Diagnostische toets Van HIV tot AIDS?



Vergelijkbare documenten
Nederlandse samenvatting

Samenvatting Biologie H

Chapter 6. Nederlandse samenvatting

Afweer: 3 Barrières / Wat / Waar

Ziekteverwekkende micro-organismen dringen via lichaamsopeningen het lichaam binnen:

OEFENEN EXAMENVRAGEN AFWEER VWO

Afweer en Samenwerking over samenwerkende afweercellen en problemen met het afweersysteem

94 Transcriptie en vorming van mrna bij prokaryoten en eukaryoten

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 4 t/m 7

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 7 Bescherming

B2 Zelf cellen bekijken Preparaat om cellen door een microscoop te bekijken maak je eerst een preperaat

Het immuunsysteem van de pasgeborene: klaar voor actie? Joris van Montfrans, MD, PhD Kinderarts-immunoloog

Nederlandse Samenvatting

Het vaccin waarmee de meisjes worden geïnjecteerd, beschermt onder andere tegen HPV18.

Nederlandse samenvatting. Baarmoederhalskanker en het humaan papillomavirus

Samenvatting Biologie Thema 7, Bescherming

1 De huid en bescherming Waar beschermt onze huid ons eigenlijk allemaal tegen?

DNA & eiwitsynthese Oefen- en zelftoetsmodule behorende bij hoofdstuk 16 en 17 van Campbell, 7 e druk December 2008

Les wetenschappen: biologie

De cel, didactische schrijfopdracht 4 VMBO T Een reis door de subcellulaire structuur van de cel

Nederlandse samenvatting

Chapter 9. Nederlandse samenvatting voor de leek

Bescherming Evenwicht

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 3 en 5

Examen Voorbereiding Cellen

Nederlandse samenvatting, Dankwoord, Curriculum Vitae, List of publications

HOOFDSTUK 1: CELLEN VAN ONS LICHAAM

BOUWSTENEN VAN HET LEVEN

[IMMUNOLOGIE PORTFOLIO]

Begrippen Hoofdstuk 3

Mitochondriële ziekten

DC-SIGN + cellen een rol spelen in de opruiming van dode thymocyten uit de cortex van de humane thymus (Hoofdstuk 2). De co-expressie van het

2,4. Samenvatting door R woorden 5 maart keer beoordeeld. Biologie voor jou. Stofwisseling Biologie. Atomen en Moleculen

Nederlandse samenvatting

Antwoorden Biologie Deel 1: Hoofdstuk 9, Afweer

DNA & eiwitsynthese Vragen bij COO-programma bij hoofdstuk 11 en 12 Life

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 22 het topje van de eiwitberg

Biologie Hoofdstuk 3 Structuren Binnen Organismen Gerrit van der Stelt

Inleiding. Chapter 11. Achtergrond en doel van het onderzoek

vwo bescherming van het interne milieu 2010

BIOLOGIE MOLECULAIRE GENETICA EIWITSYNTHESE VWO KLASSE 6

BIOLOGIE Havo / Vwo 4 Submicroscopische cel: celorganellen

Samenvatting Biologie H7 Bescherming

De cel, didactische schrijfopdracht 4 VMBO T Een reis door de subcellulaire structuur van de cel

Samenvatting door een scholier 2064 woorden 18 maart keer beoordeeld. Biologie Hoofdstuk 9 9.1

de cel A&F_MBO_H01.indd :21

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 3: Cellen

Van mens tot Cel oefenvragen 1. De celdeling bestaat uit verschillende fasen. Hoe heten de G1, S en de G2 fase samen?

