Onteigening in de gemeente De Bilt



Vergelijkbare documenten
Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Aan de Gemeenteraad. Onderwerp : Procedure administratieve onteigening t.b.v. gronden rondweg Buitenpost. Raad. 6 maart Status.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Raadsvoorstel Reg. nr : Ag nr. : Datum :

Onteigening in de gemeente Apeldoorn

Aan de raad AGENDAPUNT 7

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Onteigening in de gemeente Bunschoten

RAADSVOORSTEL EN ONTWERPBESLUIT

RAADSVOORSTEL EN ONTWERPBESLUIT

Raadsvergadering d.d.: 25 oktober 2010 Agenda nr: Onderwerp: verzoek aan de Kroon de administratieve onteigening te entameren

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

ONTEIGENING TEN BEHOEVE VAN DE ONTWIKKELING VAN HET BEDRIJVENTERREIN BPMAA

Raadsvoorstel Reg. nr : Ag nr. : Datum :

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Onderwerp Start administratieve onteigeningsprocedure ten behoeve van realisatie bestemmingsplan 'Neptunus' te Kessel.

Aan de raad AGENDAPUNT NR Doetinchem, 27 februari 2013 ALDUS VASTGESTELD 7 MAART Start onteigeningsprocedure oostelijke randweg

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Onteigening in de gemeente Amsterdam

Onteigening Lisbloemstraat 9 t/m 19 (Kleiwegkwartier) (nr. 604)

Onteigening in de gemeente Hilversum VROM

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Onteigening in de gemeente Amsterdam

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Raadsvoorstel. Onderwerp:

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.


RAADSVOORSTEL Rv. nr.: B&W-besluit d.d.: B&W-besluit nr.:

Wijziging van de onteigeningswet

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBASS:2012:BX5879, Meerdere afhandelingswijzen

Onteigening in de gemeente Denekamp

Onteigening in de gemeente Utrecht

Heerhugowaard Stad van kansen

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 18 augustus 2015;

Collegevoorstel. Zaaknummer: Onderwerp: BEC Onteigening Wijksestraat 3, Heusden 2013

REGULIERE BOUWVERGUNNING EN VRIJSTELLING EX ARTIKEL WRO

ontwerpvoorstel aan de raad

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Onteigening in de gemeenten Culemborg en Geldermalsen

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Voorstel aan de gemeenteraad

Vestiging voorkeursrecht plangebied "Ten noorden van de Nieuwe Maasdijk" in Heusden

categorie/agendanr. stuknr. B. en W RA A 11 04/696 Onderwerp: Bezwaarschrift Sluyter Advocaten tegen besluit raad m.b.t.

Onderwerp Vaststellen bestemmingsplan 'Steenakker, herzieing diverse locaties Gageldonkseweg'

Grondverwerving; een introductie

G E N N E P. : Verzoek aan Kroon tot onteigening. Geachte raad,


Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Afdeling bestuursrechtspraak P^na 1 van 1. Uw kenmerk

AAN DE GEMEENTERAAD. Nummer : 2007/78 Datum : 20 september 2007 : Vestiging voorkeursrecht ex artikel 8 Wvg 'Vroonlandseweg en Goessestraatweg'

het bezwaarschrift van de heer M.H.A. Pörteners, Koningstraat 5, 6129 BD Berg aan de Maas

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Toelichting over de behandeling van:

OMGEVINGSVERGUNNING Datum: 6 augustus 2015

ECLI:NL:RVS:2017:1997

VOORBLAD RAADSVOORSTEL. bestemming bedrijf naar wonen aan de Krullelaan 36 te Zeist

Onteigening in de gemeente Groesbeek

Onteigening in de gemeente Arnhem

Notitie bezwaren vestiging voorkeursrecht Centrum Boekel.

Doelstelling van onderhavig plan is het juridisch-planologisch mogelijk maken van de bouw van maximaal één woning op voornoemde locatie.

Feitelijke informatie De Afdeling bestuursrechtspraak heeft samengevat - het beroep gegrond verklaard op de volgende overwegingen.

Voor het verlenen van medewerking is een vrijstelling op grond van artikel 19, lid 1, WRO vereist (ZPP).

Afdeling: CZ Leiderdorp, 31 oktober 2006

R A A D S V O O R S T E L E N O N T W E R P B E S L U I T

Onteigeningswet Wet voorkeursrecht gemeenten

Ons kenmerk

Aan de Gemeenteraad. Raad. Onderwerp : Vervangende nieuwbouw van een vrijstaande woning op het perceel Boelenswei 76 te Boelenslaan.


Gemeente Aalten. Bestemmingsplan. Buitengebied. Groot Deunkweg Aalten 6

Onderwerp Vaststelling bestemmingsplan "Heerde-Dorp, 5 e herziening (Haneweg 4 te Heerde)".

