZV 1 Norm CZV 2 - CZV 1 30 CZV (mg/l) 110-14=96 30 (**) Norm: conform artikel 4.2.4.1, 1, 6 van het besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (hierna VLAREM ( Het verschil in chemisch zuurstofverbruik (hierna CZV) van het geloosde koelwater en het opgenomen oppervlaktewater en/of grondwater mag 30 mg/l CZV niet overschrijden ) (*)CZV 2 CZV 1 + 30 mg/l => 110 mg/l 14 mg/l + 30 mg/i => 110 mg/l 44 mg/l (**)CZV 2 CZV 1 30 mg/l => 170 mg/i - 14 mg/l 30 mg/l => 96 mg//l 30 mg/l 2

Op 27 augustus 2013 wordt de verzoekende partij aangemaand om tegen uiterlijk 1 oktober 2013 de oorzaak van de verhoogde meetwaarden van CZV in het geloosde koelwater verder te onderzoeken en de nodige maatregelen te treffen om de toestand te normaliseren. Tijdens de maanden juli en augustus 2013 bezorgt de verzoekende partij de resultaten van de wateranalyses en een overzicht van de genomen stappen aan de toezichthouder. Uit de dagelijkse update van de wateranalyses die de verzoekende partij steeds naar de toezichthouder doorstuurde, bleken op 30 juni 2013, 8, 11, 22 en 28 juli 2013 en 2, 6, 10 en 11 augustus 2013 overschrijdingen van de parameter CZV In het koelwater (ten opzichte van de waarde in het oppervlaktewater) te zijn gemeten. Op 13 augustus 2013 meldde de verzoekende partij dat er op dat ogenblik geen overschrijdingen meer waren en dat de oorzaak een vervuild monsternameapparaat zou geweest zijn. De schoonmaakprocedure werd opnieuw duidelijk gecommuniceerd aan de verantwoordelijken. Op 26 augustus 2013 gaat de toezichthouder over tot de opmaak van een proces-verbaal met nr. LE64.H1.0090-13. Het proces-verbaal werd op 27 augustus 2013 overgemaakt aan de procureur des Konings. Op 11 september 2013 meldt de procureur des Konings dat hij niet zal overgaan tot strafrechtelijke vervolging. Met een brief van 6 december 2013 brengt de gewestelijke entiteit de verzoekende partij op de hoogte van haar voornemen om een alternatieve bestuurlijke geldboete,al dan niet vergezeld van een voordeelontneming, op te leggen en nodigt zij de verzoekende partij uit om schriftelijk haar verweer mee te delen. De verzoekende partij bezorgt haar schriftelijk verweer met een aangetekende brief van 17 december 2013 aan de gewestelijke entiteit. De gewestelijke entiteit legt op 11 december 2015 de bestreden bestuurlijke geldboete op. Deze beslissing wordt aan de verzoekende partij betekend met een aangetekende brief van 21 december 2015. De verwerende partij motiveert haar beslissing als volgt: Overwegende dat de vastgestelde feiten beoordeeld worden in toepassing van de artikelen 16.4.25 tot en met 16.438 DABM en artikel 76 Milieuhandhavingsbesluit. 3.1. Het milieumisdrijf en de toerekenbaarheid aan de overtreder Overwegende dat bij de staalname op 19 juni 2013 volgende resultaat werd vastgesteld: Parameter Analyseresultaat Oppervlaktewater V/W/2013/A217/1233 19 juni 2013 CZV 1 Analyseresultaat Koelwater V/W/2013/A217/1232 19 Juni 2013 CZV 2 Norm CZV 2 CZV 1 + 30 Overtreding CZV (mg/l) 14 110 44 (*) Ja of 3

