Thema In en om het huis



Vergelijkbare documenten
VERLENGEN KOPEN RUILEN BETALEN

Thema In en om het huis

Thema Informatie vragen bij een instelling

Thema Informatie vragen bij een instelling

Lesbrief 14. Naar personeelszaken.

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 6. Het sollicitatiegesprek Antwoord geven op vragen

Lesbrief 35. AOW aanvragen.

Thema Nederlandse cultuur en gewoontes

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 8. Praten en bellen over een baantje

Thema Op zoek naar werk

Thema Op zoek naar werk

Thema Op het werk. Demet TV. Lesbrief 8. De eerste werkdag

Thema Kinderen en school

Thema Op het werk. Lesbrief 16. Herhaling thema.

Thema Informatie vragen bij een instelling

Thema In en om het huis.

Thema Op het werk. Lesbrief 13. Hoe werkt de machine?

Thema In en om het huis

Thema Op het werk. Lesbrief 14. Opdrachten

Les 3. Familie, vrienden en buurtgenoten

Thema Op zoek naar werk. Les 9. Het sollicitatiegesprek Antwoord geven op vragen

Thema Op zoek naar werk. Demet TV. Lesbrief 7. Het sollicitatiegesprek Afspraken maken

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 10. Het sollicitatiegesprek Afspraken maken

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. Naar het ziekenhuis.

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 5. Werk vragen in een winkel

Thema Informatie vragen bij een instelling

Thema Informatie vragen bij een instelling

Opstartlessen. Les 1. Kennismaken

Les 35. Een nieuw paspoort

Les 33. Zwangerschap

Thema Op zoek naar werk

Thema Gezondheid. Lesbrief 33. In gesprek met de leerkracht.

Thema Informatie vragen bij een instelling

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 9. Het sollicitatiegesprek Antwoord geven op vragen

Thema Op het werk. Lesbrief 13. Hoe werkt de machine?

Thema Op zoek naar werk

Les 2. Naar het ziekenhuis.

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. De wachtkamer

Les 4. Naar de apotheek.

Beginnerslessen. Lesbrief 42. Het inburgeringsexamen

Thema In en om het huis

Thema Op zoek naar werk. Les 7. Naar het uitzendbureau.

Thema Op het werk. Lesbrief 15. Vrij vragen

Thema Kinderen en school. Demet TV. Lesbrief 9. De kinderopvang

Thema Op zoek naar werk

Thema Gezondheid. Lesbrief 5. De tandarts

Thema Op het werk. Lesbrief 15. Het functioneringsgesprek.

Thema Op het werk. Lesbrief 12. In de pauze.

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. De wachtkamer

Thema Op het werk. Lesbrief 12. De eerste werkdag

U leert in deze les "toestemming vragen". Toestemming vragen is vragen of u iets mag doen.

Thema Op het werk. Les 16. Herhaling thema. Wat leert u in deze les? Veel succes!

Thema Kinderen en school

Thema In en om het huis

Spreken. Les 4: Wat zeg je? In een kledingzaak OPDRACHTKAART.

Thema Op het werk. Les14. Opdrachten

Thema Kinderen en school. Lesbrief 19. Samen naar de bibliotheek

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 7. Werk vragen in een winkel

Les 1. Bij de huisarts

Thema Informatie vragen bij een instelling

Thema Gezondheid. Lesbrief 5. De tandarts

Lesbrief 37. Aangifte doen bij politie

Thema Op zoek naar werk. Les 10. Het sollicitatiegesprek Afspraken maken

Thema Gezondheid. Lesbrief 1. Een afspraak maken

Les 5. In het ziekenhuis.

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. De huisarts

Thema Op zoek naar werk

Thema Gezondheid. Lesbrief 3. De huisarts

Thema Gezondheid. Les 34. Een afspraak bij de GGD.

Thema In en om het huis

Thema Gezondheid. Les 5. De tandarts

Thema Op het werk. Les 13. Hoe werkt de machine?

Herhalingsles van het thema Op zoek naar werk

Thema Gezondheid. Lesbrief 1. Een afspraak maken

Actielessen. Les 5. Feest in de buurt! Wat leert u in deze les? Veel succes!

Actielessen. Lesbrief 3. Leren in de bibliotheek. Wat leert u in deze les? Veel succes!

Lesbrief 6. Gezondheid

Thema Kinderen en school

Thema Op zoek naar werk

Lesbrief 1. Bij de huisarts

Thema Gezondheid. Les 3. De huisarts

Pluslessen. Les 42. Contact met elkaar. Wat leert u in deze les? Succes! 0 Een praatje beginnen met onbekenden.