Onteigening in de gemeente Doetinchem

Oplegnotitie (Vaststelling bestemmingsplan Landgoed Brunssheim.) Gemeenteblad nr. 2010/71

Procedures tegen nieuwe 380 kv-hoogspanningsverbindingen van TenneT

: Vestiging voorkeursrecht percelen Vorden

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

RAADSVOORSTEL Rv. nr.: B&W-besluit d.d.: B&W-besluit nr.:

Afdeling bestuursrechtspraak. Behandelend ambtenaar A.H.M. Boevink

Datum Uw kenmerk Uw brief van Ons kenmerk Bijlagen 8 april

Voorstel. (2003) nummer 103

Aan de commissie VROM

Zienswijze Schipper De zienswijze die naar voren gebracht wordt, kan als volgt worden weergegeven:

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

ECLI:NL:RBDOR:2010:BM7173

Raadsvoorstel. drs. D.M.P.G. Smolenaers 27 september juli De raad wordt voorgesteld te besluiten:

RAADSVOORSTEL. Raadsvergadering. Onderwerp Vaststellen bestemmingsplan 'Achterdijk 37 Odijk' Aan de raad,

Rb. Noord-Holland, , HAA 13/1804, ECLI:NL:RBNHO:2013:12968, BR Mr. J.M. Janse van Mantgem. Tijdelijke omgevingsvergunning

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Nr JORI Houten, 23 mei 2000

Aanwijzing art. 3.8, lid 6, Wro, bestemmingsplan Bedrijventerrein Nijverhei 2009

ECLI:NL:RBGEL:2016:2558

Transcriptie:

VROM Onteigening in de gemeente De Bilt Besluit van 24 december 2007, no. 07.004215 tot goedkeuring van het besluit van de raad van De Bilt van 31 mei 2007, tot onteigening ingevolge Titel IV van de onteigeningswet Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 29 oktober 2007, nr. 20070115043, Directie Juridische Zaken, afdeling Algemeen Juridische en Bestuurlijke Zaken. Gelezen de brieven van burgemeester en wethouders van De Bilt van 8 juni 2007, kenmerk 07/5900 en van 27 juni 2007, kenmerk 07/6513. Gelet op Titel IV van de onteigeningswet en Titel 10.2 van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad van State gehoord (advies van 22 november 2007, no. W08.07.0398/IV). Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 20 december 2007, nr. DJZ2007125436, Directie Juridische Zaken, afdeling Algemeen Juridische en Bestuurlijke Zaken. Beschikken bij dit besluit over de goedkeuring van het besluit van de raad van de gemeente De Bilt van 31 mei 2007, tot onteigening ingevolge artikel 77, eerste lid, aanhef en onder 1, van de onteigeningswet, ten name van die gemeente, van de bij dat besluit aangewezen percelen, kadastraal bekend gemeente Maartensdijk, sectie C, no. 3602 en gemeente De Bilt, sectie F, no. 1243. Overwegingen Het raadsbesluit ter onteigening Op grond van artikel 77 van de onteigeningswet kan onteigening plaatsvinden onder meer ten behoeve van de uitvoering van een bestemmingsplan. De ter onteigening aangewezen percelen zijn begrepen in het door de raad van De Bilt op 7 september 2006 vastgestelde, en door Gedeputeerde Staten van Utrecht op 27 februari 2007goedgekeurde bestemmingsplan Bedrijvenpark Larenstein, herziening ex artikel 30 WRO, verder te noemen: het bestemmingsplan. Aangezien ten tijde van het nemen van het raadsbesluit tot onteigening het bestemmingsplan nog niet onherroepelijk was goedgekeurd, heeft de raad van De Bilt in het besluit tot onteigening onder meer besloten a) niet over te gaan tot eventuele gerechtelijke onteigening als bedoeld in artikel 18 