Parameter Norm Overtreding CZV 2 - CZV 1 CZV 2 - CZV 1 30 CZV (mg/l) 110-14 = 96 30 (**) Ja Norm: conform artikel 4.2.4.1, 1, 6 van VLAREM II ( Het verschil in chemisch zuurstofverbruik (hierna CZV) van het geloosde koelwater en het opgenomen oppervlaktewater en/of grondwater mag 30 mg/l CZV niet overschrijden ) (*) CZV 2 CZV1 + 30 mg/l => 110 mg/i 14 mg/i + 30 mg/i =>112mg/l 41 mg/i (**)CZV 2 - CZV 1 30 mg/i => 110 mg//l - 14 mg/i 30 mg/i => 96 mg/i 30 mg/l Overwegende dat het laboratorium Ecca nv erkend was voor de analyses van de parameter CZV in het geloosde koelwater. Overwegende dat voor de staalname d.d. 19 juni 2013 van het schepmonster V/W/2013/A217/1232 overeenkomstig artikel 4.2.6.1. 2 van VLAREM II de emissiegrenswaarde van de parameter CZV geacht wordt overtreden te zijn aangezien de gemeten waarde voor deze parameter, zonder verrekening van de in bijlage 4.2.5.2. van VLAREM II voor deze parameters voorziene precisie- en juistheideisen, hoger is dan tweemaal de voor deze parameter geldende emissiegrenswaarde. Overwegende dat de vermoedelijke overtreder in zijn verweerschrift en in zijn schrijven d.d. 29 september 2013 aanhaalde dat de beoordeling van de resultaten door AMI niet correct gebeurde; dat de lozingsnorm geen absolute waarde was, maar een berekening. Overwegende dat de toezichthouder conform artikel 4.2.4.1, 1, 6 van VLAREM II de norm in casu wel correct heeft berekend en afgetoetst aan de resultaten; dat de norm in casu de gemeten waarde van CZV van het oppervlaktewater Is, vermeerderd met 30 mg/i; dat de gemeten waarde van CZV in het koelwater daardoor in casu de waarde van 44 mg/i niet mag overschrijden en dit bijgevolg de norm is voor de beoordeling van de analyseresultaten van het schepmonster V/W/2013/A217/1232 d.d. 19 juni 2013; dat het eveneens mogelijk Is en op hetzelfde neerkomt om te stellen dat het verschil van het gehalte van CD/ In het oppervlaktewater en het gehalte van CZV In het koelwater 30 mg/i niet mag overschrijden; dat belde opties als resultaat hebben dat de emissiegrenswaarde geacht werd overtreden te zijn. Overwegende dat de vermoedelijke overtreder in zijn verweerschrift en In zijn schrijven d.d. 29 september 2013 aanhaalde dat de beoordeling van de resultaten door AMI niet correct gebeurde; dat puur technisch geldt dat voor elke analyse een mogelijke meetfout mogelijk is; dat een correctie bijgevolg zowel op het koelwater als op het oppervlaktewater dient uitgevoerd te worden. Overwegende dat echter voor de beoordeling van de analyseresultaten van een schepmonster, artikel 4.2.6.1. 2 van VLAREM II van toepassing is, waarbij de grenswaarde geacht wordt overtreden te zijn wanneer de gemeten waarde zonder verrekening van de voorziene precisie- en juistheideisen (in casu 110 mg/l), hoger is dan tweemaal de voor de parameter geldende emissiegrenswaarde (in casu 2 x 44 mg/i = 88 mg/l); dat de gemeten waarde 110 mg/i hoger is dan de grenswaarde 88 mg/i, waardoor de grenswaarde geacht wordt overtreden te zijn; Overwegende dat de vermoedelijke overtreder In zijn verweerschrift en in zijn schrijven d.d. 29 september 2013 aanhaalde dat-de beoordeling van de resultaten door AMI niet correct gebeurde; dat de wetgever in artikel 4.2.6.1, 2. van VLAREM II zou stellen dat op een schepmonster een fout van 100% mogelijk is. 4

Overwegende dat deze interpretatie van artikel 4.2.6.1, 2. Van VLAREM II volledig incorrect en niet onderbouwd is; dat artikel 4.2.6.1, 2. Van VLAREM II niet handelt over de mogelijke meetonzekerheden van de analyse van een schepmonster, maar de beoordeling stipuleert of de emissiegrenswaarde van een parameter al dan niet geacht wordt overtreden te zijn; dat bovendien de meetonzekerheden (precisie en juistheid) terug te vinden zijn in artikel 4, 1 van bijlage 4.2.5.2 van VLAREM II; dat in casu de meetonzekerheid van CZV 40% bedraagt; dat deze meetonzekerheid niet gebruikt wordt bij de beoordeling of de gemeten waarde van de parameter CD/ al dan niet geacht werd overtreden te zijn; dat met deze