Kopieerbladen. afdeling 4. Inleiding. trente-deux



Vergelijkbare documenten
U21 mezelf en anderen voorstellen. Ik heet Ric. / M n naam is Verdonk. Wat is je voornaam? M n voornaam is Luc. Ziehier m n vriend. Hij heet Yvon.

Talenquest Frans 2thv: Grammatica

basiszinnen spreekvaardigheid

Aantekening Frans les pronoms personnels

6,6. Begrippenlijst door Jessy 1095 woorden 25 juni keer beoordeeld. Grandes Lignes Phrases Clés. Hoofdstuk 1. Ça va? = Hoe gaat het?

Kopieerbladen. afdeling 4. Inleiding. trente-deux

Taalregels. Praten, hebben, zijn, gaan, De werkwoorden

Kopieerbladen. afdeling 4. Inleiding. trente-trois 33

l'argent Donne. L'argent! pris J'ai pris mon suppositoire. Dépêche-toi! sûr - T'es sûr? Je connais quelqu'un qui peut. Merci Merci. Au revoir.

Wie helpt? Weet je het nog? Luister en kies de juiste foto. Datum:... Klas:... Naam:... Voornaam:...

J aimerais savoir. Que je suis content! Pourrais-tu parler plus lentement? Bouger me fait mal.

Exercice A Vocabulaire F-N I Vertaal de vetgedrukte woorden in het Nederlands. II Noteer het juiste woord en vertaal het in het Nederlands.

4 nummer 1 nummer 2 nummer 3

J' à Amersfoort, Lindenlaan 23.

VOCABULAIRE FRANCOFAN 1 MODULE 1 5. bonjour goeiedag voilà daarzo. salut hallo voici hierzo. oui ja aussi ook. non nee d accord ok.

Ik stel me voor VOCABULAIRE RAPPEL A RETENIR. domestique. Je suis en quatrième année. Ik zit in het vierde leerjaar. un cobaye, un cochon d Inde

Quel travail font tes parents? Ma mère travaille à la maison et mon père travaille dans une office. Welk

naam :.. nr. : klas :.. computer :..

LES CHIFFRES DE 1 À 40 (1STE GRAAD BSO)

III. L adjectif. III. L adjectif. 1. Accord de l adjectif 1.1 L adjectif prend s 1.2 L adjectif + E 1.3 L adjectif substantivé

Kopieerbladen. afdeling 4. Inleiding. trente et un 31

Voudriez-vous me faire savoir si vous pouvez nous recevoir dans votre hôtel le 16 août dans l après-midi?

Le Français des vacances. Niveau

UNITE 26 : On a joué, on a nagé, on a chanté!

En action 6. Woordtrainer. Salut! Ga naar voor meer informatie.

Vocabulaire September - december Vijfde leerjaar klas Birgit

SECTION 7. LES PRONOMS PERSONNELS de persoonlijke voornaamwoorden

Chapitre 4, Ensemble!

Unité 5 Diagnose Kopieerblad 1

Unité 6 Diagnose Kopieerblad 1

Hôtel Eurocatering. 26 oct. Sauna 24, , oct. Petit-déjeuner 14, ,50. Sous-total 3645,25 TVA 21% 765,50.

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Vous pouvez m'aider, s'il vous plaît?

Een ideale school. Tijd voor een toets! Luister en vul aan of teken Naam:... Voornaam:... Klas:... Datum:...

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie

Clés. afdeling 5. cent cinq 105

Reizen Accommodatie. Accommodatie - Vinden. Accommodatie - Boeking. Où puis-je trouver? Om de weg naar je accommodatie vragen

MÉTRO, BOULOT, DODO. Unité 1. Vocabulaire 1 Lees de zinnen en kruis het juiste woord / de juiste uitdrukking aan.

Unité 3 Diagnose Kopieerblad 1. Bon! Je kunt in het Frans tot en met 39 tellen. 17,

Frans grammatica hoofdstuk 1 en 2

Reizen Accommodatie. Accommodatie - Vinden. Accommodatie - Boeking. Waar kan ik vinden? Où puis-je trouver? Om de weg naar je accommodatie vragen

Ik stel me voor VOCABULAIRE RAPPEL. een huis (het) une maison. een meisje (het) une ville. een huisdier (het) un animal domestique A RETENIR

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt

écoutez, lisez, jouez

En action 5. Woordtrainer. Salut! Ga naar voor meer informatie.

6,2. Samenvatting door Jens 368 woorden 10 februari keer beoordeeld. 1.-Woorden SO en GP Frans (15/ )

Je n ai pas reçu le dépliant.

Mogelijke 'vragen' mondelinge examens zesde leerjaar (per 4 contacten):

GEZONDHEID (La santé)

Goedendag! Ik, ik ben. Ben jij? En jij? Jij bent! nee. één. twee. drie. vier. vijf. zes. zeven. acht. negen. tien. Gaat het? Het gaat goed.

Éventail-junior. woordkaarten

J' à Amersfoort, Lindenlaan 23.

geen voorzetsel in het NL iemand antwoorden répondre à qn ( = quelqu'un = iemand )

Les 3. Familie, vrienden en buurtgenoten

Reizen Wonen Koken & genieten Cultuur & vermaak

Antwoorden Frans Étape 8 (Franconville)

Oefeningen over de woordvolgorde

Clés. afdeling 5. cent vingt-trois 123

Zich voorstellen. Hoofdstuk 1 Chapitre 1. Se présenter OBJECTIFS

Herhalingen over grammatica (voor de examens)

Comprendre et se faire comprendre commence par s exprimer en néerlandais

LEXIQUE DE BASE FRANS VOOR DE LAGERE SCHOOL

Voyage Logement. Logement - Trouver. Logement - Réserver. Demander son chemin vers un logement

Bon, mon! S! 6. Au! / S! 7 V. / C'. 8 P! 9 M. 9

Bonjour, Amicalement. Peter SE PRÉSENTER (2DE GRAAD BSO)

Vendredi le dix-huit de cembre 2015.

Voyage Logement. Logement - Trouver. Logement - Réserver. Waar kan ik vinden? Demander son chemin vers un logement

k ga naar school e vais à l ecole

Het taalconflict in België Vlamingen gedropt in Wallonië

Q U K G D T P E H B Z L R W C I F J M S X. Maman est allée au supermarché. Elle a acheté beaucoup et elle a tout mis. en plastique.

Villangues Carnet de voyage, op reis naar Taalstad

Thema Op zoek naar werk

naam :.. nr. : klas :.. computer :..

Bilan 4 «À la recherche»

Voorbeelden van examenopgaven moderne vreemde talen op niveau A2

NOM, Prénom :. Dit is een schrift. Dit is een boek. Dit is een papier Dit is een blad. Dit is een schoen. Dit is een schoe. Dit is een schoon.

Schrijf de werkwoorden in de juiste vorm in de vakjes. Schrijf ook bij elke persoon de juiste naam

Mijn vriendenboek. Voornaam: Gewicht:

Objectif général J aime lire ce livre O O O O O. Je peux comprendre un roman sous forme de récit de voyage de quelqu un de mon âge

naam :.. nr. : klas :.. computer :..

Herhalingsoefeningen. Thema 3 Familie en relaties. 1 Woorden. Familie

15 et qui paie le loyer?

Lees aandachtig de instructies. Als u onzeker bent over een antwoord, sla dan de opgave over. U krijgt dan geen punten.

de aanbieding reclame, korting De appels zijn in de a Ze zijn vandaag extra goedkoop.

Unité 7 Diagnose Kopieerblad 1. Je. 1. Bonjour. Je ch une jupe. J ai b. mais je ai pas de chapeaux. 4

BRON A. Chapitre 5: Mon style est chic! 1 a 1) 2) 1 b foto 1 foto 2 foto 3 foto 4. 2 le café un croissant 3 1) 2) 3) 4) 5) 6) 7) 8) 9) 10)

naam :.. nr. : klas :.. computer :..

dag, goedendag Ik ben (Ellen) Ik, ik ben (Achmed) ja Ben jij (Camille)? En jij? Jij bent (Manon)! nee

Unité 6 Diagnose Kopieerblad 1

U leert in deze les "toestemming vragen". Toestemming vragen is vragen of u iets mag doen.

Spreekopdrachten thema 4 Wonen

Gebruik 3 zinnen in het Nederlands tijdens je volgende vergadering. Utilisez 3 phrases en français pendant votre prochaine réunion d équipe.

BEGINNERSCURSUS DAG 6

Dag! kennismaken. Ik ben Eric.

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 8. Praten en bellen over een baantje

janvier Maak nu zelf de meervoudsvormen van de volgende woorden. 1. la fête 2. le café 3. le nom 4. l'hôtel 5. le canal 6. la voix

3 L adjectif Het bijvoeglijk naamwoord

naam :.. nr. : klas :.. computer :..

pendant le mieux serait de il vaut mieux

vreemde talen Topklassers deel 2 Frans Antwoordenboek Frans Zelfstandig werken Vreemde talen Antwoorden Groep 7-8 Taal Auteur drs. M.E.

