DNA & eiwitsynthese Vragen bij COO-programma bij hoofdstuk 11 en 12 Life

Maat: px

Weergave met pagina beginnen:

Download "DNA & eiwitsynthese Vragen bij COO-programma bij hoofdstuk 11 en 12 Life"

Barbara Meyer
7 jaren geleden
Aantal bezoeken:

DNA & eiwitsynthese Vragen bij COO-programma bij hoofdstuk 11 en 12 Life De vragen die voorkomen in het COO-programma DNA & eiwitsynthese zijn op dit formulier weergegeven.

1 DNA & eiwitsynthese Vragen bij COO-programma bij hoofdstuk 11 en 12 Life De vragen die voorkomen in het COO-programma DNA & eiwitsynthese zijn op dit formulier weergegeven. Het is de bedoeling dat je, als je dat nodig vindt, aantekeningen maakt bij de vragen. Deze aantekeningen kun je gebruiken bij de voorbereidingen van het tentamen. DNA 1 Een DNA keten is opgebouwd uit nucleotiden, die op hun beurt weer zijn opgebouwd uit drie verschillende elementaire bouwstenen. Klik de elementaire bouwstenen aan. 2 Waarom noemen we de base van een nucleotide een base? 3 Hoewel nucleotiden basen bevatten spreken we toch van een nucleïnezuur. Welke groep is verantwoordelijk voor de zure eigenschappen van een polynucleotide? 4 Een DNA keten wordt gevormd door afzonderlijke nucleotiden samen te voegen. Klik in het DNA-molecuul de verschillende onderdelen van één nucleotide aan. 5 Nucleotiden komen algemeen voor in de cel, maar zijn vernoemd naar het celcompartiment waar zij voor het eerst zijn aangetoond. Welk celcompartiment is dat? 6 Naamgeving van organische moleculen geschiedt via een systematische procedure. Hierin zijn regels opgenomen met betrekking tot de nummering van koolstofatomen in suikers. Aan welk uiteinde van het suikermolecuul begint de nummering van de koolstofatomen?

2 7 We gaan nu de koolstofatomen in onderstaand pentose te nummeren. Waar bevinden zich: C1, C2, C3, C4, C5 8 De base en de fosfaatgroep van een nucleotide zijn beide via een specifieke binding aan het suiker gekoppeld. A Hoe noemen we de binding tussen een suiker en een base? Hoe noemen we de binding tussen een suiker en een fosfaatgroep? 9 De stikstof- en koolstofatomen van een pyrimidine worden genummerd. Vul bij ieder koolstof en stikstof het molecuulnummer in. 10 Op welk C-atoom van suiker bevindt zich de base van een nucleotide? 11 ekijk de nevenstaande figuur. Hoe noemen we een molecuul dat slechts uit een suiker en een base bestaat? 12 Voor de vorming van een nucleotide moet een fosfaatgroep worden toegevoegd aan het molecuul. Aan welk koolstofatoom wordt de fosfaatgroep gekoppeld? 13 A Het nevenstaande molecuul bevat de base adenine.

3 Wat wordt dan de naam van base-suiker verbinding? Het molecuul wordt vervolgens omgezet in een nucleotide. Wat wordt de naam van deze base-suiker-fosfaat verbinding? RNA 14 A RNA- en DNA-polynucleotiden vertonen een grote overeenkomst, maar verschillen op een aantal punten van elkaar. Waarin verschillen de suikermoleculen van RNA en DNA chemisch van elkaar? Op welk koolstofatoom van ribose bevindt zich deze groep? 15 ekijk het onderstaande nucleotide. Komt dit nucleotide voor in RNA of in DNA? Replicatie 16 Een DNA molecuul bestaat uit twee antiparalelle ketens die bij elkaar worden gehouden door een chemische binding. eantwoord de onderstaande vraag over deze chemische binding. A Deze binding is zwak\ sterk De hoeveelheid energie nodig voor het verbreken van deze binding is hoog\ laag C Hoe heet deze binding?

