Toeleiding naar zorg van minderjarige Amsterdamse kinderen naar aanleiding van een tijdelijk huisverbod in de periode 2009-2012



Vergelijkbare documenten
SAMENVATTING. Inleiding

Effectief uit huis plaatsen?

Presentatie Samen Veilig

Invoering van de meldcode in de jeugdzorg

FACT-SHEET 3 e kwartaal 2014 Feiten en cijfers (huiselijk) geweld in afhankelijkheidsrelaties in de provincie Groningen

Bureau Jeugdzorg Gelderland Bereikbaar en Beschikbaar

GGD Amsterdam. GGD Amsterdam Cluster Epidemiologie, Documentatie en Gezondheidsbevordering Maart 2010

Q&A De veranderde werkwijze Veilig Thuis

DIRECT, DICHTBIJ EN DOELTREFFEND

De 5 hoek in Amsterdam werkt samen!

SAMENVATTING Achtergrond Onderzoeksmethoden Doelen van de wet

Meldcode Kindermishandeling en Huiselijk Geweld

Kinderen, ouderen en het huisverbod

Aanpak huiselijk geweld centrumgemeentegebied Amersfoort

Factsheet jeugdhulp, algemene informatie over de (toegang tot) jeugdhulp voor asielzoekerskinderen en amv

Informatiebijeenkomst IB-netwerken

Rode draad voor kindveiligheid in Amsterdam

Foto: Ton-Harland.nl. Uitwerkingsplan 10-dagen model. Wet Tijdelijk Huisverbod Hollands Midden. November 2008

Als uw kind onder toezicht gesteld wordt

Evaluatie Wet tijdelijk huisverbod gemeente Venray juni 2010

Sociale kaart met Liefde


Procesevaluatie Wet Tijdelijk Huisverbod Drenthe

ONDERSTEUNING BESCHERMING TOEZICHT

Versie april Cliëntroute Bureau Jeugdzorg Onderzoek Advies- en Meldpunt Kinderbescherming

Beter samenwerken. Minder regeldruk, meer tijd voor jeugdzorg

Korte handleiding Wet Tijdelijk Huisverbod gemeente Den Haag

Kindermishandeling. Voor de minderjarige bedreigende of gewelddadige interactievan fysieke, psychische of seksuele aard,

0 6 HAART Aan de leden van de gemeenteraad Haarlemmermeer

Directe Hulp bij Huiselijk. U staat er niet alleen voor!

Uitvoering advies aanlevering beleidsinformatie Veilig Thuis

Nota. Wijk- en Stadszaken. Wonen, Zorg en Welzijn. Doorkiesnummers: Telefoon Aan. Afschrift aan

Huisverbod en de systeemgerichte aanpak

Bureau Jeugdzorg Noord-Holland

Het inzetten van drang en dwang in het primair proces. Regio FoodValley

Generiek Gezinsgericht Werken. Onderzoek bij Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam

Redactie M.M. Wagenaar-Fischer, N. Heerdink-Obenhuijsen, M. Kamphuis, J. de Wilde

STICHTING BASISVOORZIENING PEUTERSPEELZAALWERK ERMELO

Als het mis dreigt te gaan met je opvoeding

Inleiding. Namens de werkgroep vroegsignalering Annemarieke Koops Gynaecoloog WZA Augustus 2011

Factsheet Jeugd in cijfers

Rapportage 1 e halfjaar 2016 Veilig Thuis Noordoost Brabant

Als opvoeden een probleem is

Jeugdbescherming in Nederland

Jeugdbescherming en jeugdreclassering. Inleiding Nicis/G32 Den Haag, 15 april 2011 Adri van Montfoort

Werkwijze & doelgroepen van Gecertificeerde Instellingen (GI s) Regio Amsterdam-Amstelland & Zaanstreek-Waterland Versie december 2017

Monitor 2015 Huiselijk geweld Twente

Verbeterplan Veilig Thuis Hollands Midden n.a.v. inspectierapport nov en stand van zaken op 1 maart 2016.

Factsheet jeugdhulp Algemene informatie over de (toegang tot de) jeugdhulp voor asielzoekerskinderen en amv

Als opvoeden een probleem is

Jeugdhulpverlening Informatie voor ouders/verzorgers

ToolKID Informatie-uitwisseling in verband met de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling

DE JEUGD- & GEZINSBESCHERMER

Protocol meldcode. Huiselijk geweld en kindermishandeling. OBS Prins Claus

Kinderen moeten gezond, veilig en met plezier kunnen opgroeien. Het liefst in een gezin. SAMEN ZORGEN VOOR DE JEUGD OP BONAIRE

Wat is OTS? (Onder ToezichtStelling)

Meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling

Als uw kind onder toezicht gesteld wordt

Pedagogische civil society: Gemeenschappelijke activiteiten van burgers rondom het grootbrengen van kinderen.

Presentatie Samen Veilig. Auteur : Connie Mindertsma Datum : 13 februari 2017

Centrum Seksueel Geweld Amsterdam-Amstelland. Jaarcijfers 2017

VERDRAG INZAKE DE RECHTEN VAN HET KIND (IRVK)

Als opvoeden een probleem is

Als uw kind onder toezicht gesteld wordt

Veranderingen in de Jeugdzorg Zeeland: Vraag- en antwoord

Hierbij zenden wij u het antwoord op de door u gestelde vragen op grond van artikel 32 reglement van orde van de gemeenteraad.

Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling

Veilig Thuis Midden Gelderland. Klaar voor de start. 1December 2014

Rotterdamse Meldcode. huiselijk geweld en kindermishandeling

Handreiking. Meldcode. Passenderwijs

Buiten de deur. M. van Zwieten. B. Bieleman. Procesevaluatie Tijdelijk Huisverbod Twente periode maart tot en met augustus 2009

Versie 14 november 2017 DB 2017/107 bijlage 8. Dienstverleningshandvest Veilig Thuis Haaglanden

Analyse van de samenwerking tussen BJAA en Vangnet Jeugd

Nieuwsbrief Centrum voor Jeugd en Gezin Roosendaal

Notitie. Onderwerp. Van: Diana Piek Aan: College van B&W Datum: Doorkiesnummer: (0411)

Aan de Voorzitter van de Tweede kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Onderzoek naar casus kindermishandeling

Protocol en samenwerkingsafspraken Ernstig toegebracht (hersen)letsel bij kinderen

Ondertoezichtstelling (OTS) Wat betekent een ondertoezichtstelling voor u en uw kind? Wat kunt u verwachten?

Handelingsprotocol Meldcode Huiselijk Geweld en kindermishandeling Basisschool Meander

Begeleide terugkeer - Blijf van m n Lijf/Femgard/Ambulante hulpverlening

Kindspoor, kind als getuige van huiselijk geweld vanuit politiebemoeienis.

Aanpak: Bemoeizorg. Beschrijving

Handelingsprotocol gezag, contact/omgang en hulp na partnerdoding waarbij minderjarige kinderen zijn betrokken

Voorstel van wet. Artikel 1

SIGNS OF SAFETY EN DE MELDCODE KINDERMISHANDELING EN HUISELIJK GEWELD

Logopedie en Kindermishandeling. Toelichting op de Meldcode en het Stappenplan

Veilig Thuis & Vrouwenopvang. 18 januari 2016

Uitvoeringsplan Huiselijk Geweld

Als het mis dreigt te gaan met je opvoeding (voor kinderen en jongeren)

Bijlage 2 Samenwerkingsafspraken gemeenten en Veilig Thuis Haaglanden Versie 0.14 dd. 5 oktober 2015

MET HART EN ZIEL VOOR KINDEREN IN DE KNEL

PROTOCOL Spoed4Jeugd. Hoofdregel proces: volg gedisciplineerd het proces en de taken in de applicatie.