onteigeningswet alvorens het bestemmingsplan onherroepelijk is geworden en b) voor zover de Raad van State het bestemmingsplan Bedrijvenpark Larenstein, herziening ex artikel 30 WRO gedeeltelijk of geheel vernietigt, voor die delen waarvan het bestemmingsplan wordt vernietigd, dit besluit tot onteigening vooralsdan vervallen te verklaren. Noodzaak en urgentie De in de onteigening begrepen gronden zijn in het bestemmingsplan aangewezen voor de bestemmingen Bedrijfsdoeleinden (B), Verkeersdoeleinden (V) en Groenvoorzieningen (G). Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van een bedrijventerrein met de daarbij behorende voorzieningen op de terreinen van een voormalig sportveld en een voormalig zogenaamd mobilisatiecomplex van Defensie. Op het terrein zullen zoveel mogelijk bedrijven worden ge(her)huisvest die elders in de gemeente De Bilt uit een oogpunt van ruimtelijke ordening en milieu niet langer kunnen worden gehandhaafd. De in de onteigening begrepen gronden zijn reeds in eigendom bij de gemeente De Bilt. Met de onteigening beoogt de gemeente de gronden geheel te zuiveren van daarop rustende rechten. In casu gaat het om een in 1953 gevestigde erfdienstbaarheid ten laste van de nu in de onteigening begrepen percelen. De erfdienstbaarheid beoogde te verzekeren dat op de dienende erven geen andere bouwwerken zouden mogen worden opgericht dan magazijnen voor militaire doeleinden en woningen voor het toezichthoudend personeel. Het sinds 1953 heersende erf bestond uit het na de verkoop van vorengenoemde percelen aan de Staat (Ministerie van Defensie) resterende gedeelten van het landgoed van de baron van Boetzelaar van Asperen en Dubbeldam. Deze resterende gedeelten zijn in 1957, respectievelijk 1960 verkocht aan de gemeente De Bilt en vervolgens bebouwd met twee woonwijken, waarvan er één onmiddellijk grenst aan de in de onteigening begrepen gronden. De erfdienstbaarheid is bij alle grondtransacties tussen 1957 en heden voor zover al onderkend ongemoeid gebleven. Door alle verkopen en de gerealiseerde nieuwe uitleg is de situatie ontstaan dat thans ca. 784 particuliere erven ieder voor zich kunnen worden aangemerkt als heersend erf. Omdat het bestaan van de erfdienstbaarheid een privaatrechtelijke belemmering vormt voor het kunnen ontwikkelen van het bedrijventerrein wenst de gemeente door middel van onteigening de dienende erven te bevrijden van de last voortspruitend uit de erfdienstbaarheid. In de wijze van uitvoering van het bestemmingsplan is onder meer inzicht verschaft door middel van de bij het bestemmingsplan behorende voorschriften met de daarbij behorende toelichting en kaarten. De bedoeling is het 18 ha. grote bedrijventerrein een groen aanzien te doen behouden door het zoveel mogelijk behouden van bestaande groenstructuren en -elementen. Bijna de helft van de oppervlakte van het plangebied zal daarvoor worden gebruikt. Voltooiing van het bedrijventerrein is door de gemeente voorzien ruim binnen de algemeen gangbare termijn van ten hoogste vijf jaar na de datum van dit besluit. Blijkens het raadsbesluit tot onteigening wenst de gemeente de daarin bedoelde gronden vrij van rechten in eigendom te verkrijgen daar deze bezwaarlijk kunnen worden gemist bij Uit: Staatscourant 18 januari 2008, nr. 13 / pag. 11 1