Les 34. Meedoen in het verpleeghuis

Thema Op het werk. Les 12. De eerste werkdag

Herhalingsles van het thema Op zoek naar werk

Thema Op het werk. Les 15. Vrij vragen

Thema Gezondheid. Lesbrief 3. Bij de specialist.

afgeven de kleur gaat in de Dit rode overhemd moet je apart wassen, want het g a. andere kleren zitten

Thema Gezondheid. Lesbrief 3. Bij de specialist.

Opstartlessen. Les 2. Wonen. Wat leert u in deze les? Veel succes! Een gesprek voeren over wonen. Zeggen hoe u woont.

Thema Kinderen en school. Lesbrief 19. Samen naar de bibliotheek

Lesbrief 41. Verhuizen

Actielessen. Lesbrief 4. Samen op pad. Wat leert u in deze les? Veel succes!

Thema Kinderen en school. Lesbrief 20. Op het schoolplein

Lesbrief 3. De fysiotherapeut.

Lesbrief 38. Aangifte doen van geboorte

Thema Op het werk. Lesbrief 16. Herhaling thema

Lesbrief 40. Een nieuwe woning zoeken

Lesbrief 4. Naar de apotheek.

Hoofdstuk 6 Extra spreekopdrachten 1 tot en met 6

Transcriptie:

http://www.edusom.nl Thema In en om het huis Lesbrief 25. Een jurk ruilen. Wat leert u in deze les? Wat u kunt zeggen als u een jurk gaat ruilen. Verleden tijd gebruiken. Vragen stellen. Veel succes! Deze les is ontwikkeld in opdracht van: Gemeente Den Haag en Gemeente Amsterdam

HET GESPREK Opdracht 1. Lees het gesprek. U kunt het gesprek ook beluisteren via de website. HET GESPREK DEEL 1. Tuma en Joke zijn nog in de stad. Joke wil naar een andere winkel. Ga je nog even mee naar V & D? Tuma: Ja hoor, wat moet je daar doen? Ik wil even iets ruilen. Ik heb een paar weken geleden een jurk gekocht, voor dat feestje, weet je wel. Tuma: O, voor dat feest van je broer, van vorige week? Ja, ik had die jurk speciaal voor dat feest gekocht. En toen ik hem vorige week voor het eerst aan deed, nou, toen was de rits kapot. Tuma: Jeetje, dat is ook wat! Ja, want toen kon ik hem dus niet aantrekken. En toen moest ik iets anders aan doen. Tuma: Wat vervelend, zeg! Ja, dat kun je wel zeggen. Joke praat met een medewerker Medewerker1: Medewerker1: Goedemiddag, ik wil iets ruilen. Dan moet u bij de Klantenservice zijn. Waar is dat precies? Op de 2e verdieping. Oké, bedankt. Medewerker2: Medewerker2: Medewerker2: Medewerker2: Hallo, ik wil deze jurk graag ruilen. De rits is kapot. Ja, ik zie het. Heeft u de bon nog? Ja hoor, alstublieft. Eens even kijken,, U heeft deze jurk op 18 augustus gekocht en vandaag is het, eh, 10 september. Dat is ruim 3 weken geleden! Ja, dat klopt Maar u moet binnen 14 dagen ruilen, kijk maar, dat staat ook op de bon. Ja, dat weet ik. Maar ik heb de jurk speciaal voor En het prijskaartje zit ook niet meer aan de jurk. Ja, inderdaad. 2

DE WOORDEN Opdracht 2. Lees de woorden. Zoek deze woorden op in het gesprek op pagina 2. Zet er een streep onder. U kunt de woorden ook beluisteren via de les op internet. Speciaal Iets wat speciaal is, lijkt niet op iets anders. Het is niet gewoon. Voorbeeld: Deze cursus op de radio is speciaal voor Somaliërs en Ghanezen. De rits Met de rits van een jas kun je de jas dichtmaken. Voorbeeld: De rits van mijn tas is stuk. Nu kan mijn tas niet dicht. De bon Een bon is een stukje papier. Er staat op wat je voor iets betaald hebt. Voorbeeld: Ik bewaar altijd de bon als ik boodschappen heb gedaan. Dan weet ik hoeveel geld ik heb uitgegeven. Binnen twee weken Voorbeeld: U mag deze jas binnen twee weken ruilen. Daarna mag het niet meer. Het prijskaartje Een prijskaartje is een stukje papier waarop staat hoeveel iets kost. Voorbeeld: Deze tas kost 25 euro. Dat staat op het prijskaartje. Tip woorden leren Leer een woord in een zin. Dan kunt u de woorden makkelijker gebruiken. 3