Serie Rondom het Kind

KWALITEITSKADER VEILIG THUIS ONDERDEEL: ZICHT OP VEILIGHEID

José Valks-Smits, vertrouwensarts Veilig Thuis

Kennisateliers Jeugdbescherming Jeugdreclassering. Juni 2013 Anna van Beuningen

STEVIG FUNDAMENT VOOR JEUGDZORG

Per 1 januari Welkom bij uw instelling. Samenvoeging AMK en SHG. integrale aanpak van geweld in afhankelijkheidsrelaties.

Zo werkt Bureau Jeugdzorg Flevoland

Transcriptie:

Augustus 2014 Toeleiding naar zorg van minderjarige Amsterdamse kinderen naar aanleiding van een tijdelijk huisverbod in de periode 2009-2012 Auteur(s) Menno Segeren GGD Amsterdam, Epidemiologie en Gezondheidsbevordering JBRA: Jeugdbescherming Regio Amsterdam

Inhoudsopgave 1. Inleiding 3 1.1 Het tijdelijk huisverbod 3 1.2 Het tijdelijk huisverbod in Amsterdam 4 1.3 Het huidige onderzoek 10 1.4 Onderzoeksvragen 11 2. Aanpak onderzoek 12 3. Resultaten 14 3.1 Registratiedata Vangnet team Jeugd 14 3.2 Steekproef: vragenlijsten Vangnet team Jeugd 17 Stroomschema THV-kinderen 22 3.3 Registratiedata BJAA 23 3.4 Steekproef: vragenlijsten BJAA 24 4. Conclusie 28 4.1 Beantwoording onderzoeksvragen 29 4.2 Wat valt op aan deze resultaten? 30 4.3 Kwalitatieve verdieping 31 Referenties 33 Bijlagen 34 Lijst met afkortingen 37 Begrippenlijst bij tabellen en stroomschema 38

1. Inleiding 1.1 Het tijdelijk huisverbod Evenals in Oostenrijk en Duitsland is in Nederland een wetsontwerp ontwikkeld met als doel dat een persoon die een ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen met wie deze een huishouden deelt tijdelijk een huisverbod kan worden opgelegd teneinde de veiligheid van deze personen te waarborgen en een periode te creëren waarin maatregelen genomen kunnen worden om de dreiging van huiselijk geweld te doen wegnemen. (Koninkrijk der Nederlanden, 2008(a); Tweede Kamer der Staten-Generaal, 2006-2007). Het doel hiervan was het verhogen van de veiligheid van de achterblijvers. Het huisverbod biedt een periode van relatieve rust waarin hulpverlening op gang zou moeten worden gebracht. Het wetsvoorstel was een ontwerp voor een bestuursrechtelijke maatregel als aanvulling op bestaande strafrechtelijke en civielrechtelijke maatregelen. De wet Tijdelijk Huisverbod houdt het volgende in: in die gevallen waar de politie bij een huiselijk geweldsincident wordt betrokken maken zij een eerste inschatting van de situatie. Vervolgens waarschuwt de politie de burgemeester. In de praktijk gaat het dan om de Hulp Officier van Justitie (HOvJ; een politiebeambte). De HOvJ opereert onder mandaat van de burgemeester en kan, na het inschatten van de kans op herhaling van huiselijk geweld, besluiten een huisverbod op te leggen. Concreet betekent een huisverbod voor de persoon die dit opgelegd krijgt (de uithuisgeplaatste) dat hij of zij gedurende een aanvankelijke periode van 10 dagen de woning niet mag betreden, niet in de buurt van de woning mag komen en op geen enkele wijze contact mag maken met de personen die in de woning zijn achtergebleven (de achterblijvers). Overtreding van deze voorwaarden van het huisverbod is strafbaar. Betrokkenen kunnen, als zij het niet eens zijn met het huisverbod, om een voorlopige voorziening vragen (bezwaar maken). De rechter toetst dan binnen drie dagen of het Tijdelijk Huisverbod (THV) terecht is. Tijdens de periode van het THV zal een hulpverleningstraject worden opgestart voor zowel de uithuisgeplaatste als de achterblijvers (inclusief eventuele kinderen). Indien daartoe reden wordt gezien kan het huisverbod worden verlengd tot een maximum van 28 dagen. In de praktijk zal dit met name gebeuren in die gevallen waar een acuut risico op herhaling van geweld aanwezig is en/of indien de uithuisgeplaatste niet bereid is om hulp en/of zorg te accepteren. 3

1.2 Het tijdelijk huisverbod in Amsterdam 1 Sinds 1 maart 2009 wordt de Wet Tijdelijk Huisverbod (Koninkrijk der Nederlanden, 2008(b)) ook in Amsterdam uitgevoerd. De werkwijze is als volgt: de basispolitiezorg (BPZ) maakt een eerste inschatting of de betreffende situatie in aanmerking komt voor een THV. Voorwaarden hiervoor zijn: de persoon van wie de geweldsdreiging uitgaat is 18 jaar of ouder; de betreffende persoon woont in huis of verblijft daar meer dan incidenteel; de aanwezigheid van de betreffende persoon levert een ernstig en onmiddellijk gevaar (of sterk vermoeden hiervan) op voor de veiligheid van een of meer personen in de woning. Indien aan deze voorwaarden wordt voldaan schakelt de BPZ een Hulp Officier van Justitie in (HOvJ) en de afdeling Vangnet van de GGD Amsterdam. De HOvJ en een sociaal psychiatrisch verpleegkundige (SPV) van Vangnet gaan op de melding af en spreken met de betrokkenen. Ook wordt informatie uit het registratiesysteem van de politie gebruikt voor het invullen van het landelijk gebruikte instrument Risicotaxatie instrument huiselijk geweld (RIHG) in. De HOvJ besluit, op basis van de uitkomst van het RIHG, wel of geen THV op te leggen. Een besluit tot oplegging van een THV is altijd gemandateerd door de burgemeester van Amsterdam. Als een THV wordt opgelegd betekent dit tevens dat hulpverlening in gang wordt gezet. De coördinatie over hulpverlening is belegd bij het Zorgcoördinatiepunt Tijdelijk Huisverbod (ZCP) waar nieuwe en lopende casussen worden besproken op het zogenaamde dagelijks casusoverleg (dat in ieder geval twee keer per week plaatsvindt). In dit ZCP zijn verschillende organisaties vertegenwoordigd: Blijfgroep: voorzitter van het ZCP; Steunpunt Huiselijk Geweld (SHG): valt onder de Blijfgroep, verzorgt de begeleiding van de achterblijver; Inforsa: forensische psychiatrie (onderdeel van Arkin), verzorgt de begeleiding van de uithuisgeplaatste 2 ; GGD Vangnet: als eerste betrokken bij nieuwe THV s en brengt nieuwe casussen in. Voorziet het ZCP van de eerste informatie over het incident en over de betrokkenen; GGD Vangnet team Jeugd (VJ): Indien bij een THV minderjarige kinderen betrokken zijn is VJ aanwezig op het casusoverleg. 1 De beschrijving van de Amsterdamse werkwijze rondom het tijdelijk huisverbod is grotendeels overgenomen uit een eerdere rapportage van de GGD Amsterdam over het tijdelijk huisverbod: van Rooij, ten Haaf en Segeren (2010). Het tijdelijk huisverbod in Amsterdam: een onderzoek naar kenmerken, toeleiding naar zorg en ervaringen van zowel betrokkenen als professionals in 2009. 2 Sinds het begin van 2013 (dus na de onderzoeksperiode van dit onderzoek) is Inforsa niet meer vertegenwoordigd op het ZCP. De taken van Inforsa zijn overgenomen door de Blijfgroep. 4

