MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Vergelijkbare documenten
MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

hierna de tegen voor wie hierna de

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN TUSSENARREST

hierna de tegen hierna de

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

hierna de tegen 6/24, hierna de

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Infosessies geluidsnormen muziek

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN TUSSENARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN TUSSENARREST

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Transcriptie:

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 26 september 2017 met nummer MHHC/M/1718/0011 in de zaak met rolnummer 1617/MHHC/0005/M Verzoekende partij de bvba HEJA INVEST vertegenwoordigd door advocaat Bart VAN REYBROUCK met woonplaatskeuze op het kantoor te 8820 Torhout, Boeiaardstraat 25 Verwerende partij het VLAAMSE GEWEST vertegenwoordigd door de Vlaamse regering, ten verzoeke van de Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw vertegenwoordigd door advocaten Jan BERGÉ en Kristien VANDERHEIDEN met woonplaatskeuze op het kantoor te 3000 Leuven, Naamsestraat 165 I. BESTREDEN BESLISSING De verzoekende partij vordert met een aangetekende brief van 15 september 2016 de vernietiging van de beslissing van de gewestelijke entiteit van 22 augustus 2016, gekend onder nummer 14- AMMC-1187-M. De bestreden beslissing legt aan de verzoekende partij een alternatieve bestuurlijke geldboete op van 1.200 euro (200 euro verhoogd met de opdeciemen) wegens schending van artikel 22 van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (hierna: Milieuvergunningsdecreet) en artikel 43 van het besluit van de Vlaamse regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning (hierna: VLAREM I). Aan de verzoekende partij wordt verweten dat zij een steenzagerij en -slijperij (inrichting klasse 3) heeft geëxploiteerd zonder de voorwaarden na te leven. II. VERLOOP VAN DE RECHTSPLEGING De verwerende partij dient een antwoordnota en het administratief dossier in. De verzoekende partij dient een wederantwoordnota in. De verwerende partij dient geen laatste nota in. De kamervoorzitter behandelt de vordering tot vernietiging op de openbare zitting van 14 september 2017. 1

Advocaat Bart VAN REYROUCK voert het woord voor de verzoekende partij. Advocaat Kristien VANDERHEIDEN loco advocaten Jan BERGÉ en Kristien VANDERHEIDEN voert het woord voor de verwerende partij. Het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges (DBRC-decreet) en het besluit van de Vlaamse regering van 16 mei 2014 houdende de rechtspleging voor sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges (Procedurebesluit) zijn toegepast. III. FEITEN De verzoekende partij exploiteert een steenzagerij en -slijperij en heeft hiervoor melding klasse 3 gedaan. Het college van burgemeester en schepenen van de gemeente Houthulst heeft van deze melding akte genomen op 10 juni 2013. Naar aanleiding van klachten over geluidshinder, gaan de heer Eddy BOUCKENOOGHE en mevrouw Evy MAENE, beiden inspecteur van de lokale politie (hierna: verbalisanten) op 23 april 2014 ter plaatse. De verbalisanten stellen vast dat de poort van de inrichting open staat. De verbalisanten willen een aanwezige persoon aanspreken, maar komen niet boven het geluid van de machine uit. De zaakvoerder van de verzoekende partij wordt verhoord op 24 april 2014. Deze vaststellingen worden opgenomen in het proces-verbaal nr. VU.64.L2.2901/2014, afgesloten op 23 april 2014 en in het aanvullend proces-verbaal VU.64.L2.2905/2014, verzonden op 16 juni 2014. Op vraag van de verzoekende partij worden op 21 mei 2014 een aantal geluidsmetingen uitgevoerd ter hoogte van de inrichting. De verzoekende partij laat de resultaten van deze metingen vaststellen door een gerechtsdeurwaarder. Op 23 juli 2014 meldt de procureur des Konings dat hij niet zal overgaan tot strafrechtelijke vervolging. Met een brief van 20 oktober 2014 brengt de gewestelijke entiteit de verzoekende partij op de hoogte van haar voornemen om een alternatieve bestuurlijke geldboete, al dan niet vergezeld van een voordeelontneming, op te leggen en nodigt zij de verzoekende partij uit om schriftelijk haar verweer mee te delen. De verzoekende partij bezorgt haar schriftelijk verweer met een aangetekende brief van 27 oktober 2014 aan de gewestelijke entiteit. De gewestelijke entiteit legt op 22 augustus 2016 de vermelde bestuurlijke geldboete op. Deze beslissing wordt aan de verzoekende partij betekend met een aangetekende brief van 30 augustus 2016. De verwerende partij motiveert haar beslissing als volgt: 4. Beoordeling De vastgestelde feiten worden beoordeeld in toepassing van de artikelen zoals vervat in afdeling IV van hoofdstuk IV van titel XVI van het DABM: "De bestuurlijke geldboeten". 4.1. De toerekenbaarheid aan de overtreder 2