VRAGEN BIJ HET GESPREK Opdracht 3. Is de zin goed of fout? Zet een kruisje. 1. Joke wil iets ruilen bij de V&D. Goed Fout 2. Tuma zag dat de rits van de jurk kapot was. 3. Joke kan haar jurk ruilen bij de kassa. 4. Joke wil de jurk ruilen omdat hij niet mooi is. 5. Het prijskaartje zit niet meer aan de jurk. Bekijk de antwoorden op p. 21. 4

HET GESPREK Opdracht 4. Lees het gesprek. U kunt het gesprek ook beluisteren via de website. HET GESPREK DEEL 2 Het gesprek in de winkel gaat verder. Medewerker2: Medewerker2: Tuma: Medewerker2: Tuma: Medewerker2: Tuma: Tuma: Medewerker2: Tuma: Het spijt me, dan kunnen we niet ruilen. Maar mag ik het even uitleggen? Ik heb die jurk namelijk speciaal voor een feestje gekocht. En dat feestje was dus afgelopen zaterdag. Toen heb ik natuurlijk het prijskaartje van de jurk gehaald en hem voor het eerst aangetrokken. En toen pas merkte ik dat die rits niet in orde was. En daarom kom ik nu pas terug met die jurk. Begrijpt u? Ja, ik begrijp het, maar het spijt me. Ik kan niets voor u doen. Ruilen kan alleen binnen 14 dagen en het prijskaartje moet er nog bij zijn. Regels zijn nou eenmaal regels. Nou ja, zeg, dat vind ik echt belachelijk! Maar meneer, ze heeft die jurk speciaal voor een feest gekocht en daarom Ja, dat kan iedereen wel zeggen. Maar het is echt waar! Nou ja.goed dan, ik zal even gaan overleggen, een ogenblikje alstublieft. Misschien krijg je toch wel je geld terug. Nou, ik geloof er niets van, wat een akelige man, zeg! Wacht nou maar even, wie weet. Dames, ik heb het even overlegd. En voor deze ene keer maken we een uitzondering. U kunt kijken of er misschien een andere jurk hangt die u mooi vindt, voor hetzelfde bedrag natuurlijk. En anders krijgt u een tegoedbon. We kunnen helaas u het geld niet teruggeven. Nou, dit is toch ook fijn, vind je niet, Joke? Mm. 5

DE WOORDEN Opdracht 5. Lees de woorden. Zoek deze woorden op in het gesprek op pagina 5. Zet er een streep onder. Tip: U kunt de woorden ook beluisteren via de les op internet. De regel Een regel is een afspraak tussen mensen over wat wel en niet mag. Een regel is bijvoorbeeld: je mag niet fietsen op de stoep. Voorbeeld: Je mag in deze winkel alleen iets ruilen met een bon. Dat is de regel. De tegoedbon Een tegoedbon is een stukje papier waarop staat dat u iets anders in de winkel mag kopen. Voorbeeld: U krijgt geen geld terug, maar u krijgt een tegoedbon. Dan kunt u iets anders kopen in onze winkel. De uitzondering Een uitzondering is iets dat anders is dan normaal. Voorbeeld: Vandaag was ik te laat op mijn werk. Maar dat is een uitzondering, meestal ben ik op tijd. 6

VRAGEN BIJ HET GESPREK Opdracht 6. Is de zin goed of fout? Zet een kruisje. 1. De medewerker wil de jurk eerst niet ruilen. Goed Fout 2. Joke had de jurk gekocht voor Tuma. 3. Tuma probeert Joke te helpen. 4. De medewerker gaat even overleggen. 5. Joke krijgt haar geld terug. Bekijk de antwoorden op p. 21. 7