Algemene gang van zaken Op de eerste ochtend nadat een THV is opgelegd wordt de casus door Vangnet geïntroduceerd op het casusoverleg bij het ZCP. De beschikbare informatie wordt besproken en de voorzitter van het ZCP wijst casushouders aan. De achterblijver krijgt een casushouder van het SHG toegewezen, de uithuisgeplaatste een casushouder van Inforsa en eventuele (minderjarige) kinderen een zorgcoördinator van Vangnet team Jeugd (VJ). Vervolgens start de begeleiding tijdens de eerste 10 dagen huisverbod. Het SHG begeleidt de achterblijvers tijdens het THV door zo snel mogelijk op huisbezoek te gaan. Meestal vindt dit eerste huisbezoek plaats op de eerstvolgende dag na het opleggen van het THV. Verder wordt de achterblijver gedurende het THV vanuit het SHG zowel face-to-face als telefonisch begeleid. Indien sprake is van minderjarige kinderen vergezelt VJ de maatschappelijk werker van het SHG bij het eerste huisbezoek. VJ inventariseert dan de behoefte aan hulpverlening van de kinderen. Hiervoor wordt ook een aanvullend netwerkonderzoek rondom de kinderen uitgevoerd. Inforsa nodigt de uithuisgeplaatste uit voor een intake. Tijdens deze intake wordt een beeld gevormd van de uithuisgeplaatste door een SPV en/of een GZ-psycholoog. Hierbij is specifieke aandacht voor de eventuele aanwezigheid van psychopathologie, verslavingen en/of gedrags- en persoonlijkheidsproblematiek. Tijdens het dagelijks casusoverleg van het ZCP worden alle bevindingen van de voorgenoemde organisaties gedeeld en besproken. Vragen worden heen en weer gesteld om alle beschikbare informatie boven tafel te krijgen en om elkaar zo volledig mogelijk in te lichten. Indien verschillen van inzicht bestaan over de interpretatie van de situatie of over de voorgestelde inzet van hulp of zorg worden deze bediscussieerd. Zowel de achterblijver als de uithuisgeplaatste worden door hun eigen casushouder voorbereid op het systeemgesprek, dat meestal op de achtste dag van het THV plaatsvindt. VJ schuift hierbij aan indien er minderjarige kinderen betrokken zijn. Dit is de eerste keer sinds het THV dat de uithuisgeplaatste en de achterblijver elkaar weer zien, onder begeleiding van de casushouders. Er wordt besproken hoe het nu verder gaat. Hierbij is van belang of de achterblijver en uithuisgeplaatste bij elkaar willen blijven, wat voor soort hulpverlening zij graag zouden willen en welke hulp of zorg nodig is volgens de casushouders. Naar aanleiding van de uitkomsten van het systeemgesprek en de mate waarin zowel de achterblijver als de uithuisgeplaatste hebben meegewerkt aan de hulpverlening tijdens de tien dagen van het huisverbod wordt door de voorzitter van het ZCP een advies geschreven. Het ZCP adviseert hierin de burgemeester het THV wel of niet te verlengen (met maximaal 18 dagen). De burgemeester kan op zijn beurt besluiten dit advies wel of niet op te volgen. 5

Werkwijze Vangnet Vangnet ondersteunt de politie bij het verzamelen van de informatie die nodig is voor het invullen van het RIHG. Hierbij wordt informatie verzameld met betrekking tot de (potentiële) pleger van het geweld, het geweldsincident en de gezinsachtergrond. Daarnaast screent een SPV van Vangnet de achterblijver en uithuisgeplaatste op enkele andere aspecten, zoals de aanwezigheid van lichamelijke problematiek, psychopathologie en verslaving. Ook worden gegevens verzameld over eventueel aanwezige kinderen. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een standaard formulier. De screening gebeurt in een face-toface setting bij respondenten thuis of op het politiebureau. De HOvJ geeft uiteindelijk de doorslag in het wel of niet opleggen van een THV. Aanvullend controleert Vangnet in hun eigen cliëntvolgsysteem of de achterblijver en uithuisgeplaatste reeds bekend zijn en zo ja, wat er specifiek van hen bekend is. Indien nodig, en bevorderlijk voor het verloop van de periode van het huisverbod, begeleidt Vangnet de betrokkenen bij het regelen van praktische zaken, zoals onderdak voor de uithuisgeplaatste en vervoer. Werkwijze Vangnet team Jeugd Vangnet team Jeugd (VJ) wordt via Vangnet bij een THV betrokken indien kinderen in een gezin aanwezig zijn. De melding van nieuwe gezinnen wordt in de ochtendvergadering van het team huisverbod van VJ besproken en vervolgens direct opgepakt door één van de zorgcoördinatoren. Deze belt vervolgens het ZCP om nadere informatie op te vragen. Daarna wordt een afspraak gemaakt om samen met het SHG op huisbezoek te gaan. Tijdens dit huisbezoek wordt aan de achterblijver uitleg gegeven over de werkwijze van VJ en wordt geïnventariseerd hoe het met de kinderen gaat (o.a. Hebben ze het huiselijk geweld gezien? Hoe vaak is het al gebeurd? Waren de kinderen daar vaak bij aanwezig? Merken de ouders dat de kinderen last hebben van het huiselijk geweld of hebben ze dat nog niet gemerkt?). Daarnaast spreekt de zorgcoördinator van VJ ook zelf met de kinderen. Bij kinderen onder de twaalf jaar gebeurt dit in het bijzijn van hun ouders, bij kinderen van twaalf jaar en ouder zonder de ouders. VJ is ook aanwezig bij het systeemgesprek met de achterblijver en uithuisgeplaatste als er minderjarige kinderen betrokken zijn. VJ verricht tenslotte ook een netwerkonderzoek. Hierin wordt informatie over de ontwikkeling en het welzijn van de kinderen ingewonnen bij onder andere de (voor)school, het kinderdagverblijf, de peuterspeelzaal, het consultatiebureau / schoolgezondheidszorg en de huisarts. Naar aanleiding van bevindingen van dit netwerkonderzoek en gesprekken met de betrokkenen wordt besloten hulp/zorg in te zetten en worden keuzes gemaakt voor de specifieke instellingen die dat zouden moeten verzorgen. Belangrijk om te vermelden, tevens in het licht van het huidige onderzoek, is dat de werkzaamheden van VJ langer kunnen duren dan de tien dagen van het THV. VJ sluit een lopende zaak pas af als zij zeker zijn dat hulp is opgestart. Daarnaast doet VJ altijd zes weken na afsluiting van de zaak nog een nameting. 6

