Antwoorden Biologie Thema 3: Ecologie Antwoorden door H. 1501 woorden 3 december 2013 5,5 48 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Opdracht 1 2. 3. 4. 5. De relatie tussen organisme en hun milieu. De invloeden afkomstig van de levende natuur. De invloeden afkomstig van de levenloze natuur Ja, als de regenworm in een zeer droog milieu komt zou hij uit kunnen drogen. De regenworm graaft tunnels waardoor de bodem luchtiger word. Zuurstofgehalte van de lucht 3.1Het individu, De populatie, de leefgemeenschap en het ecosysteem 3.2Een populatie is een groep individuen van dezelfde soort in een bepaald gebied die zich onderling voortplanten. 3.3Nee, want dit zijn twee aparte gebieden. 3.4Een leefgemeenschap bestaat uit populaties van verschillende soorten ( planten https://www.scholieren.com/verslag/antwoorden-biologie-thema-3-ecologie Pagina 1 van 7
2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 2. 3. 4. en dieren) 3.5Het biotoop, alle abiotische factoren die invloed hebben op een leefgemeenschap. 3.6Een ecosysteem is, een bepaald gebied waarbinnen de biotische en abiotische factoren een eenheid vormen. 3.7Niet van dezelfde populatie maar wel van het zelfde ecosysteem 5.1Een voedselketen is een reeks soorten die bestaat uit schakels (organisme). Elke schakel is een is de voedselbron voor de volgende schakel. De eerste schakel uit de keten is altijd een plantensoort. 5.2Met een plantensoort 5.3Een voedselweb/net zijn alle voedselrelaties in een ecosysteem. (meerdere voedselketens door elkaar) 5.5 Lijsterbes-bladluis-Lieveheersbeestje-libel-kikker-slang-havik 6.1Gras- konijn-vos Gras-veldmuis-buizerd 9.1Als een organisme de stoffen die ze nodig hebben om te leven uit de levenloze natuur kunnen halen en geen andere organisme als voedsel nodig heeft 9.2Een voedselweb/net zijn alle voedselrelaties in een ecosysteem. (meerdere voedselketens door elkaar) 9.3Alleen anorganische stoffen. 9.4Hetotrofe nemen organische stoffen uit hun milieu op. 9.5In het rijk van de planten 9.6In het rijk van de dieren en de schimmels. 9.7Een diersoort is niet instaat om anorganisch materiaal in zijn lichaam op te nemen. https://www.scholieren.com/verslag/antwoorden-biologie-thema-3-ecologie Pagina 2 van 7
Autotrofe organisme Hetrotrofe organisme Bezitten de organisme bladgroen? Ja Nee Vindt er in de organismen fotosynthese plaats? Ja Nee Vindt er in de organisme verbranding plaats? Ja Ja 11 Producenten 12 de 1 ste orde 13 Van de 2 de,3 de, enz 14 De 1 ste, 2 de,3 de, enz 15 In elke schakel op de 1 ste, en de 2 de schakel na 16 Schimmels en bacteriën 17 Consumenten, ze voeden zich met andere organisme en zijn niet instaat organisme af te breken tot anorganische stoffen. 18 Tot de reducenten 19 Minimaal vanaf de 3 de schakel is dit mogelijk. 110 De reducent is het enige organisme instaat om van organisch materiaal weer anorganische materiaal te maken. 111zie 110 12.1 plantaardig plankton 12.2 Ganralen, dierlijkplankton en schelpdieren 12.3 Garnalen 12.4 Vissen, Vogels en Zeehonden 12.5 Als dierlijke plankton direct door vissen wordt gegeten. 12.6 Als ze garnalen eten 12.7 Door verschillende voedselketens te doorlopen. 14.1 Koolstofdioxide 14.2 Glucose 14.3 In de lucht en 14.4 Organisch dierlijk materiaal 14.5 Ze verlaten het lichaam als dierlijke uitwerpselen. 14.6 het vrij maken van koolstof uit dode resten van dieren en uitwerpselen van dieren 15.1 1-7-4-9-6-2-8-5-3 16.1 Stikstofgas en amoniakgas. 16.2 Eiwitten 16.3 Amonium en Nitraat 16.4 Deze maken Stikstof vrij door eiwitten te verbanden (dode organisme en uitwerpselen) Ze maken dit vrij als https://www.scholieren.com/verslag/antwoorden-biologie-thema-3-ecologie Pagina 3 van 7