Stamcellen zijn ongedifferentieerde cellen die zich blijven delen. Drie verschillende stamcelbronnen zijn:

D. Flierman Cytomegalovirus-induced destruction of MHC class I molecules provides insight into ERAD. Nederlandse Samenvatting

Afweer en Immuniteit

NEDERLANDSE SAMENVATTING

Nederlandse samenvatting

Bloed, Afweer en Infectieziekten

Moleculaire mechanismen. De connectie tussen interacties van eiwitten en activiteiten van cellen

Achtergrondinformatie - Het immuunsysteem en HIV

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 3 + 4

8,6. Samenvatting door Jasmijn 2032 woorden 9 januari keer beoordeeld. Biologie voor jou. Biologie samenvatting hoofdstuk 4 Genetica

Samenvatting Biologie Thema 4: DNA t/m paragraaf 6

NEDERLANDSE SAMENVATTING

Nederlandse Samenvatting

I Want To Live Forever

Hetzelfde DNA in elke cel

Bij het uitscheiden helpen de nieren om de samenstelling van je bloed constant te houden. Uitscheiding is het

Samenvatting. Samenvatting

4,4. Praktische-opdracht door een scholier 2016 woorden 4 november keer beoordeeld

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation

biologie voor jouw ; klas 5 havo ; hoofdstuk 7 bescherming en evenwicht Hoofdstuk 7 paragraaf 1 de huid beschermd tegen invloeden van buitenaf en

Welke combinatie van twee celorganellen en hun respectievelijke functies is correct?

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Vaccineren, zin of onzin?

Samenvatting. Figuur 1. Een T cel gemedieerde immuun response. APC: antigen presenterende cel; Ag: antigen; TCR: T cel receptor.

6,9. Praktische-opdracht door een scholier 1495 woorden 3 april keer beoordeeld

Een verhaal van twee eiwitten: de functies van YidC en YidD in de vorming van membraaneiwitten in de bacterie Escherichia coli.

Nederlandse samenvatting

We wensen je veel succes met studeren en het halen van jouw tentamens!

Nederlandse samenvatting

Thema: Inleiding in de biologie & Cellen

Vragen bij paragraaf 3.1

Voorbereiding toelatingsexamen arts/tandarts Biologie: Eukaryote cel 7/2/2015. dr. Brenda Casteleyn

Studiehandleiding Biochemie I

Door recombinatie ontstaat een grote vescheidenheid in genotypen binnen een soort. (genetische

Bloed en Afweer. Naslagwerk

Inhoud. Inleiding Medische achtergrondkennis 9 - Anatomie en fysiologie 10 - Ziektebeelden 17

Desoxyribose heeft 5 C-atomen. De fosfaatgroep zit aan het 5e C-atoom en de stikstofbase aan het 1e C-atoom.

Downloaded from UvA-DARE, the institutional repository of the University of Amsterdam (UvA)

STEMPEL DE WEG VAN GEN NAAR EIWIT

Naam: Student nummer:

4. Bereiden 49 - Rekenen 50 - Bereiden Persoonlijke groei 81 - Feedback 82

Nederlandse Samenvatting

2. mitochondriën leveren de benodigde energie. Eiwit-flagellen zogen voor de beweging van staart

Het menselijk lichaam is opgebouwd uit zeer veel cellen. Deze cellen bestaan uit verschillende kamertjes (organellen), die in het celvocht (cytoplasma

Cellen in het lichaam.

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 2: Cellen

Vragen bij de oefen- en zelftoetsmodule bij het eerstejaarsvak Biologie van dieren, februari 2013

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation

Samenvatting Biologie Thema 1: Organen en cellen

Rondleiding door de cel

Periode 9 - deel 1 MOLECULAIRE GENETICA

Transcriptie:

