Uitspraak CBE-EUR op het beroep van..

Vergelijkbare documenten
Zaaknummer : 2013/261

Bij beslissing van 28 augustus 2013 heeft de examencommissie van de opleiding Informatica appellant een negatief bindend studieadvies gegeven.

Bij beslissing van 9 juli 2014 heeft het CBE het door appellante daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

het College van Beroep voor de Examens van de Universiteit van Amsterdam (hierna: CBE), verweerder.

Zaaknummer : 2013/129

Zaaknummer : CBHO 2014/060 Rechter(s) : mr. Borman Datum uitspraak : 18 juni 2014 Partijen : Appellant tegen CBE Hogeschool van Amsterdam Trefwoorden

Zaaknummer : 2013/207 Rechter(s) : mr. Borman Datum uitspraak : 18 juli 2014 Partijen : Appellant tegen CBE Hogeschool van Amsterdam Trefwoorden :

Zaaknummers en UITSPRAAK

U I T S P R A A K

het College van Beroep voor de Examens van de Hogeschool Utrecht (hierna: het CBE), verweerder.

Zaaknummer : CBHO 2013/233 Rechter(s) : mr. Lubberdink Datum uitspraak : 13 juni 2014 Partijen : Appellant tegen de Hogeschool Inholland Trefwoorden

U I T S P R A A K

Zaaknummer : CBHO 2015/254 Rechter(s) : mr. B.K. Olivier Datum uitspraak : 13 januari 2016 Partijen : appellante en CBE Hogeschool Inholland

U I T S P R A A K

COLLEGE VAN BEROEP VOOR DE EXAMENS. Uitspraak van het College van Beroep voor de Examens van Tilburg University

Uitspraak CBE-EUR op het beroep van mevrouw...

COLLEGE VAN BEROEP VOOR DE EXAMENS. Uitspraak van het College van Beroep voor de Examens van Tilburg University

het College van Beroep voor de Examens van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (hierna: het CBE), verweerder.

Zaaknummer : 2014/001/CBE en 2014/001.1

U I T S P R A A K

het College van Beroep voor de Examens van de Haagse Hogeschool (hierna: het CBE), verweerder.

Zaaknummer : 2012/220 en 220.1

het College van Beroep voor de Examens van de Vrije Universiteit Amsterdam (hierna: het CBE), verweerder.

het college van beroep voor de examens van Fontys Hogescholen (hierna: CBE), verweerder.

Zaaknummer : CBHO 2015/089 Rechter(s) : mr. Olivier Datum uitspraak : 18 augustus 2015 Partijen : Appellante en CBE Erasmus Universiteit Rotterdam

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

Zaaknummer : 2013/235

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

Zaaknummer : CBHO 2016/087 Rechter(s) : mrs. Van der Spoel, Verheij en Streefkerk Datum uitspraak : 4 januari 2017 Partijen : Appellante en CBE

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

25 oktober 2016 Beroep [appellant] negatief bindend studieadvies

het college van beroep voor de examens van De Haagse Hogeschool (hierna: het CBE), verweerder.

Zaaknummer : 2014/145

U I T S P R A A K

Zaaknummer : CBHO 2014/165 Rechter(s) : mrs. Olivier, Scholten-Hinloopen en Verheij Datum uitspraak : 14 januari 2015 Partijen : appellant en CBE

U I T S P R A A K

Het College van Beroep voor de Examens van de Radboud Universiteit Nijmegen doet hierbij uitspraak inzake het beroep van:...

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

Het College van beroep voor de examens aan de Universiteit Utrecht (hierna: het College) heeft de volgende uitspraak gedaan op het beroep van:

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

CBE-1166 (030)

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

Uitspraak in de zaak tussen: [naam], wonende te [woonplaats], appellant, het College van Beroep voor de Examens van Hogeschool Inholland, verweerder.

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

het College van Beroep voor de Examens van de HZ University of Applied Sciences, gevestigd te Vlissingen, verweerder.