Transcriptie:

0618036x_binnen_02 12-10-2004 14:52 Pagina 32 afdeling 4 Kopieerbladen Inleiding In het werkboek is een aantal oefeningen opgenomen waarbij de leerlingen gebruik moeten maken van gegevens die door de leraar / lerares verstrekt worden. Die gegevens vindt u in deze afdeling. Steeds is erbij vermeld bij welke Etape en welke oefening ze horen. U kunt ze kopiëren voor uw leerlingen als u hen de betreffende oefeningen wilt laten doen. U vindt in deze afdeling twee soorten spreekkaartjes: kaartjes waarbij alleen de voorkant bedrukt is, en kaartjes waarvan zowel de voorkant als de achterkant bedrukt is. Op de tweede soort kaartjes staat Voorkant of Achterkant ; u moet deze soort kaartjes dubbelzijdig kopiëren. 32 trente-deux

0618036x_binnen_02 12-10-2004 14:52 Pagina 33 spreekkaartjes étape 1, oefening 12 Voorkant étape 1, oefening 12, 1 Hoe oud ben je? 2 Ik ben 14 jaar. 3 Wat doe je voor sport? 4 Ik tennis. 5 Mijn broer rijdt paard. 6 Doe jij aan rotsklimmen? 7 Ga je naar het zwembad? 8 Wij gaan naar het strand. 9 En wat doe jij? 10 Ik neem de bus. 11 Camille is 15 jaar. 12 Het is spannend! 13 Het is leuk! 14 Het is niets waard! 15 Tot gauw! trente-trois 33

0618036x_binnen_02 12-10-2004 14:52 Pagina 34 spreekkaartjes étape 1, oefening 12 Achterkant étape 1, oefening 12, 2 J ai quatorze ans. 1 Quel âge as-tu? 4 Je fais du tennis. 3 Qu est-ce que tu fais comme sport? 6 Tu fais de l escalade? 5 Mon frère fait du cheval. 8 Nous allons à la plage. 7 Tu vas à la piscine? 10 Je prends le car. 9 Et toi, qu est-ce que tu fais? 12 C est passionnant! 11 Camille a quinze ans. 14 C est nul! 13 C est chouette! 15 A bientôt! 34 trente-quatre

0618036x_binnen_02 12-10-2004 14:52 Pagina 35 spreekkaartjes étape 1, oefening 13 étape 1, oefening 13, Rol A étape 1, oefening 13, Rol B I II Je bent op vakantie en je leert iemand kennen. Stel de volgende vragen in het Frans. Noteer kort in het Nederlands de antwoorden van je klasgenoot op een blaadje. 1 Hoe heet je? 2 Waar woon je? 3 Hoe oud ben je? 4 Wat doe je voor sport? 5 Tu aimes les vacances ici? 6 Tot gauw! Nu leert je klasgenoot iemand kennen tijdens de vakantie. Hij / Zij stelt jou vragen. Geef antwoord en gebruik daarbij de volgende gegevens. I II Je klasgenoot is op vakantie en leert iemand kennen. Jij speelt de rol van die persoon. Geef antwoord en gebruik daarbij de volgende gegevens. 1 Lucien of Lucy. 2 Lille. 3 14 jaar. 4 Paardrijden en voetballen. 5 Ja, het is leuk! 6 Ja, tot ziens. Nu leer jij iemand kennen tijdens je vakantie. Stel de volgende vragen in het Frans. Noteer kort in het Nederlands de antwoorden van je klasgenoot op een blaadje. 1 Jean-Paul of Tamara. 2 Lyon. 3 15 jaar. 4 Tennissen en basketbal. 5 Nee, het is niets waard. 6 Ja, tot ziens. 1 Hoe heet je? 2 Waar woon je? 3 Hoe oud ben je? 4 Wat doe je voor sport? 5 Tu aimes les vacances ici? 6 Tot gauw! Klaar? Controleer elk of je de antwoorden van de ander goed begrepen hebt. Klaar? Controleer elk of je de antwoorden van de ander goed begrepen hebt. trente-cinq 35

0618036x_binnen_02 12-10-2004 14:52 Pagina 36 spreekkaartjes étape 2, oefening 13 Voorkant étape 2, oefening 13, 1 Was het leuk, de vakantie? 2 Waar ben je geweest? 3 Ik ben in Frankrijk geweest. 4 Wat heb je gedaan? 5 Ik heb gekampeerd. 6 We hebben Parijs bezocht. 7 Heb je de Eiffeltoren gezien? 8 Marco is in Nederland geweest. 9 Hij heeft gefietst. 10 Cédric en Julien hebben in zee gezwommen. 11 Mijn broer is in Duitsland geweest. 12 Mijn zus heeft de hele zomer gewerkt. 13 Ze is niet in het buitenland geweest. 14 Ik heb geen (= niet) televisiegekeken. 15 Ik heb de film niet gezien. 36 trente-six

0618036x_binnen_02 12-10-2004 14:52 Pagina 37 spreekkaartjes étape 2, oefening 13 Achterkant étape 2, oefening 13, 2 Tu as été où? 1 C était bien, les vacances? 4 Qu est-ce que tu as fait? 3 J ai été en France. 6 Nous avons visité Paris. 5 J ai fait du camping. 8 Marco a été aux Pays-Bas. 7 Tu as vu la Tour Eiffel? 10 Cédric et Julien ont nagé dans la mer. 9 Il a fait du vélo. 12 Ma soeur a travaillé tout l été. 11 Mon frère a été en Allemagne. 14 Je n ai pas regardé la télé. 13 Elle n a pas été à l étranger. 15 Je n ai pas vu le film. trente-sept 37

0618036x_binnen_02 12-10-2004 14:52 Pagina 38 spreekkaartjes étape 2, oefening 14 étape 2, oefening 14, Rol A étape 2, oefening 14, Rol B I Je komt na de vakantie je klasgenoot tegen. Hij / Zij vraagt hoe je vakantie as en wat je gedaan hebt. Geef antwoord en gebruik daarbij de volgende gegevens. Je klasgenoot begint. 1 Je vakantie was verschrikkelijk. 2 Je bent in Engeland geweest. 3 Je hebt getennist en televisiegekeken. 4 Je hebt de zee niet gezien. 5 Je hebt Engels gesproken. 6 Je hebt de hoofdstad niet bezocht. I Je komt na de vakantie je klasgenoot tegen. Je bent benieuwd naar zijn / haar vakantie. Stel hem / haar de volgende vragen. Noteer kort in het Nederlands de antwoorden van je klasgenoot op een blaadje. Jij begint. 1 C était bien, les vacances? 2 Tu as été où? 3 Et qu est-ce que tu as fait? 4 Tu n as pas été à la plage? 5 Et tu as parlé anglais? 6 Et tu as visité Londres? II Natuurlijk ben jij ook benieuwd naar de vakantie van je klasgenoot. Stel hem / haar de volgende vragen. Noteer kort in het Nederlands de antwoorden van je klasgenoot op een blaadje. Jij begint. II Nu vraagt je klasgenoot aan jou hoe je vakantie was. Geef antwoord en maak daarbij gebruik van de volgende gegevens. Je klasgenoot begint. 1 Et toi, c était bien, les vacances? 2 Tu as été où? 3 Et qu est-ce que tu as fait? 4 Tu as parlé français? 5 Et tu as vu Paris? 6 Alors, la France, c est bien? 1 Je vakantie was gaaf! 2 Je bent in Frankrijk geweest. 3 Je hebt gekampeerd en je hebt gesurft. 4 Je hebt Frans gepraat. 5 Je hebt Parijs gezien en Montpellier. 6 Je hebt Frankrijk fantastisch gevonden. Klaar? Controleer elk of je de antwoorden van de ander goed begrepen hebt. Klaar? Controleer elk of je de antwoorden van de ander goed begrepen hebt. 38 trente-huit

0618036x_binnen_02 12-10-2004 14:52 Pagina 39 spreekkaartjes étape 3, oefening 21 Voorkant étape 3, oefening 21, 1 Marco heeft blond haar. 2 Antoine heeft blauwe ogen. 3 Omar heeft zwart haar. 4 Paul heeft bruin haar. 5 Ik heb lang haar. 6 Lisa heeft kort haar. 7 Marion draagt een rood T-shirt. 8 Elsa draagt een mooie rok. 9 Heb je gele schoenen? 10 Je draagt een leuke trui! 11 Omar draagt een zwarte spijkerbroek. 12 Omar draagt witte sportschoenen. 13 Magali heeft een rode rugzak. 14 Ik heb een nieuwe rok. 15 Ik draag een oude trui. trente-neuf 39

0618036x_binnen_02 12-10-2004 14:52 Pagina 40 spreekkaartjes étape 3, oefening 21 Achterkant étape 3, oefening 21, 2 Antoine a les yeux bleus. 1 Marco a les cheveux blonds. 4 Paul a les cheveux châtains. 3 Omar a les cheveux noirs. 6 Lisa a les cheveux courts. 5 J ai les cheveux longs. 8 Elsa porte une belle jupe. 7 Marion porte un tee-shirt rouge. 10 Tu portes un joli pull! 9 Tu as des chaussures jaunes? 12 Omar porte des baskets blanches. 11 Omar porte un jean noir. 14 J ai une nouvelle jupe. 13 Magali a un sac à dos rouge. 15 Je porte un vieux pull. 40 quarante