meetonzekerheid wel rekening wordt gehouden onder de rubriek 'ernst'. Overwegende dat de vermoedelijke overtreder in zijn verweerschrift en In zijn schrijven d.d. 29 september 2013 aanhaalde dat uit intern onderzoek bleek dat op basis van de dagelijkse metingen op een 24-uur debietproportioneel mengmonster er geen structureel probleem was niet de parameter CZV; dat de vaststelling van de overschrijding van CM slechts een resultaat was van 1 schepstaal op 19 juni 2013; dat de dagelijkse mengmonsters veel betrouwbaarder waren dan het ene schepmonster door de toezichthouder. Overwegende dat het voor de toerekenbaarheid van het milieumisdrijf niet vereist is dat het om een structureel probleem gaat; dat de beoordeling van de analyseresultaten ook van toepassing is op schepmonsters, dle steeds een momentopname zijn van het geloosde water; dat bovendien de monstername op 19 juni 2013 werd uitgevoerd conform artikelen 46 tot en met 53 van het Milieuhandhavingsbesluit door een toezichthouder: dat de analyse van het schepmonster gebeurde door een daartoe erkend labo, hetgeen niet het geval was voor de analyses en de monstername uitgevoerd door de vermoedelijke overtreder: dat de aangevoerde argumenten van de vermoedelijke overtreder geen afbreuk doen aan de vaststellingen in het proces-verbaal en daardoor niet In acht worden genomen. Overwegende dat conform artikel 22 van het Milieuvergunningsdecreet de exploitant van een inrichting verplicht Is de exploitatievoorwaarden na te leven. Overwegende dat conform artikel 43 van het besluit van de Vlaamse regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement van de milieuvergunning (hierna VLAREM D de exploitant van een Inrichting verplicht Is de In de milieuvergunning opgelegde bijzondere voorwaarden, de voor de inrichting geldende algemene of pencategorie van Inrichtingen door de Vlaamse regering in toepassing van artikel 20 van het decreet vastgestelde milieuvergunningsvoorwaarden, alsmede alle andere op de exploitatie van de Inrichting van toepassing zijnde wettelijke, decretale of reglementaire bepalingen, met betrekking tot de bescherming van het leefmilieu, van de oppervlaktewateren en van de externe veiligheid na te leven. Overwegende dat bovenvermelde feiten een schending uitmaken van volgende regelgeving: - artikel 22 van het Milleuvergunningsdecreet; - artikel 43 van VLAREM I. Overwegende dat bovenvermelde feiten vallen onder de definitie van milieumisdrijf conform artikel 16.12.2 DABM waarvoor een alternatieve bestuurlijke geldboete kan worden opgelegd. Overwegende dat de feiten vaststaan in hoofde van overtreder. 3.2 De hoogte van de boete Overwegende dat bij de bepaling van de hoogte van de geldboete rekening wordt gehouden met de ernst van het milieumisdrijf, de frequentie en de omstandigheden waarin het milieumisdrijf is gepleegd of beëindigd. 5

Algemeen 3.2.1 De ernst van de feiten Overwegende dat bovenvermelde regelgeving ertoe strekt om de negatieve milieu- en veiligheidsinvloeden van menselijke bedrijvigheden en handelingen die milieubelastend (kunnen) zijn, of die gevaarrisico's in zich (kunnen) dragen, te voorkomen of te beperken. Overwegende dat de emissiegrenswaarden tot doel hebben om het leefmilieu, de gezondheid en veiligheid van de bevolking te beschermen: dat dit mede gebeurt door het opleggen van strikte voorwaarden waaraan bij de exploitatie van deze inrichtingen moet voldaan worden opdat de emissies naar het milieu tot een aanvaardbaar niveau beperkt worden, dat controle over emissies