HET GESPREK Opdracht 7. Lees het gesprek. U kunt het gesprek ook beluisteren via de website. HET GESPREK DEEL 3. Joke en Tuma lopen de winkel uit. Tuma: Tuma: Jee, hier ben ik echt blij mee! Ja, het is een hartstikke leuke jurk! ja, hè en die kleur Ja, prachtig. Ja, ik vond die andere toch al niet zo mooi! Deze staat me echt veel beter! En die andere jurk paste me eigenlijk ook niet zo goed. DE WOORDEN Opdracht 8. Lees de woorden. Zoek deze woorden op in het gesprek op pagina 8. Zet er een streep onder. Tip: U kunt de woorden ook beluisteren via de les op internet. Het staat je goed Als een jurk je goed staat, dan zie je er leuk uit als je die jurk aan hebt. Voorbeeld: Wat een leuke jas heb je aan! Hij staat je heel goed. Passen Als je een jas past, dan trek je de jas aan en kijk je of hij goed zit. Voorbeeld: Ik ga die jurk even passen. Dan kan ik zien of hij niet te groot of te klein is. 8

VRAGEN BIJ HET GESPREK Opdracht 9. Klopt dat? Schrijf op Ja, dat klopt of Nee, dat klopt niet. 1. Als je een broek hebt gekocht en de rits is na twee dagen stuk, dan mag je de broek ruilen. Klopt dat? 2. Als je iets wilt ruilen, dan moet je naar de Klantenservice. Klopt dat? 3. Als je iets gaat ruilen, dan moet je de kassabon meenemen. Klopt dat? 4. Als je iets gaat ruilen, dan moet je dat altijd de volgende dag doen. Klopt dat? 5. Als je kleding gaat ruilen, dan moet het prijskaartje nog aan de kleren zitten. Klopt dat? 6. Als je iets gaat ruilen, dan krijg je altijd je geld terug. Klopt dat? Bekijk de antwoorden op p. 21. 9

Samenvatting Schrijf in vijf zinnen op waar het gesprek over gaat. Let op: schrijf dus alleen het belangrijkste op! 1 2 3 4 5 Bekijk de antwoorden op p. 21. 10

GRAMMATICA Opdracht 10. Verleden tijd. Je kunt praten over NU, over VANDAAG. Bijvoorbeeld: Ik woon nu in Den Haag. Je kunt ook praten over het VERLEDEN: gisteren, vorige week, drie jaar geleden. Bijvoorbeeld: Vroeger woonde ik in Accra. Kijk naar het voorbeeld. Voorbeeld: - Ik heb een hele leuke baan. Twee jaar geleden had ik een hele leuke baan. - Ik ben ziek. Vorige week was ik ziek. Nu zelf. Maak een zin in het verleden. 1. Ik luister. Vorige week 2. Ik ruil een trui. Gisteren 3. Mijn dochter leert Spaans. Een paar jaar geleden 4. De wasmachine is in de aanbieding. Laatst 5. Mijn dochter is op schoolreisje. Vorige maand 6. De man in de garage keurt de auto. Afgelopen week 7. Ik probeer je te helpen. Vorig jaar 8. Ik leer een heleboel Nederlandse woorden. Het afgelopen jaar 11

SPREKEN Bekijk de antwoorden op p. 22. Opdracht 11. Beleefd vragen stellen. Je kunt een vraag beleefder maken door er een woordje bij te zeggen. Woorden die een vraag beleefd maken zijn: misschien, zou, soms, even. Voorbeeld: - Mag ik deze jurk ruilen? - Mag ik deze jurk misschien ruilen? 1. Mag ik de kassabon? U kunt ook zeggen: - Mag ik misschien even de kassabon? - Zou ik de kassabon mogen hebben? 2. Mag ik wat vragen? U kunt ook zeggen: - Mag ik misschien even wat vragen? - Zou ik even wat mogen vragen? 3. Kan ik mijn rekening over twee maanden betalen? U kunt ook zeggen: - Zou ik mijn rekening over twee maanden kunnen betalen? - Kan ik mijn rekening misschien over twee maanden betalen? 4. Kan ik deze jurk passen? U kunt ook zeggen: - Zou ik deze jurk mogen passen? - Kan ik deze jurk misschien even passen? 5. Kunt u mij een folder met tips opsturen? U kunt ook zeggen: - Kunt u mij misschien een folder met tips opsturen? - Zou u mij een folder met tips kunnen opsturen? 6. Mag ik wat vragen over mijn belastingaanslag? U kunt ook zeggen: - Mag ik misschien wat vragen over mijn belastingaanslag? - Zou ik wat mogen vragen over mijn belastingaanslag? 7. Mag ik je storen? - Mag ik je even storen? - Zou ik je even mogen storen? 8. Weet u waar ik mijn rijbewijs kan verlengen? U kunt ook zeggen: - Weet u soms waar ik mijn rijbewijs kan verlengen? - Weet u misschien waar ik mijn rijbewijs kan verlengen? 12