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

het college van bestuur van de Universiteit van Amsterdam (hierna: het college van bestuur), verweerder.

het college van beroep voor de examens van de Hogeschool Utrecht, verweerder.

Het College van Beroep voor de Examens van de Radboud Universiteit Nijmegen doet hierbij uitspraak inzake het beroep van: appellant

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

College van Beroep voor het Hoger Onderwijs

U I T S P R A A K

Zaaknummer : CBHO 2016/180.5 Rechter(s) : mr. Streefkerk Datum uitspraak : 2 november 2016 Partijen : appellant en CBE Hogeschool Inholland

wel kunnen volgen, maar alleen de tentamens worden dan nog aangeboden. Tijdens dat overleg is verder de optie aan bod gekomen om te bezien welke

U I T S P R A A K

het college van bestuur van de Vrije Universiteit van Amsterdam, verweerder.

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

De Examencommissie van de Academie voor Marketing en Business Management

Uitspraak in de zaak tussen: [naam], wonende te [woonplaats], appellante,

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

3 oktober 2012 heeft plaatsgevonden, leidt niet tot een ander oordeel.

Zaaknummer : CBHO 2018/074 Rechter(s) : mrs. Verheij, Streefkerk en Daalder Datum uitspraak : 18 juli 2018 Partijen : appellant en CBE Universiteit

Zaaknummer : CBHO 2015/247.5 Rechter(s) : mrs. Borman, Lubberdink en Streefkerk Datum uitspraak : 6 juni 2016 Partijen : appellante en CBE Hogeschool

Transcriptie:

zaaknummer 14.181 Uitspraak CBE-EUR op het beroep van.. Procedure Bij brief van 15 september 2014, ontvangen op 16 september 2014, heeft.. (hierna: appellante) beroep ingesteld bij het CBE (hierna: het college) tegen het besluit van de examencommissie ESL (hierna: verweerder) van 5 september 2014. Verweerder heeft bij brief van 20 oktober 2014 een verweerschrift ingediend. Het beroep is behandeld door het college in zijn openbare zitting van 27 november 2014. Appellante is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr.. Verweerder werd vertegenwoordigd door haar vicevoorzitter,. Inleiding Appellante staat sinds studiejaar 2004/2005 ingeschreven voor de bacheloropleiding Criminologie. Gedurende deze periode heeft appellante 174 ects in het kader van de bacheloropleiding Crimonologie behaald. Bij brief van 27 juni 2014 is de geldigheidsduur van de door appellante behaalde bacheloronderdelen, voor zover vervallen, door verweerder verlengd tot 1 oktober 2014. Op 2 september 2014 heeft appelante wederom verzocht om verlenging van de door appellante behaalde bacheloronderdelen, voor zover vervallen, te verlengen. Verweerder heeft dit verzoek bij brief van 5 september 2014 afgewezen. Tegen dit besluit komt appellante in beroep. Beroep Het verzoek van appellante dient volgens appellante, voor zover moet worden aangenomen dat het gaat om een nieuw verlengingsverzoek, te worden beschouwd als een tweede verzoek tot verlenging van de geldigheidsduur. Appellante bestrijdt dat het zou gaan om een derde verlengingsverzoek. Het eerste verzoek tot verlenging is door verweerder bij besluit van 17 december 2013 toegewezen en de geldigheidsduur werd verlengd tot 1 september 2014. Bij besluit van verweerder van 27 juni 2014 heeft er volgens appellante door verweerder een administratieve correctie plaatsgevonden waarbij de geldigheidsduur werd verlengd tot 1 oktober 2014. Appellante voert aan dat verweerder in het besluit van 17 december 2013 heeft aangegeven welke onderdelen appellante dient te behalen om haar bacheloropleiding Criminologie met goed gevolg af te ronden. Appellante diende onder andere een minor behalen. Appellante heeft aan verweerder gemeld dat het niet mogelijk is om de minor binnen de gestelde geldigheidsduur te behalen en aan haar werd medegedeeld dat zij ter invulling van de minor keuzevakken diende te behalen. Appellante geeft aan dat zij dit op 27 juni 2014 te horen heeft gekregen en dat zij slechts 3 maanden de tijd had om de keuzevakken te behalen. Appellante geeft aan dat zij het onbegrijpelijk vindt dat verweerder de minor in het besluit van 17 december 2013 als eis heeft gesteld, terwijl zij wist dat het niet mogelijk was voor appellante om de minor te behalen binnen de gestelde geldigheidstermijn. Appellante voert aan dat persoonlijke omstandigheden haar hebben belet om haar studie tijdig af te ronden. Zij geeft aan dat deze persoonlijke omstandigheden tijdig zijn gemeld bij de studieadviseur en studentendecaan. Begin januari 2014 heeft de biologische vader van appellante na 15 jaar contact gezocht met appellante. Onder andere de confrontatie met het verleden en de daarmee 1

