LET OP Deze vragen zijn geen tentamenvragen. Elke pabo bepaalt zelf wat en hoe er getoetst wordt. Op basis daarvan maken zij hun eigen tentamenvragen. De antwoorden en toelichting op onderstaande vragen zijn er om je te helpen met studeren en om een beter begrip van de leerstof te krijgen. Wij garanderen natuurlijk geen succes met een tentamen als je onze vragen allemaal goed hebt maar het zal zeker helpen. Toetsvragen + antwoorden/toelichting hoofdstuk 6 De mens 1. De ontdekhoek is een werkvorm, waarbij gewerkt wordt met concrete materialen. Welke redenen kun je hebben om juist voor een ontdekhoek te kiezen en niet voor een practicum met de hele klas. Noem enkele praktische redenen en enkele didactische redenen. Antwoord. Redenen voor een ontdekhoek of ontdekdoos: a. kinderen kunnen op eigen manier en tempo werken b. kinderen hebben meer keuzevrijheid en verantwoordelijkheid c. leerkracht kan kinderen observeren d. er kan duurder en zeldzamer materiaal gebruikt worden e. het is gemakkelijker te organiseren dan een klassikaal practicum 2. Een ontdekdoos is een soort minipracticum voor een of twee kinderen, net als bij een ontdekhoek. Maar er is een verschil met een ontdekhoek. Niet alle materialen lenen zich bijvoorbeeld voor een ontdekdoos en wel voor een ontdekhoek. Aan welke voorwaarden moet een ontdekdoos voldoen? Antwoord. Een ontdekdoos moet aan de volgende voorwaarden voldoen: a. Een ontdekdoos moet duurzame en niet bederfelijke materialen bevatten. b. Gebruik voor een ontdekdoos een stevige doos, liefst van plastic en geef op de deksel aan waarover de ontdekdoos gaat (onderwerp). c. Doe er een duidelijke materiaallijst bij en geef aan wat je daarnaast nog nodig hebt voor de opdrachten (vb. water). d. Een ontdekdoos moet niet alleen opdrachtkaarten, maar ook een duidelijke stap- voor- stap handleiding bevatten. e. Zorg voor een goede vakindeling in de doos van alle materialen, zodat alles weer goed opgeborgen kan worden na afloop. Pagina 1 van 7 Natuur en techniek geven, 2015 Koninklijke Van Gorcum
f. Geef ook een verslagblad, waarom de leerlingen hun onderzoeksresultaten kunnen opschrijven g. Een ontdekdoos is geschikt vanaf groep 3, want jongere kinderen kunnen nog niet overweg met geschreven opdrachten. 3. Beschrijf vier voorbeelden van hoe je op een indirecte manier het gedrag en de gezondheid van leerlingen kunt beïnvloeden. Antwoord. Je kunt leerlingen leren hoe je lichaam werkt en hoe je dat lichaam gezond kunt houden (gezond eten, tandenpoetsen, hygiëne etc.). Op indirecte wijze kun je het gedrag van leerlingen beïnvloeden door bijvoorbeeld: a. Zorg dat de klas en het schoolgebouw schoon en hygiënisch onderhouden wordt. Let er op dat de leerlingen de klas ook meehelpen schoon en netjes te houden. b. Ga op een goede manier met elkaar (alle leraren) en ook met de kinderen) om en zorg zo voor goed voorbeeldgedrag. c. Maak afspraken met de leerlingen over gezonde traktaties (bij verjaardagen) en tussendoortjes. d. Zorg voor een open en positieve sfeer in de klas en stimuleer dat de kinderen elkaar complimentjes geven. e. Bevorder het zelfvertrouwen bij de leerlingen. Zelfvertrouwen is noodzakelijk om gezond en redzaam te kunnen functioneren. 