noodzakelijk is om alle milieurisico's en hinder voor de omgeving tot een minimum te beperken. Overwegende dat het ogenblikkelijke debiet van het koelwater 413 m 3 /uur bedroeg. Overwegende dat de overtreder het misdrijf in professioneel verband heeft gepleegd, CZV Overwegende dat in het oppervlaktewater op 19 juni 2013 voor de parameter CZV een waarde gemeten werd van 14 mg/i, dat na verrekening van de precisie- en juistheidseisen voor deze parameter, zijnde een mogelijke meetfout van in totaal 40 % cfr. artikel 4, 1 van bijlage 4.2.5.2. van VLAREM II, de concentratie in het oppervlaktewater minstens 8,4 mg/i en maximaal 19,6 mg/i bedroeg. Overwegende dat in het geloosde koelwater op 19 Juni 2013 voor de parameter CZV een waarde gemeten werd van 110 mg/i, dat na verrekening van de precisie- en juistheidseisen voor deze parameter, zijnde een mogelijke meetfout van in totaal 40 % cfr. artikel 4, 1 van bijlage 4.2.5.2. van VLAREM II, de concentratie in het geloosde koelwater minstens 77 mg/i en maximaal 154 mg/i bedroeg. Overwegende dat conform artikel 4.2.4.1, 1, 6 van VLAREM II het verschil In CZV van het geloosde koelwater en het opgenomen oppervlaktewater en/of grondwater 30 mg/i CZV niet mag overschrijden; dat in het voordeel van de overtreder uitgegaan wordt van de maximale concentratie in het oppervlaktewater van 19,6 mg/i en van de minimale concentratie van het geloosde koelwater van 77 mg/i; dat het verschil tussen deze twee waarden 57,4 mg/i bedraagt, hetgeen betekent dat de grenswaarde van 30 mg/i minstens 1 keer werd overschreden; dat In het voordeel van de overtreder, bij het bepalen van de hoogte van de boete, uitgegaan wordt van deze minimaal toerekenbare overschrijding. Overwegende dat de aanwezigheid van stoffen in water die afbreken In aanwezigheid van zuurstof wordt gedetermineerd door de zuurstofvraag of het zuurstofverbruik ervan in water te bepalen: dat dit kan via twee methoden: het biochemisch of biologisch zuurstofverbruik (hierna BZV1 en het CZV, die beiden uitgedrukt worden In mg zuurstof per liter; dat hoe hoger de BZV en/of CZV, hoe meer zuurstof onttrokken wordt aan het ontvangende oppervlaktewater, waardoor de zuurstofconcentratie daalt; dat wanneer de zuurstofconcentratie onder een kritische drempel daalt, vissterfte kan optreden. Overwegende dat de aanwezigheid van een voldoende hoge concentratie aan opgeloste zuurstof In het water essentieel Is voor het leven van hogere waterorganismen en een vereiste is opdat zelfzuiverende processen In de waterloop zouden optreden; dat bij zuurstofgebrek in het water, er geen hoger leven mogelijk is. 6

Overwegende dat het lozen van koelwater met een overschrijding van de norm voor CZV het voldoen aan de ter zake relevante huidige kwaliteitseisen, met name de milieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewater, bemoeilijkt. Overwegende dat de feiten derhalve voldoende ernstig zijn om te worden gesanctioneerd met een alternatieve bestuurlijke geldboete. 3.2.2 De frequentie Overwegende dat het een eenmalige schending betreft; dat er minstens geen indicaties zijn in onderhavig proces-verbaal die erop wijzen dat er eerder vergelijkbare feiten in een proces-verbaal werden vastgesteld; dat de factor frequentie bijgevolg geen aanleiding geeft tot een hogere geldboete. 