amoniakgas en ammonium. 16.5 Deze worden vrijgemaakt door rottingsbacteriën 16.6 Deze vangen Stikstof weg uit de lucht 16.7 De wortelknolletjes van vlinderbloemige planten. 16.8 Het gebruik maken van vlinderbloemige planten om stikstof in de stikstofarme bodem te binden. 16.9 Met behulp van kunstmest. 17. 1-5-2-7-4-6-8-3 18.1 Geeft per schakel van de voedselketen het aantal individuen weer. 18.2 Meestal de eerste schakel 18.3 Nee, want er kan ook een schakel met minder organisme voorkomen dan de schakel die er op volgt. Denk maar aan bomen in het bos en de muizen die van 1 boom eten. 18.4 Het totaalgewicht van alle energierijke organische stoffen. 18.5 Geeft van elke schakel uit de voedselketen de energierijke biomassa weer. 18.6 Consumenten van de 1 ste orde. 18.7Ja, altijd. 19.1Schedelfonteinkruid-kleine zwaan 19.2 producenten 19.3 Verbranding: Bruikbare stoffen worden gedeeltelijk verbrand en het teveel aan bruikbare stoffen word opgeslagen als vetweefsel en uitscheiding de niet verteerbare bestandsdelen worden uitgescheiden hierdoor verlies je massa. 20.1De eerste schakel: Gras. 20.2 De laatste schakel: in elke voorgaande schakel is energie verloren. 20.3 55% 20.4 31% 20.5 14% 20.6 Nee, dit kan niet want in elke schakel gaat er ook biomassa verloren. 20.7 Door er gewassen op te verbouwen. Deze vallen altijd onder de eerste schakel van de piramide van biomassa. (neem dan wel een gewas wat je in zijn geheel op kan eten). 20.8 Als iedereen vegetariër is gaat er geen biomassa verloren in de volgende ketens waarin biomassa verloren word omdat, het omgezet moet worden. Hierdoor zouden gewassen kunnen voorzien in het voedsel van de wereld bevolking 21Veel voedsel, weinig vijanden en gunstig weer. 22Weinig voedsel, veel vijanden, slecht weer en veel ziekte verwekkers. 23Als de populatie grote over meerdere jaren gelijk blijft noemen we dit het biologisch evenwicht. 24Tempratuur, licht, lucht en water = klimaat. 25 minimum = 5 C maximum = 35 C 26 De optimumtempratuur. 27 5 C https://www.scholieren.com/verslag/antwoorden-biologie-thema-3-ecologie Pagina 4 van 7
28 22,5 C 29 De forel, het klimaat hier is kouder. 210 Nee, want de eieren zijn niet bestand tegen temperaturen boven de 12 C 211 Het is mogelijk, maar het zijn geen optimale omstandigheden voor de kikker. 22 Pioniersecosysteem De abiotische factoren wisselen sterk De bodem is humusarm Het ecosysteem is soorten arm Van elke soort zijn er veel individuen Het voedselweb is eenvoudig climaxecosysteem De abiotische factoren zijn min of meer constant De bodem is humusrijk Het ecosysteem is soortenrijk Van elke soort zijn er weinig individuen Het voedselweb is ingewikkeld. 23.1Het ecosysteem wat ontstaat op onbegroeid terein. 23.2 in een kale zandvlakten en rotswanden. 23.3 Een mengsel van anorganisch materiaal, organisch materiaal en reducenten. 23.4 Een opeenvolging van planten en dieren soorten. 23.5 Een ecosysteem wat zijn eindstadium heeft bereikt. 23.6 Loofbos en regenwoud. 23.7 Dit kan nog opstuiven, er is nog geen humuslaag ontwikkeld waarop nieuwe plantensoorten kunnen ontwikkelen en waarmee diersoorten zich kunnen voeden. 