4. Als je de mens indeelt in het dierenrijk dan behoren we tot de zoogdieren. Licht dit op grond van de systematiek toe. Antwoord. Als we de mens (tegenwoordig) zouden indelen op kenmerken, dan vallen we onder de Eukaryoten (cellen met celkern), Chordata (gewervelden), Animalia (dieren) en Mammalia (zoogdieren). De mens heeft eigenschappen die zoogdieren bezitten zoals een kern in een cel, een wervelkolom, en het produceren van melk. Een van de eerste die een systematisch indeling van de (levende) natuur maakte, was de Griekse filosoof Aristoteles (384-322 v Chr.). Hij maakte zijn Scala Naturae door een indeling te maken van "toenemende perfectie in de natuur. Hij begon met de Aarde en eindigde (begrijpelijk) met God: Aarde metalen kristalzouten stenen paddenstoelen korstmossen planten gevoelige planten insecten schelpdieren reptielen vissen vleermuizen vliegende eekhoorns viervoeters - mensen God. Daarin zit de volgorde dode elementen, schimmels, planten, eenvoudige dieren, complexe dieren waarna de mens volgde. 5. Beschrijf hoe we met ons skelet toch soepele bewegingen kunnen maken. Antwoord. De mens is het enige gewervelde dier dat zich rechtopstaand voortbeweegt. Ons skelet is daarop gebouwd en bestaat uit ongeveer 206 botten die sterk kunnen verschillen in vorm en grootte. Botten zijn hard, sterk maar nauwelijks buigzaam. Alle botten zijn met elkaar verbonden. Ze bepalen de vorm van ons lichaam. Hoewel op Pagina 2 van 7 Natuur en techniek geven, 2015 Koninklijke Van Gorcum
sommige plaatsen geen beweging mogelijk is (bijv. bij de schedelbotten), kun je je lichaam op heel veel plaatsen (gelukkig) wel bewegen. Bewegen en buigen gebeurt met behulp van gewrichten en spieren. Gewrichten zitten op plekken waar twee of meer botten bij elkaar komen. Spieren lopen over de gewrichten heen, van het ene bot naar het andere. Ze zitten via pezen aan het bot vast. Om te voorkomen dat kale botten over elkaar heen schuren en hard slijten zijn de uiteinden bekleed met kraakbeen. Kraakbeen is ook een soort botweefsel, niet stijf maar juist wat meer elastisch. Ze vormen de schokdempers van ons skelet. Kraakbeen vermindert de wrijving tussen de botten in bewegende gewrichten. Kraakbeen ligt als bekleding over het oppervlak van de gewrichten. Zo kunnen de botten gemakkelijk over elkaar schuiven. Dit vermindert de wrijving en zorgt dat omliggend weefsel niet beschadigd raakt. Ook al onze wervels zijn bekleed met kraakbeen. 6. Leg met behulp van de dubbele bloedomloop (we hebben een gecombineerde grote en kleine bloedsomloop) waarin de longslagader verschilt van alle andere slagaders in ons lichaam. Een zelfde verhaal geldt ook voor de longader en alle andere aders. Antwoord. Het bloed wordt in het hart ontvangen in zogenaamde boezems en gaat van daaruit naar de hartkamers die met de regelmaat van de klok samengeknepen worden. Dat is de hartslag. Daarbij wordt het bloed slagaders ingepompt. Slagaders stromen van het hart af, het bloed in aders stroomt naar het hart toe. Bij de grote bloedsomloop pompt het hart bloed vanuit de linkerkamer de slagaders in die het bloed door ons hele lichaam brengen. Haarvaten brengen het bloed op de kleinste plaatsen en andere haarvaten en aders brengen het bloed weer terug in de boezems van het hart. Heel vaak wordt er van uit gegaan dat het bloed in slagaders zuurstofrijk en dat in de aders zuurstofarm is. Dat klopt op één uitzondering na en dat zijn de longslagader en de longader die onderdeel uitmaken van de kleine bloedsomloop. Daarbij pompt het hart vanuit de rechterkamer zuurstofarm bloed dat uit het lichaam komt linea directa door de longslagader naar de longen. In tegenstelling tot alle andere slagaders vervoert de longslagader dus zuurstofarm bloed naar de longen. In soortgelijke zin verschilt de longader van alle andere aders. De longader vervoert in