0618036x_binnen_02 12-10-2004 14:52 Pagina 41 spreekkaartjes étape 3, oefening 22 étape 3, oefening 22, Rol A étape 3, oefening 22, Rol B I Je klasgenoot is erg geïnteresseerd in Daniel, een jongen die jij kent. Je klasgenoot stelt vragen over hem. Geef antwoord en gebruik daarbij de volgende gegevens. Je klasgenoot begint. I Je bent geïnteresseerd in een jongen. Jouw klasgenoot kent hem. Je stelt de volgende vragen over hem. Teken op een blaadje hoe de jongen eruitziet. Schrijf zijn naam erbij. Jij begint. II 1 Hij heet Daniel. Spel die naam. 2 Zijn achternaam is: Castel. Spel die naam. 3 Daniel is groot. 4 Hij is 16 jaar. 5 Hij heeft kastanjebruin haar. 6 Hij draagt een rode trui, een blauwe spijkerbroek en zwarte schoenen. 7 Hij is sympathiek. Je bent geïnteresseerd in een meisje. Jouw klasgenoot kent haar. Je stelt de volgende vragen over haar. Teken op een blaadje hoe het meisje eruitziet. Schrijf haar naam erbij. Jij begint. 1 Elle s appelle comment? 2 Et puis? 3 Elle est grande? 4 Elle a quel âge? 5 Elle est comment? 6 Qu est-ce qu elle porte? 7 Elle est sympa? II 1 Il s appelle comment? 2 Et puis? 3 Il est grand? 4 Il a quel âge? 5 Il est comment? 6 Qu est-ce qu il porte? 7 Il est sympa? Je klasgenoot is geïnteresseerd in Hélène, een meisje dat jij kent. Je klasgenoot stelt vragen over haar. Geef antwoord en gebruik daarbij de volgende gegevens. Je klasgenoot begint. 1 Ze heet Louise. Spel die naam. 2 Haar achternaam is: Moreau. Spel die naam. 3 Ze is klein. 4 Ze is 14 jaar. 5 Ze heeft blond haar. 6 Ze draagt een wit T-shirt, een rode rok en blauwe sportschoenen. 7 Ze is niet erg sympathiek. Klaar? Controleer elk of je de juiste persoon getekend hebt. Klaar? Controleer elk of je de juiste persoon getekend hebt. quarante et un 41

0618036x_binnen_02 12-10-2004 14:52 Pagina 42 spreekkaartjes étape 4, oefening 17 Voorkant étape 4, oefening 17, 1 Wat voor weer is het? 2 Het regent en het waait. 3 In de flat is het warm. 4 Mijn vader leest de krant. 5 Ik heb mijn pen verloren. 6 Ik heb niets gevonden. 7 Jij verliest altijd alles. 8 Je pen ligt (= is) onder die tafel. 9 Je agenda ligt (= is) op dat boek. 10 Je geld zit (= is) in die agenda. 11 Cédric en Omar wachten op Lisa. 12 Marion wacht verderop. 13 Vandaag is het Halloween. 14 Het is een feest van tovenaars en van heksen. 15 Marion antwoordt niet. 42 quarante-deux

0618036x_binnen_02 12-10-2004 14:52 Pagina 43 spreekkaartjes étape 4, oefening 17 Achterkant étape 4, oefening 17, 2 Il pleut et il fait du vent. 1 Quel temps fait-il? 4 Mon père lit le journal. 3 Dans l appartement, il fait chaud. 6 Je n ai rien trouvé. 5 J ai perdu mon stylo. 8 Ton stylo est sous cette table. 7 Tu perds toujours tout. 10 Ton argent est dans cet agenda. 9 Ton agenda est sur ce livre. 12 Marion attend plus loin. 11 Cédric et Omar attendent Lisa. 14 C est une fête de sorciers et de sorcières. 13 Aujourd hui, c est Halloween. 15 Marion ne répond pas. quarante-trois 43

0618036x_binnen_02 12-10-2004 14:52 Pagina 44 spreekkaartjes étape 4, oefening 18 étape 4, oefening 18, Rol A étape 4, oefening 18, Rol B I Je woont in Franconville. Je klasgenoot, die in Reims woont, belt op. Hij / Zij vraagt je van alles. Geef antwoord en gebruik daarbij de volgende gegevens. 1 Ja, ik ben het. 2 Het gaat goed. 3 Het regent en het waait. 4 Ja, zaterdagavond, in het cultureel centrum van Franconville. 5 Ja, de muziek was goed! 6 Ja, maar ik heb mijn masker verloren! 7 Ja, achter de bar (= le bar). 8 Tot ziens! I Je woont in Reims. Je belt je klasgenoot op, die in Franconville woont. Stel de volgende vragen. Noteer kort in het Nederlands de antwoorden van je klasgenoot op een blaadje. 1 C est toi, (naam van je klasgenoot)? 2 Ça va? 3 Quel temps fait-il à Franconville? 4 Tu as fait Halloween? 5 C était bien? 6 Tu as été sorcier / sorcière? 7 Et tu as retrouvé ton masque? 8 Génial! Bon, au revoir! II Nu ben jij degene die belt. Nu woon je in Parijs. Je belt je klasgenoot op, die in Bordeaux woont. Stel de volgende vragen. Noteer kort in het Nederlands de antwoorden van je klasgenoot op een blaadje. 1 C est toi, (naam van je klasgenoot)? 2 Ça va? 3 Quel temps fait-il à Bordeaux? 4 Tu as fait Halloween? 5 C était bien? 6 Tu as été sorcier / sorcière? 7 Et tu as retrouvé ton copain? 8 Génial! Bon, au revoir! II Nu word jij opgebeld. Je woont in Bordeaux. Je klasgenoot woont in Parijs. Hij / Zij vraagt je van alles. Geef antwoord en gebruik daarbij de volgende gegevens. 1 Ja, ik ben het. 2 Het gaat wel. 3 Het is warm en het regent een beetje. 4 Ja, vrijdagavond op school. 5 Nee, het was verschrikkelijk. 6 Nee, vampier. En ik ben mijn vriend kwijtgeraakt (= verloren). 7 Nee. Niet vrijdagavond. Maar zaterdag heeft hij gebeld. Nu is het goed. 8 Tot ziens! Klaar? Controleer elk of je de antwoorden van de ander goed begrepen hebt. Klaar? Controleer elk of je de antwoorden van de ander goed begrepen hebt. 44 quarante-quatre

0618036x_binnen_02 12-10-2004 14:52 Pagina 45 spreekkaartjes étape 5, oefening 16 Voorkant étape 5, oefening 16, 1 Ik heb een klein katje gevonden. 2 Het is helemaal zwart. 3 Zijn poten zijn wit. 4 Zijn oren zijn zwart. 5 Zijn ogen zijn rood. 6 Mijn zus is naar het dierenasiel gegaan. 7 Ik ben mijn hond kwijt (= verloren). 8 Ik ben mijn cavia vergeten. 9 Lisa is zonder Misti thuisgekomen. 10 Ze is in het park geweest. 11 Ze is begonnen te zoeken. 12 Heb jij een dier? 13 Ja, ik heb twee dieren. 14 Het zijn goudvissen. 15 Cédric heeft geen dier. quarante-cinq 45

0618036x_binnen_02 12-10-2004 14:52 Pagina 46 spreekkaartjes étape 5, oefening 16 Achterkant étape 5, oefening 16, 2 Il est tout noir. 1 J ai trouvé un petit chat. 4 Ses oreilles sont noires. 3 Ses pattes sont blanches. 6 Ma soeur est allée à la SPA. 5 Ses yeux sont rouges. 8 J ai oublié mon cochon d Inde. 7 J ai perdu mon chien. 10 Elle a été au (dans le) parc. 9 Lisa est rentrée sans Misti. 12 Tu as un animal? 11 Elle a commencé à chercher. 14 Ce sont des poissons rouges. 13 Oui, j ai deux animaux. 15 Cédric n a pas d animal. 46 quarante-six

0618036x_binnen_02 12-10-2004 14:52 Pagina 47 spreekkaartjes étape 5, oefening 17 étape 5, oefening 17, Rol A étape 5, oefening 17, Rol B I II Je komt je klasgenoot tegen met een hond. Hoe komt hij / zij aan die hond? Stel hem / haar de volgende vragen. Noteer kort in het Nederlands de antwoorden van je klasgenoot op een blaadje. 1 C est ton chien? 2 Il s appelle comment? 3 Pourquoi il est chez toi? 4 Il est méchant? 5 Qu est-ce que tu as fait? 6 Kies nu een passende slotzin uit: C est bien. C est pas mal. Chouette! Si! Merci. C est raté. Chacun ses goûts! C est rigolo. Génial! C est pas marrant! Je loopt op straat met een doos (= un carton). Daarin zitten twee cavia s. Je komt je klasgenoot tegen. Hij / Zij stelt je vragen. Geef antwoord en maak daarbij gebruik van de volgende gegevens. 1 Twee cavia s. 2 Nee, ze zijn van (= à) mijn kleine broertje. 3 De eerste is wit, maar zijn ogen zijn rood. De tweede is bruin, maar zijn poten zijn wit. 4 Ik weet het niet. 5 Ze gaan naar (= chez) mijn oom. Gisteren hebben we een klein hondje gekocht. En de hond houdt niet van cavia s. 6 Ja. Ze zijn rustig. I II Je loopt op straat met een hond. Je komt je klasgenoot tegen. Hij / Zij stelt je vragen. Geef antwoord en maak daarbij gebruik van de volgende gegevens. 1 Nee, het is de hond van mijn zus. 2 Hij heet Mack. 3 Mijn zus is naar de Verenigde Staten gegaan voor drie maanden. De hond is bij ons voor drie maanden. 4 Nee, hij is niet gemeen. Maar hij houdt niet van katten. Gisteren heeft hij een kat gezien. Hij heeft de kat gevolgd. 5 Ik heb een uur gezocht. Toen ben ik naar huis gegaan, zonder Mack. Een uur later is Mack thuisgekomen. Je komt je klasgenoot tegen op straat. Hij / Zij draagt een doos (= un carton). Je stelt hem / haar de volgende vragen. Noteer kort in het Nederlands de antwoorden van je klasgenoot op een blaadje. 1 Qu est-ce qu il y a dans ce carton? 2 Ils sont à toi? 3 Ils sont comment? 4 Ils s appellent comment? 5 Pourquoi ils sont dans le carton? 6 Ton oncle aime les cochons d Inde? 7 Kies nu een passende slotzin uit: C est bien. C est pas mal. Chouette! Si! Merci. C est raté. Chacun ses goûts! C est rigolo. Génial! C est pas marrant! Klaar? Controleer elk of je de antwoorden van de ander goed begrepen hebt. Klaar? Controleer elk of je de antwoorden van de ander goed begrepen hebt. quarante-sept 47