25.1 Als de lichaamsvorm zo min mogelijk weerstand ondervindt. De Hierbij gaan de kop, romp en ledenmaten/staart in een vloeiende beweging in elkaar over. 25.2 de mol moet zich voortbewegen door de grond als hij ergens achter blijft haken kan hij zich niet verder voortbewegen. 25.3 het voortbewegen van de vis. 25.4 Om zich recht op in het water te houden 25.5 Kieuwen en vinnen. 25.6 Landdieren. 25.7 De olifant/ dus de zware dieren. 25.8 deze dieren hoeven hun massa niet met zich mee te dragen maar worden gedragen door het water. Dieren kunnen hierdoor veel groter worden. 25.9 Koude tempraraturen. 25.10 Vissen kunnen vet opslaan onder hun huid maar dit is niet de dikke laag diegevonden kan worden bij walrussen en zeehonden. 26.1 Loopt op zijn gehele voetzool Loopt op zijn hele tenen Loopt op het op de top van zijn tenen. 26.2 Zoolganger 26.3 Bij de hoefganger, deze hebben het kleinste oppervlak wat met de grond in https://www.scholieren.com/verslag/antwoorden-biologie-thema-3-ecologie Pagina 5 van 7
aanraking komt. 26.4 hoefganger, deze hebben baat bij een kleine weestand van de grond. 26.5 Zoolganger, deze hebben baat bij een grote weerstand van de grond. 26.6 Bij de hoefgangers. 26.7 Deze zijn langer waardoor ze sneller grote snelheden kunnen overbruggen. 26.8 Soort 1, deze heeft een kleiner lichaam, speciaal ontwikkelde poten. 27.1 Ze kunnen met deze poten klimmen en dingen vastgrijpen 27.2 Ze leunen altijd licht naar voren en kunnen zo meer snelheid maken. 27.3 Watervogels. 27.4 De vliezen zorgen er voor dat de vogels zich voort kan bewegen. 27.5 omdat ze veel kracht moeten kunnen zetten op de beide helften van de snavel 27.6 Deze insecten zitten vaak verscholen en verborgen het is dus handig om overal goed bij te kunnen. 27.7 Een haak snavel om stukken uit hun prooi te kunnen schuren 27.8 Een zeefsnavel 27.9 een priemsnavel 27.10 Zijn voet is zo aangepast dat hij zeer veel grip heeft met 2 tenen naar voor en 2 naar achter. 27.11 Een korte krachtige snavel en een lange tong. 29. Landplanten in vochtig milieu Een zwak ontwikkeld wortelstelsel Grote platte bladeren Dun waslaagje Veel huidmondje Oppervlakkig gelegen huidmondjes Kale bladeren Landplanten in een droog milieu Een sterk ontwikkeld wortelstelsel Kleine dikke bladeren Dik waslaagje Weinig huidmondjes Diepgelegen huidmondjes Behaarde bladeren 30.1 Zonneplanten en schaduwplante, kijk hiervoor naar de dikte van de bladeren. 30.2 Dikke bladeren, laag in hoogte, hoeft niet te concurreren om zonlicht er is veel aanwezig 30.3 In het voorjaar is de zon vaak nog makkelijk op te vangen want dan zijn veel bomen nog kaal. De zon kan dan tot de bodem van het bos doordringen. 30.4 Plant A, deze wil zijn kans vergroten dat hij in contact komt met zonlicht. 30.5 De waterlelie is ligt op het water, hier is dus geen ademhaling mogelijk. 30.6 Nee, bij deze plant is er geen ademhaling mogelijk via de bladeren. 30.7 Omdat deze door insecten bestoven moeten worden. 30.8 met de planten uit een droog milieu, deze hebben dikke bladen met een grote waslaag 30.9Hechtwortels 30.10Ranken 31Dikke waslaag, opgerolde bladeren in de vorm van een punt/haren, groot wortelstelsel, hebben geen huidmondjes https://www.scholieren.com/verslag/antwoorden-biologie-thema-3-ecologie Pagina 6 van 7
32 Een uitgestrekt wortelstelsel 33 Stengels waarin water word opgeslagen. 34 Stekels/haren https://www.scholieren.com/verslag/antwoorden-biologie-thema-3-ecologie Pagina 7 van 7