tegenstelling tot alle ander aders zuurstofrijk bloed van de longen terug naar het hart. 7. Ons bloed bestaat uit plasma, de bloedvloeistof, waarin constant bloedcellen meegevoerd worden. Dat zijn de rode bloedlichaampjes, de witte bloedlichaampjes en de bloedplaatjes. Geef voor alle drie aan welke (hoofd- )rol ze in ons lichaam spelen. Antwoord. Rode bloedcellen of bloedlichaampjes zorgen voor het transport van zuurstof naar alle vitale plaatsen in ons lichamen en nemen daar de afvalstof koolstofdioxide op. Rode bloedcellen met koolstofdioxide worden door de longslagader naar de longen vervoerd waar de koolstofdioxide uitgeademd en zuurstof wordt ingeademd. Een belangrijkste stof bij dat transport is hemoglobine. Pagina 3 van 7 Natuur en techniek geven, 2015 Koninklijke Van Gorcum
Witte bloedcellen of bloedlichaampjes zijn onze verdedigers tegen aanvallen van ziektekiemen. Het onfrisse pus van een ontsteking of puist is een onfris, besmettelijk mengsel van ziektekiemen en witte bloedlichaampjes. Bloedplaatjes zorgen ervoor dat een bloeding stopt (ronnen van bloed) zodat er een beschermend korstje op een wond(je) wordt gevormd. 8. Noem tenminste 5 organen die betrokken zijn bij de spijsvertering. Tip: begin bij de mond en eindig bij de anus. Daar tussenin gebeurt het. Antwoord. Elke dag stroomt er ongeveer 10 liter aan vast voedsel en vloeistoffen door het spijsverteringskanaal. Ons spijsverteringssysteem is uniek omdat het zowel vlees, bladgroenten als granen kan verteren. Voor de volledigheid: Mond: daar wordt het eten gekauwd, fijn gemalen Speekselklieren: liggen achterin de mond; als ze geprikkeld worden produceren ze speeksel, een slijmerige, vochtige substantie met enzymen die de eerste vertering inzetten; het speeksel vermengd zich met het gekauwde voedsel en glijdt daardoor gemakkelijk de slokdarm in. Slokdarm: de slokdarm (ca. 25 cm lang en 2,5 cm in doorsnee) zorgt voor een gelijkmatige doorvoer van het voedsel naar de maag; in de slokdarm wordt voedsel niet verder bewerkt. Maag: de maag heeft 2 belangrijke functies: 1. Fijner maken en kneden van de voedselbrij en de vertering van vetten en eiwitten en 2. Het doden van micro- organismen die met ons voedsel meekomen. Lever/galblaas: de lever is een groot orgaan rechtsboven in onze buikholte. Zonder lever kunnen we niet leven, het is onze chemische fabriek die nuttige stoffen uit de bloedbaan opneemt maar ook het voor de spijsvertering belangrijke gal produceert dat via kanaaltjes in de galblaas terecht komt. Die ligt tegen de voorkant van de lever aan. Als vet in ons eten de maag verlaat, trekt de galblaas samen en stuurt gal naar het begin van de dunne darm, de 12- vingerige darm. Alvleesklier (of pancreas): ligt bovenin de buikholte, onder de lever en achter de maag. De alvleesklier is het belangrijkste orgaan voor de spijsvertering. Het alvleeskliersap bevat een vetsplitsend enzym (lipase), een eiwitsplitsend enzym (trypsine) en een zetmeelsplitsend enzym (amylase). Deze enzymen zijn noodzakelijk voor een goede vertering. Ze worden vervoerd naar het eerste deel van de dunne darm, de 12- vingerige darm. De alvleesklier is ook van belang bij de bloedsuikerspiegel. Bij mensen met suikerziekte maakt de alvleesklier vaak te weinig insuline aan. Dunne darm: deze bestaat uit de hierboven al genoemde 12- vingerige darm (ca. 25 cm, even lang als 12x de breedte van een dikke vinger), de nuchtere darm van ruim 2 meter en de ruim 3 meter lange kronkeldarm. In de dunne darm vindt het belangrijkste deel van de spijsvertering plaats. Daar komen de meeste voedingstoffen vrij die via de dunne darmwand in ons lichaam worden opgenomen. Daar hebben we 5-6 meter de tijd voor! Blinde darm: bij de overgang van de dunne naar de dikke darm is een doodlopend stukje darm met een uitsteeksel (de appendix); bij een blindedarm- ontsteking is meestal de appendix ontstoken; die kan met een kleine ingreep verwijderd worden; hoewel men Pagina 4 van 7 Natuur en techniek geven, 2015 Koninklijke Van Gorcum