de uitvoering van het bestemmingsplan. Bedenkingen Het raadsbesluit tot onteigening heeft overeenkomstig artikel 84, eerste lid, van de onteigeningswet met ingang van 14 juni 2007 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen op het gemeentehuis van De Bilt. De algemene kennisgeving van de terinzagelegging heeft op 13 juni 2007 plaatsgevonden in de lokaal verschijnende bladen Biltse en Bilthovense Courant en de Vierklank en in de Staatscourant van die datum. Tegen het raadsbesluit tot onteigening zijn bij Ons tijdig schriftelijk bedenkingen naar voren gebracht door: 1) J. Klein te De Bilt, mede-eigenaar van het perceel kadastraal bekend gemeente De Bilt, sectie D, no. 6614, 2) B. de Wolf en C.C. de Wolf- Saarloos te Bilthoven, eigenaren van de percelen kadastraal bekend gemeente De Bilt, sectie F, nos. 2190, 2218 en 2225, 3) W.H. van Zundert en E.T.A.M. van Zundert-van der Hout te Bilthoven, eigenaren van het perceel kadastraal bekend gemeente De Bilt, sectie F, no. 2268, 4) G.J.J.M. Pubben en A. de Klerk te Bilthoven, eigenaren van de percelen kadastraal bekend gemeente De Bilt, sectie F, nos. 2277, 2281 en 3341, 5) H. Logtenberg te Bilthoven, eigenaar van de percelen kadastraal bekend gemeente De Bilt, sectie F, nos. 2218, 2229 en 2230, 6) Mr. R. M. van Bemmel te Breda namens een 23-tal met name genoemde bewoners van de Kometenlaan te Bilthoven, zijnde de eigenaren van de percelen kadastraal bekend gemeente De Bilt, sectie F, nos. 2351, 2349, 2439, 2440, 2441, 2438, 2248, 2442, 2443, 2444, 2457, 2456, 2455, 2220, 2218, 2454, 2452 en sectie D, no. 7056, 7) D.W. Jannink te De Bilt en 8) G.A. Muijsson te Bilthoven, mede namens E.V. en F.D.R. Hueting. Bovengenoemde indieners van bedenkingen worden verder aangeduid als de reclamant(en) onder 1) en zo verder tot en met onder 8). Overeenkomstig artikel 86, tweede lid, van de onteigeningswet zijn alle reclamanten door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in de gelegenheid gesteld zich te doen horen. Overwegingen naar aanleiding van de bedenkingen Ingevolge artikel 84, derde lid, van de onteigeningswet, kunnen uitsluitend belanghebbenden die tijdig een zienswijze bij het gemeentebestuur naar voren hebben gebracht schriftelijk bij Ons bedenkingen naar voren brengen tegen het raadsbesluit tot onteigening. Uit de aan Ons overgelegde stukken en uit het ingestelde onderzoek is Ons niet gebleken dat de reclamanten onder 7) en onder 8) zienswijzen tegen het voornemen tot onteigening hebben ingediend bij het gemeentebestuur. De reclamanten onder 7) en onder 8) kunnen door Ons dan ook niet in hun bedenkingen worden ontvangen. In het kader van de beoordeling van het verzoek om goedkeuring van het raadsbesluit tot onteigening vindt evenwel ook altijd een ambtshalve toetsing daarvan plaats. Alvorens over te gaan tot de afzonderlijke beoordeling van de bedenkingen van elk van de reclamanten, zullen Wij in het algemeen een tweetal aspecten van de bedenkingen beoordelen die door het merendeel van de reclamanten naar voren zijn gebracht. Bedenkingen van planologische aard Meerdere reclamanten verzetten zich in hun bedenkingen tegen de komst van een bedrijvenpark op het voormalige sport- en MOB-complex. Zij hebben bezwaren tegen de in het bestemmingsplan op de te onteigenen gronden gelegde bestemmingen. Men vreest aantasting van het huidige groengebied met de daaraan inherente natuurwaarden en recreatieve mogelijkheden. Ook vreest men hinder van de bedrijven op het bedrijvenpark en een verandering van het landelijk karakter van de aangrenzende wijk waarin de woningen van het merendeel van de reclamanten zijn gelegen. Hieruit vloeit ook schade voort voor reclamanten. Ten aanzien van dit aspect van de bedenkingen overwegen Wij dat deze van planologische aard zijn en uitsluitend kunnen worden ingebracht in de bestemmingsplanprocedure op voet van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Ter bescherming van de planologische belangen van onder meer de reclamanten heeft de raad van De Bilt daarom in het raadsbesluit tot onteigening de gebruikelijke voorwaarden opgenomen die er toe strekken dat uitsluitend tot daadwerkelijke onteigening kan worden overgegaan als er sprake is van een deugdelijke planologische grondslag van de onteigening. Voor zover de reclamanten stellen schade te lijden welke voortvloeit uit de bestemmingswijziging, kunnen zij die schade claimen bij de gemeenteraad uit hoofde van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Alles overziende geeft dit aspect van de bedenkingen Ons geen aanleiding om aan het raadsbesluit tot onteigening geheel of gedeeltelijk de goedkeuring te onthouden. Bedenkingen ten aanzien van de financiële waardering van de erfdienstbaarheid Meerdere reclamanten zijn van oordeel dat de gemeente onvoldoende of op verkeerde grondslag heeft getracht de erfdienstbaarheid te beëindigen. Het aanbod van de gemeente van 100,- medewerkingsvergoeding gekoppeld aan de nihil-waardering van het recht kan naar de mening van die reclamanten niet worden gezien als een serieus aanbod. Zij stellen dat het recht wel degelijk een waarde vertegenwoordigt en dat in elk geval de waardevermindering van hun onroerende zaak gecompenseerd moet worden bij vervallen van de erfdienstbaarheid. Ten aanzien van de gevoerde onderhandelingen overwegen Wij in het algemeen als volgt. Het wettelijk vereiste van artikel 17 van de onteigeningswet, inhoudende dat de onteigenende partij hetgeen onteigend moet worden bij minnelijke overeenkomst tracht te verkrijgen, heeft betrekking op de gerechtelijke fase van de onteigeningsprocedure. Niettemin is het minnelijk overleg in de daaraan voorafgaande administratieve fase van de onteigeningsprocedure één van de criteria waaraan door Ons zonodig wordt getoetst bij de beoordeling van de noodzaak tot onteigening. Gelet op het karakter van de onteigening als uiterste middel, zijn Wij van oordeel dat ten opzichte van de burger eerst van dit middel door het opstarten van de administratieve fase mag worden gebruikgemaakt, indien langs minnelijke weg redelijkerwijs niet of niet in de gewenste Uit: Staatscourant 18 januari 2008, nr. 13 / pag. 11 2