Naar aanleiding van een THV wordt, zoals gezegd, hulpverlening gestart. Door VJ wordt deze hulp in principe gericht op het gehele gezin en nooit alleen op de kinderen. Eén van de belangrijkste doelen van een periode van hulpverlening is volgens VJ namelijk dat het risico op herhaling van geweld moet worden teruggebracht. Bij THV s wordt er vanuit gegaan dat het om ernstige gevallen van huiselijk geweld gaat, waarbij (meldingen van) herhaaldelijk huiselijk geweld een belangrijke indicator is om te besluiten een THV op te leggen. Indien bij een THV minderjarige kinderen betrokken zijn wordt zo n situatie dan ook ingeschat als een situatie van kindermishandeling en daarmee als een ernstige zaak beschouwd. Het uitgangspunt van VJ is dat het stoppen van huiselijk geweld absoluut noodzakelijk is. Aangezien huiselijk geweld veelal voortvloeit uit problematiek van en/of tussen de ouders, is hulp gericht op de problematiek van de ouders en/of het gehele gezin het meest voor de hand liggend. Daarnaast is het voor VJ essentieel dat inzichtelijk wordt in welke mate kinderen last hebben ondervonden van het geweld. Indien dat ernstig is moet in eerste instantie door VJ bepaald worden wat er dan vervolgens specifiek voor het kind moet gebeuren. VJ werkt volgens het principe dat bij alle huiselijk geweld zaken, dus ook die waarbij (minderjarige) kinderen zijn betrokken, altijd in eerste instantie wordt gestreefd binnen een vrijwillig kader hulp of zorg in te zetten. Indien blijkt dat binnen zo n vrijwillig kader niet de oplossingen kunnen worden gevonden die de dreiging van herhaling van geweld zouden moeten doen wegnemen, met andere woorden als langdurige regie echt noodzakelijk lijkt, dan is een dwang/drang kader aangewezen. Een doorverwijzing naar BJAA lijkt in die gevallen aannemelijk. Dit geldt ook als blijkt dat de schade die de kinderen hebben opgelopen dermate ernstig is dat zwaardere vormen van zorg (geïndiceerd) nodig zijn om deze kinderen te beschermen tegen het ontwikkelen van (nog) zwaardere vormen van problematiek als gevolg van het huiselijk geweld. Werkwijze Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam 3 Er zijn grofweg twee routes te onderscheiden waarop een gezin / kind naar aanleiding van een THV bij BJAA wordt aangemeld: 1. nog tijdens de periode THV via het ZCP (SHG / VJ) of het MCT 4 ; 2. na afloop van de periode THV via VJ. Als een THV bij BJAA binnenkomt tijdens de periode van het THV wordt door de toegewezen gezinsmanager van BJAA direct aansluiting gezocht bij het gezin. Ook worden naam en contactgegevens van de met de zaak belaste gezinsmanager doorgegeven aan het ZCP. De gezinsmanager neemt dezelfde dag nog contact op met de casushouder van het SHG om een afspraak te maken over een gezamenlijk huisbezoek. Ook woont de gezinsmanager het systeemgesprek bij. Indien de veiligheid van de kinderen ook nog tijdens het THV niet gewaarborgd is vindt verder overleg plaats met het SHG. 3 BJAA heet inmiddels JBRA (Jeugdbescherming Regio Amsterdam). 4 Het kan ook voorkomen dat kinderen via het Mobiel Crisisteam Jeugd (MCT) worden aangemeld bij BJAA. Het MCT is een onderdeel van Acute Psychiatrie GGZ Arkin en verricht de bereikbaarheidsdienst voor het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (BJAA/AMK). Aanmelding van kinderen door het MCT vindt veelal plaats als een THV naar aanleiding van een crisissituatie buiten kantooruren is opgelegd en de zorgen omtrent de kinderen acuut zijn en snelle actie nodig is. 7

Voor BJAA geldt dat het essentieel is dat kinderen tijdig op de juiste plaats terecht komen. Het zou te allen tijde moeten worden voorkomen dat een gezin naar aanleiding van een THV langs meerdere organisaties wordt gestuurd. Indien bij een THV kinderen betrokken zijn en het aannemelijk is dat hulp in een vrijwillig kader niet toereikend is moet BJAA worden ingeschakeld om een dwang/drang kader te bewerkstelligen. Ook indien een kind in aanmerking komt voor zwaardere vormen van zorg (geïndiceerde zorg) is BJAA, als indicatie-stellende instantie aangewezen om te worden betrokken. Gedurende het THV gaat de gezinsmanager op zoek naar de meest voor de hand liggende en/of best passende mogelijkheden om in te zetten op de gewenste gedragsveranderingen. Een belangrijke eerste stap is dat wordt nagegaan welke organisaties reeds betrokken zijn bij het gezin. Vervolgens wordt een zogenaamd uitvoerdersoverleg gepland. Hier zijn, naast de ouders en de kinderen, ook reeds betrokken professionals aanwezig. Op basis van de bevindingen van de gezinsmanager adviseert BJAA het ZCP over de beslissing het THV wel of niet te verlengen. Overigens wordt zes weken en drie maanden na afloop van het THV door het SHG nog contact opgenomen met BJAA in het kader van monitoring. De duur van interventies die n.a.v. een THV kunnen worden ingezet is niet gerelateerd aan de duur van het THV en dus zeker ook niet vooraf gelimiteerd. De inzet van interventies duurt zo lang als nodig is om de veiligheid van de kinderen te kunnen waarborgen. Pas op het moment dat de dreiging van geweld is weggenomen en de kinderen voldoende en blijvend veilig zijn wordt de bemoeienis van BJAA beëindigd. Jeugdbescherming Regio Amsterdam Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (BJAA) heeft in het recente verleden een naamswijziging ondergaan en heet sinds 3 april 2014 Jeugdbescherming Regio Amsterdam (JBRA). De resultaten van dit onderzoek die zijn gebaseerd op de gegevens van BJAA zijn daarmee ook een weerspiegeling van een werkwijze die inmiddels in veranderd en moeten daarom worden beschouwd als een foto van een situatie die niet meer bestaat. JBRA werkt anders dan het voormalige BJAA en zet ook hele andere vormen van hulp in het kader van de nieuwe werkwijze van JBRA: Generiek Gezinsgericht Werken (GGW). Generiek Gezinsgericht Werken (GGW) GGW is een gezinsgerichte werkwijze die zich kenmerkt door aandacht te besteden aan het verbinden en motiveren van het gezin waarbij de relationele focus centraal staat. Hierdoor kan passende hulpverlening worden ingezet, waarbij de gezinsmanager intensief casemanagement voert gericht op de veilige ontwikkeling van het kind. De gezinsmanager werkt planmatig en transparant met het gezin om langdurige verandering te bewerkstelligen. De generalisatie en borging moeten voldoende zijn alvorens een gezin op eigen kracht verder kan. De steun uit het sociale netwerk van het gezin is hierbij helpend. Binnen GGW werkt de gezinsmanager samen met collega s als één team. (uit: Busschers, I., Dinkgreve, M., & Boendermaker, L. (2013). Wat is Generiek Gezinsgericht Werken? Amsterdam: Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam.) 8

Afspraken tussen VJ en BJAA BJAA wordt over het algemeen nog tijdens de periode THV betrokken als het gezin reeds een actieve zaak is bij BJAA en/of indien het gezin door VJ als een zogenaamde evidente melding wordt doorgezet. BJAA pakt de zorgcoördinatie van het gezin dan op en VJ trekt zich terug. Van een actieve zaak wordt gesproken als het gezin tijdens het THV reeds in zorg is bij BJAA (of bij een andere organisatie, bijvoorbeeld een Bureau Jeugdzorg van een andere regio of de William Schrikker Stichting 5 ). Van een evidente melding wordt gesproken indien toeleiding naar integrale hulp, en overleg hierover, voor de kinderen noodzakelijk is (bijvoorbeeld vanwege een dringend gezondheidsbelang). Daarnaast wordt een zaak door VJ evident doorgestuurd naar BJAA als op grond van de beschikbare informatie (dossier en inhoud van de melding) wordt verwacht dat een aanbod in het vrijwillige kader niet aanvaard zal worden. Door VJ wordt ingeschat dat een drang/dwang maatregel nodig is om hulpverlening voor een kind te laten plaatsvinden. VJ komt in deze gevallen tot de conclusie dat aan de juridische gronden voor een ondertoezichtstelling, namelijk onwil of onmacht van de ouders, wordt voldaan. In de loop van 2012 zijn de werkafspraken tussen VJ en BJAA omtrent het doorverwijzen van kinderen naar aanleiding van een THV naar BJAA verder aangescherpt. Deze komen er op neer dat VJ het gezin direct overdraagt (in het huidige onderzoek worden deze gevallen dan ook niet beschouwd als daadwerkelijke doorverwijzingen) aan BJAA indien: a. het een actieve zaak van BJAA betreft: het gezin is reeds in zorg bij BJAA; b. het gezin in het recente verleden (afsluitdatum korter dan 6 maanden voor het THV) een actieve zaak bij BJAA is geweest; c. sprake is van een herhaald THV (recidive); d. de verwachte duur van het traject dat naar aanleiding van het THV wordt ingezet langer dan drie maanden is; e. De mate van medewerking van de ouders laag is en daarom een dwang/drang kader nodig is. De andere route, waarbij een gezin door VJ pas na afloop van de periode THV naar BJAA wordt verwezen, vindt plaats wanneer VJ eerst een netwerkonderzoek verricht en op basis van de uitkomsten daarvan een zorgmelding doet bij BJAA. Het kan daarom goed voorkomen dat VJ pas na afloop van het THV doorverwijst naar BJAA. 5 De William Schrikker Stichting is een landelijk werkende instelling voor jeugdbescherming, jeugdreclassering en pleegzorg. De WSG richt zich op kinderen met een beperking of chronische ziekte, maar ook op kinderen van ouders met een beperking. Wanneer in de thuissituatie ernstige opvoedingsproblemen ontstaan biedt de WSG hulp, advies en ondersteuning. De WSG handelde tot in het recente verleden onder een mandaat van BJAA. 9