lang gedacht heeft dat de blinde darm ooit zijn rol in de spijsvertering heeft verloren, gaat men er nu vanuit dat de blinde darm een belangrijke rol speelt bij een gezonde darmflora; als die in de war is, kan buikloop, diarree het onprettige gevolg zijn. Dikke darm: de in maag en darm onverteerbare resten komen na de dunne darm in de dikke darm waar ze worden bewerkt door een leger aan darmbacteriën, merkwaardig genoeg ook wel darmflora genoemd. Tevens wordt overtollig water uit de voedselresten gehaald. Endeldarm (of rectum): de ingedikte brij resten wordt in de endeldarm tijdelijk opgeslagen waarna we meestal wel een seintje krijgen om naar de wc te gaan. Anus: een combinatie van 2 sluitspieren waarvan we de buitenste kunnen bedienen om de endeldarm af te sluiten of te open; bij dat laatste spreken we netjes van ontlasting (or whatever). 9. Leg met behulp van bijgaand schema uit dat als - bij gezonde ouders - de moeder draagster is van rood- groen kleurenblindheid alleen haar zoon/zonen 50% kans hebben op die eigenschap (geslachtsgebonden overerving). Afb. van www.kennislink.nl Antwoord. Van een aantal erfelijke aandoeningen ligt de afwijkende eigenschap op het X- chromosoom, ook wel het vrouwelijk geslachtschromosoom genoemd. Naast rood- groen- kleurenblindheid (verder: rkb) zijn dat bijvoorbeeld bloederziekte en de spierziekte van Duchenne. Het zijn recessieve (ondergeschikte) eigenschappen. Dergelijke eigenschappen worden bij de bevruchting onderdrukt of overruled door de dominante eigenschap op de dito chromosoom van de partner. Dat komt omdat chromosomen 2 aan 2 bij elkaar horen. En daar zit hem bij geslachtchromosomen bij de man de kneep. Zijn geslacht wordt bepaald door een Y- chromosoom dat zich wel gedraagt als een soort X (het gaat samen met de X van een vrouw) maar waarop behalve het mannetje- worden geen dominante eigenschappen liggen die bijvoorbeeld rkb, bloederziekte of Duchenne onderdrukken. Dergelijke aandoeningen komen (daarom) voornamelijk bij mannen voor. Ze kunnen overigens ook bij vrouwen voorkomen maar dan moet het recessieve gen op zowel het X- chromosoom van de vader als van de moeder liggen. 10. Welke 3 hoofdgroepen stoffen spelen de hoofdrol in het functioneren van ons lichaam? Antwoord. We onderscheiden bouwstoffen, brandstoffen en regelstoffen. Bouwstoffen zijn water, mineralen, eiwitten en sommige vetten en koolhydraten voor je groei en ontwikkeling. Brandstoffen zijn vooral koolhydraten (zetmeel en suikers) en vetten die Pagina 5 van 7 Natuur en techniek geven, 2015 Koninklijke Van Gorcum