Vermoedelijke overtreder exploiteert op het adres van haar maatschappelijke zetel een steenzagerij en -slijperij en heeft hiervoor een melding klasse 3 gedaan voor rubriek 30.7.1, b) van bijlage 1 van VLAREM I namelijk voor een "inrichting voor het bewerken van marmer, natuur- of kunststeen" met een geïnstalleerde totale drijfkracht van 5 tot en met 100 kw wanneer de inrichting volledig of gedeeltelijk gelegen is in ander gebied dan industriegebied (klasse 3). De inrichting van vermoedelijke overtreder is deels gelegen in woongebied en deels in landschappelijk waardevol agrarisch gebied volgens het gewestplan Diksmuide- Torhout. Van de genoemde melding nam het college van burgemeester en schepenen van de gemeente Houthulst in een vergadering van 10 juni 2013 akte. In bijlage bij dit besluit waren een aantal voorwaarden opgenomen onder de titel "milieu", waaronder: "voorwaarden moeten voldaan worden: lawaai (beperkt db.), werken met gesloten poort". Naar aanleiding van een klacht van een buur wegens geluidshinder, ging verbalisant op 23 april 2014 op controle in de inrichting van vermoedelijke overtreder. Terwijl verbalisant de inrichting opreed, zag hij dat de poort halfweg open stond. Hij wou een aanwezige persoon aanspreken, maar kwam niet boven het geluid van de machine uit. Artikel 22 van het Milieuvergunningendecreet bepaalde ten tijde van de feiten dat de exploitant van een inrichting verplicht is om de milieuvoorwaarden na te leven en om ongeacht de verleende vergunning steeds de nodige maatregelen te treffen om schade, hinder en zware ongevallen te voorkomen. Artikel 43 van VLAREM I schreef ten tijde van de feiten eveneens voor dat de exploitant van een inrichting verplicht is om de algemene, sectorale en bijzondere milieuvoorwaarden, alsmede alle andere op de exploitatie van de inrichting van toepassing zijnde wettelijke, decretale of reglementaire bepalingen, met betrekking tot de bescherming van het' leefmilieu, van de oppervlaktewateren en van de externe veiligheid na te leven en eveneens om ongeacht de verleende vergunning steeds de nodige maatregelen te treffen om schade en hinder te voorkomen. Bovenvermelde feiten maken dan ook een schending uit van: VLAREM II: artikel 43; Milieuvergunningendecreet: artikel 22. en vallen daarmee onder de definitie van milieumisdrijf als bedoeld in artikel 16.1.2, 2 waarvoor een bestuurlijke geldboete kan worden opgelegd. Het feit dat, volgens de raadsman van vermoedelijke overtreder en volgens het procesverbaal, de aanleiding van de vaststelling ligt in het kader van een burenruzie, doet niets af aan de vaststelling dat er een overtreding van bovenvermelde regelgeving werd begaan, die sanctioneerbaar is. De klachten van de buur zijn overigens eensluidend met de vaststellingen die de verbalisanten hebben gedaan. De raadsman van vermoedelijke overtreder werpt nog op dat er geen overschrijdingen van de geluidswaarden werden gemeten. Dit klopt inderdaad maar neemt de vaststelling niet weg dat bovenvermelde regelgeving werd geschonden door het werken met een openstaande poort. Het milieumisdrijf staat vast in hoofde van overtreder. 3