3.2.3 De omstandigheden Overwegende dat bij het bepalen van de hoogte van de boete rekening wordt gehouden met de bereidheid van de overtreder om na de vaststellingen actie te ondernemen; dat concreet door de overtreder de oorzaak werd ontdekt waarna de schoonmaakprocedure opnieuw duidelijk werd gecommuniceerd aan de verantwoordelijken; dat bovendien uit de aanvullende informatie van de toezichthouder bleek dat nadien geen.overschrijding van de parameter CZV in het koelwater werd vastgesteld; dat deze feiten als verzachtende omstandigheden worden meegenomen bij het bepalen van de hoogte van de boete, wat leidt tot een lagere geldboete. Overwegende dat de bestuurlijke geldboete punitief van aard is; dat redelijkerwijze kan aangenomen worden dat de grootte van de overtreder medebepalend Is voor diens financiële draagkracht; dat dit gegeven bij het afwegen van de mate waarin de geldboete de overtreder pijn berokkent een rol speelt en een verhoging van de geldboete verantwoord is teneinde het sanctiedoel te realiseren. Overwegende dat de overtreder per schrijven van 19 augustus 2013 op de hoogte werd gebracht van het voornemen om een alternatieve bestuurlijke geldboete, al dan niet vergezeld van een voordeelontneming, op te leggen; dat overeenkomstig artikel 16.4.37 DABM AMMC een boetebeslissing neemt binnen een termijn van honderdtachtig dagen na deze kennisgeving; dat deze honderdtachtigdagentermijn een termijn van orde is, waarvan de overschrijding niet gesanctioneerd wordt. Overwegende dat deze beslissingstermijn inmiddels verstreken is; dat AMMC in casu van oordeel is dat de feiten voldoende ernstig zijn om alsnog een bestuurlijke geldboete op te leggen; dat wegens het overschrijden van de beslissingstermijn het boetebedrag evenwel verlaagd wordt met één vijfde rekening houdend met de termijn die verstreken is sedert de start van de bestuurlijke boeteprocedure Overwegende dat, wat de omstandigheden van dit milieumisdrijf betreft, er voor het overige in het gehele dossier geen bijzondere elementen zijn die dienen meegenomen te worden bij het bepalen dan de hoogte van de boete. Dit is de bestreden beslissing. 7

IV. ONTVANKELIJKHEID VAN DE VORDERING TOT VERNIETIGING Schending van artikel 14 Besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 houdende de rechtspleging voor sommige Vlaamse Bestuursrechtscolleges Standpunt van de partijen 1. De verwerende partij werpt in haar antwoordnota de niet-ontvankelijkheid van het vernietigingsberoep op: Artikel 14 Besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 houdende de rechtspleging voor sommige Vlaamse Bestuursrechtcolleges stelt: Het verzoekschrift wordt gedagtekend en door de verzoeker of zijn raadsman ondertekend. Het verzoekschrift neergelegd door verzoekende partij, werd enkel getekend door de managing director, de heer Piet DEFAUW. Uit artikel 17 van de statuten van verzoekende partij aangenomen bij buitengewone algemene vergadering van 26 april 2011 blijkt dat de vennootschap slechts geldig vertegenwoordigd wordt door twee bestuurders, samen optredend. Het verzoekschrift ingesteld met een aangetekende brief van 19 januari 2016 is enkel ondertekend door de managing director', die gedelegeerd bestuurder is, maar niet door een tweede bestuurder zodat het verzoekschrift onontvankelijk is. Zo oordeelde het Milieuhandhavingscollege trouwens al eerder in het door haar gewezen arrest MHHC/M/1516/0140 d.d. 30 juni 2016, waarin tevens verzoekende partij betrokken was. Het verzoekschrift is bijgevolg onontvankelijk. 