Diagnostische toets Van HIV tot AIDS? Moleculen 1. Basenparing In het DNA vindt basenparing plaats. Welke verbinding brengt een basenpaar tot stand? A. Peptidebinding B. Covalente binding C. Zwavelbrug D. Waterstofbrug 2. Eiwit synthese Ribosomen vormen eiwitten uit losse aminozuren. Hoe heet de binding tussen twee aminozuren? A. Waterstofbrug B. Covalente binding C. Peptidebinding D. Dubbele binding 3. Nucleotiden DNA bestaat uit twee lange ketens die om elkaar heen draaien en zo een spiraal vormen. Deze ketens zijn opgebouwd uit nucleotiden. Waaruit zijn nucleotiden opgebouwd? A. Een basenpaar B. Een stikstofbase C. Een stikstofbase, een fosfaatgroep en een desoxyribose D. Een stikstofbase, een fosfaatgroep en een ribose 4. Eiwit vouwing Een eiwit bevindt zich in het cytoplasma van een cel. Wat kun je zeggen over de vouwing van het eiwit? A. Het eiwit is niet gevouwen, alleen eiwitten buiten de cel zijn gevouwen B. De hydrofobe zijketens van de aminozuren steken naar binnen en de hydrofiele zijketens steken naar buiten C. De hydrofiele zijketens van de aminozuren steken naar binnen en de hydrofobe zijketens steken naar buiten D. De kleine zijketens van de aminozuren steken naar binnen en de grote zijketens steken naar buiten 5. Transmembraaneiwitten Transmembraan eiwitten zitten door het celmembraan van een cel heen. Wat is de secundaire structuur van het deel van het eiwit dat door het membraan heen zit? A. Deze delen zijn hydrofoob B. Deze delen zijn hydrofiel C. Het zijn β-sheets D. Het zijn α-helixen 6. Reacties Sommige reacties verlopen uit zichzelf erg traag. Om deze reacties te versnellen gebruikt het lichaam enzymen. Wat is de functie van een enzym? A. Een enzym is een katalysator B. Een enzym klieft substraten C. Een enzym breekt macromoleculen af D. Een enzym bouwt macromoleculen op 1

7. Fosfolipiden Welke van de volgende stellingen over fosfolipiden is onjuist? A. Fosfolipiden hebben een hydrofiele kop en een hydrofobe staart B. De fosfaatgroep zit aan de hydrofiele kant van een fosfolipide C. De vetzuurstaarten van fosfolipiden zijn altijd verzadigd D. In water vormen fosfolipiden bolletjes met alle vetzuurstaarten naar binnen Cellen 8. Celorganellen Combineer de volgende celorganellen met hun functies: Celorganel: Functie: 1 Celkern A ATP-productie 2 Endoplasmatisch reticulum B Bescherming van de cel 3 Golgi-systeem C Distributie van geproduceerde eiwitten 4 Lysosoom D Regeling van celprocessen 5 Mitochondrium E Vertering van opgenomen macromoleculen 6 Ribosoom F Vouwing van eiwitten 7 Celmembraan G Eiwitsynthese Celorganel: 1 2 3 4 5 6 7 Functie: 9. Celmembraan Het celmembraan bestaat uit een: A. Dubbele laag fosfolipiden B. Enkele laag fosfolipiden 10. Celmembraan Het celmembraan is de scheiding tussen het intercellulaire milieu en de omgeving van de cel. Waaruit bestaat het celmembraan? A. Fosfolipiden, cholesterol en transmembraan-eiwitten B. Fosfolipiden, cholesterol en koolhydraten C. Cholesterol, koolhydraten en glucose D. Fosfolipiden, glucose en transmembraaneiwitten 11. Receptoren Een receptor op het celmembraan is een: A. Koolhydraat B. Eiwit C. Vet 12. DNA replicatie Wanneer vindt DNA replicatie plaats? A. Als er eiwitten nodig zijn B. Vlak voor de celdeling C. Vlak na de celdeling D. Als er RNA nodig is 2