4.2. De hoogte van de geldboete Bij de bepaling van de hoogte van de geldboete wordt rekening gehouden met de ernst van de gepleegde feiten, de frequentie én de omstandigheden waarin de feiten gepleegd of beëindigd zijn. 4.2.1. De ernst van de feiten De doelstelling van bovenvermelde regelgeving is het voorkomen of beperken van de negatieve milieu- en veiligheidsinvloeden van menselijke bedrijvigheden en handelingen die milieubelastend kunnen zijn, of die gevaarrisico's in zich kunnen dragen. De naleving van de voorwaarden inzake milieuhygiëne is van cruciaal belang om hinder aan het leefmilieu en risico's voor de gezondheid te voorkomen of minstens tot een aanvaardbaar niveau te beperken. Een strikte naleving van deze bepalingen wordt opgelegd aan alle exploitanten van ingedeelde inrichtingen. Een exploitatie van een ingedeelde inrichting zonder de milieuvoorwaarden na te leven houdt een reëel risico in op hinder voor de omgeving, voor het leefmilieu en voor de menselijke gezondheid. Bovengenoemde milieuvoorwaarde met betrekking tot het werken met een gesloten poort heeft tot doel om de geluidshinder voor de omgeving te beperken. De niet naleving van de voorwaarde kan aanleiding geven tot geluidshinder, wat in casu ook het geval is geweest gelet op de klachten van de buur. Deze feiten zijn derhalve voldoende ernstig om gesanctioneerd te worden. 4.2.2. De frequentie Het betreft een eenmalige schending. Er zijn minstens geen indicaties die erop wijzen dat bij overtreder reeds eerder vergelijkbare feiten werden vastgesteld. Het criterium frequentie geeft derhalve geen aanleiding tot een hogere geldboete. 4.2.3. De omstandigheden AMMC ging per schrijven van over tot kennisgeving van het voornemen om een alternatieve bestuurlijke geldboete op te leggen, al dan niet vergezeld van een voordeelontneming. Artikel 16.4.37 DABM voorziet dat AMMC een boetebeslissing moet nemen binnen een termijn van honderdtachtig dagen na deze kennisgeving. Deze termijn van 180 dagen is een termijn van orde, waarvan de overschrijding niet gesanctioneerd wordt. Deze beslissingstermijn is inmiddels verstreken. AMMC is in casu van oordeel dat.de feiten voldoende ernstig zijn om alsnog een bestuurlijke geldboete op te leggen. Wegens het overschrijden van de beslissingstermijn wordt het boetebedrag evenwel verlaagd met één vijfde rekening houdend met de termijn die verstreken is sedert de start van de bestuurlijke boeteprocedure. Ten slotte zijn er, wat dit milieumisdrijf betreft, geen verdere bijzondere omstandigheden die in rekening worden genomen bij het bepalen van de hoogte van de boete. OM DEZE REDENEN beslist de afdeling Milieuhandhaving, Milieuschade en Crisisbeheer om aan HEJA-INVEST BVBA 4

KBO-nr: 0417966268 Klerkenstraat 114 8650 Houthulst een bestuurlijke geldboete op te leggen ten bedrage van 1.200 euro, zijnde 200 euro vermeerderd met de opdeciemen die ten tijde van het plegen van de feiten van toepassing waren conform artikel 16.4.25 DABM. Dit is de bestreden beslissing. IV. ONTVANKELIJKHEID VAN DE VORDERING TOT VERNIETIGING A. Ontvankelijkheid wat betreft de tijdigheid van het beroep Uit het dossier blijkt dat de vordering tijdig en regelmatig is ingesteld. Er worden hieromtrent geen excepties opgeworpen. B. Ontvankelijkheid wat betreft de hoedanigheid van de verzoekende partij Standpunt van de partijen 1. De verwerende partij werpt op dat de verzoekende partij heeft nagelaten om haar ondernemingsnummer te vermelden in het verzoekschrift. Volgens de verwerende partij toont de verzoekende partij niet aan dat zij rechtsgeldig is ingeschreven in de KBO voor de specifieke activiteit steenzagen en steenslijpen, in het kader waarvan de boete werd opgelegd. De verzoekende partij wijst op artikel III.26 van het Wetboek van Economisch Recht en concludeert dat de vordering onontvankelijk is. 2. In haar wederantwoordnota vermeldt de verzoekende partij haar ondernemingsnummer. De verzoekende partij bezorgt eveneens een uittreksel van vestigingsgegevens en een uittreksel van de gegevens van de onderneming. Volgens de verzoekende partij zijn deze gegevens afdoende om haar te identificeren. Beoordeling door het College Overeenkomstig artikel 16.4.39 DABM kan degene aan wie een bestuurlijke geldboete opgelegd is, tegen deze beslissing beroep indienen bij het College binnen een termijn van dertig dagen na de kennisgeving van de bestreden beslissing. De verzoekende partij is de geadresseerde van de bestreden beslissing, zodat niet kan betwist worden dat zij de onderhavige vordering kon instellen. Overeenkomstig artikel 15, 1 Procedurebesluit heeft de verzoekende partij in het verzoekschrift haar naam, hoedanigheid, maatschappelijke zetel en gekozen woonplaats vermeld. Op basis van deze gegevens is het College afdoende in staat om de verzoekende partij te identificeren. Bij het verzoekschrift werd eveneens de bestreden beslissing gevoegd, waarin het ondernemingsnummer uitdrukkelijk wordt vermeld. 5

