Samenvatting Hoofdstuk 2 Samenvatting door C. 590 woorden 24 juni 2016 7,5 1 keer beoordeeld Vak Methode New interface H2 Lesson 6 https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-engels-hoofdstuk-2-96512 Pagina 1 van 6
Nederlands 1 to swear / swore / sworn zweren / zweerde / gezworen 2 bear beer 3 to remind doen denken aan 4 bar café, kroeg 5 barman barkeeper 6 to laugh off weglachen 7 to share delen 8 worries zorgen 9 to depress depressief maken 10 to involve betrekken bij 11 pale bleek 12 to feel / felt / felt voelen / voelde / gevoeld 13 unwell niet in orde 14 to sympathize sympathiseren, begrip tonen 15 round here hier 16 columnist columnist 17 agony aunt vrouw die lezersvragen beantwoordt 18 case geval 19 sympathy medeleven 20 convinced overtuigd 21 leather leer 22 wallet portemonnee 23 cash contant geld 24 racket racket 25 valuables kostbaarheden 26 choir practice koorrepetitie 27 pocket zak 28 (a pair of) trousers broek 29 changing room kleedkamer 30 lunchtime tussen de middag, etenstijd 31 suspicious verdacht 32 cleaner schoonmaker 33 caretaker conciërge 34 to fix repareren 35 broken kapot 36 radiator radiator 37 thief dief 38 counselling goede raad 39 tracksuit trainingspak 40 to distract afleiden Lesson 7 https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-engels-hoofdstuk-2-96512 Pagina 2 van 6
Nederlands 1 to manage erin slagen om 2 a couple of een paar 3 the other day onlangs, kort geleden 4 to rush rennen, vliegen 5 to be bored zich vervelen 6 sign teken 7 generous gul, royaal 8 to afford zich permitteren 9 bill rekening 10 contract abonnement 11 deal overeenkomst 12 to lose / lost / lost verliezen / verloor / verloren, kwijt raken / raakte kwijt / kwijt geraakt 13 drawer la 14 MP3 player MP3-speler 15 to search zoeken 16 locker kluisje 17 bench bank 18 as soon as zodra 19 missing zoek, weg 20lost property gevonden voorwerpen 21 trainers sportschoenen 22to turn draaien, omkeren 23upside down ondersteboven 24phone card telefoonkaart 25to report melden, aangeven 26notice mededeling, briefje 27central heating centrale verwarming 28pipe buis 29to fall / fell / fallenvallen / viel / gevallen 30fingerprint vingerafdruk 31 series serie 32to reach erbij kunnen, bereiken 33dusty stoffig 34gone weg, zoek 35straight recht, rechtstreeks 36thanks dank 37 crutch kruk 38pay-as-you-go prepaid 39theft diefstal Lesson 8 https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-engels-hoofdstuk-2-96512 Pagina 3 van 6
Nederlands 1 to launch lanceren, starten 2 to bother dwarszitten 3 amount hoeveelheid 4 constantly voortdurend, steeds 5 mood humeur, stemming 6 in particular vooral, in het bijzonder 7 to end up eindigen, terecht komen 8 to wipe afvegen, afnemen 9 checkout kassa 10 exact letterlijk 11 chest borst, borstkas 12 scooter scooter 13 everywhere overal 14 suddenly plotseling 15 to get rid of wegdoen, lozen 16 behaviour gedrag 17 to worry zorgen baren 18 factory fabriek 19 to close down dichtgaan 20 to roll in money bulken van het geld 21 tricky lastig 22 proof bewijs 23 owner eigenaar 24 embarrassed in verlegenheid, gegeneerd 25 grateful dankbaar 26 gay homoseksueel, vrolijk 27 to reckon denken 28 term term 29 share deel 30 rant scheldpartij, tirade 31 to be disloyal iemand afvallen 32 insult belediging Grammatica Present simple (tegenwoordige tijd) Vorm: In de present simple krijgt het werkwoord een s na he, she of it. Je gebruikt de present simple als iets vaak, regelmatige, altijd gebeurt. Meestal staat er een woord als Gebruik: always, usually, often in de zin. Bij vragen en ontkenningen gebruik je do / does en don t / doesn t. Past simple (verleden tijd) https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-engels-hoofdstuk-2-96512 Pagina 4 van 6
Vorm: Bij regelmatige werkwoorden eindigt de past simple op ed. Onregelmatige werkwoorden hebben een eigen vorm voor de past simple. In vragende en ontkennende zinnen gebruik je did of didn t + hele werkwoord. Je gebruikt de past simple als iets in het verleden gebeurd is en het is wel belangrijk wanneer. Vaak staat Gebruik: er een tijdsbepaling in de zin. Present perfect (voltooid tegenwoordige tijd) Vorm: Have of has + voltooid deelwoord. 1. Wanneer iets is gebeurd en het is niet belangrijk wanneer. Gebruik: 2. Wanneer iets in het verleden begonnen is en het gaat nu nog door. Er staat vaak een bepaling in de zin die met for of since begint. Present simple ßà present perfect Je gebruikt de present simple als iets vaak, regelmatig, altijd gebeurt. Meestal staat er een woord als always, usually, often in de zin. Je gebruikt de present perfect (onder andere) wanneer iets in het verleden begonnen is en het gaat nu nog door. Er staat vaak een bepaling in de zin die met for of since begint. Past simple ßà present perfect Je gebruikt de past simple wanneer je wilt zeggen wanneer iets gebeurde. Meestal staat er een tijdsbepaling in de zin. Je gebruikt de present perfect (onder andere) wanneer iets is gebeurd en het is niet belangrijk wanneer. Present, past and future Present simple: Altijd, nooit, regelmatig Present continuous:nu bezig / aan de gang Past simple: Past continuous: Present perfect: Future: Toen gebeurd Toen bezig / aan de gang Is gebeurd; niet belangrijk wanneer toen begonnen, nu nog steeds zo. Zal vast wel gebeuren. Modale hulpwerkwoorden Must / must not / may / might / can / could / would / should + hele werkwoord Must Must not (mustn t) May Might Can / can t Could / couldn t Would / wouldn t Should / shouldn t Wel moeten (logische conclusive) Moet(en) (verplicht) Mag niet / mogen niet misschien, mag / mogen (heel) misschien (niet) kunnen (in staat zijn) (niet) mogen (toestemming) (niet) kunnen (in staat zijn) Zou (niet) mogen (toestemming) Zou (niet) kunnen (mogelijkheid) Zou(den) Zou(den) niet Zou(den) eigenlijk moeten Zou(den) eigenlijk niet moeten https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-engels-hoofdstuk-2-96512 Pagina 5 van 6
Betrekkelijke voornaamwoorden (who / whose / which / that / Ø) Who: Personen Whose: Personen en dingen ( wiens, waarvan ) Which: Dingen That: Vaak kun je who of which vervangen door that. Maar na een komma gebruik je meestal wel who of which: Ø: Je mag who, which, that weglaten als het géén onderwerp is. Maar je mag who, which of that niet weglaten als het wél onderwerp is. https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-engels-hoofdstuk-2-96512 Pagina 6 van 6