En het AMK? Indien bij een THV minderjarige kinderen betrokken zijn geldt verder dat deze situatie wordt ingeschat als een situatie waar sprake is van (een vorm van) kindermishandeling 6. Zoals beschreven in het Basismodel Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling (Ministerie van VWS, 2013) zijn het AMK (Advies en Meldpunt Kindermishandeling) en het SHG de instanties die betrokken moeten worden indien signalen of vermoedens van kindermishandeling bestaan. In het geval van een THV is het dus niet nodig dat het AMK nog beoordeelt of inderdaad sprake is van kindermishandeling, dat is immers al zo gedefinieerd. Binnen de context van een THV speelt het AMK daarmee over het algemeen geen grote rol. 1.3 Het huidige onderzoek Een mogelijke en voor de hand liggende uitkomst van het casusoverleg en het netwerkonderzoek van VJ is dat een kind door VJ wordt verwezen naar één of meerdere instanties. Een verwijzing van een kind door VJ naar Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (BJAA) (nu: Jeugdbescherming Regio Amsterdam, JBRA) ligt daarmee met name voor de hand in die gevallen waar hulp of zorg in een vrijwillig kader te kort lijkt te schieten om de dreiging van herhaling van geweld snel te kunnen wegnemen. De groep kinderen die naar aanleiding van een THV door VJ naar BJAA wordt verwezen lijkt zo ruwweg uiteen te vallen in drie categorieën, te weten: kinderen die al bekend zijn bij BJAA evidente (zware) gevallen kinderen over wie nav een netwerkonderzoek door VJ een zorgmelding bij BJAA wordt gedaan Kinderen die niet naar BJAA wordt verwezen gaan naar een andere organisatie, of worden helemaal niet verwezen, bijvoorbeeld omdat de dreiging van geweld is verdwenen (bijvoorbeeld omdat de ouders uit elkaar zijn gegaan) en/of de kinderen weinig last hebben (gehad) van het huiselijk geweld. Wel kan VJ deze kinderen blijven volgen, onder andere door middel van de zogenaamde Oproep Op Indicatie (OOI), bij de OKC s (Ouder- en kindcentra). Feitelijk wordt hier niet meer gesproken van een verwijzing. 6 Overigens kan ook het voorkomen dat het THV is opgelegd vanwege geweld tussen ouder-kind, i.p.v. tussen de ouders onderling. 10

Recentelijk zijn vragen gerezen over gang van zaken rondom verwijzing van de zogenaamde THVkinderen naar BJAA. Zo geeft BJAA aan over signalen te beschikken dat kinderen die in eerste instantie niet naar BJAA worden verwezen daar na verloop van tijd (via een omweg) toch terecht komen. Tegelijkertijd heeft de GGD (VJ) de indruk dat niet alle kinderen die voor geïndiceerde zorg naar BJAA worden verwezen deze vorm van zorg (of zorgzwaarte) ook daadwerkelijk ontvangen. 1.4 Onderzoeksvragen De belangrijkste vragen die hieruit uit voortvloeien zijn: 1. Meldingen THV a. Hoeveel meldingen THV waren er in de periode 2009-2012 bij Vangnet? b. Hoeveel kinderen werden in deze periode verwezen? c. Naar welke organisaties werd verwezen? d. Hoeveel tijd (gemiddeld) zat er tussen een melding THV en verwijzing? 2. Verwijzing naar BJAA a. Welke vormen van hulpverlening ontvingen kinderen die werden verwezen naar BJAA? b. In welke van onder 2a) beschreven vormen van hulpverlening was sprake van geïndiceerde zorg? c. Hoeveel tijd (gemiddeld) zat er tussen verwijzing (casusoverleg) en start hulpverlening? 3. Verwezen, niet naar BJAA a. Welke vormen van hulpverlening ontvingen kinderen bij andere organisaties? b. In welke van onder 3a) beschreven vormen van hulpverlening was sprake van geïndiceerde zorg? c. Hoeveel tijd (gemiddeld) zat er tussen verwijzing (casusoverleg) en start hulpverlening? d. Hoeveel kinderen kwamen uiteindelijk toch bij BJAA terecht? 4. Niet verwezen a. Welke actie onderneemt de GGD (VJ) in deze gevallen? b. Hoeveel van hen kwamen uiteindelijk toch bij BJAA terecht? 11

2. Aanpak onderzoek Onderzocht wordt de periode 2009-2012. Er is gekozen voor een relatief lange periode omdat het daarmee aannemelijk is dat mogelijke recidive zaken van huiselijk geweld ook kunnen worden aangetoond. De voornaamste bronnen van informatie waarmee de onderzoeksvragen worden beantwoord zijn: Registratiesystemen o VJ (vraag 1, 3d) o BJAA (vraag 2, 3d en 4) Vragenlijsten over een steekproef van kinderen ingevuld door: o Zorgcoördinator VJ (vraag 3, 4) o Gezinsmanager BJAA (indien kind bekend bij BJAA) (vraag 2a en 2b) De eerste stap is het samenstellen van een lijst met alle THV zaken uit de periode 2009 2012 bij VJ. Per zaak wordt aangegeven of minderjarige kinderen betrokken waren en zo ja om hoeveel kinderen dit ging. Op basis van de combinatie naam/geboortedatum van al deze kinderen wordt een koppeling gemaakt met informatie uit het registratiesysteem van BJAA. Daarnaast wordt uit de registratie van VJ informatie verzameld die inzicht geeft of kinderen door VJ zijn verwezen en zo ja, naar welke organisatie en op welke datum. Van alle THV-kinderen wordt vervolgens in de registratie van BJAA nagegaan of zij ooit bekend zijn geweest bij BJAA, wanneer dat was en binnen welk kader de begeleiding plaats vond. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen begeleiding in het kader van jeugdhulpverlening (JHV), jeugdbescherming (JB) en jeugdreclassering (JR). Om meer in detail inzichtelijk te kunnen maken hoe de verwijzingen en toeleiding naar zorg van de THV-kinderen daadwerkelijk is verlopen wordt een steekproef getrokken van 250 kinderen 7. Van elk van deze kinderen wordt door de destijds bij het gezin betrokken zorgcoördinator van VJ een vragenlijst ingevuld. Over de kinderen uit deze steekproef die ook onder actieve begeleiding van BJAA hebben gestaan wordt een vragenlijst ingevuld door de destijds betrokken gezinsmanager van BJAA. Op de volgende pagina wordt nogmaals een overzicht gegeven van welke informatie met behulp van de registratiesystemen en de vragenlijsten wordt verzameld. 7 Al deze kinderen zijn bekend bij VJ. Ten tijde van de periode van dataverzameling was de verwachting dat circa de helft van deze kinderen ook (ooit) bekend is geweest bij BJAA. Het was niet mogelijk om een steekproef te trekken waarvan op voorhand zeker was dat alle kinderen zowel bij VJ als BJAA bekend zijn (geweest). 12