0618036x_binnen_02 12-10-2004 14:52 Pagina 48 spreekkaartjes étape 6, oefening 12 Voorkant étape 6, oefening 12, 1 Zaterdagavond was er een discoavond. 2 Iedereen ging naar het feest. 3 Jij vergat altijd alles. 4 Mijn ouders spraken vaak Engels. 5 Zag jij je vrienden vaak? 6 Lazen jullie veel? 7 Mijn vader was een goede leerling. 8 Vind je Cédric leuk? 9 Dit jack is leuker dan die trui. 10 Deze sportschoenen zijn mooier dan die schoenen. 11 Deze sportschoenen of die sportschoenen? 12 Deze broek is het langst. 13 Dit petje is het leukst. 14 Vandaag ga ik uit met Miriam. 15 Gisteren ben ik uit geweest met Bob. 48 quarante-huit

0618036x_binnen_02 12-10-2004 14:52 Pagina 49 spreekkaartjes étape 6, oefening 12 Achterkant étape 6, oefening 12, 2 Tout le monde allait à la fête. 1 Samedi soir il y avait une soirée disco. 4 Mes parents parlaient souvent anglais. 3 Tu oubliais toujours tout. 6 Vous lisiez beaucoup? 5 Tu voyais tes amis souvent? 8 Cédric te plaît? 7 Mon père était un bon élève. 10 Ces baskets sont plus belles que ces chaussures. 9 Ce blouson est plus joli que ce pull. 12 Ce pantalon(-ci) est le plus long. 11 Ces baskets-ci ou ces baskets-là? 14 Aujourd hui je sors avec Miriam. 13 Cette casquette(-ci) est la plus jolie. 15 Hier je suis sorti(e) avec Bob. quarante-neuf 49

0618036x_binnen_02 12-10-2004 14:52 Pagina 50 spreekkaartjes étape 6, oefening 13 étape 6, oefening 13, Rol A en B Je ziet hieronder tekeningen van steeds twee verschillende kledingstukken van dezelfde soort. Kies om de beurt één van beide tekeningen en vergelijk het kledingstuk met dat ernaast. Je klasgenoot moet dan raden welk van beide kledingstukken je gekozen hebt. Doe het als volgt. 1 Zeg eerst iets over hoe mooi je het vindt. Gebruik beau, joli, cool of correct. 2 Zeg dan iets over hoe modern of oud het is. Gebruik: moderne, branché of vieux. 3 Zeg ten slotte iets over de grootte of lengte. Gebruik: grand, petit, gros, long of court. 4 Kijk naar het voorbeeld om te zien wat de leerling die moet raden, kan zeggen. Voorbeeld: Rol A: Rol B: Ce pull est plus joli que l autre pull. Il est plus moderne. Il est plus court. C est le deuxième pull. 50 cinquante

0618036x_binnen_02 12-10-2004 14:52 Pagina 51 spreekkaartjes étape 7, oefening 16 Voorkant étape 7, oefening 16, 1 Ik heb een mooie film gezien. 2 Ik ben dol op politiefilms. 3 Ik hou niet van sciencefictionfilms. 4 Ik kies altijd een komedie. 5 Marion en Lisa kiezen een liefdesfilm. 6 Heb je de film gekozen? 7 En als we eens naar de bioscoop gingen? 8 We gaan Gangsters zien. 9 Zijn jullie het ermee eens? 10 De film draait om kwart over drie. 11 Hij eindigt om tien voor vijf. 12 Nu is het kwart voor twee. 13 We moeten in de rij staan. 14 Twee plaatsen voor de voorstelling van tien over acht, alstublieft. 15 Voor jongeren onder de 18 is er een korting. cinquante et un 51

0618036x_binnen_02 12-10-2004 14:52 Pagina 52 spreekkaartjes étape 7, oefening 16 Achterkant étape 7, oefening 16, 2 J adore les films policiers. 1 J ai vu un beau film. 4 Je choisis toujours une comédie. 3 Je n aime pas les films de science-fiction. 6 Tu as choisi le film? 5 Marion et Lisa choisissent un film d amour. 8 Nous allons voir Gangsters. 7 Et si on allait au ciné(ma)? 10 Le film passe à trois heures et quart. 9 Vous êtes d accord? 12 Maintenant, il est deux heures moins le quart. 11 Il finit à cinq heures moins dix. 14 Deux places pour la séance de huit heures dix, s il vous plaît. 13 Nous devons faire la queue. 15 Pour les moins de dix-huit ans, c est le tarif réduit. 52 cinquante-deux

0618036x_binnen_02 12-10-2004 14:52 Pagina 53 spreekkaartjes étape 7, oefening 17 étape 7, oefening 17, Rol A étape 7, oefening 17, Rol B I II Je belt je klasgenoot op om te vragen of hij / zij meegaat naar de film. Luister goed naar de antwoorden van je klasgenoot, want je moet op de juiste wijze reageren. Je klasgenoot begint. 1 Ici (je naam). Vraag hoe het gaat. 2 Je voudrais aller au cinéma avec toi. Vanavond? 3 Oké. Van welke films hou je? 4 Stel nu een film voor die past bij de smaak van je klasgenoot. 5 Stel een andere film voor en zeg wat voor soort film het is. 6 Noem een bioscoop. 7 Kwart over zeven. 8 Oké. A jeudi! Nu belt je klasgenoot jou op om je wat te vragen. Reageer en gebruik de volgende gegevens. Jij begint. I II Je klasgenoot belt je op om je wat te vragen. Reageer en gebruik de volgende gegevens. Jij begint. 1 Allô? 2 Het gaat goed. 3 C est une bonne idée. Mais ce soir, je ne peux pas. Donderdagavond? 4 Ik ben dol op komedies en ik heb een hekel aan politiefilms. Ik hou ook van liefdesfilms. 5 J ai déjà vu ce film. 6 O ja, ik wil die film zien! Waar draait hij? 7 (Om) hoe laat begint hij? 8 Oké. Om zeven uur voor de bioscoop? Nu bel jij je klasgenoot op om te vragen of hij / zij meegaat naar de film. Luister goed naar de antwoorden van je klasgenoot, want je moet op de juiste wijze reageren. Je klasgenoot begint. 1 Allô? 2 Het gaat goed. 3 C est une bonne idée. Mais samedi soir, je ne peux pas. Zondagavond? 4 Ik ben dol op politiefilms en ik heb een hekel aan liefdesfilms. Ik hou ook van komedies. 5 J ai déjà vu ce film. 6 O ja, ik wil die film zien! Waar draait hij? 7 (Om) hoe laat begint hij? 8 Oké. Om negen uur voor de bioscoop? 1 Ici (je naam). Vraag hoe het gaat. 2 Je voudrais aller au cinéma avec toi. Zaterdagavond? 3 Oké. Van welke films hou je? 4 Stel nu een film voor die past bij de smaak van je klasgenoot. 5 Stel een andere film voor en zeg wat voor soort film het is. 6 Noem een bioscoop. 7 Kwart over negen. 8 Oké. A dimanche! cinquante-trois 53

0618036x_binnen_02 12-10-2004 14:52 Pagina 54 spreekkaartjes étape 8, oefening 14 Voorkant étape 8, oefening 14, 1 Mevrouw, welke kant is het op voor Epernay, alstublieft? 2 Bij de kruising gaat u rechtsaf. 3 Daarna gaat u naar boven tot aan het stoplicht. 4 Daar gaat u weer rechtsaf. 5 U gaat rechtdoor tot aan de rotonde. 6 Daar gaat u linksaf. 7 Maar er is een omleiding. 8 Er is werk aan de weg. 9 Kijk naar de borden! 10 Ze geven Epernay aan. 11 Alstublieft, meneer, de snelweg, waar is dat heen? 12 Dank u! Niets te danken. Goede reis! 13 Ik neem de afrit Dormans. 14 Vertrek je met mij? 15 Wij vertrekken zonder hen. 54 cinquante-quatre