SCHRIJVEN Opdracht 12. Wat hoort waarbij? Trek lijntjes tussen de woorden en het plaatje. Jurk Prijskaartje Rits Bekijk de antwoorden op p. 22. 13

DE WOORDEN Opdracht 13. Ruilen. Soms heeft u iets gekocht dat u later wilt ruilen. In de meeste winkels zijn er regels voor het ruilen. Lees de regels van de Winkel van Sinkel. DE WINKEL VAN SINKEL 1. Ruilen kan alleen met een bon. 2. Ruilen kan alleen in het filiaal waar de kleding gekocht is. 3. Ruilen kan alleen binnen 4 weken. 4. Bij ruilen wordt geen geld teruggegeven. De klant kan een tegoedbon ontvangen die geldig is in onze winkel. 5. Kleding die beschadigd is door de klant zal niet worden teruggenomen. 6. Kleding in de uitverkoop of in de aanbieding kan niet worden geruild. Goed of fout? Kijk naar het voorbeeld. Voorbeeld: De winkel heet De winkel van Sinkel. Goed / Fout. 1. Ruilen kan ook zonder een bon. Goed / Fout 2. In een andere Winkel van Sinkel kunt u de kleding ook ruilen. Goed / Fout 3. Ruilen kan alleen als u binnen vier weken langs komt. Goed / Fout 4. Als u iets wilt ruilen dan krijgt u uw geld terug. Goed / Fout 5. Kleding die u heeft gekocht maar al kapot was, kunt u ruilen. Goed / Fout 6. Kleding die u in de uitverkoop gekocht heeft kunt u niet ruilen. Goed / Fout Bekijk de antwoorden op p. 22. 14

DE WOORDEN Opdracht 14. Ruilen. U heeft iets gekocht via internet en u wilt het ruilen. Bij de Winkel van Sinkel kunt u dan een formulier invullen. Lees het verhaal. Uw naam is Ayaan Osman en u bent 34 jaar. U heeft vorige week samen met uw zus een leuke trui gekocht via internet bij de Winkel van Sinkel. U had de trui speciaal gekocht voor uw vakantie. U heeft de trui besteld en uw ordernummer was 5251. Na drie dagen werd de trui bij u thuis bezorgd op de Postjesweg 342 in Amsterdam. U ging de trui gelijk passen. De trui was alleen veel te groot. U had de verkeerde maat besteld. Daarom wilt u de trui nu ruilen en een nieuwe trui kopen in een kleinere maat. U wilt de trui hebben in maat S en uw zus zegt dat u dat niet moet vergeten op het formulier te schrijven bij toelichting. Vul nu het formulier in. Ruilen / Retour formulier Naam: Adres: Ordernummer:.. Reden van ruilen / retour:. Indien van toepassing: Ruilen voor een andere kleur Ruilen voor een andere maat Ruilen voor een ander kledingstuk Toelichting:... Bekijk de antwoorden op p. 23. 15

SPREKEN Spreek samen! Doe samen met uw Taalvriend de spreekopdrachten. Lees samen. De een leest A, de ander B. Opdracht 16. Lees samen met uw taalvriend: A Wat zie je er leuk uit! Wat zie je er leuk uit! B Vind je? Dank je! Vind je? Dank je! A Die jas staat je goed! Die jas staat je goed! B En hoe vind je mijn hoed? En hoe vind je mijn hoed? A Staat je leuk! Is hij nieuw? Staat je leuk! Is hij nieuw? B Hij was in de uitverkoop. Hij was in de uitverkoop. A Die kleur staat je goed. Die kleur staat je goed. B Vind je dat echt? Vind je dat echt? A A Ja, echt! Heel mooi! Ja, echt! Heel mooi! Ik vind er niks aan! Ik vind er niks aan! B O nee, wat dan? O nee, wat dan? 16

A Ik vind hem te warm, te dik en te donker. Ik vind hem te warm, te dik en te donker. Misschien is het wat voor jou? Misschien is het wat voor jou? B Voor mij? Ga weg! Voor mij? Ga weg! A Het is echt jouw kleur! Het is echt jouw kleur! Zet hem ns op Zet hem ns op B Wat vreselijk! Geen gezicht! Wat vreselijk! Geen gezicht!?? VRAAG VAN DE LES?? Wat is een tegoedbon? 17