vorm tot overeenstemming is te komen. Aan deze eis is naar Ons oordeel in het kader van onteigeningen, bedoeld in Titel IV van de onteigeningswet in het algemeen genoegzaam voldaan, indien voor de eerste tervisielegging van het onteigeningsplan in dit geval vóór 4 januari 2007 een aanvang met de onderhandelingen over de minnelijke verwerving is gemaakt en ten tijde van het nemen van het raadsbesluit tot onteigening voldoende aannemelijk is dat die onderhandelingen vooralsnog niet tot het gewenste resultaat zullen leiden. Alsdan kan een gemeente teneinde op een redelijk tijdstip tot uitvoering van het desbetreffende bestemmingsplan te kunnen overgaan in beginsel tot onteigening besluiten. Het zou te ver gaan de eis te stellen, dat partijen reeds ten tijde van de tervisielegging van het onteigeningsplan in eerste instantie moeten zijn uitonderhandeld. Wij zijn van mening, dat, zoals hiervoor beschreven, het voldoende is als op dit tijdstip met de onderhandelingen een aanvang is gemaakt en in de periode tot het nemen van het raadsbesluit tot onteigening genoegzaam is komen vast te staan, dat deze onderhandelingen niet tot het gewenste resultaat zullen leiden. Er is dus sprake van een tweevoudige verplichting tot onderhandelen van de partij, die tot onteigening wenst over te gaan: vooreerst in het stadium van de administratieve fase van de onteigeningsprocedure en wel voor de eerste tervisielegging van het onteigeningsplan en vóórdat een raadsbesluit tot onteigening wordt genomen en vervolgens, na het nemen van het koninklijk besluit, en vóórdat tot dagvaarding, als bedoeld in artikel 18 van de onteigeningswet, wordt overgegaan, zijnde het tijdstip waarop de gerechtelijke fase van de onteigeningsprocedure aanvangt. In het bijzonder overwegen Wij dienaangaande dat blijkens het raadsvoorstel c.a. vanaf november 2004 sprake is van onderhandelingen tussen de gemeente en de belanghebbende eigenaren over beëindiging van de erfdienstbaarheid. Op 5 en 8 november 2004 zijn brieven verstuurd met daarbij een concept-overeenkomst tot afstand van rechten. Op 28 juni 2005 besloot de raad van De Bilt voor de eerste maal tot onteigening als thans aan de orde. Door het onthouden van de goedkeuring aan het bestemmingsplan Bedrijvenpark Larenstein kwam bedoeld raadsbesluit te vervallen. Vervolgens is er tussen februari en juni 2006 weer contact geweest tussen de gemeente en belanghebbenden. Op 17 november 2006 is een brief van de gemeente uitgegaan met mededelingen over de voorbereiding van een nieuwe onteigeningsprocedure en het verzoek over te gaan tot beëindiging van het recht. Op 27 december 2006 zijn de belanghebbenden ingevolge artikel 3:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) persoonlijk in kennis gesteld van het nieuwe ontwerp raadsbesluit tot onteigening. Tot april 2007 hebben deze acties er in geresulteerd dat er voor 586 percelen een einde kwam aan de erfdienstbaarheid. De gemeente heeft zich op het standpunt gesteld dat de waarde van het recht op nihil gesteld kon worden. Per eigenaar stelde zij niettemin een medewerkingsvergoeding van 100,- in het vooruitzicht. Het merendeel der reclamanten acht dit een te lage vergoeding en meent dat evenmin gezegd kan worden dat er sprake is van serieuze onderhandelingen. Met betrekking tot de door het merendeel der reclamanten gestelde waardedaling van de onroerende zaken als effect van het beëindigen van de erfdienstbaarheid merken Wij nog het volgende op. Uit de aan Ons overgelegde stukken en uit het ingestelde onderzoek is Ons gebleken dat de gemeente een tweetal onderzoeken naar dat effect heeft laten doen door onafhankelijke externe bureaus. Daaruit is naar voren gekomen dat het effect op de waarde van de onroerende zaken die voortkomt uit het vervallen van de erfdienstbaarheid als nihil kan worden aangemerkt. Door reclamanten is, ondanks dat zij door de gemeente op die mogelijkheid zijn gewezen, geen deskundig tegenadvies over de waarde van de betrokken erfdienstbaarheid voor hun eigendommen overgelegd. Naar Ons oordeel heeft de gemeente in redelijkheid kunnen besluiten op deze wijze te komen tot een bod voor de betreffende eigenaren. Gelet op het feit dat alle eigenaren van de heersende erven moeten meewerken om zonder privaatrechtelijke belemmeringen te kunnen komen tot de uitvoering van het bestemmingsplan, heeft de raad, nu aan die voorwaarde niet werd voldaan, naar Ons oordeel in redelijkheid kunnen besluiten tot onteigening over te gaan nu het niet aannemelijk was dat het minnelijk overleg alsnog zou leiden tot overeenstemming. Of de geboden vergoeding en de nihilstelling van de waarde van het recht een voldoende bod is in de zin van de onteigeningswet, staat in deze procedure verder evenwel niet ter discussie. In de gerechtelijke fase van de onteigeningsprocedure is het immers de burgerlijke rechter die ook de hoogte van de schadeloosstelling ingevolge artikel 40 van de onteigeningswet zal bepalen. Dit aspect van de bedenkingen geeft Ons dan ook geen aanleiding om aan het raadsbesluit tot onteigening geheel of gedeeltelijk de goedkeuring te onthouden. Overwegingen over de reclamanten afzonderlijk De reclamant onder 1) voert in zijn bedenkingen aan dat de plannen voor Larenstein moeten worden afgewezen. Het betreft een uniek groengebied. Doel van de erfdienstbaarheid was juist om overeenkomstig de wens van de baron dit gebied te beschermen voor de omwonenden, met name ouderen. De onteigening van de erfdienstbaarheid is een ernstige inbreuk op zijn rechten. Wij overwegen dat Wij hierboven onder Bedenkingen van planologische aard hebben aangegeven dat dergelijke bedenkingen niet kunnen leiden tot het geheel of gedeeltelijk onthouden van de goedkeuring aan het raadsbesluit tot onteigening. Voor wat betreft de bedoeling van de vestiging van het recht overwegen Wij dat Ons uit het ingestelde onderzoek is gebleken dat de erfdienstbaarheid is gevestigd in 1953. De in de onteigening begrepen gronden maakten toentertijd deel uit van een uitgestrekt landgoed en werden in 1953 verkocht aan de Staat (Ministerie van Defensie) ten behoeve van de vestiging van een zogenaamd MOB-complex. De wijken waarin de woningen van de reclamanten zijn gelegen bestonden nog niet. Deze zijn eerst later aangelegd, nadat grote delen van het landgoed rond 1960 alsnog zijn verkocht aan de gemeente De Bilt. Het moet er, uitgaande van deze gegevens, voor worden gehouden dat het recht de toenmalige grondbezitter de zekerheid verschafte dat op het verkochte gedeelte van zijn landgoed Uit: Staatscourant 18 januari 2008, nr. 13 / pag. 11 3