2. De verzoekende partij repliceert hierop in haar wederantwoordnota: Er wordt geponeerd dat het beroepsschrift onontvankelijk is omdat het werd ondertekend door de Managing Director, Dhr. Piet Defauw die ook gedelegeerd bestuurder is. Volgens verwerende partij is dit niet voldoende omdat volgens de buitengewone algemene vergadering van 26 april 2011 de vennootschap slechts geldig vertegenwoordigd wordt door twee bestuurders, samen optredend. Deze opmerking is ongegrond omdat uit een bijlage van ons verzoeksschrift ( Notulen van de vergadering van de Raad van Bestuur van de S.A. Citrique Beige N.V. Tienen ) duidelijk blijkt dat de twee bestuurders als initiatiefnemers/ondertekenaars van het beroepsschrift dienen beschouwd te worden. Ter info is dit document ook nog eens in bijlage van deze brief bijgevoegd. 8

3. De verwerende partij dupliceert in haar laatste nota: Verzoekende partij stelt dat het verzoekschrift alsnog ontvankelijk zou zijn omdat uit de notulen van de Vergadering van de Raad van bestuur zou moeten blijken dat zowel de heer DEFAUW als de heer VAN HELDER akkoord waren om beroep aan te tekenen tegen de beslissing. Dit neemt uiteraard niet weg dat aan de vormvereisten van een verzoekschrift moet worden voldaan. Artikel 14 Besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 houdende de rechtspleging voor sommige Vlaamse Bestuursrechtcolleges is duidelijk en voor geen andere interpretatie vatbaar. Het verzoekschrift moet worden ondertekend door zijn verzoeker. Aangezien artikel 17 van de statuten van verzoekende partij uitdrukkelijk bepaalt dat de vennootschap slechts geldig kan worden vertegenwoordigd door twee bestuurders, diende het verzoekschrift te worden ondertekend door twee bestuurders. Bij gebreke hieraan is het verzoekschrift onontvankelijk. (zie ook het arrest gewezen d.d. 30 juni 2016 MHHC/M/1516/0140). Bovendien is er ook een van een schending van artikel 16, 2 van het procedurereglement: De verzoeker voegt in voorkomend geval de volgende documenten bij het verzoekschrift: (...) 2 als de verzoeker een rechtspersoon is en hij geen raadsman heeft die advocaat is, een afschrift van zijn geldende en gecoördineerde statuten en van de akte van aanstelling van zijn organen, alsook het bewijs dat het daarvoor bevoegde orgaan beslist heeft in rechte te treden. De beslissing van het bevoegde orgaan om in rechte te treden dateert van 1 maart 2016. Dit is na de decretale vervaltermijn om beroep in te dienen. In arrest MHHC/M/1516/0116 van 26 april 2016 heeft Uw college al beslist dat een dergelijk beroep onontvankelijk is. Wellicht heeft verzoeker ook niet correct geregulariseerd: er ligt nog steeds geen geldige volmacht voor aan de raadsman van verzoeker die geen advocaat is (de heer Defauw) (schending artikel 16, 3 ). Het verzoekschrift is niet volledig geregulariseerd en moet worden geacht niet te zijn ingediend (artikel 17, 2, laatste lid). 9

Beoordeling door het College 1. Overeenkomstig artikel 16, 2 van het Procedurebesluit dient de verzoekende partij die een rechtspersoon is en geen raadsman heeft die advocaat is, bij haar verzoekschrift een afschrift te voegen van de geldende en gecoördineerde statuten en van de akte van aanstelling van haar organen, alsook het bewijs dat het daarvoor bevoegde orgaan beslist heeft in rechte te treden. Met een aangetekende brief van 1 maart 2016 heeft de verzoekende partij haar verzoekschrift overeenkomstig artikel 17, 2 van het Procedurebesluit geregulariseerd door de beslissing van haar algemene vergadering van 1 maart 2016 toe te voegen waarbij besloten werd woonplaatskeuze te doen op haar maatschappelijke zetel en geen raadsman aan te stellen. 