LEZEN Opdracht 17. Lees. DE INFORMATIE. Iets ruilen. Soms kun je veel spijt hebben van iets dat je hebt gekocht. Je hebt bijvoorbeeld een broek gekocht, maar de broek staat toch niet zo leuk als in de winkel. Of als de nieuwe tafel die je gekocht hebt toch niet bij de andere meubels staat. Als je spijt hebt van een aankoop, dan mag je die meestal ruilen. Ruilen moet altijd binnen een bepaalde tijd. Meestal moet je binnen een of twee weken terug naar de winkel met de kassabon. Bij kleding moet het prijskaartje er nog aan zitten. Je kunt het artikel dan ruilen tegen een ander artikel of je krijgt je geld terug. Sommige winkels geven een tegoedbon. Dan kun je iets anders in de winkel kopen voor hetzelfde bedrag. Bij grote winkels mag je bijna altijd iets ruilen. Bij kleine winkels en op de markt, moet je het altijd even van tevoren vragen. Want een bedrijf is dat niet verplicht. Eigenlijk is het zo dat gekocht = gekocht. Maar vaak staat op de kassabon dat je wel iets mag ruilen. Als je een groot artikel koopt, bijvoorbeeld een wasmachine, dan kun je in de leveringsvoorwaarden lezen hoe lang je het apparaat mag ruilen. In die leveringsvoorwaarden staan verschillende dingen, bijvoorbeeld dat als je een tv bestelt dat hij binnen 3 maanden geleverd moet worden. Of dat een wasmachine binnen 2 maanden betaald moet zijn. Of dat je een jaar garantie hebt op een tv. Weet je niet zeker wat de leveringsvoorwaarden zijn en of je een artikel mag ruilen? Vraag het dan van tevoren. Bij veel artikelen kun je aan de buitenkant niet zien of ze goed zijn. Soms blijkt iets pas niet goed te zijn, nadat je het een paar keer hebt gebruikt. Daarom krijg je garantie op bepaalde artikelen. Je koopt bijvoorbeeld een nieuwe wasmachine, met een jaar garantie. Als de wasmachine binnen een jaar kapot gaat, dan moet de winkel de wasmachine gratis repareren. Als de wasmachine niet meer gemaakt kan worden, dan heb je recht op een nieuwe wasmachine. 18

TIP VAN DE WEEK 1 Als u iets in een winkel wilt ruilen, zeg dan: Ik wil deze broek graag ruilen, want de rits is kapot. Mag ik dit boek ruilen? Ik heb het al. Zou ik deze trui mogen ruilen? Kan ik mijn geld terugkrijgen of krijg ik een tegoedbon? Mag ik deze lamp misschien ruilen? Ik vind hem niet mooi. Waar kan ik dit ruilen? TIP VAN DE WEEK 1 Kleren kopen? Bekijk de aanbiedingen! Als u kleren moet kopen voor uw kinderen of voor u zelf, bekijk dan de reclamefolders uit de brievenbus. Kijk naar de aanbiedingen. In sommige winkels is de kleding heel voordelig! Lees de folders goed. Bekijk de kleding. Kent u alle woorden in de folder? Leer de woorden. PRAKTIJK Opdracht 18. Kijk in de praktijk. PRAKTIJKOPDRACHT INFORMATIE VRAGEN IN EEN WINKEL Als u de komende week iets koopt in een winkel, vraag dan wat u moet doen als u het wilt ruilen, bijvoorbeeld als u een trui koopt of een cd. Bijvoorbeeld: Mag ik dit ruilen? Binnen hoeveel dagen moet ik het ruilen? Krijg je geld terug of een tegoedbon? Moet je een kassabon bij je hebben? Bedenk van tevoren wat u wilt vragen aan de verkoper. Praat duidelijk en rustig. Vraag uitleg als u iets niet goed begrijpt. Onthoud de informatie. 19

HOE GAAT HET? Opdracht 19. Kent u de woorden? Kruis aan. Speciaal De rits De bon Binnen twee weken Het prijskaartje De regel De tegoedbon De uitzondering Het staat je goed Passen Opdracht 20. Kunt u het in het Nederlands? Deze les ging over een jurk ruilen. U heeft geleerd wat u kunt zeggen als u uw jurk wilt ruilen en om beleefd vragen te stellen. Ook heeft u geleerd hoe u iets kunt zegen in de verleden tijd. En u? Kunt u beleefd iets vragen en de verleden tijd gebruiken? En weet u wat u moet zeggen als u een jurk gaat ruilen? Kunt u dat nu goed? Of een beetje? Of nog niet zo goed? Schrijf het op. Zet een kruisje. Goed Gaat wel Niet zo goed... Ik kan een jurk ruilen en weet wat ik moet zeggen. Ik kan beleefd vragen stellen. Ik kan de verleden tijd gebruiken. 20