0618036x_binnen_02 12-10-2004 14:52 Pagina 55 spreekkaartjes étape 8, oefening 14 Achterkant étape 8, oefening 14, 2 Au carrefour, vous prenez (allez) à droite. 1 Madame, la direction pour Epernay, s il vous plaît? 4 Là, vous (prenez) allez de nouveau à droite. 3 Puis vous montez jusqu au feu rouge. 6 Là, vous prenez (allez) à gauche. 5 Vous continuez tout droit jusqu au rond-point. 8 Il y a des travaux. 7 Mais il y a une déviation. 10 Ils indiquent Epernay. 9 Regardez les panneaux! 12 Merci! De rien. Bonne route! 11 Monsieur, s il vous plaît, l autoroute, c est par où? 14 Tu pars avec moi? 13 Je prends la sortie Dormans. 15 Nous partons sans eux (elles). cinquante-cinq 55

0618036x_binnen_02 12-10-2004 14:52 Pagina 56 spreekkaartjes étape 8, oefening 15 étape 8, oefening 15, A Hieronder zie je een plattegrond. Jij en je klasgenoot (B) staan op de plaats van het kruisje. Jij brengt je vakantie door in een huis, dat aangegeven is met een sterretje. Je wijst B de weg erheen. B heeft een kaartje met dezelfde plattegrond, maar zonder jouw sterretje. B moet op jouw aanwijzingen het sterretje op de juiste plaats kunnen zetten. Maar B heeft ook een huis gehuurd. Als jij klaar bent met de weg naar jouw huis wijzen, wijst B jou de weg naar zijn / haar vakantiehuis. Kun jij zijn / haar sterretje op de juiste plaats zetten? Pas als jullie allebei klaar zijn, kijken jullie bij elkaar op de plattegrond om te zien of jullie het goed gedaan hebben. 56 cinquante-six

0618036x_binnen_02 12-10-2004 14:52 Pagina 57 spreekkaartjes étape 8, oefening 15 étape 8, oefening 15, B Hieronder zie je een plattegrond. Jij en je klasgenoot (A) staan op de plaats van het kruisje. A brengt zijn / haar vakantie door in een huis ergens op deze plattegrond. A wijst je de weg erheen. Je moet op zijn / haar aanwijzingen op de juiste plaats een sterretje zetten. Maar jij hebt ook een huis gehuurd. Als A klaar is met de weg wijzen naar zijn / haar huis, wijs jij hem / haar de weg naar jouw vakantiehuis. Jouw vakantiehuis is op jouw plattegrond aangegeven met een sterretje. Op de plattegrond van A staat dit sterretje niet. A moet nu jouw sterretje op de juiste plaats zetten. Pas als jullie allebei klaar zijn, kijken jullie bij elkaar op de plattegrond om te zien of jullie het goed gedaan hebben. cinquante-sept 57

0618036x_binnen_02 12-10-2004 14:52 Pagina 58 spreekkaartjes proeftoets étapes 7 en 8, oefening 2 proeftoets étapes 7 en 8, oefening 2, Rol A I Stel de volgende vragen aan je klasgenoot. Tussen haakjes staat wat je klasgenoot moet antwoorden. Geef je klasgenoot 1 punt voor elke goede zin. Let op: voor antwoord 5 kan je klasgenoot dus 2 punten halen, want het zijn 2 zinnen. 1 Tu veux aller au cinéma avec nous samedi soir? (Oui, mais je n aime pas les films policiers.) 2 On va voir Joyeux Noël. Tu aimes les comédies? (Oui, j adore les comédies.) 3 Tu sais dans quel cinéma ça passe? (Oui, j ai le programme; ça passe dans Alizée.) 4 C est où? (C est boulevard du Sillon.) 5 C est où, ça? (Devant la cathédrale, tu prends (vas) à gauche. Puis, au feu rouge, tu prends (vas) à droite.) 6 Et ça passe à quelle heure? (A sept heures moins le quart.) 7 Et c est jusqu à quelle heure? (Ça finit à huit heures et demie.) II Nu stelt je klasgenoot vragen aan jou. Geef de volgende antwoorden in het Frans. Je krijgt 1 punt voor elke goede zin. (Voor antwoord 6 kun je dus 2 punten halen, want het zijn 2 zinnen.) 1 Ja, maar ik hou niet van sciencefictionfilms. 2 Ik zou Mission Cléopâtre willen zien. 3 Hij draait in Amiral, boulevard de la Liberté. 4 Hij begint om kwart over twee. 5 Hij eindigt om tien over vier. 6 Het is simpel: op de rotonde ga je rechtdoor. En na (= après) de kerk ga je linksaf. 7 Ja, om twee uur voor (= devant) de bioscoop. 58 cinquante-huit

0618036x_binnen_02 12-10-2004 14:52 Pagina 59 spreekkaartjes proeftoets étapes 7 en 8, oefening 2 proeftoets étapes 7 en 8, oefening 2, Rol B I Je klasgenoot stelt je vragen. Geef de volgende antwoorden in het Frans. Je krijgt 1 punt voor elke goede zin. (Voor antwoord 5 kun je dus 2 punten halen, want het zijn 2 zinnen.) 1 Ja, maar ik hou niet van politiefilms. 2 Ja, ik ben dol op komedies. 3 Ja, ik heb het programma; het draait in Alizée. 4 Dat is boulevard du Sillon. 5 Voor de kathedraal (= Devant la cathédrale) ga je linksaf. Dan, bij het stoplicht, ga je rechtsaf. 6 Om kwart voor zeven. 7 Het eindigt om half negen. II Nu stel jij vragen aan je klasgenoot. Tussen haakjes staat wat je klasgenoot moet antwoorden. Geef je klasgenoot 1 punt voor elke goede zin. Let op: voor antwoord 6 kan je klasgenoot dus 2 punten halen, want het zijn 2 zinnen. 1 Tu veux aller au cinéma avec nous demain (Oui, mais je n aime pas les films de après-midi? science-fiction.) 2 Quel film tu voudrais voir alors? (Je voudrais voir Mission Cléopâtre.) 3 D accord. Il passe où? (Il passe à Amiral, boulevard de la Liberté.) 4 A quelle heure? (Il commence à deux heures et quart.) 5 Jusqu à quelle heure? (Il finit à quatre heures dix.) 6 Et comment trouver le cinéma Amiral? (C est simple: au rond-point tu vas tout droit. Et après l église, tu prends (vas) à gauche.) 7 A demain alors? (Oui, à deux heures devant le cinéma.) cinquante-neuf 59

0618036x_binnen_02 12-10-2004 14:52 Pagina 60 spreekkaartjes étape 9, oefening 14 Voorkant étape 9, oefening 14, 1 Ik wil graag een kamer reserveren. 2 Voor welke datum is het, mevrouw? 3 Voor 20 en 21 juli. 4 Voor hoeveel personen? 5 Drie personen: twee volwassenen en één kind. 6 Ik heb een driepersoonskamer. 7 Met een tweepersoonsbed en een eenpersoonsbed. 8 Met badkamer en toilet? 9 Op welke naam is het, mevrouw? 10 Hurkmans. (Spel: HURKMANS) 11 U betaalt 30% vooruit. 12 Ik wens u een prettig verblijf in ons hotel. 13 We staan om 7 uur op. 14 Ga jij om 12 uur naar bed? 15 Denk je dat het mogelijk is? 60 soixante

0618036x_binnen_02 12-10-2004 14:52 Pagina 61 spreekkaartjes étape 9, oefening 14 Achterkant étape 9, oefening 14, 2 C est pour quelle date, madame? 1 Je voudrais réserver une chambre. 4 Pour combien de personnes? 3 Pour le vingt et le vingt et un juillet. 6 J ai une chambre pour trois personnes. 5 Trois personnes: deux adultes et un enfant. 8 Avec salle de bains et toilettes? 7 Avec un lit pour deux personnes et un lit pour une personne. 10 Hurkmans. (ache-uu-erre-ka-emme-aenne-esse). 9 C est à quel nom, madame? 12 Je vous souhaite un agréable séjour dans notre hôtel. 11 Vous payez 30% d arrhes. 14 Tu te couches à minuit? 13 Nous nous levons à sept heures. 15 Tu crois que c est possible? soixante et un 61

0618036x_binnen_02 12-10-2004 14:52 Pagina 62 spreekkaartjes étape 9, oefening 15 étape 9, oefening 15, Rol A étape 9, oefening 15, Rol B I Je komt aan in Hôtel du Lac en je wilt graag een kamer. Je klasgenoot speelt de rol van receptionist(e) van het hotel. Jij begint. I Je speelt de rol van receptionist(e) in Hôtel du Lac. Je klasgenoot wil graag een kamer. Help hem / haar zo goed mogelijk. Je klasgenoot begint. II 1 Groet beleefd. Zeg: Ik wil graag een kamer voor twee nachten. 2 Voor twee personen. 3 Zeg duidelijk wat je wilt. 4 Vraag: Met badkamer? 5 Zeg dat je de kamer neemt. 6 Zeg je naam en spel je naam. Nu speel jij de rol van receptionist(e). Je klasgenoot wil graag een kamer. Je klasgenoot begint. 1 Groet terug. Vraag voor hoeveel personen. 2 Zeg: Ik heb een kamer met badkamer en een kamer met douche. 3 Zeg: Het is kamer 27, op de tweede etage. 4 Zeg: Ja, met toilet. Het is 35 euro voor één nacht. 5 Vraag op welke naam het is. 6 Bedank en geef de sleutel. II 1 Groet terug. Vraag voor hoeveel personen. 2 Zeg: Ik heb een kamer met een tweepersoonsbed en een kamer met twee eenpersoonsbedden. 3 Zeg: Het is kamer 16, op de eerste etage. 4 Zeg: Ja, met badkamer en toilet. Het is 55 euro per nacht. 5 Vraag op welke naam het is. 6 Bedank en geef de sleutel. Nu kom jij aan in Hôtel du Lac. Je wilt graag een kamer. Je klasgenoot speelt de rol van receptionist(e). Jij begint. 1 Groet beleefd. Zeg: Ik wil graag een kamer voor één nacht. 2 Voor één persoon. 3 Zeg duidelijk wat je wilt. 4 Vraag: Met toilet? 5 Zeg dat je de kamer neemt. 6 Zeg je naam en spel je naam. 62 soixante-deux