bij verbranding energie oplevert die voor groei, beweging, herstel, hartslag en het op peil houden van onze lichaamstemperatuur nodig is. Tenslotte zijn er allerhande regelstoffen als vitamines, mineralen, enzymen en hormonen die er voor zorgen dat je lichaam goed kan functioneren. 11. Moet iemand die niet goed in de verte kan zien plus- of minglazen in zijn bril? Ben je dan ver- of bijziend. Antwoord. Bij verziendheid (of hypermetropie) is meestal de breking van het licht te zwak. Het beeld valt daardoor niet op maar achter het netvlies. Deze te zwakke breking kun je corrigeren met een bril met plus- glazen. Een bril met + sterkte vergroot het beeld. Bij bijziendheid (of myopie) is de lichtbreking juist te sterk en valt het beeld vóór het netvlies. Je kunt dichtbij nog van alles lezen maar de ondertiteling op tv, teksten op het digibord of borden langs de snelweg worden wazig of onleesbaar. Bijziendheid is te verhelpen met contactlenzen of brillen met min- glazen. Als je niet scherp meer in de verte kan lezen wat er staat ben je bijziend (dichtbij lukt nog wel) en heb je glazen met een sterkte nodig. 12. Als ontbijt eet je brood met margarine, kaas en ham en drink je een kop thee. Geef aan in welke vakken van de Schijf van Vijf de onderdelen van dit ontbijt horen. Geef aan welk vak ontbreekt en hoe je dat gemakkelijk kan oplossen. Antwoord. De Schijf van Vijf heeft 5 gekleurde vakken. Oranje Plantaardige, koolhydraatrijke producten zoals brood, aardappelen, peulvruchten en pasta Groen Roze Blauw Geel Producten die rijk zijn aan vitaminen zoals groenten en fruit Eiwitrijke producten zoals kaas, melk, eieren, vis, vlees (- waren) en vleesvervangers Drinken op basis van water zoals water, thee, vruchtensappen Plantaardige vetten en oliën zoals margarine, zonnebloemolie en olijfolie Alleen vak Groen ontbreekt in het beschreven ontbijt. Dat kun je gemakkelijk ondervangen door een kiwi bij het ontbijt te eten maar een glas uitgeperst sinaasappelsap zal daar ook onder kunnen vallen. Als het niet in alle haast gaat, kun je onderweg naar school of je werk ook een appel of mandarijn eten. 13. Beschrijf waarom zowel te veel als te weinig niet goed is als het gaat om gezond gedrag en de voedselkeuze die we maken. Antwoord. De Schijf van Vijf heeft in de rand ook EET GEZOND en in het midden 5 gedragsregels staan: 1. Gevarieerd 2. Niet te veel en beweeg 3. Minder verzadigd vet 4. Veel groente, fruit en brood 5. Veilig. Daarmee wordt duidelijk dat behalve gezonde voeding ook bewegen belangrijk is voor je gezondheid. Pagina 6 van 7 Natuur en techniek geven, 2015 Koninklijke Van Gorcum
Het is goed je te realiseren dat de hoeveelheid die je eet en drinkt ook in verhouding staat tot de inspanning die je levert. Mensen die zwaar werk verrichten of grote sportprestaties leveren zullen bijvoorbeeld veel meer uit vak Oranje eten dan kantoormensen of pabo- studenten die naast hun werk of studie geen grote lichamelijke inspanning verrichten. Als je jezelf houdt aan de regels van de Schijf van Vijf eet je gevarieerd, eet je niet teveel en beweeg je genoeg. En zoals oma zei: tè is nooit goed tenzij het tevreden is. 14. Menskunde is voor de basisschool nogal theoretisch. Toch kun je leerlingen heel praktisch onderzoek laten doen aan hun eigen lijf. Noem een aantal zaken die leerlingen zelf aan hun eigen lijf kunnen ontdekken. Antwoord. Leerlingen kunnen aan hun eigen lichaam allerlei zaken ontdekken, bijvoorbeeld: a. De leerlingen kunnen een eigen paspoort maken (lengte, gewicht, spierkracht, schoenmaat, oogkleur, kleur en sterkte van hun haar, vingerafdruk, mondafdruk, vorm van hun oorlel etc.) en de uitkomsten vergelijken met andere leerlingen. b. De leerlingen kunnen hun zintuigen onderzoeken, zoals (smaken op de tong, tastzintuig, gezichts-, gehoor- en reukzintuig). c. De leerlingen kunnen hun eigen spierkracht ervaren, van zowel de linker- als de rechterspieren van armen, handen en benen. Pagina 7 van 7 Natuur en techniek geven, 2015 Koninklijke Van Gorcum