De verplichting tot vermelding van het ondernemingsnummer in het verzoekschrift vormt geen op straffe van nietigheid voorgeschreven vermelding tenzij de niet-vermelding aanleiding zou geven tot betwisting over de juiste identiteit of hoedanigheid van de verzoekende partij. De verwerende partij toont niet aan in welke mate haar belangen zijn geschaad, nu uit haar antwoordnota duidelijk blijkt dat zij niet misleid is ten aanzien van de identiteit van de verzoekende partij. De exceptie wordt verworpen. V. ONDERZOEK VAN DE MIDDELEN TOT VERNIETIGING A. Tweede middel Standpunt van de partijen 1. In een tweede middel voert de verzoekende partij aan dat de milieuvergunning geen voorwaarden bevat. Zij betwist met name dat de verplichting om met gesloten poort te werken, deel uitmaakt van de door de bevoegde overheid verleende milieuvergunning. De verzoekende partij stelt dat zij alleszins niet in kennis werd gesteld van enige voorwaarde omtrent de verplichting om de poort van de inrichting te sluiten. De verzoekende partij merkt op dat ook in het aanvankelijke proces-verbaal geen toelichting wordt gegeven over deze verplichting, die louter lijkt voort te vloeien uit een intern werkingsdocument, waarvan zij nooit op de hoogte is gesteld. 2. De verwerende partij werpt op dat het tweede middel onontvankelijk is omdat niet blijkt welke bepalingen of beginselen geschonden worden geacht. Ondergeschikt antwoordt de verwerende partij dat uit het dossier blijkt dat de verzoekende partij wel degelijk op de hoogte was dat er met gesloten poort moest gewerkt worden. De verwerende partij verwijst naar de verklaringen van de zaakvoerder tijdens het verhoor van de 24 april 2017. De verwerende partij wijst erop dat de verzoekende partij ook in haar schriftelijk verweer niet heeft gesteld dat zij niet op de hoogte was van deze voorwaarde. De verwerende partij stelt dat de feiten niet worden betwist en toerekenbaar zijn aan de verzoekende partij. Volgens de verwerende partij zijn de vastgestelde feiten een milieumisdrijf overeenkomstig artikel 22 Milieuvergunningsdecreet en artikel 43 VLAREM I en is geen opzet vereist. 3. In haar wederantwoordnota herhaalt de verzoekende partij dat zij nooit in kennis werd gesteld van enige voorwaarden. Zij stelt dat zij wel steeds spontaan maatregelen heeft genomen om hinder te voorkomen (de poort werd verplaatst naar de achterzijde van de loods en er werd isolatie aangebracht). 4. De verwerende partij heeft geen laatste nota ingediend. 6