ANTWOORDBLAD Opdracht 3. 1. Goed, Joke wil iets ruilen bij de V&D. 2. Fout, Joke zag dat de rits kapot was. 3. Fout, bij de klantenservice kan Joke haar jurk ruilen. 4. Fout, Joke wil de jurk ruilen omdat de rits kapot is. 5. Goed, het prijskaartje zit niet meer aan de jurk. Opdracht 6. 1. Goed, de medewerker wil de jurk eerst niet ruilen. 2. Fout, Joke had de jurk speciaal gekocht voor een feestje. 3. Goed, Tuma probeert Joke te helpen. 4. Goed, de medewerker gaat even overleggen. 5. Fout, Joke krijgt een tegoedbon. Opdracht 9. 1. Ja, dat klopt. Als iets al snel kapot is, dan mag u het ruilen. 2. Ja, dat klopt. In een grote winkel moet je naar de Klantenservice gaan. In een kleine winkel kun je gewoon naar de kassa gaan. 3. Ja, dat klopt. Je moet altijd de bon meenemen. 4. Nee, dat klopt niet. Je hebt meestal wel iets langer de tijd om iets te ruilen. Vaak staat op de kassabon hoe lang. Het verschilt per winkel. 5. Ja, dat klopt. Het prijskaartje moet nog aan de kleren zitten. 6. Nee, dat klopt niet. Soms krijg je je geld terug en soms krijg je een tegoedbon. Samenvatting Let op! Dit is een samenvatting van het gesprek, hierin staan de belangrijkste dingen uit het gesprek. Uw vijf zinnen kunnen anders zijn! Joke, de buurvrouw van Muna, heeft een paar weken geleden een jurk gekocht voor een feest. Toen ze de jurk vorige week voor het eerst aandeed, bleek dat de rits kapot was. Nu wil ze de jurk ruilen. Ze gaat samen met Muna naar de Klantenservice van de winkel. Ze vertelt dat ze de jurk wil ruilen omdat de rits stuk is. De man van de Klantenservice vraagt of ze de kassabon nog heeft. Joke heeft die bon goed bewaard en geeft hem aan de man. De man zegt dat de jurk een paar weken geleden gekocht is en dat Joke de jurk binnen 2 weken had moeten ruilen. En het prijskaartje zit ook niet meer aan de jurk. Joke legt uit hoe het komt dat ze nu pas de jurk komt ruilen en waarom het prijskaartje er niet meer aan zit. De man zegt dat hij niets voor haar kan doen, want je moet binnen 2 weken ruilen. Dat is de regel. Joke wordt een beetje boos, maar Muna legt het nog een keer uit. Daarna gaat de man van de Klantenservice het probleem met iemand overleggen. Als hij terug komt heeft hij goed nieuws. Joke mag een andere jurk voor hetzelfde bedrag uitkiezen of ze kan een tegoedbon krijgen. Hij kan haar niet haar geld teruggeven. Joke kiest een andere jurk uit en is daar heel blij mee. 21

Opdracht 10. 1. luisterde ik. 2. ruilde ik een trui. 3. leerde mijn dochter Spaans. 4. was de wasmachine in de aanbieding. 5. was mijn dochter op schoolreisje. 6. werd mijn auto gekeurd. 7. probeerde ik je te helpen. 8. leerde ik een heleboel Nederlandse woorden. Opdracht 12. Jurk Prijskaartje Rits Opdracht 13. 1. Fout 2. Fout 3. Goed 4. Fout 5. Goed 6. Goed 22

Opdracht 14. Ruilen / Retour formulier Naam: Ayaan Osman Adres: Postjesweg 342, Amsterdam Ordernummer: 5251 Reden van ruilen / retour: De trui is te groot of De maat is niet goed. Indien van toepassing: Ruilen voor een andere kleur Ruilen voor een andere maat Ruilen voor een ander kledingstuk Toelichting: Ik wil de trui graag ruilen voor een kleinere maat. Graag wil ik een trui in maat S terug. Vraag van de les: Een tegoedbon is een stuk papier waarop een bedrag staat, bijvoorbeeld 20 euro. Voor dat bedrag kunt u iets in de winkel kopen. Als u iets gaat ruilen in een winkel, dan mag u iets nieuws uitzoeken. Als u niets nieuws kan vinden, dan krijgt u een tegoedbon voor hetzelfde bedrag. Met de tegoedbon kunt u dan een andere keer iets in de winkel kopen. 23