1. Registratiesysteem VJ Datum THV Aanwezigheid en aantal minderjarige kinderen (incl. persoonsgegevens) Verwijzing kinderen door VJ o Nee: - Actieve zaak - Evidente melding - Niet nodig / Betrokken (ouders) willen niet o Ja: - Waarheen (o.a. BJAA / GGZ / En nu ik/piep zei de muis / Overig) - Op welke datum 2. Registratiesysteem BJAA Kind bekend (ja/nee) Binnen welk kader? (jeugdhulpverlening, -bescherming, -reclassering) Start en einddatum per begeleidingskader (voor / tijdens / na periode THV) 3. Vragenlijsten (steekproef van 250 kinderen, ca. 60 per jaar) Vragenlijst ingevuld door zorgcoördinator VJ o Verwijzing naar welke organisatie(s) o Datum verwijzing o Verwijzing voor welk soort hulp/zorg (incl. geïndiceerd ja/nee) Vragenlijst ingevuld door gezinsmanager BJAA o Wie was de naar BJAA verwijzende organisatie o Datum verwijzing naar BJAA o Welke hulp/zorg ingezet (incl. geïndiceerd ja/nee) o Start en einddatum ingezette hulp/zorg Op basis van gecombineerde informatie verzameld uit de registraties en met de vragenlijsten wordt een stroomschema gemaakt dat inzichtelijk maakt welke routes, startend bij VJ, naar verschillende zorginstellingen THV-kinderen hebben doorlopen, om welke percentages dit gaat, en hoeveel kinderen uiteindelijk bij BJAA in beeld zijn gekomen. Om meer inzicht te geven omtrent de kwestie bij welke kinderen het nu ging om zware of evidente gevallen, waarbij wordt aangenomen dat BJAA met name bij de zware gevallen de aangewezen partij is om deze kinderen te begeleiden, wordt gekeken naar vier aspecten: 1. Is in de registratie van VJ benoemd dat sprake was van een evident geval? 2. Was het kind reeds in zorg (actieve zaak) bij BJAA? 3. Is er naar aanleiding van het THV een jeugdbeschermingskader ingesteld? 4. Is het kind naar aanleiding van het THV door VJ dan wel BJAA doorverwezen naar geïndiceerde zorg? 13

3. Resultaten 3.1 Registratiedata Vangnet team Jeugd In de periode 2009 2012 is in totaal 899 keer een THV opgelegd. Het ging om 875 verschillende gezinnen waar het huiselijk geweld leidde tot een THV. In minimaal 24 gezinnen heeft recidive 8 van huiselijk geweld plaatsgevonden, leidend tot twee of meer THV s in de periode 2009 2012. Bij 22 van deze gezinnen ging het om twee opgelegde THV s en bij twee gezinnen om drie THV s. In totaal waren bij iets meer dan twee derde (69%) van de gezinnen met een THV minderjarige kinderen aanwezig 9 (geen rekening gehouden met recidive). Dit percentage is in de afzonderlijke jaren ongeveer gelijk gebleven, schommelend rond de 70%. In totaal ging het om 624 gezinnen met kinderen (zie tabel 1). Tabel 1. Totaal aantal opgelegde THV s en de aanwezigheid van kinderen in de periode 2009 2012 Aantal THV s per gezin Aantal gezinnen Totaal aantal THV s 1 849 849 2 (1 keer recidive) 22 44 3 (2 keer recidive) 2 6 totaal 875 899 Kind(eren) aanwezig Ja Nee THV s per jaar N n % n % 2009 104 74 71.2 30 28.8 2010 239 172 72.0 67 28.0 2011 289 197 68.2 92 31.8 2012 267 181 67.8 86 32.2 Totaal 899 624 69.4 275 30.6 Gemiddeld waren in deze 624 THV-gezinnen 2.04 kinderen (s.d. = 1.14) aanwezig, uiteenlopend van 1 kind tot maximaal 7 kinderen. Dat brengt het totale aantal bij een THV betrokken kinderen in de periode 2009 2012 op 1274. Worden hier de recidive kinderen vanaf gehaald (22 kinderen staan twee keer op de lijst en drie kinderen staan drie keer op de lijst) dan komt het totaal aantal unieke Amsterdamse kinderen betrokken bij een THV in de periode 2009 2012 op 1246 (zie tabel 2). 8 Recidive van een THV is aangetoond op basis van het dubbel voorkomen van kinderen op de registratielijst van Vangnet team Jeugd. Het was niet mogelijk om recidive aan te tonen in gezinnen zonder kinderen en/of van kinderen die n.a.v. een scheiding van de ouders een andere achternaam hebben aangenomen. Het voorkomen van recidive is daarmee waarschijnlijk een onderschatting. 9 In totaal zijn 25 kinderen (2.2%) meegeteld die ten tijde van het huisverbod nog niet waren geboren, maar wel binnen een jaar na de datum van het THV. 14

Tabel 2. Totaal aantal (unieke) kinderen betrokken bij een THV in de periode 2009-2012 Aantal kinderen per THV gezin n Totaal aantal kinderen geen 275-1 246 246 2 211 422 3 98 294 4 40 160 5 23 115 6 5 30 7 1 7 Totaal 899 1274 Recidive Gezinnen Kinderen Kinderen dubbel op lijst 2 THV s (1 x recidive) 22 2 22 3 THV s (2 x recidive) 2 3 6 Aantal unieke THV-kinderen (1274 22 6 = ) 1246 Acties Vangnet team Jeugd (o.b.v. registratiedata) Over 1193 van de 1246 kinderen is relevante informatie in het registratiesysteem van VJ teruggevonden. Deze geeft onder andere inzicht over het aantal kinderen bij wie de inventarisatie van de situatie en problematiek door VJ tot een verwijzing door VJ heeft geleid en zo ja, naar welke organisaties en instellingen. Bij ongeveer een kwart van de kinderen (26%) heeft VJ vrijwel direct doorgeleid naar BJAA of andere zorgregie voerende organisaties. Bij ongeveer driekwart (74%) van de kinderen heeft VJ allereerst problematiek geïnventariseerd (d.m.v. een netwerkonderzoek) op basis waarvan tot vervolgacties is besloten. Groep direct doorgeleid Binnen de groep kinderen die vrijwel direct is doorgeleid ging het bij een minderheid (9%) om de zogenaamde evidente meldingen. De regie over deze kinderen is overgedragen aan BJAA. De grote meerderheid betrof reeds actieve zaken, waarvan de meesten reeds onder begeleiding stonden bij BJAA (n = 259, 91%), de WSG (n = 14; 4.5%) of een andere bureau jeugdzorg, Nidos of Punt P (n = 12; 3.8%). Groep inventarisatie problematiek door VJ Binnen de groep kinderen waarover VJ regie heeft gevoerd (oa. netwerkonderzoek) en tot vervolgacties heeft besloten is circa een derde niet verder doorverwezen (n = 317; 36%) en tweederde wel (n = 564; 64%). Bij de meerderheid van de kinderen die wel zijn verwezen ging het om 15