samenhangende studiedruk en beperkte studievoortgang hebben volgens appellante psychisch een grote impact op haar gehad en haar relatie met haar moeder en stiefvader onder druk gezet. Appellante geeft aan dat zij door alle druk en stress last had van slapeloosheid en verminderde concentratie en dat deze omstandigheden haar studievoortgang negatief hebben beïnvloed. Dat voldoende rekening zou zijn gehouden met de persoonlijke omstandigheden bestrijdt appellante; tijdens het schikkingsgesprek op 25 september 2014 kreeg zij volgens haar niet de ruimte kreeg om haar persoonlijke omstandigheden te bespreken met verweerder. Appellante geeft aan dat zij slechts een onderdeel heeft openstaan voor haar bacheloropleiding Criminologie. Zij heeft het keuzevak Jeugdpsychologie en Criminaliteit proberen te behalen, maar vanwege de inhoud en omvang zou het voor haar nauwelijks mogelijk zijn geweest om hiervoor te slagen. Zij heeft verzocht om een herbeoordeling en de negatieve uitkomst hiervan werd na 1 september 2014 aan appellante gemeld. Appellante geeft aan dat zij vervolgens heeft geprobeerd om het onderdeel Staatsrecht te behalen. Door de beperkte studiefaciliteiten zou het voor haar niet mogelijk zijn geweest zich gedegen voor te bereiden op het tentamen: appellante werd tegen haar wens geplaatst in het vrijdagmiddagonderwijs, haar werd de gelegenheid onthouden om (werk)colleges te volgen en zij kreeg geen toegang tot het studiemateriaal. Appellante geeft aan dat zij het idee kreeg dat zij achter de feiten aanliep en dat zij door alle druk en spanning zich niet goed heeft kunnen concentreren op het tentamen. Dat verweerder de geldigheidsduur heeft verlengd tot 1 oktober 2014 impliceert volgens appellante dat verweerder van oordeel is dat de behaalde onderdelen tot 1 oktober 2014 voldoende actualiteitswaarde hadden. Appellante is van mening dat de actualiteitswaarde van de behaalde onderdelen niet ernstig wordt geschaad met een kortdurende verlenging tot het behalen van een laatste onderdeel. Appellante geeft aan het onbegrijpelijk te vinden dat de actualiteitswaarde van de kennis en studieresultaten bij een tijdelijk gehandhaafde geldigheidsduur niet langer gegarandeerd zou zijn c.q. zou kunnen zijn. Appellante wijst er ook op dat zij het opmerkelijk vindt dat verweerder een korte handhaving van de geldigheidsduur onverantwoord vindt, omdat hiermee de indruk wordt gewekt dat verweerder de eerste verlenging al onverantwoord achtte. Onder andere de tegenwerking die appellante heeft ervaren, de afwijzing van het verlengingsverzoek en het niet bestaand verlengingsmaximum zou bij appellante de indruk hebben gewekt dat verweerder onder de besluiten van 17 december 2013 en 27 juni 2014 uit wil komen. Appellante wijst erop dat artikel 32 lid 5 Onderwijs- en examenregeling bacheloropleiding Criminologie 2014 (hierna: OER) geen beperking heeft opgenomen wat betreft de duur en het aantal verlengingen. Appellante geeft aan dat zij momenteel bezig is met het afleggen van onderdelen die al zijn verstreken. Zij geeft aan over voldoende motivatie en capaciteiten te beschikken om haar studie binnen korte tijd met goed gevolg af te ronde en wijst op haar behaalde resultaten in het afgelopen collegejaar. Verweer Verweerder voert aan dat op grond van artikel 32 lid 1 OER voor bacheloronderdelen die zijn behaald voor 1 september 2009 een geldigheidsduur van 8 jaar van toepassing is. Daarnaast verlengt de 2