geen andere activiteiten zouden kunnen worden ontplooid dan die waarvoor Defensie het terrein wenste te kopen. In ieder geval is niet gebleken van bedoelingen van de kant van de grondbezitter met een strekking als voorondersteld door de reclamant. De overige bedenkingen van de reclamant onder 1) geven Ons dan ook geen aanleiding om aan het raadsbesluit to onteigening de goedkeuring geheel of gedeeltelijk te onthouden. De reclamanten onder 2) voeren in hun bedenkingen allereerst planologische en milieu- en natuurtechnische bezwaren aan tegen het bedrijventerrein. Zij voeren ook alternatieve locaties op, alwaar volgens hen ook aan de behoefte aan bedrijventerreinen kan worden voldaan. Daarnaast zien zij door het vervallen van de erfdienstbaarheid de beschermde groene woonomgeving vervallen en stellen zij daardoor in hun woongenot te worden gestoord en schade te lijden die meer beloopt dan de door de gemeente geboden vergoeding van 100,-. Ten aanzien van de eerstgenoemde onderdelen van de bedenkingen van de reclamanten onder 2) verwijzen Wij naar hetgeen Wij hiervoor hebben overwogen onder Bedenkingen van planologische aard en hetgeen door Ons is overwogen naar aanleiding van de bedenkingen van de reclamant onder 1). Ten aanzien van de laatstgenoemde onderdelen van de bedenkingen van de reclamanten onder 2) verwijzen Wij naar hetgeen Wij hiervoor hebben overwogen onder Bedenkingen ten aanzien van de financiële waardering van de erfdienstbaarheid. De bedenkingen van de reclamanten onder 2) geven Ons dan ook geen aanleiding om aan het raadsbesluit tot onteigening de goedkeuring geheel of gedeeltelijk te onthouden. De reclamanten onder 3) wijzen er op dat het de toenmalige grondbezitter er blijkens de geschiedenis van de erfdienstbaarheid om te doen was om de inbreuk op het milieu tot een minimum te beperken. De grond zou na het vertrek van Defensie weer aan de natuur moeten worden teruggegeven. De reclamanten menen dat de gemeente misbruik maakt van haar bevoegdheid. Dit zou ook blijken uit de omstandigheid dat de gemeente de grond die ze zelf in eigendom heeft wil onteigenen met als enig doel dat haar verplichtingen als eigenaar van het dienend erf vervallen. de reclamanten onder 3) verwijzen Wij voor wat betreft het aspect van de vermeende bedoeling van het vestigen van de erfdienstbaarheid naar hetgeen Wij hiervoor hebben overwogen naar aanleiding van de bedenkingen van de reclamant onder 1). Ten aanzien van hetgeen de reclamanten opmerken over het door de gemeente gebruik maken van haar bevoegdheid om tot onteigening over te gaan, merken Wij het volgende op. Anders dan de reclamanten onder 3) veronderstellen, staat de onteigeningswet er niet aan in de weg dat de gemeente overgaat tot onteigening van onroerende zaken waarvan zij reeds de eigenaar is. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de onteigeningswet is de mogelijkheid van onteigening ook gegeven als middel om de reeds in eigendom zijnde zaak (in casu het dienend erf) te bevrijden van bestaande rechten en lasten. Van misbruik zoals door de reclamanten verondersteld, is naar Ons oordeel geen sprake. De bedenkingen van de reclamanten onder 3) geven Ons dan ook geen aanleiding om aan het raadsbesluit tot onteigening de goedkeuring geheel of gedeeltelijk te onthouden. De reclamanten onder 4) geven in de eerste plaats aan dat de erfdienstbaarheid er aan in de weg staat dat er bedrijfsgebouwen voor industriële doeleinden worden opgericht. Daarnaast stellen de reclamanten dat het bedrijfsterrein geen publiek belang dient. De gemeente maakt geen gebruik van artikel 5:79 van het Burgerlijk Wetboek (BW) maar kiest voor de publiekrechtelijke weg. De onteigeningsprocedure wordt oneigenlijk gebruikt. Van minnelijk overleg is geen sprake omdat de gemeente vasthoudt aan de vergoeding van 100,-. de reclamanten onder 4) verwijzen Wij voor wat betreft het aspect van de vermeende bedoeling van het vestigen van de erfdienstbaarheid naar hetgeen Wij hiervoor hebben overwogen naar aanleiding van de bedenkingen van de reclamant onder 1). Ten aanzien van het aspect van het gebruik van het instrument van onteigening verwijzen Wij naar hetgeen Wij hiervoor hebben overwogen naar aanleiding van de bedenkingen van de reclamanten onder 3). Ten aanzien van de bedenking inzake het gebruik van de onteigeningsbevoegdheid in plaats van dat van de civiele actie ex artikel 5:79 van het BW overwegen Wij als volgt. Tengevolge van de verkoop van de resterende gronden van het voormalige landgoed in 1957 en 1960, later gevolgd door een grote hoeveelheid afzonderlijke grondtransacties tussen de gemeente en particulieren, is de situatie ontstaan dat de erfdienstbaarheid is komen te rusten op honderden heersende erven. Wil de gemeente er zeker van kunnen zijn dat het bestemmingsplan Larenstein kan worden uitgevoerd, dan zullen in beginsel de rechten die op alle heersende erven rusten, moeten worden opgeheven. Gelet op de belangenafweging die de burgerlijke rechter in het kader van een actie uit artikel 5:79 BW dient te maken, staat op voorhand niet vast dat na een dergelijke actie van de kant van de gemeente alle belemmeringen om tot uitvoering te komen zullen zijn opgeheven. Naar Ons oordeel heeft de gemeente vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening en met een eigen afweging van particuliere en maatschappelijke belangen, dan ook in redelijkheid kunnen besluiten om niet de privaatrechtelijke weg te volgen, maar over te gaan tot onteigening. Ten aanzien van het minnelijk overleg verwijzen Wij naar hetgeen Wij hiervoor hebben overwogen onder Bedenkingen ten aanzien van de financiële waardering van de erfdienstbaarheid. Alles overziende geven de bedenkingen van de reclamanten onder 4) Ons dan ook geen aanleiding aan het raadsbesluit tot onteigening geheel of gedeeltelijk de goedkeuring te onthouden. De reclamant onder 5) verwijst in zijn bedenkingen integraal naar zijn bij de raad naar voren gebrachte zienswijzen. Daarnaast refereert hij aan een meningsverschil dat hij met de gemeente De Bilt heeft over de WOZwaardering van zijn onroerende zaken. De bezwaren van de reclamant komen er in de eerste plaats op neer dat hij zich verzet tegen de komst van het bedrijventerrein. Hij stelt dat op deze wijze de waarde van de erfdienstbaarheid geheel wordt ont- Uit: Staatscourant 18 januari 2008, nr. 13 / pag. 11 4