2. Uit artikel 17 van de statuten aangenomen bij buitengewone algemene vergadering van 26 april 2011 blijkt evenwel dat de vennootschap slechts geldig vertegenwoordigd wordt door twee bestuurders, samen optredend. Het College stelt vast dat de beslissing om beroep aan te tekenen tegen de bestreden beslissing, genomen is door de raad van bestuur, rechtsgeldig samengesteld uit de gedelegeerd bestuurder en de bestuurder. Het verzoekschrift, ingesteld met een aangetekende brief van 19 januari 2016, is echter enkel ondertekend door de managing director, die ook gedelegeerd bestuurder is, maar niet door een tweede bestuurder. 3. De beslissing om de rechtspersoon in rechte te laten optreden, moet onderscheiden worden van de vertegenwoordiging van die rechtspersoon in de gerechtelijke procedure [cf. S. DE GEYTER, I. DE POORTER en E. LEROUX, Delegatie en taakverdeling in de NV (Bibliotheek Handelsrecht - Reeks Vennootschaps- en Financieel Recht), Brussel, Larcier, 2016, 43, nr. 89]. Nog los van de vaststelling dat de statuten van de verzoekende partij het optreden in rechte afsplitsten van het dagelijks bestuur; kan het instellen van een vernietigingsberoep bij het College in elk geval, net zoals een vernietigingsberoep bij de Raad van State (cf. RvS 12 december 2005, nr. 152.522; RvS 17 mei 2011, nr. 213.266; RvS 18 november 2010 en RvS 21 juni 2012, nr. 219.899) niet aangemerkt worden als een handeling van dagelijks bestuur. Het besluit om in rechte op te treden vereist dan ook een tijdige beslissing van de raad van bestuur. In tegenstelling tot wat de verwerende partij voorhoudt, ligt een dergelijke beslissing voor en dateert zij van 19 januari 2016. Het indienen van het verzoekschrift maakt daarentegen een handeling van vertegenwoordiging uit. Nu de beslissing om een vernietigingsberoep in te stellen bij het College, zoals gezegd, geen handeling van dagelijks bestuur is, kan de dagelijks bestuurder alleen ook geen verzoekschrift tot vernietiging indienen. Dit principe lijdt enkel uitzondering in het geval er toepassing gemaakt wordt van artikel 522, 2 W. Venn. (cf. RvS 5 februari 1981, nr. 20.929 en RvS 4 juni 1981, nr. 21.201; verslag auditoraat bij RvS 26 juni 1987, nr. 28.246). In de statuten van de verzoekende partij is echter geen delegatie van vertegenwoordigingsbevoegdheid aan de gedelegeerd bestuurder terug te vinden. 10

Het besluit van de raad van bestuur van 30 juli 2015 houdende aanduiding van vaste vertegenwoordiger, in samenhang gelezen met het besluit van de algemene vergadering van 2 juli 2015 houdende ontslag en benoeming bestuurders en gedelegeerd bestuurders, kan dan ook enkel in die zin worden opgevat dat aan de gedelegeerd bestuurder een algemene vertegenwoordigingsbevoegdheid wordt toegekend tot beloop van handelingen van dagelijks bestuur. De verzoekende partij kon bijgevolg in rechte, gelet op haar statuten, enkel rechtsgeldig vertegenwoordigd worden door twee bestuurders samen. Het College oordeelt dan ook dat het verzoekschrift niet is ingediend door het statutair daartoe bevoegde orgaan van de verzoekende partij. De exceptie is gegrond. Het beroep is niet ontvankelijk. BESLISSING VAN HET MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE 1. Het College verwerpt het beroep. 2. De behandeling van het beroep heeft geen kosten met zich gebracht, zodat een beslissing over de kosten van het geding zonder voorwerp is. Dit arrest is uitgesproken te Brussel in openbare zitting van 31 januari 2017 door de eerste kamer samengesteld uit: De toegevoegd griffier, De voorzitter van de eerste kamer, Chana GIELEN Marc VAN ASCH 11