examencommissie op verzoek de geldigheidsduur van behaalde onderdelen met maximaal 1 jaar, indien het afronden van de opleiding binnen die termijn realistisch is. Voor 1 september 2010 behaalde onderdelen kennen hiermee een geldigheidsduur van maximaal 9 jaar, zo betoogt verweerder. Met persoonlijke of bijzondere omstandigheden die zouden kunnen leiden tot studievertraging is in deze ruime geldigheidsduur, namelijk 6 jaar boven de nominale studieduur en derhalve 3 maal de nominale studieduur, naar de mening van verweerder voldoende rekening gehouden, zoals ook door het college in een uitspraak is bevestigd. 1 Verweerder stelt dat in geval van appellante van 16 onderdelen de geldigheidsduur reeds verstreken is. Verweerder stelt zich op het standpunt dat dit aantal, in combinatie met het feit dat van meerdere onderdelen de geldigheidsduur reeds geruime tijd is verlopen, ertoe leidt dat aan appellante geen bachelorbul kan worden uitgereikt. De bachelorbul heeft op het moment van uitreiken een zekere actualiteitswaarde, wat inhoudt dat appellante op het moment van uitreiken aantoonbaar over actuele kennis van de tot de studie behorende onderdelen beschikt. Een eventuele verlenging van de geldigheidsduur in het geval van appellante is naar het oordeel van verweerder strijdig met het voornoemde actualiteitsvereiste. Verweerder voert aan dat uitvoerig is gesproken met appellante over haar huidige persoonlijke omstandigheden en dat zij van mening is dat door de verlenging van de geldigheidsduur voldoende rekening is gehouden met de persoonlijke omstandigheden van appellante. Verweerder geeft aan dat verweerder de geldigheidsduur eerder heeft verlengd, namelijk tot 1 oktober 2014. Dit zou een totale verlenging zijn van 4 tot 22 maanden. Verweerder geeft aan zeer coulant te zijn geweest; verschillende onderdelen zijn meer dan 9 jaar verstreken. Verweerder is van mening dat zij alle ruimte hebben geboden aan appellante om de studie met goed gevolg af te ronden. Verweerder bevestigt dat er op 27 juni 2014 een administratieve correctie heeft plaatsgevonden en dat de geldigheidtermijn is aangepast van 1 september 2014 naar 1 oktober 2014. Verweerder voert aan dat zij niet de vorm en inhoud van het tentamen bepaalt; deze bevoegdheid komt toe aan de examinator. Verweerder voert aan dat het een algemene regel is dat studenten die een onderdeel over moeten doen vrijdagmiddagonderwijs volgen. Dat appellante niet tijdig kon beschikken over de sheets van de hoorcolleges van het onderdeel Staatsrecht zou te maken kunnen hebben met haar inschrijving en is volgens verweerder geen omstandigheid waar zij invloed op heeft. Appellante had het afgelopen collegejaar de keuze uit vele andere keuzevakken, maar heeft er zelf voor gekozen de onderdelen Jeugdpsychologie en Criminaliteit en Staatrecht af te leggen. Ter zitting geeft verweerder aan dat als appellante Staatsrecht had behaald het niet tot een hoorzitting zou zijn gekomen, aldus verweerder. Verweerder geeft aan dat de overgangsregeling in de OER bekend dient te zijn voor appellante en dat de brief van 17 december 2013 slechts de opties opsomt op die in de overgangsregeling worden genoemd. Verweerder is van mening dat indien appellante het niet eens was met het besluit van 17 december 2013, zij tijdig hier beroep tegen had moeten instellen. Appellante heeft pas in juni 2014 1 Uitspraak CBE in de zaak 13.004 d.d. 4 maart 2013. 3