13. Transcriptie en translatie Waar vindt transcriptie plaats en waar vindt translatie plaats? A. Allebei de processen vinden plaats in het kernplasma B. Allebei de processen vinden plaats in het cytoplasma C. Transcriptie in het cytoplasma en translatie in het kernplasma D. Transcriptie in het kernplasma en translatie in het cytoplasma 14. Centraal dogma In de kern van de cel ligt het DNA. Dit DNA codeert voor eiwitten en regelt op deze manier alle processen in de cel. Vul met behulp van de figuur in hoe de genetische code op het DNA wordt omgezet in functionele eiwitten. Nummer in de figuur 1 2 3 4 5 6 C. Eiwit D. Translatie E. Replicatie F. DNA Molecuul of proces A. Transcriptie B. RNA Afweersysteem 15. Afweerreactie Komt bij elke infectie het gehele afweersysteem in actie? A. Ja B. Nee 16. Het a-specifieke en specifieke afweersysteem Het afweersysteem bestaat uit twee onderdelen. Het specifieke afweersysteem en het a- specifieke afweersysteem. Welk systeem komt als eerste in actie als er een ziekteverwekker binnenkomt? En waaruit bestaat dat systeem? A. Het specifieke afweersysteem, welke bestaat uit fagocyterende cellen B. Het specifieke afweersysteem, welke bestaat uit antistof producerende cellen C. Het a-specifieke afweersysteem, welke bestaat uit fagocyterende cellen D. Het a-specifieke afweersysteem, welke bestaat uit antistof producerende cellen 17. Herkenning van ziekteverwekkers De cellen van het immuunsysteem van een gezond persoon reageren wel tegen ziekteverwekkers maar niet tegen lichaamseigen cellen. Waaraan herkent het lichaam een ziekteverwekker? A. Antistoffen, deze stoffen worden alleen uitgescheiden door ziekteverwekkers B. Antistoffen, de macromoleculen van ziekteverwekkers zijn anders dan die van ons zelf C. Antigenen, deze stoffen worden alleen uitgescheiden door ziekteverwekkers D. Antigenen, de macromoleculen van ziekteverwekkers zijn anders dan die van ons zelf 3

18. Activering antistoffen productie De antistofproductie tegen bacteriën komt na enkele dagen pas op gang. Wat gebeurt voordat er antistoffen geproduceerd worden? A. Je wordt ziek B. Cellen die kunnen fagocyteren proberen alle bacteriën op te ruimen C. Fagocyterende cellen die de bacteriën opruimen laten antigenen zien aan de cellen die antistoffen moeten gaan produceren D. Er worden B-cellen gemaakt in het beenmerg welke antistoffen kunnen gaan produceren 19. Gastheercellen Een virus maakt gebruik van gastheercellen. In deze cellen is hij goed beschermd tegen stoffen van het immuunsysteem. Welke cellen van het immuunsysteem bestrijden geïnfecteerde gastheercellen? A. Cytotoxische T-cellen B. Macrofagen C. T-helper cellen D. Plasma B-cellen 20. Afweercellen Welke afweercellen zijn altijd in de weefsels aanwezig? Ook als er geen ziekteverwekkers of ontstekingen zijn? A. Macrofagen B. Plasmacellen C. T-lymfocyten D. Granulocyten 21. MHC-moleculen MHC-moleculen zijn moleculen op de celmembraan welke betrokken zijn bij de herkenning van ziekteverwekkers. Er wordt onderscheid gemaakt tussen MHC-I en MHC- II moleculen. Welke van de volgende stellingen is onjuist? A. MHC-II moleculen komen voor op macrofagen en lymfocyten B. MHC-I moleculen presenteren gefagocyteerde stoffen C. MHC-II moleculen presenteren lichaamsvreemde eiwitten aan het immuunsysteem D. MHC-I moleculen zijn op alle lichaamseigen cellen aanwezig 22. Thymus De thymus is een orgaan dat vooral bij jonge kinderen erg actief is. Wat gebeurt er in de thymus? A. B-cellen produceren in de thymus antistoffen B. Hier presenteren macrofagen gefagocyteerde ziekteverwekkers C. Hier rijpen alle afweercellen D. Er vindt selectie van de juiste T-cellen plaats 23. Lymfeknopen Welke stelling over lymfocyten in lymfeknopen is juist? A. In de lymfeknopen bevinden zich geactiveerde lymfocyten die daar een ziekteverwekker bestrijden B. De lymfocyten in de lymfeknopen zuiveren het bloed van ziekteverwekkers C. De lymfocyten in de lymfeknopen komen uit het weefsel en gaan via de lymfe weer terug naar de bloedbaan D. In de lymfeknopen liggen inactieve lymfocyten klaar, omdat antigenen in de lymfeknopen gepresenteerd worden 4