4 17 Tijdens de DNA-replicatie wordt door het DNA-polymerase steeds een nucleotide toegevoegd aan de groeiende keten. Hiernaast zie je een deel van de groeiende keten. A Geef aan wat het 3'- en wat het 5'-uiteinde is van de DNA keten. Het volgende nucleotide dat aan de keten wordt toegevoegd is damp. Om dit te realiseren moet datp reageren met het uiteinde van de groeiende keten. Met welk uiteinde van de keten zal datp reageren? Het meest 5' gelegen fosfaat van datp gaat een binding aan met de hydroxylgroep van de groeiende keten. Om deze binding te kunnen vormen moet het 5' gelegen fosfaat van datp de binding met zijn naastgelegen fosfaat verbreken. C Hoe noemen we de binding tussen deze beide fosfaatgroepen? Nadat bovengenoemde binding verbroken is vormt het 5' gelegen fosfaat een covalente binding met het zuurstof van de 3' hydroxylgroep van de groeiende keten. D Hoe noemen we de covalente binding die tussen de opeenvolgende nucleotiden wordt gevormd? E Hoe heet het ion dat hierbij vrijkomt? 18 Er zijn vele eiwitten betrokken bij de replicatie van DNA. Welke eiwitten zijn bij dit proces betrokken? 19 Er zijn vele eiwitten betrokken bij de replicatie van DNA. Zet de onderstaande eiwitten in chronologische volgorde opdat de DNA-replicatie correct verloopt.

5 20 Een gen dat codeert voor een replicatie-eiwit is door een mutatie geïnactiveerd. In afwezigheid van dit eiwit probeert een cel voor een laatste keer zijn DNA te repliceren. Het product dat tijdens deze laatste repelicatieronde wordt gevormd is afhankelijk van het ontbrekende eiwit. Welk eiwit ontbreekt bij het ontstaan van de volgende replicatieproducten? A De lagging strand bestaat uit fragmenten die zijn samengesteld uit DNA en RNA. RNA primers op het origin of replication (OR). C Replicatie stopt na het ontwinden van het DNA. D De lagging strand bestaat uit DNA fragmenten. 21 In bacteriën bedraagt de polymerisatiesnelheid bij DNA replicatie 500 nucleotiden per seconde. Het circulaire chromosoom van een bepaalde bacterie bevat 4,2 miljoen baseparen. A Hoeveel minuten zijn nodig voor de replicatie van dit chromosoom wetende dat de DNA-replicatie in twee richtingen verloopt? In werkelijkheid blijkt de replicatie maar 30 minuten te duren. Hoeveel origins of replication zijn er aanwezig in het chromosoom van deze bacterie? C De polymerisatiesnelheid bij DNA-replicatie verschilt voor pro- en eukaryoten. Prokaryoten: 500 nucleotiden/s Eukaryoten: 50 nucleotiden/s Verklaar dit verschil.

6 D In eukaryoten verloopt de DNA-replicatie bidirectioneel en bedraagt de polymerisatiesnelheid bij DNA-replicatie 50 nucleotide per seconde. ereken het aantal origins of replication op een menselijk chromosoom wetende dat dit chromosoom 162 miljoen baseparen bevat en de S-fase 300 minuten duurt. Transcriptie 22 DNA dient als template voor de synthese van RNA. Ondanks de grote overeenkomst tussen RNA- en DNA-polynucleotiden verschillen zij chemisch van elkaar op drie punten. Geef de verschillen tussen RNA en DNA. 23 Alle informatie nodig voor het functioneren van een cel ligt opgeslagen in zijn DNA. Voor het beschikbaar maken van deze informatie is het noodzakelijk dat DNA wordt overgeschreven in RNA. A Hoe noemen we het proces waarbij DNA wordt overgeschreven in RNA? Hieronder zie je een schematische weergave van een momentopname uit het trancriptieproces. Zet de namen op de juiste plaats.