aangegeven dat het voor haar niet mogelijk is om de minor te volgen. Overwegingen van het college In artikel 32 lid 1 van de OER is vastgelegd dat voor onderdelen behaald voor 1 september 2009 de geldigheidsduur 8 jaar is. Op grond van artikel 32 lid 5 van de OER kan verweerder op verzoek van appellante de geldigheidsduur van een met voldoende resultaat afgelegd onderdeel verlengen. Verweerder heeft toegelicht dat aan de beperking van de geldigheidsduur van vakken in de OER ten grondslag ligt dat deze beperking noodzakelijk is teneinde te waarborgen dat de opgedane kennis voldoende actueel is bij het afronden van de opleiding. Tussen partijen is niet in geding dat de geldigheidsduur van 16 bacheloronderdelen is verstreken. Voor meerdere onderdelen kan worden vastgesteld dat deze reeds geruime tijd zijn verstreken. Het college ziet zich voor de vraag gesteld of gezegd moet worden dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid heeft kunnen besluiten de geldigheidsduur van door appellante behaalde bacheloronderdelen van de bacheloropleiding Criminologie niet te verlengen. Het college heeft deze vraag ontkennend beantwoord. Verweerder heeft betoogd dat de geldigheidsduur maximaal met 1 jaar kan worden verlengd indien het afronden van de opleiding binnen die termijn realistisch is. Ook heeft verweerder aangegeven dat de geldigheidsduur in principe eenmalig wordt verlengd. Verdere verlenging zou volgens verweerder met het oog op de actualiteitswaarde in principe niet mogelijk zijn. Het college merkt op dat verweerder ter zitting heeft aangegeven dat indien appellante het onderdeel Staatsrecht wel had behaald het niet tot een hoorzitting zou komen. Daarmee wordt naar het oordeel van het college de indruk gewekt dat een kortdurende verlenging zou zijn toegestaan door verweerder indien appellante een positief resultaat zou hebben behaald. Hierbij neemt het college ook in aanmerking dat verweerder eerder op grond van administratieve redenen de geldigheidsduur kortdurend heeft verlengd. Dit is naar het oordeel van het college inconsistent met het besluit van verweerder. Het college constateert dat het besluit van verweerder op 17 december 2013 onzorgvuldig is voorbereid, nu blijkt dat het voor appellante onmogelijk was om te voldoen aan de eisen van dat besluit; appellante kon haar minor niet binnen de gestelde termijn behalen. Het college is van oordeel dat in het besluit van 27 juni 2014 nieuwe afspraken zijn gemaakt met appellante ter zake de invulling van de minor en daarmee het besluit van 17 december 2013 vervangt. Dat appellante niet tijdig in beroep is gegaan tegen de inhoud van het besluit van 17 december 2013 volgt het college derhalve niet. Alles afwegende en het geheel overziende komt het college tot het oordeel dat verweerder in de omstandigheden van dit geval in redelijkheid niet tot haar bestreden besluit heeft kunnen komen. Het beroep van appellante dient gegrond te worden verklaard. Uitspraak Het college verklaart het beroep van appellante gegrond, vernietigt het besluit van verweerder van 5 september 2014 en draagt verweerder op met inachtneming van de overwegingen van het college een nieuw besluit ter zake te nemen. 4

5