een zorgmelding bij BJAA (n = 326; 37%) of om een doorverwijzing naar (minimaal) een andere organisatie (n = 238; 27%). Veelvoorkomende organisaties waarnaar is verwezen betrof een GGZinstelling (n = 97; 11%), specifieke interventies voor kinderen die slachtoffer/getuige zijn geweest van huiselijk geweld (En nu ik, Piep zei de muis, Kan iemand mij horen) (n = 86; 10%), het SHG/Blijfgroep (n = 75; 8.5%), Spirit/Altra (n = 26; 3%) of overige organisaties (zoals de OKC, VTO, JGZ/SGZ) (n = 92; 10%). Van de kinderen die door VJ niet zijn verwezen is slechts heel summier informatie teruggevonden in de registratie. Het betreft gevallen waar VJ heeft beoordeeld dat doorverwijzing niet nodig is, of geen doorgang heeft gekregen omdat de ouder(s) dat niet wilden. Het is niet mogelijk om het onderscheid tussen deze twee redenen in een percentage uit te drukken (zie tabel 3). Op pagina 23 worden bovenbeschreven resultaten ook visueel inzichtelijk gemaakt door middel van een stroomschema. Tabel 3. Overzicht acties en verwijzingen door Vangnet team Jeugd Actie VJ n % totaal Geen netwerkonderzoek, direct doorgeleid 312 26.2 Wel netwerkonderzoek 881 73.8 Groep direct doorgeleid (geen netwerkonderzoek) (N = 312) n % % totaal Evident melding BJAA 27 8.7 2.3 Actieve zaak 285 91.3 23.9 BJAA 259 83.0 21.7 WSG 14 4.5 2.2 andere BJ / Nidos / Punt P 12 3.8 1.0 Groep wel een netwerkonderzoek door VJ (N = 881) n % % totaal Geen verwijzing (niet nodig / ouders willen niet) 317 36.0 26.6 Verwijzing 564 64.0 47.3 BJAA (zorgmelding) 326 37.0 27.3 Andere organisatie(s)*, namelijk 238 27.0 19.9 GGZ-instelling (kind / gezin) 97 11.0 8.1 Piep zei de muis / En nu ik / Kan iemand mij horen 86 9.8 7.3 SHG / Blijfgroep (actief betrokken) 75 8.5 6.3 Spirit / Altra 26 3.0 2.2 overig (OKC, VTO, JGZ, SGZ, Opvoedpoli) 92 10.4 7.7 Note: BJ = Bureau Jeugdzorg; Nidos = Jeugdbescherming voor vluchtelingen; Punt P = GGZ-instelling; SHG = Steunpunt Huiselijk Geweld; OKC = Ouder en Kindcentrum; VTO = Vroegtijdig Onderkennen van ontwikkelingsproblematiek en/of gedragsproblematiek bij kinderen van 0-5 jaar; JGZ = Jeugdgezondheidszorg; SGZ = Schoolgezondheidszorg; * de aantallen naar andere organisaties verwezen kinderen tellen niet op tot 238 aangezien kinderen ook naar meerdere organisaties kunnen zijn verwezen 16

Verwijzingen naar de GGZ Van de door VJ verwezen kinderen naar is van 97 kinderen (11%) geregistreerd dat het een verwijzing naar een GGZ-instelling betrof. Van het totaal aantal kinderen gaat het om 8%. De meest voorkomende GGZ-instellingen waarnaar is verwezen zijn PuntP (n = 12), Het Centrum voor Relatietherapie (n = 12), GGZ InGeest (n = 10), MEE (n = 9) en ipsy (n = 8) (niet in tabel). Snelheid verwijzing VJ Per type verwijzing (naar BJAA, GGZ, Piep zei de muis / En nu ik / Kan iemand mij horen, overig) is tevens nagegaan na hoeveel dagen na oplegging van het THV door VJ is doorverwezen. Gemiddeld had VJ 48 dagen nodig om door te verwijzen naar BJAA, uiteenlopend van 0 dagen tot ruim een half jaar. Dit was gemiddeld ongeveer drie weken sneller dan de doorverwijzingen naar andere vormen van hulp/zorg (tabel 4). De meeste doorverwijzingen hebben dus pas na afloop van het THV plaatsgevonden. Tabel 4. Aantal dagen tussen de startdatum THV en doorverwijzing Vangnet team Jeugd Dagen tussen melding en verwijzing Totaal BJAA GGZ Piep Overig Gemiddeld 59 48 72 73 69 Minimaal 0 0 7 7 0 Maximaal 266 189 266 230 215 Note: Piep = Piep zei de muis, En nu ik, Kan iemand mij horen 3.2 Steekproef: vragenlijsten VJ Een steekproef van 245 kinderen is getrokken waarbij een evenredige vertegenwoordiging van THV zaken over de afzonderlijke jaren is aangehouden. Van deze steekproef van 245 kinderen zijn 192 vragenlijsten ingevuld door zorg coördinatoren van Vangnet team Jeugd. De respons bij VJ was hiermee met 78% goed te noemen. Resultaten vragenlijsten Vangnet team Jeugd Zorgcoördinatoren van VJ is gevraagd over de kinderen in de steekproef aan te geven of zij verwezen zijn en waarom wel/niet. Een vergelijking van deze cijfers met de resultaten op basis van de registratiegegevens van VJ levert het volgende op (zie ook bijlage): - Het aantal actieve zaken komt overeen; - Het aantal doorverwijzingen naar BJAA en andere organisaties komt overeen; - Doorverwijzingen naar andere organisaties dan BJAA komen volgens de zorgcoördinatoren van VJ drie keer zo vaak voor (48%) dan uit de registratie blijkt (15%). 17

Verwijzingen door VJ naar BJAA o.b.v. steekproef VJ heeft 41 kinderen (29%) naar BJAA doorverwezen. In iets meer dan de helft van deze gevallen (54%) zijn deze kinderen verwezen met een advies voor een specifieke vorm van hulp of zorg, waarbij Spoedhulp (68%) en Signs of Safety (23%) het meest voorkwamen (zie tabel 5). Tabel 5. Advies Vangnet team Jeugd bij doorverwijzing naar BJAA (obv steekproef) n % % Aantal verwijzing naar BJAA 41 100.0 Zonder advies 19 46.3 Met advies Geïndiceerd 22 53.7 100.0 Spoedhulp Ja 15 68.2 Signs of safety Ja 5 22.7 Jeugdhulpverlening Ja 4 18.2 Project aan huis Nee 1 4.5 Traumahulpverlening? 1 4.5 Bij de 22 kinderen waar kinderen door VJ naar BJAA zijn verwezen met een specifiek advies voor hulp/hulp is dit volgens de zorgcoördinatoren van VJ in 12 gevallen ook gestart (86%) en twee keer niet (14%) (8 keer onbekend) (niet in tabel). Op basis van de vragenlijsten bleek de verstreken tijd tussen een melding THV en verwijzing naar BJAA gemiddeld een maand (34 dagen) te zijn geweest. Dit is ongeveer twee weken sneller in vergelijking met de gegevens uit het registratiesysteem van VJ (zie bijlage 1). Verwijzingen VJ naar andere organisaties dan BJAA obv steekproef In totaal zijn 78 kinderen door VJ naar andere organisaties dan BJAA verwezen. Het meest voorkomend waren verwijzingen naar de Blijfgroep (17%), het SHG (15%) en GGZ-instellingen (niet in tabel: in totaal is 25 keer (32%) verwezen naar een ggz-instelling) (zie tabel 6). Tabel 6. Verwijzingen Vangnet team Jeugd naar andere organisaties dan BJAA (obv steekproef) Organisatie n % % van totaal (n = 192) Blijfgroep 13 16.7 6.8 Steunpunt Huiselijk Geweld 12 15.4 6.3 CB / OKC / CJG / Opvoedpoli 11 14.1 5.7 GGZ ingeest 7 9.0 3.6 PuntP (ggz) 7 9.0 3.6 Centrum voor Relatietherapie 5 6.4 2.6 School Maatschappelijk Werk 5 6.4 2.6 Anders * 18 23.1 9.4 Totaal 78 100.0 40.6 * Andere zijn AMW (n = 3), de Bascule (n = 2), HVO Querido (n = 2), WSG (n = 2), Altra, AMC de Meren, Combiwel, Leger des Heils, MEE, Opvoedpoli, Roggeveen en VTO (n = 1) 18