Hoe leer je Nederlands? Door veel te oefenen in de praktijk. Door de lessen van Edusom te volgen op radio, tv en internet. Door met deze lesbrieven te werken. En met Station Nederlands. Kijk ook eens op Leef & Leer. En op Oefenen.nl. Daar vindt u programma s over taal, maar ook over rekenen, gezondheid en nog veel meer. Zoek een taalvriend om spreken en schrijven te oefenen. Een taalvriend is iemand die goed Nederlands spreekt. Een vriend. Of misschien iemand van uw werk. Of uw buurman. Het is handig als u een taalvriend heeft om samen de oefeningen mee te doen En zoek een taalcursus om nog meer te leren. U kunt ook naar het Taalspreekuur van de OBA gaan. Veel leerplezier! Kijk naar films van ETV Op de website ETV.nl vindt u films die gaan over dingen kopen: http://www.etv.nl/index.cfm?act=programma.speel&flm=&pid=33&aid=396 Ook vindt u films die gaan over rekeningen en geld. http://www.etv.nl/index.cfm?act=programma.speel&flm=&pid=6&aid=314 24

Opdracht 1. Bekijk de film van het programma Taalklas op: http://www.etv.nl/index.cfm?act=programma.speel&flm=&pid=6&aid=314 Opdracht 2. Beantwoord de vragen. 1. Waarom geeft de verkoopster Maya haar geld niet terug?. 2. Maya ziet een mooie rok, wat vraagt Maya aan de verkoopster over de rok?... 3. Wat moet u meenemen als u iets wilt ruilen?. Opdracht 3. Doe mee met de oefening. Bruin hoort bij plaatje 1 / plaatje 2 / plaatje 3. De maat hoort bij plaatje 1 / plaatje 2 / plaatje 3. Oranje hoort bij plaatje 1 / plaatje 2 / plaatje 3. De rok hoort bij plaatje 1 / plaatje 2 / plaatje 3. Ruilen hoort bij plaatje 1 / plaatje 2 / plaatje 3. Groen hoort bij plaatje 1 / plaatje 2 / plaatje 3. Passen hoort bij plaatje 1 / plaatje 2 / plaatje 3. Het T-shirt hoort bij plaatje 1 / plaatje 2 / plaatje 3. Zwart hoort bij plaatje 1 / plaatje 2 / plaatje 3. De broek hoort bij plaatje 1 / plaatje 2 / plaatje 3. 25

Opdracht 4. De trui is te groot hoort bij plaatje 1 / plaatje 2 / plaatje 3. Mag ik de trui ruilen? hoort bij plaatje 1 / plaatje 2 / plaatje 3. Heeft u de bon? hoort bij plaatje 1 / plaatje 2 / plaatje 3. Kan ik de groene rok ruilen? hoort bij plaatje 1 / plaatje 2 / plaatje 3. Kan ik de trui terugbrengen? hoort bij plaatje 1 / plaatje 2 / plaatje 3. Bekijk nu de rest van de film. En doe mee met de oefeningen! 26

ANTWOORDEN EXTRA OEFENEN Opdracht 2. 1. Waarom geeft de verkoopster Maya haar geld niet terug? Maya heeft de bon niet bij zich. 2. Maya ziet een mooie rok, wat vraagt Maya aan de verkoopster over de rok? - Van welke stof is de rok gemaakt? - Kan ik de rok in de wasmachine doen? - Weet u misschien hoe duur de rok is? 3.Wat moet u meenemen als u iets wilt ruilen? De bon Opdracht 3. Bruin hoort bij plaatje 3 De maat hoort bij plaatje 1 Oranje hoort bij plaatje 2 De rok hoort bij plaatje 1 Ruilen hoort bij plaatje 2 Groen hoort bij plaatje 1 Passen hoort bij plaatje 3 Het T-shirt hoort bij plaatje 2 Zwart hoort bij plaatje 1 De broek hoort bij plaatje 3 Opdracht 4. De trui is te groot hoort bij plaatje 1 Mag ik de trui ruilen? hoort bij plaatje 3 Heeft u de bon? hoort bij plaatje 1 Kan ik de groene rok ruilen? hoort bij plaatje 1 Kan ik de trui terugbrengen? hoort bij plaatje 2 27