Beoordeling door het College 1. Een middel is enkel ontvankelijk indien de verzoekende partij de geschonden geachte regelgeving of beginselen van behoorlijk bestuur voldoende omschrijft en verduidelijkt op welke wijze vermelde regelgeving of beginselen worden geschonden. De verzoekende partij dient niet expliciet de rechtsregels of rechtsbeginselen te vermelden die door de bestreden beslissing geschonden zijn, maar het is wel noodzakelijk dat de uiteenzetting in het verzoekschrift duidelijk maakt wat de bestreden beslissing verweten wordt in het kader van de legaliteitstoetsing die het College doorvoert. Het College stelt vast dat de verzoekende partij in het tweede middel uiteenzet dat de voorwaarde om met gesloten poort te werken geen integrerend deel uitmaakt van de milieuvergunning. Hieruit blijkt voldoende dat zij de kwalificatie van de feiten als milieumisdrijf betwist. Zij stelt tevens dat zij in ieder geval niet op de hoogte was van de opgelegde milieuvoorwaarden, waaruit blijkt dat zij zich klaarblijkelijk beroept op dwaling en goede trouw. Uit de antwoordnota van de verwerende partij blijkt dat zij de argumentatie van de verzoekende partij ook in die zin heeft begrepen en hierop ten gronde heeft kunnen repliceren. De exceptie wordt verworpen. 2. Zoals blijkt uit het feitenrelaas, exploiteert de verzoekende partij een steenzagerij en -slijperij (klasse 3-inrichting). Bij het aanvankelijke proces-verbaal is het besluit van het college van burgemeester en schepenen van 10 juni 2013 gevoegd, waarbij akte wordt genomen van de meldingsaanvraag klasse 3. In het besluit tot akteneming worden geen bijzondere voorwaarden opgenomen. Het College stelt wel vast dat het proces-verbaal eveneens een bijlage 1 E bevat, zonder ondertekening of hoofding, dat klaarblijkelijk een intern voorbereidend document betreft van de gemeentelijke dienst voor ruimtelijke ordening, waarin een advies geformuleerd, hoogstwaarschijnlijk aan het college van burgemeester en schepenen, over de conformiteit van de meldingsaanvraag. In hetzelfde document wordt gesteld dat de voorwaarden moeten voldaan worden ( beperkt db en werken met gesloten poort ). Uit niets blijkt evenwel dat dit document deel uitmaakt van het besluit van het college van burgemeester en schepenen. Evenmin blijkt uit enig voorliggend stuk dat deze voorwaarde effectief is opgelegd en bekendgemaakt aan de verzoekende partij. Het komt aan de gewestelijke entiteit toe de kwalificatie van de feiten als milieumisdrijf op afdoende wijze te staven. In zoverre de gewestelijke entiteit in de bestreden beslissing de opgelegde geldboete steunt op de niet-naleving van de milieuvoorwaarden, en in het bijzonder op de nietnaleving van de voorwaarde om met gesloten poort te werken, zonder aan te tonen dat deze voorwaarde als bijzondere milieuvoorwaarde is opgelegd door de vergunningverlenende overheid, en als zodanig ook conform de regelgeving ter kennis is gebracht, faalt zij in haar bewijslast. De bemerking van de verzoekende partij dat uit het verweer van de verzoekende partij blijkt dat zij zich bewust was van de noodzaak om met gesloten poort te werken, en aldus op de hoogte was van de opgelegde voorwaarde, doet niet terzake en kan overigens uit dit verweer niet afgeleid worden. Het College leest hierin niet meer dan een loutere verontschuldiging, doch zonder dat hieruit op afdoende wijze blijkt dat de verzoekende partij erkent dat deze voorwaarde haar werd opgelegd door de vergunningverlenende overheid. 7

3. De verwerende partij laat nog gelden dat de boetebeslissing afdoende gemotiveerd wordt vanuit de verplichting opgelegd aan elke exploitant om op grond van artikel 22 Milieuvergunningsdecreet en artikel 43 VLAREM I alle nodige maatregelen te treffen om schade en hinder te voorkomen. Het College stelt evenwel vast dat de schade en hinder zich in casu vertaalt in een overmatige geluidshinder. Het proces-verbaal werd opgesteld door politie-inspecteurs van de politiezone POLDER, die terzake verwijzen naar de geluidsnormen in woongebied, waarbij overdag maximaal 40 db(a) wordt toegelaten. Ter plekke wordt evenwel geen geluidsmeting uitgevoerd. Uit het proces-verbaal blijkt dat de verbaliserende inspecteurs niet gemachtigd zijn om een geluidsmeting uit te voeren. Zij merken op dat zij bijgevolg niet konden vaststellen of het geluid boven de toegestane decibels ging. De vaststelling dat het geluid oorverdovend was, zonder objectieve geluidsmeting door hiertoe gemachtigde ambtenaren, volstaat op zich niet om tot een schending van artikel 22 Milieuvergunningsdecreet of artikel 43 VLAREM I te kunnen besluiten. Overigens is terzake niet duidelijk in welke mate effectief bovenmatige hinder of schade veroorzaakt werd aan omwonenden, gezien de verbalisanten zich voor de vaststellingen enkel bevonden ter hoogte van de loods zelf, en geen vaststellingen hebben gedaan vanuit omwonende locaties. Het middel is gegrond. B. Overige middelen De overige middelen worden niet verder onderzocht nu zij niet tot een ruimere vernietiging kunnen leiden. BESLISSING VAN HET MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE 1. Het College vernietigt de beslissing van de gewestelijke entiteit van 22 augustus 2016, met nummer 14-AMMC-1187-M. 2. De behandeling van het beroep heeft geen kosten met zich gebracht, zodat een beslissing over de kosten van het geding zonder voorwerp is. Dit arrest is uitgesproken te Brussel in openbare zitting van 26 september 2017 door de eerste kamer. De toegevoegd griffier, De voorzitter van de eerste kamer, Chana GIELEN Marc VAN ASCH 8