0618036x_binnen_02 12-10-2004 14:52 Pagina 63 spreekkaartjes étape 10, oefening 13 Voorkant étape 10, oefening 13, 1 Morgen zal het mooi weer zijn. 2 Zaterdag zal het regenen. 3 Zondag zal de zon schijnen. 4 Maandag zal het warm zijn. 5 Het zal onweren. 6 Dinsdag zal het koud zijn. 7 Woensdag zal het slecht weer zijn. 8 Het zal waaien. 9 De volgende week zal het sneeuwen. 10 Ik zal de volgende maand vertrekken. 11 Ze zullen woensdag naar Bordeaux gaan. 12 Ze zullen de trein nemen. 13 Zul jij ook komen? 14 Nee, ik zal geen vakantie hebben. 15 Wanneer zal het vertrek zijn? soixante-trois 63

0618036x_binnen_02 12-10-2004 14:52 Pagina 64 spreekkaartjes étape 10, oefening 13 Achterkant étape 10, oefening 13, 2 Samedi, il pleuvra. 1 Demain, il fera beau. 4 Lundi, il fera chaud. 3 Dimanche, il fera du soleil. 6 Mardi, il fera froid. 5 Il fera de l orage. 8 Il fera du vent. 7 Mercredi, il fera mauvais. 10 Je partirai le mois prochain. 9 La semaine prochaine, il neigera. 12 Ils prendront le train. 11 Ils iront à Bordeaux mercredi. 14 Non, je n aurai pas de vacances. 13 Toi, tu viendras aussi? 15 Le départ sera quand? 64 soixante-quatre

0618036x_binnen_02 12-10-2004 14:52 Pagina 65 spreekkaartjes étape 10, oefening 14 étape 10, oefening 14, Rol A étape 10, oefening 14, Rol B I II Je hebt zin om met je oudere broer het komend weekend te gaan fietsen in de Franse Ardennen. Je belt je Franse vriend(in) José(e) op, die daar woont. Je klasgenoot speelt de rol van José(e). Luister goed naar zijn / haar antwoorden, want je moet op de juiste wijze reageren. Je klasgenoot begint. 1 Zeg met wie hij / zij spreekt. Vraag hoe het gaat. 2 Zeg: Ik zou vrijdagavond willen komen. Ik zou willen blijven tot zondagavond. 3 Zeg: Ik zal met mijn broer komen. 4 Zeg: We willen graag fietsen. Vraag naar het weer. 5 Beslis nu of je wel of niet komt. Leg uit waarom je wel of niet komt. 6 Reageer op wat je klasgenoot zegt. Sluit daarna het gesprek passend af. Je wordt opgebeld door José(e). Geef antwoord op zijn / haar vragen. Gebruik de volgende gegevens. Je klasgenoot speelt de rol van José(e). Jij begint. 1 Allô? 2 Ça va bien! 3 Chouette! Tu viendras avec qui? 4 Vous pourrez coucher chez nous. 5 Zaterdag zal het mooi weer zijn. De zon zal schijnen en het zal warm zijn. Maar zondag zal het regenen en onweren 6 Reageer op wat je klasgenoot zegt. Misschien moet je nog wat afspreken? I II Je speelt de rol van José(e) en je woont in de Franse Ardennen. Je wordt opgebeld door je klasgenoot. Geef antwoord op zijn / haar vragen. Gebruik de volgende gegevens. Jij begint. 1 Allô? 2 Ça va bien. 3 Chouette! Tu viendras seul(e)? 4 Qu est-ce que vous voudrez faire? 5 Zaterdag zal het slecht weer zijn. Het zal regenen en het zal waaien. Maar zondag zal het mooi weer zijn. De zon zal schijnen. 6 Reageer op wat je klasgenoot zegt. Misschien moet je nog wat afspreken? Je speelt nog steeds de rol van José(e). Je hebt zin om met je oudere zus het komend weekend Nederland te bezoeken. Je belt je klasgenoot op. Luister goed naar zijn / haar antwoorden, want je moet op de juiste wijze reageren. Je klasgenoot begint. 1 Zeg met wie hij / zij spreekt. Vraag hoe het gaat. 2 Zeg: Ik zou vrijdagavond willen komen. Ik zou willen blijven tot zondagavond. 3 Zeg: Ik zal met mijn zus komen. 4 Bedank en vraag naar het weer. 5 Beslis nu of je wel of niet komt. Leg uit waarom je wel of niet komt. 6 Reageer op wat je klasgenoot zegt. Sluit daarna het gesprek passend af. soixante-cinq 65

0618036x_binnen_02 12-10-2004 14:52 Pagina 66 spreekkaartjes étape 11, oefening 16 Voorkant étape 11, oefening 16, 1 Daar is Nienke. Zie je haar? 2 Daar is de trein. Neem je hem? 3 Daar is je moeder. Help je haar? 4 Dat is een goede film. Heb je hem gezien? 5 Ik weet het niet. 6 Wisten jullie het? 7 Ja, wij hebben het geweten. 8 Wat betekent dat? 9 Wilt u langzamer spreken, alstublieft? 10 Wilt u het herhalen, alstublieft? 11 Ik zou dat graag willen. 12 Hoe heet dat? 13 Ik begrijp het niet. Ik ben geen Fransman / Française. 14 Ik ben mijn walkman kwijt. 15 Hebt u hem niet gevonden? 66 soixante-six

0618036x_binnen_02 12-10-2004 14:52 Pagina 67 spreekkaartjes étape 11, oefening 16 Achterkant étape 11, oefening 16, 2 Voilà le train. Tu le prends? 1 Voilà Nienke. Tu la vois? 4 C est un bon film. Tu l as vu? 3 Voilà ta mère. Tu l aides? 6 Vous le saviez? 5 Je ne (le) sais pas. 8 Qu est-ce que ça veut dire? 7 Oui, nous l avons su. 10 Vous voulez répéter, s il vous plaît? 9 Vous voulez parler plus lentement, s il vous plaît? 12 Ça s appelle comment? 11 Je voudrais cela. 14 J ai perdu mon walkman. 13 Je ne comprends pas. Je ne suis pas Français(e). 15 Vous ne l avez pas trouvé? soixante-sept 67

0618036x_binnen_02 12-10-2004 14:52 Pagina 68 spreekkaartjes étape 11, oefening 17 étape 11, oefening 17, Rol A étape 11, oefening 17, Rol B I II Je doet mee aan een uitwisseling en je bent op een Franse school. Je bent je boek kwijt. Je gaat naar de conciërge. Jij begint. 1 Zeg gedag. 2 Ik ben mijn boek kwijt. Heeft iemand het misschien gevonden? 3 Ik heb overal gezocht. 4 Wat betekent dat? 5 Oh. Ja, ik heb ook op de eerste verdieping gekeken. 6 Ja, dan moet ik een ander boek hebben. 7 Hoeveel kost het? 8 Ik heb nu geen geld. Ik zal morgen komen. 9 Groet terug. Nu ben jij conciërge op een Franse school. Een van de buitenlandse leerlingen komt naar je toe. De leerling begint. 1 Bonjour. Qu est-ce que je peux faire pour toi? 2 Il est comment? 3 Il est dépliable? 4 Quand on ne téléphone pas, il est petit, mais quand on téléphone, il est plus grand. 5 Tu as regardé dans la cantine? 6 Tu dois le demander au cuisinier. 7 Au cuisinier. Il fait les repas. 8 Au revoir. I II Je bent conciërge op een Franse school. Er is deze week een uitwisseling. Er zijn buitenlandse leerlingen op school. Een van die leerlingen komt naar je toe. De leerling begint. 1 Bonjour. Qu est-ce que je peux faire pour toi? 2 Je ne sais pas. Je vais voir. Non, il n y a pas de livre. 3 Tu as regardé en haut? 4 Ça veut dire: au premier étage. 5 Tu peux acheter un nouveau livre. 6 Voici un nouveau livre. 7 20 euros. 8 D accord. Au revoir. Nu ben jij als buitenlandse leerling een week op een Franse school. Je bent je mobieltje kwijt. Je gaat naar de conciërge. Jij begint. 1 Zeg gedag en zeg hoe je heet. 2 Ik ben mijn mobieltje kwijt. Hebt u het misschien gevonden? 3 Het is klein en blauw. 4 Wat betekent dat? 5 Oh! Nee. 6 Nee. Ik zal naar de kantine gaan. 7 Aan wie? 8 Oké. Hartelijk bedankt. Tot ziens, meneer / mevrouw. 68 soixante-huit