kracht. In de tweede plaats vreest hij aantasting van zijn woongenot en waardedaling van de woning. In de derde plaats kan hij zich niet verenigen met de aangeboden vergoeding van 100,-. de reclamant onder 5) verwijzen Wij naar hetgeen Wij hiervoor hebben overwogen onder Bedenkingen van planologische aard, Bedenkingen ten aanzien van de financiële waardering van de erfdienstbaarheid en naar hetgeen door Ons is overwogen naar aanleiding van de bedenkingen van de reclamant onder 1). De bedenking in verband met de WOZ-waarde van de woning van de reclamant treft geen doel omdat de inhoud van deze bedenking los staat van de onteigeningsprocedure. De bedenkingen van de reclamant onder 5) geven Ons dan ook geen aanleiding om aan het raadsbesluit tot onteigening de goedkeuring geheel of gedeeltelijk te onthouden. De reclamanten onder 6) motiveren in hun bedenkingen uitgebreid waarom zij belang hebben bij de handhaving van de erfdienstbaarheid. Vanuit dat belang vechten zij aan dat de gemeente serieus met hen zou hebben onderhandeld met als uitgangspunt het op nihil stellen van de waarde van het recht onder vergoeding van de medewerkingskosten met een bedrag van 100,-. Zij verwijzen daarbij naar een uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 6 februari 1985, gepubliceerd in NJ 1987, no. 185. In bedoelde uitspraak komt volgens de reclamanten naar voren dat een bod van fl. 1,- niet kan worden beschouwd als een serieus bod. Het in de zaak De Bilt vergelijkbare bod van nihil kan dan ook niet als een serieus bod worden gezien. De gemeente heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om via artikel 5:79 van het BW de burgerlijke rechter te verzoeken de erfdienstbaarheid op te heffen omdat met het voortduren daarvan geen redelijk belang meer zou zijn gemoeid. Omdat de gemeente blijkens het raadsvoorstel niet zeker kan zijn van de uitkomsten van een dergelijke procedure, heeft zij gekozen voor de weg van onteigening. De reclamanten leiden hier uit af dat er sprake is van détournement de pouvoir. de reclamanten onder 6) verwijzen Wij allereerst naar hetgeen Wij hiervoor hebben overwogen onder Bedenkingen van planologische aard, Bedenkingen ten aanzien van de financiële waardering van de erfdienstbaarheid en naar hetgeen door Ons is overwogen naar aanleiding van de bedenkingen van de reclamant onder 1). Ten aanzien van de door de reclamanten aangehaalde uitspraak zijn Wij van oordeel dat deze uitspraak ziet op een geheel andere casus dan de onderhavige. In het Dordtse geval was de gemeente van mening geweest een aanvankelijk gedaan bod van fl. 200.000,- op gronden en opstallen te moeten verlagen tot fl. 1,-wegens het vermoeden van bodemverontreiniging. De wijze waarop de gemeente Dordrecht in dat verband de procedure had gevoerd kon de toets der rechterlijke kritiek niet weerstaan. In de onderhavige zaak zijn Wij van oordeel dat het anders dan in de aangehaalde uitspraak- nu het niet onaannemelijk is dat er ten aanzien van het gefragmenteerde bestaan van zakelijke rechten geen sprake is van een reële waarde, de gemeente in redelijkheid uit kon gaan van een nihilstelling van die waarde. Daarbij mocht de gemeente naar Ons oordeel uitgaan van de terzake aan haar uitgebrachte adviezen. Hoewel zij door de gemeente daar op zijn gewezen, hebben de reclamanten geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om terzake een deskundig tegenadvies te overleggen. Het is in deze procedure echter niet aan Ons om over de waarde van het recht en de schadeloosstelling een oordeel uit te spreken. De uiteindelijke toetsing van de waarde van het recht en de daarmee gepaard gaande vergoeding als bedoeld in artikel 40 van de onteigeningswet is immers voorbehouden aan de burgerlijke rechter. Evenmin bestaat er voor Ons onder de geschetste omstandigheden aanleiding om reden van onvoldoende serieus onderhandelen geheel of gedeeltelijk de goedkeuring aan het raadsbesluit te onthouden. Ten aanzien van de bedenking inzake het vermeend misbruiken van de onteigeningsbevoegdheid verwijzen Wij naar hetgeen Wij hiervoor hebben overwogen naar aanleiding van de bedenkingen van de reclamant onder 4). Van misbruik van bevoegdheid is naar Ons oordeel in deze situatie dan ook geen sprake. Ten overvloede merken Wij hierbij nog op, dat ook bij onteigening een fatsoenlijke rechtsgang is gewaarborgd. De burgerlijke rechter zal zich kunnen uitspreken over de onteigening en de daarbij behorende schadeloosstelling vaststellen. Alles overziende geven de bedenkingen van de reclamanten onder 6) Ons dan ook geen aanleiding om aan het raadsbesluit tot onteigening geheel of gedeeltelijk de goedkeuring te onthouden. Overige overwegingen Het moet in het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente De Bilt worden geacht, dat zij de vrije eigendom van de in het raadsbesluit tot onteigening aangewezen gronden verkrijgt. Er bestaan ook voor het overige geen termen om aan het raadsbesluit de goedkeuring te onthouden. Beslissing Wij hebben goedgevonden en verstaan: I. de reclamanten onder 7) en onder 8) niet in hun bedenkingen te ontvangen; II. het besluit van de raad van De Bilt van 31 mei 2007, goed te keuren. Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is belast met de uitvoering van dit besluit, dat met het raadsbesluit in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State. s-gravenhage, 24 december 2007. Beatrix. De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, J.M. Cramer. Raadsbesluit De raad van de gemeente De Bilt; Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 10 april 2007, met het onderwerp Onteigening bedrijvenpark Larenstein, en onder overname van de argument uit dat voorstel; Overwegende dat Uit: Staatscourant 18 januari 2008, nr. 13 / pag. 11 5