24. Dode cellen opruimen Virussen maken gebruik van gastheercellen. Deze gastheercellen worden door het immuunsysteem gedood om de virusinfectie te stoppen. Wat gebeurt er met deze dode cellen? A. De dode cellen worden door de lymfe afgevoerd naar de lymfeknopen B. Je hoest ze samen met slijm op en ze verlaten via het maag-darm kanaal het lichaam C. De dode cellen zijn zo klein dat ze kunnen blijven zitten in het bindweefsel D. Macrofagen fagocyteren deze dode cellen en breken de dode cellen af Virussen 25. Virus replicatie Kan een virus zichzelf repliceren? A. Ja B. Nee 26. Virus opbouw Uit welke componenten is elk virus tenminste opgebouwd? A. Een eiwit omhulsel met daarin erfelijk materiaal B. Een membraan met daarin DNA C. DNA en mitochondriën D. Een membraan met daarin erfelijk materiaal 27. Virussen Welk van de volgende stellingen over virussen is onjuist? A. Een virus kan een fosfolipidenmembraan om zich heen hebben B. Sommige virussen kunnen langere tijd zonder gastheer overleven C. Een virus scheidt toxische stoffen uit waar men ziek van wordt D. Een virus bestaat uit DNA of RNA omsloten door een eiwit mantel 28. Virus componenten Welk van de volgende componenten is nooit in een virus deeltje aanwezig? A. DNA B. RNA C. Ribosoom D. Membraan Vaccinatie 29. Vaccinatie In Nederland krijgen alle kinderen tijdens de eerste 9 jaar van hun leven een aantal vaccinaties. Deze vaccinaties bieden bescherming tegen verschillende ziektes gedurende de rest van hun leven. Hoe zorgt een vaccinatie voor een levenslange bescherming? A. De vaccinatie bestaat uit antistoffen welke de rest van je leven in je bloed blijven zitten B. De vaccinatie bestaat uit verzwakte of dode ziekteverwekkers welke je immuunsysteem activeren en zorgen voor de aanmaak van geheugencellen. C. De vaccinatie bestaat uit ziekteverwekkers waardoor je een beetje ziek wordt en daarna immuun wordt D. De vaccinatie bestaat uit geheugencellen zodat je deze niet meer zelf aan hoeft te maken als je een infectie oploopt 5

30. Rode Hond Rode Hond is een virale kinderziekte waar alle kinderen volgens het rijksvaccinatieprogramma tegen worden ingeënt. Als je gevaccineerd bent tegen de rode hond dan: A. Kun je veilig met honden omgaan zonder ziek te worden B. Zal je nooit besmet kunnen raken met het rode hond virus C. Word je niet ziek na besmetting met het rode hond virus D. Word je wel ziek na besmetting maar kun je geen andere mensen besmetten 31. Vaccinatie ontwikkeling Welke eigenschap van een ziekteverwekker maakt het moeilijk om een goed vaccin te maken? A. Weinig mutaties en dus stabiele oppervlakte eiwitten van een ziekteverwekker B. Het veel voorkomen van een ziekteverwekker C. De snelle overdracht van een ziekteverwekker van mens op mens D. Veel mutaties en daardoor snel veranderende oppervlakte eiwitten 6