0618036x_binnen_02 12-10-2004 14:52 Pagina 69 spreekkaartjes étape 12, oefening 12 Voorkant étape 12, oefening 12, 1 Ik ben Nederlander / Nederlandse. 2 Ik spreek Nederlands. 3 Ik ben in Japan geweest. 4 Daar praten ze Japans. 5 Ik heb een vriend in Zwitserland. 6 Hij spreekt Frans en Duits. 7 In Marokko spreekt men Arabisch. 8 Ik ga naar de Verenigde Staten. 9 Gina is Italiaanse. 10 Miguel is Spanjaard. 11 Nienke heeft twee foto s opgestuurd. 12 Ik zal een kaart sturen! 13 Mijn grootvader stuurt altijd een kaart. 14 Hoe gaat het? 15 Schrijf me snel! soixante-neuf 69

0618036x_binnen_02 12-10-2004 14:52 Pagina 70 spreekkaartjes étape 12, oefening 12 Achterkant étape 12, oefening 12, 2 Je parle (le) hollandais. 1 Je suis Hollandais / Hollandaise. 4 Là-bas, ils parlent (on parle) (le) japonais. 3 J ai été au Japon. 6 Il parle (le) français et (l )allemand. 5 J ai un ami (copain) en Suisse. 8 Je vais (J irai) aux Etats-Unis. 7 Au Maroc, on parle (l )arabe. 10 Miguel est Espagnol. 9 Gina est Italienne. 12 J enverrai une carte! 11 Nienke a envoyé deux photos. 14 Comment ça va? 13 Mon grand-père envoie toujours une carte. 15 Ecris-moi vite! 70 soixante-dix

0618036x_binnen_02 12-10-2004 14:52 Pagina 71 spreekkaartjes étape 12, oefening 13 étape 12, oefening 13, Rol A étape 12, oefening 13, Rol B I Je klasgenoot speelt iemand uit een ander land. Stel de volgende vragen om het een en ander over die persoon te weten te komen. Noteer op een blaadje kort de antwoorden in het Nederlands. 1 Hoe heet je? 2 Waar woon je? 3 Ben je Spanjaard / Spaanse? 4 Welke taal spreek je? 5 Spreek je ook Engels? 6 Ken je Nederland? 7 Wat vind je van Nederland? I Je speelt iemand uit een ander land. Je klasgenoot stelt je vragen. Geef antwoord met behulp van de volgende gegevens. 1 Naam: Paolo / Paola Benedetto. 2 Woonplaats: Madrid, Spanje. 3 Nationaliteit: Italiaans. 4 Talen: Italiaans en Spaans. 5 Spreekt geen Engels. 6 Eén keer in Nederland geweest. (J ai été... une fois) 7 Een mooi land (= un pays), erg rustig. II Nu speel jij iemand uit een ander land. Je klasgenoot stelt je vragen. Geef antwoord met behulp van de volgende gegevens. 1 Naam: Ann / Hugh Culligan. 2 Woonplaats: Bonn, Duitsland. 3 Nationaliteit: Canadees. 4 Talen: Engels en Duits. 5 Spreekt een beetje Nederlands. 6 Vaak in Frankrijk geweest. (J ai été souvent...) 7 Een mooi land (= un pays), de Fransen zijn erg aardig. II Nu speelt je klasgenoot iemand uit een ander land. Stel de volgende vragen om het een en ander over die persoon te weten te komen. Noteer op een blaadje kort de antwoorden in het Nederlands. 1 Hoe heet je? 2 Waar woon je? 3 Ben je Duitser / Duitse? 4 Welke taal spreek je? 5 Spreek je ook Nederlands? 6 Ken je Frankrijk? 7 Wat vind je van Frankrijk? Klaar? Controleer elk of je de antwoorden van de ander goed begrepen hebt. Klaar? Controleer elk of je de antwoorden van de ander goed begrepen hebt. soixante et onze 71

0618036x_binnen_02 12-10-2004 14:52 Pagina 72 spreekkaartjes étape 13, oefening 16 Voorkant étape 13, oefening 16, 1 Ga je vaak naar Martinique? 2 Ja, ik ga er soms heen. 3 Ik ben er erg blij mee. 4 Marion is dol op haar familie. 5 Ze heeft er vaak over gepraat. 6 Haar oom woont in Guadeloupe. 7 Ze is blij erheen te gaan. 8 Het is een vierkant ding. 9 Welke kleur is het? 10 Het is een rood ding. 11 Het is een lang en dun ding. 12 Het is om te spelen. 13 Het is om te tekenen. 14 Het is een ding van hout. 15 Het is een ding van glas. 72 soixante-douze

0618036x_binnen_02 12-10-2004 14:52 Pagina 73 spreekkaartjes étape 13, oefening 16 Achterkant étape 13, oefening 16, 2 Oui, j y vais des fois (parfois). 1 Tu vas souvent en Martinique? 4 Marion adore sa famille. 3 J en suis très content(e). 6 Son oncle habite en Guadeloupe. 5 Elle en a parlé souvent. 8 C est un truc carré. 7 Elle est contente d y aller. 10 C est un truc rouge. 9 C est quelle couleur? 12 C est pour jouer. 11 C est un truc long et mince. 14 C est un truc en bois. 13 C est pour dessiner. 15 C est un truc en verre. soixante-treize 73

0618036x_binnen_02 12-10-2004 14:52 Pagina 74 spreekkaartjes étape 13, oefening 17 étape 13, oefening 17, Rol A en rol B Hieronder zie je een aantal voorwerpen. Een van jullie neemt een voorwerp in gedachte. De ander stelt de vragen. Beantwoord de vragen totdat de ander het voorwerp geraden heeft. Daarna neemt de ander een voorwerp in gedachte. Vragen: Mogelijke antwoorden: 1 C est quelle forme? C est un truc long. 2 C est quelle couleur? C est un truc rouge. 3 C est quelle matière? C est un truc en plastique. 4 C est pour quoi faire? C est pour jouer. 5 C est ça? (Wijs het voorwerp aan.) Oui, c est ça / Non, ce n est pas ça. 74 soixante-quatorze

0618036x_binnen_02 12-10-2004 14:52 Pagina 75 spreekkaartjes étape 14, oefening 12 Voorkant étape 14, oefening 12, 1 Je zult kunnen komen, als je wilt. 2 Je moet overstappen. 3 Mijn grootvader heeft een boot gehad. 4 Hij heeft hem verkocht. 5 Heb je zijn catamaran gezien? 6 Nee, ik heb hem niet gezien. 7 Hij heeft hem tweedehands gekocht. 8 Neem je ons mee? 9 Ik zal u gauw antwoorden. 10 Opa heeft hem zijn brommertje gegeven. 11 Heb je een goede reis gehad? 12 Het weerbericht is goed, weet je. 13 Dan moeten we ervan profiteren! 14 Je vrienden, nodig je ze uit? 15 Eh... ik weet het niet. soixante-quinze 75

0618036x_binnen_02 12-10-2004 14:52 Pagina 76 spreekkaartjes étape 14, oefening 12 Achterkant étape 14, oefening 12, 2 Tu dois changer. 1 Tu pourras venir, si tu veux. 4 Il l a vendu. 3 Mon grand-père a eu un bateau. 6 Non, je ne l ai pas vu. 5 Tu as vu son cata(maran)? 8 Tu nous emmène(ra)s? 7 Il l a acheté d occasion. 10 Papy lui a donné sa mobylette. 9 Je vous répondrai bientôt. 12 La météo est bonne, tu sais. 11 Tu as fait bon voyage? 14 Tes copains, tu les invites? 13 Alors, il faut en profiter! 15 Euh... je ne sais pas. 76 soixante-seize

0618036x_binnen_02 12-10-2004 14:52 Pagina 77 spreekkaartjes étape 14, oefening 13 étape 14, oefening 13, Rol A étape 14, oefening 13, Rol B I II Je bent op vakantie in Bretagne en je hebt een leuke jongen / een leuk meisje ontmoet (rol B). Je wilt graag iets afspreken. Jij begint. Let op: Als je iets niet zo snel kunt zeggen, gebruik dan fillers! 1 Je te vois quand? 2 Ce soir? 3 Demain après-midi? 4 Samedi, alors? 5 Stel iets voor wat jullie samen kunnen doen. 6 Luister goed naar wat B zegt. Reageer op de juiste manier. 7 Noem een geschikte tijd. 8 Zeg dat je het ermee eens bent. Neem afscheid. Nu wil B graag iets afspreken, maar jij hebt het druk. B begint. 1 Zeg: Ik weet het niet. 2 Zeg: Nee, morgenavond ga ik naar de bioscoop met mijn zus. 3 Zeg: Nee, dinsdagmiddag ga ik een tochtje maken met de boot, met mijn oom. 4 Zeg: Ja, woensdag, dat is goed. Wat wil je doen? 5 Als het je leuk lijkt om te doen wat A voorstelt, zeg je: Oui, d accord. Als het je niet leuk lijkt, stel je iets anders voor. 6 Vraag: Je te vois à quelle heure? 7 Herhaal de tijd die A noemt en stel de plaats voor waar jullie elkaar zullen ontmoeten. 8 Groet terug. I II Je bent op vakantie in Bretagne en je hebt een leuke jongen / een leuk meisje ontmoet (rol A). A wil graag iets afspreken, maar jij hebt veel te doen. A begint. Let op: Als je iets niet zo snel kunt zeggen, gebruik dan fillers! 1 Zeg: Ik weet het niet. 2 Zeg: Nee, vanavond ga ik naar het restaurant met mijn ouders. 3 Zeg: Nee, morgenmiddag ga ik vissen met mijn oom. 4 Ja, zaterdagmiddag, dat is goed. Wat wil je doen? 5 Als het je leuk lijkt om te doen wat A voorstelt, zeg je: Oui, d accord. Als het je niet leuk lijkt, stel je iets anders voor. 6 Vraag: Je te vois à quelle heure? 7 Herhaal de tijd die A noemt en stel de plaats voor waar jullie elkaar zullen ontmoeten. 8 Groet terug. Nu wil jij graag iets afspreken. Jij begint. 1 Je te vois quand? 2 Demain soir? 3 Mardi après-midi? 4 Mercredi, alors? 5 Stel iets voor wat jullie samen kunnen doen. 6 Luister goed naar wat B zegt. Reageer op de juiste manier. 7 Noem een geschikte tijd. 8 Zeg dat je het ermee eens bent. Neem afscheid. soixante-dix-sept 77