- hij op 7 september 2006 het bestemmingsplan Bedrijvenpark Larenstein, herziening ex artikel 30 WRO heeft vastgesteld; - de gemeente uitvoering wenst te geven aan dit bestemmingsplan; - daarvoor de erfdienstbaarheid ten laste van de op het voormalig mobilisatieterrein gelegen gronden moet worden beëindigd; - uit de stand van de onderhandelingen blijkt dat met een deel van de eigenaren en/of zakelijk gerechtigden nog geen minnelijke overeenstemming is bereikt; - het ontwerpraadsbesluit met bijbehorende stukken op basis van zijn besluit van 14 december 2006 met ingang van 4 januari tot en met 14 februari 2007 voor een ieder ter inzage heeft gelegen: Gelet op - het bepaalde in de artikelen 77 tot en met 96 van de onteigeningswet en de Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht; Besluit: 1. tot onteigening conform titel IV van de onteigeningswet ten name van de gemeente De Bilt, van de op de bijgaande grondtekening en de lijst van te onteigenen onroerende zaken en beperkte rechten aangegeven eigendommen; 2a. ten name van de gemeente De Bilt te procederen: - in voorkomende gevallen tot benoeming van derden als bedoeld in artikel 20 van de onteigeningswet: - tot onteigening (in eerste aanleg - en zonodig tot in cassatie - als eisende danwel verwerende partij) indien en voorzover de onbezwaarde eigendom en ten laste van die percelen gevestigde rechten van bovenvermelde percelen niet bij minnelijke verwerving kunnen worden verkregen; 2b. de uitvoering van de onder 2a genoemde werkzaamheden voor zover nodig op te dragen aan het college van burgemeester en wethouders; 3. niet over te gaan tot eventuele gerechtelijke onteigening - als bedoeld in artikel 18 onteigeningswet - alvorens het bestemmingsplan onherroepelijk is geworden; 4. voorzover de Raad van State het bestemmingsplan Bedrijvenpark Larenstein, herziening ex artikel 30 WRO gedeeltelijk of geheel vernietigt, voor die delen waarvan het bestemmingsplan wordt vernietigd, dit besluit tot onteigening vooralsdan vervallen te verklaren. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 31 mei 2007. De raad voornoemd, De griffier, J.L. van Berkel. De voorzitter, A.J. Gerritsen. Lijst van te onteigenen onroerende zaken en beperkte rechten Bestemmingsplan Bedrijvenpark Larenstein, herziening ex artikel 30 WRO Grond Te Van de Onroerende zaak bij het Kadaster bekend als plan onteigenen nummer grootte Cultuur- Groot Gemeente Sectie en Ten name van Woonplaats toestand nummer ha a ca ha a ca 1 1 77 20 Erf-tuin 1 77 20 Maartensdijk C 3602 1/1 eigendom: De Bilt De gemeente De Bilt bedrijvigheid 2 5 92 90 (industrie) 5.92 90 De Bilt F 1243 1/1 eigendom: De Bilt terrein De gemeente (industrie) De Bilt Uit: Staatscourant 18 januari 2008, nr. 13 / pag. 11 6