7 24 ekijk de onderstaande EM-foto. Je ziet hier de transcriptie van twee afzonderlijke genen. Transcriptie van een gen gebeurt door vele RNA-polymerases tegelijkertijd. A Wijs een RNA-polymerase aan. In welke richting bewegen de RNA-polymerases? C Zijn de RNA-transcripten korter dan het DNA dat voor ze codeert? 25 A Via transcriptie worden 3 soorten RNA gevormd. Welke zijn dit? Wordt bij de vorming van de verschillende soorten RNA's gebruik gemaakt van het zelfde transcriptieapparaat? Translatie 26 Een bacteriofaag is een virus die bacterïen infecteerd. In het laboratorium wordt een bacteriofaag samengesteld uit de eiwitmantel van faag T2 en het DNA van faag T4. A Wanneer deze composietfaag een bacterie infecteert bevatten de fagen geproduceerd door de gastheercel de eiwitmantel van faag T2 \ T4 en het DNA van faag T2 \ T4. Een codon is een sequentie van drie nucleotiden in DNA of mrna. Deze sequentie bevat de instructie voor de incorporatie van een specifiek aminozuur in de

groeiende polypeptide keten. Het DNA en mrna bevatten 4 verschillende nucleotiden. Hoeveel codons kunnen met behulp van deze 4 nucleotiden worden gevormd?

8 groeiende polypeptide keten. Het DNA en mrna bevatten 4 verschillende nucleotiden. Hoeveel codons kunnen met behulp van deze 4 nucleotiden worden gevormd? Vroeger ging men er van uit dat de complexe genetische informatie op een complexe manier werd opgeslagen. Vanwege de indrukwekkende chemische diversiteit van eiwitten werden deze daarom aangewezen als drager van het erfelijke materiaal. Een organisme bevat 20 verschillende aminozuren. C Stel dat je met deze aminozuren tripletcodes zou willen maken, hoeveel tripletcodes kunnen er dan worden gevormd? Stel dat wetenschappers hadden gevonden dat eiwit in plaats van DNA de drager is van ons erfelijke materiaal. Wat betekent dit voor de F1-nakomelingen van de composietfaag bestaande uit de T2 eiwitmantel en T4 DNA? D De F1-generatie fagen bevatten in dit geval de eiwitmantel van faag T2\ T4 en het DNA van faag T2 \ T4. 27 Voor het kraken van de genetische code is gebruik gemaakt van kunstmatige polynucleotiden met een repeterende sequentie. Onder bepaalde celvrije condities kunnen ribosomen overal in het kunstmatige mrna starten met de synthese van eiwit. Hiervoor is dan geen translatie-startcodon nodig. Welk polypeptiden kunnen gevormd worden wanneer de onderstaande sequenties als template dienen in het celvrije medium? (1) UUUUUUUUU... (2) AUAUAUAUA... (3) AUCAUCAUC Je ziet hieronder het transcriptie-initiatie-complex. A Zet de namen op de juiste plaats.

Na vorming van het transcriptie-initiatie-complex voegt de grote ribosomale subunit zich bij het complex. Het ribosoom heeft nu twee trnabindingsplaatsen.

9 Na vorming van het transcriptie-initiatie-complex voegt de grote ribosomale subunit zich bij het complex. Het ribosoom heeft nu twee trnabindingsplaatsen. Zet de namen van deze bindingsplaatsen op de juiste plaats. De volgende fase in het translatieproces is elongatie. C Vertaal het mrna in een peptideketen. Wanneer er een stopcodon op de A-site binnenkomt stopt de translatie. D Hoe noemen we de eiwitten die verantwoordelijk zijn voor de beëindiging van de translatie?

Vergelijkbare documenten

DNA & eiwitsynthese Oefen- en zelftoetsmodule behorende bij hoofdstuk 16 en 17 van Campbell, 7 e druk December 2008

DNA & eiwitsynthese Oefen- en zelftoetsmodule behorende bij hoofdstuk 16 en 17 van Campbell, 7 e druk December 2008 DNA 1. Hieronder zie je de schematische weergave van een dubbelstrengs DNA-keten. Een