0618036x_binnen_02 12-10-2004 14:52 Pagina 78 proeftoets kennis étape 1 (oef. 20) 1 Les mots vocabulaire Vul de juiste woorden in. 1 (een les) J ai de tennis à deux heures. 2 (En verder), à trois heures, je vais faire du foot. 3 (alle dagen) Je fais du foot. 4 (zoals afgesproken) Demain, je vais à Paris,. 5 (met vakantie] Christelle est. 6 (de Pyreneeën) Elle est dans. 7 (spannend) C est! 8 (vaak) Ma soeur va à la plage. 9 (niets waard) Mais la plage ici, c est. 10 (vriendin) Sa ne va pas à la plage. 11 (het einde) C est des vacances, nous rentrons. 12 (tot gauw) Au revoir,! 2 Encore des mots vocabulaire Schrijf van de onderstreepte woorden de betekenis op. 1 En Bretagne on peut faire de la voile. 2 J ai envie de faire du cheval. 3 J aime les vacances d été: elles sont longues (= lang)! 4 Mon frère fait souvent du vélo. 5 Nous allons découvrir une belle région. 6 Nous montons dans le car. 7 Nous allons au soleil. 8 Dans le Sud-Ouest nous allons faire de la natation. 3 Je vais à la piscine grammaire Vul de juiste werkwoordsvorm in. 1 (gaan) Tu souvent dans le Sud-Ouest? 2 (nemen) Oui, je souvent le train pour aller là-bas. 3 (doen) Et qu est-ce que tu là-bas? 4 (hebben) Tu sais, j un copain là-bas. 5 (doen) Ah... bon! Et qu est-ce que vous? 6 (nemen) Nous souvent le car pour aller à la plage. 78 soixante-dix-huit

0618036x_binnen_02 12-10-2004 14:52 Pagina 79 proeftoets kennis étape 1 (oef. 20) 7 (zijn) Vous en vacances souvent? 8 (hebben) Moi, oui. Mais mon copain n pas beaucoup de vacances. 9 (kunnen) Il ne pas aller à la plage tous les jours. 10 (kunnen) Mais alors, ses (= zijn) soeurs aller avec moi. 4 Tu fais du sport? grammaire Schrijf op in het Frans. 1 Wat doe je voor sport? 2 Ik tennis. 3 Sandra en Christelle joggen. 4 Doe jij aan voetballen? 5 Doen jullie aan rotsklimmen? 6 Nee, wij rijden paard. 5 Qu est-ce que tu fais? savoir dire Schrijf op in het Frans. 1 Hoe oud ben jij? 2 Ik ben 14. 3 En mijn broer is 18. 4 Wij zijn op vakantie. 5 We kamperen. 6 Bea doet aan basketbal. 6 Voilà Camille! vocabulaire Schrijf van de onderstreepte woorden de betekenis op. 1 C est le matin, après le petit déjeuner. 2 Omar est à l accueil. 3 Voilà Camille. Qu est-ce qu elle va faire aujourd hui? 4 Cet après-midi, elle va à la piscine. 5 Ce soir, elle va faire du basket. 6 C est pourquoi elle cherche Omar. 7 Omar, tu veux venir aussi? 8 Oui, si ce n est pas trop tôt. 9 Je vais faire de l escalade. Je viens après. 10 Alors, il faut t inscrire. Sinon, tu ne peux pas venir. soixante-dix-neuf 79

0618036x_binnen_02 12-10-2004 14:52 Pagina 80 proeftoets kennis étape 2 (oef. 23) 1 Les mots vocabulaire Vul de juiste woorden in. 1 (Vandaag), c est le 2 septembre. 2 (tijdens) Qu est-ce que tu as fait les vacances? 3 (de zee) J ai été à. 4 (doorbrengen) Moi, je voudrais mes vacances au Canada. 5 (terugvinden) Je voudrais mon demi-frère. 6 (de hele zomer) Mon frère travaille. 7 (omdat) C est il veut acheter une voiture (= een auto). 8 (de hoofdstad) Paris est de la France. 9 (bezoeken) Ma mère voudrait New York. 10 (naar het buitenland) Ma petite soeur voudrait aller. 11 (zwemmen) Tu aimes? 12 (surfen) Oui, mais je préfère. 2 Encore des mots vocabulaire Schrijf van de onderstreepte woorden de betekenis op. 1 Sandra est la cousine de Camille. 2 Camille écrit une lettre à Sandra. 3 Au début, c était bien. 4 L escalade peut être dangereux... 5... surtout quand on fait des bêtises. 6 Il ne faut pas avoir peur. 7 Je ne vais plus en colonie! 8 Je voudrais partir pour Paris. 9 Une fille au pair garde des enfants. 10 Elle fait des jeux ou elle va à la piscine avec eux. 80 quatre-vingts

0618036x_binnen_02 12-10-2004 14:52 Pagina 81 proeftoets kennis étape 2 (oef. 23) 3 Qu est-ce que tu as fait? grammaire Vul de passé composé in. 1 (doorbrengen) J les vacances au Portugal. 2 (zwemmen) J dans la mer. 3 (bezoeken) Nous Lisbonne. 4 (nemen) Vous le train? 5 (spreken) Tu anglais? 6 (kijken) Mon frère un beau film. 7 (doen) Omar et Camille de l escalade. 8 (hebben) Ma soeur mon walkman. 4 Capitales grammaire Vul de landennamen in, zoals in het voorbeeld. Voorbeeld: Paris est la capitale. Paris est la capitale de la France. 1 Rome est la capitale. 2 Amsterdam est la capitale. 3 New York est la capitale. 4 Berlin est la capitale. 5 Londres (= Londen) est la capitale. 5 Tu as été où? grammaire Maak vijf verschillende goede zinnen. Kies steeds uit iedere kolom een woord. Schrijf de zinnen onder de kolommen op. 1 Moi, j avez été en Pays-Bas. 2 Lisa avons été en Allemagne. 3 Vous ai été au Espagne. 4 Marco et Michel a été aux Etats-Unis. 5 Nous ont été aux Canada. 1 Moi, j 2 Lisa 3 Vous 4 Marco et Michel 5 Nous quatre-vingt-un 81

0618036x_binnen_02 12-10-2004 14:52 Pagina 82 proeftoets kennis étape 2 (oef. 23) 6 J ai été en Italie savoir dire Schrijf op in het Frans. 1 Waar ben je geweest? 2 Ik heb gekampeerd. 3 Ik heb Rome niet bezocht. 4 We hebben Florence gezien. 5 Jacques en Tony hebben niet gewerkt. 6 Ze hebben televisiegekeken. 7 Deux fois par an vocabulaire Schrijf van de onderstreepte woorden de betekenis op. 1 Je pars en vacances au moins deux fois par an. 2 Ma cousine a une résidence secondaire dans les Alpes. 3 Elle va souvent aux sports d hiver. 4 Elle aime la montagne. 5 Elle va dans les Alpes deux fois par an. 6 J aime faire de la voile sur le lac. 82 quatre-vingt-deux

0618036x_binnen_02 12-10-2004 14:52 Pagina 83 proeftoets kennis étape 3 (oef. 27) 1 Les mots vocabulaire Vul de juiste woorden in. 1 (spellen) Tu veux ton nom? 2 (andere) Je veux un jean! 3 (de schoenen) Tu as vu de Magali? 4 (rugzak) Non, mais voici son. 5 (Het haar) de Magali sont blonds. 6 (de ogen) Et de Magali sont bleus. 7 (al) Tu as visité le Parc Astérix? 8 (het meer) Tu as vu? 9 (kort) Mon pull est trop! 10 (inlichtingenbureau) Nous allons au. 2 Encore des mots vocabulaire Schrijf van de onderstreepte woorden de betekenis op. 1 J ai invité quelques copains... 2... pour une sortie au Parc Astérix. 3 J ai déjà les billets d entrée. 4 On va s amuser dans le grand huit! 5 J habite dans un village. 6 Plus tard je veux habiter une grande ville. 7 Jean attend devant la caisse. 8 Il entend un message au micro. 9 Il voit une fille. Elle rit. 10 Jean n est pas content. 3 J ai dit non! grammaire Vul de juiste werkwoordsvorm in. 1 (heeft gezien) Christophe le Rijksmuseum pour la première fois. 2 (zeggen) Vous non? 3 (zeg) Moi, je oui! 4 (kunnen) Nous ne pas trouver Magali. 5 (zie) Tu le pavillon là-bas? 6 (heeft gezegd) Ta mère d être là à une heure. 7 (zien) Cédric et Marion ne pas Magali. 8 (zeggen) Ils qu ils ont cherché partout. quatre-vingt-trois 83