In een kwart van de gevallen is door VJ verwezen naar specifieke interventies voor kinderen die getuige/slachtoffer zijn geweest van huiselijk geweld ( En nu ik of Piep zei de muis ; 27%). Ook zijn OKC s vaak ingeschakeld voor het doen van extra consulten (OOI) (14%). Volgens de zorgcoördinatoren ging het bij deze 78 doorverwijzingen in 8% van de gevallen om een doorverwijzing naar geïndiceerde zorg (zie tabel 7). Tabel 7. Verwijzingen Vangnet team Jeugd voor specifieke (geïndiceerde) hulp/zorg (obv steekproef) Naar welke zorg/hulp is verwezen n % En nu ik 12 15.4 Extra consult OKC / volgen ontwikkeling 11 14.1 Piep zei de muis 9 11.5 AMW 8 10.3 Opvoedingsondersteuning 8 10.3 GGZ (i.v.m. KOPP, diagnostiek, autisme, forensische psychiatrie, trauma) 7 9.0 Gezins- / relatiegesprekken 6 7.7 Blijf-van-mijn-lijf huis 5 6.4 Project aan Huis 4 5.1 Overig 8 10.3 Verwijzing VJ voor geïndiceerde zorg n % Niet via BJAA 6 8.3 Wel via BJAA 66 91.7 Onbekend / weet ik niet 6 7.7 Note: OKC = Ouder en kind centrum; AMW = Algemeen Maatschappelijk Werk; KOPP = Kinderen van ouders met psychiatrische problemen Via omweg alsnog naar BJAA Een kleine minderheid van 5% van de door VJ niet verwezen kinderen is via een omweg (de organisaties waarnaar door VJ wel is verwezen) alsnog bij BJAA terecht gekomen. Daarnaast blijkt dat 14% van de kinderen, ongeacht de route waarlangs (niet verwezen / niet naar BJAA verwezen), volgens VJ uiteindelijk toch bij BJAA in beeld is gekomen (tabel 8). In circa een derde van de gevallen (n = 52, 31%) zijn nieuwe zorgmeldingen door de politie bij VJ over de kinderen gedaan naar aanleiding van (nieuw) huiselijk geweld. Van deze groep kinderen is 56% naar BJAA doorverwezen en 44% door VJ zelf behandeld (zie tabel 8). 19

Tabel 8. Kind via omweg (andere organisaties) bij BJAA terecht gekomen (obv steekproef) Via andere organisatie in beeld bij BJAA n % Ja 4 5.3 Nee 37 49.3 Onbekend / weet ik niet 34 45.3 Uiteindelijk in beeld bij BJAA, ongeacht welke route n % Ja 16 14.0 Nee 26 22.8 Onbekend / weet ik niet 20 17.5 n.v.t. actieve zaak BJAA 52 45.6 Latere zorgmelding door politie bij VJ n % % Ja 52 30.8 waarvan door VJ naar BJAA verwezen 29 17.2 55.8 waarvan door VJ zelf behandeld 23 13.6 44.2 Nee 117 69.2 Onbekend / weet ik niet 23 12.0 Kinderen die door VJ helemaal niet zijn verwezen Bij 32 kinderen (17%) heeft VJ naar aanleiding van het THV niet doorverwezen. Bij 10 van deze kinderen (32%) is verder geen enkele actie ondernomen door VJ. Bij 21 kinderen (67%) wel. In veel gevallen ging het om het maken van afspraken (over de kinderen) met de ouders, rondom relatietherapie (29%) of over een scheiding van de ouders (14%). Ook beperkte de inmenging van VJ zich tot het doen van een extra oproep bij het OKC (29%) of het uitvoeren van een netwerkonderzoek (24%) (zie tabel 9). Tabel 9. Acties Vangnet team Jeugd bij kinderen die niet worden verwezen (obv steekproef) Acties VJ bij kinderen die niet zijn verwezen n % Ouders begeleid naar relatietherapie 6 28.6 Extra oproep OKC 6 28.6 Alleen netwerkonderzoek 5 23.8 Afspraken omtrent scheiding ouders 3 14.3 School betrokken 2 9.5 Overdracht naar bestaand zorgkader 2 9.5 Note: OKC = Ouder en kind centrum 20

Van geen van deze kinderen die door VJ helemaal niet zijn verwezen is bij VJ bekend dat zij in een later stadium alsnog bij BJAA terecht zijn gekomen. Wel is over 7 kinderen (23%) op een later tijdstip een nieuwe zorgmelding van de politie bij VJ binnengekomen. Gemiddeld was dat twee jaar na het THV, uiteenlopend van 9 maanden tot bijna 5 jaar na het THV. VJ heeft 1 kind na een nieuwe zorgmelding verwezen naar BJAA en zes kinderen zelf behandeld. Stroomschema toeleiding naar zorg THV-kinderen Op basis van de gecombineerde informatie uit de registratie en vragenlijsten van VJ (die ook is terug te vinden in tabel 3 en tabel 8) is een stroomschema gemaakt dat visualiseert hoe de toeleiding naar zorg van de THV-kinderen in percentages en aantallen is verlopen. Uitganspunt hierbij is dat VJ betrokken is bij alle THV-kinderen. Een belangrijke vraag in het licht van het huidige onderzoek is hoe groot het gedeelte is van de totale groep THV-kinderen die uiteindelijk in beeld zijn gekomen bij BJAA en via welke route dat verlopen is. Zoals in figuur 1 is te zien zijn er twee hoofdstromen te onderscheiden. De (zorg)regie over circa een kwart (26.2%) van de kinderen wordt door VJ vrijwel direct overgedragen aangezien het gezin/kind reeds een actieve zaak was van BJAA (21.7%), van de WSG of een andere organisatie (2.2%), of omdat kinderen als evidente melding worden doorgezet naar BJAA (2.3%). Bij circa driekwart van de kinderen (73.8%) wordt door VJ eerst een netwerkonderzoek uitgevoerd. Op basis van de bevindingen uit het netwerkonderzoek wordt in totaal 27.3% van alle THV-kinderen met een zorgmelding doorverwezen naar BJAA, 19.9% naar andere organisaties dan BJAA en 26.6% wordt door VJ niet doorverwezen. Tenslotte blijkt uit de vragenlijsten dat ongeveer 17.2% van de kinderen via een latere zorgmelding door de politie door VJ naar BJAA wordt verwezen en ongeveer 5.3% van de kinderen komt via een andere route dan VJ in beeld bij BJAA. Zoals in het stroomschema is te zien (pagina 23, figuur 1) blijkt dat in totaal ongeveer driekwart (74%) van alle THV-kinderen vroeg of laat in beeld is gekomen bij BJAA. 21

Figuur 1. Stroomschema toeleiding naar zorg van THV-kinderen door VJ in de periode 2009 2012 op basis van informatie van Vangnet team Jeugd Actieve zaak andere org. 2.2% n = 26 Direct doorgeleid door VJ 26.2% n = 312 Evident naar BJAA 2.3% n = 27 Actieve zaak BJAA 21.7% n = 259 Op later tijdstip nieuwe zorgmelding via VJ naar BJAA (~17.2%) In totaal komt ca. 74% van alle THV-kinderen (uiteindelijk) in beeld bij BJAA Alle THVkinderen in de periode 2009-2012 Vangnet team Jeugd Zorgmelding BJAA 27.3% n = 326 In beeld BJAA via andere route dan VJ (~5.3%) 100% N = 1193 100% N = 1193 Inventarisatie problematiek door VJ (netwerkonderzoek) 73.8% n = 881 Andere verwijzing(en) dan naar BJAA 19.9% n = 238 GGZ* 8.1% n = 97 Piep zei de muis etc* 7.3% n = 86 SHG / Blijfgroep* 6.3% n = 75 Spirit / Altra* 2.2% n = 26 OKC, VTO, JGZ* 7.7% n = 92 Registratiegegevens VJ Geen verwijzing Ouders willen niet / niet nodig 26.6% N = 317 Vragenlijstgegevens VJ * kinderen kunnen naar één of meerdere andere organisaties dan BJAA zijn verwezen: percentages tellen niet op tot 19.9%.

3.3 Registratiedata BJAA Van de totale groep van 1246 Amsterdamse THV-kinderen in de periode 2009 2012 was 39% nooit in beeld geweest bij BJAA en 61% wel. Binnen de groep bij BJAA bekende kinderen was een derde (35%) ruim voor of ruim na het THV in beeld en twee derde (65%) rondom de periode THV (zie tabel 10). Of het in deze gevallen ook daadwerkelijk ging om een actieve zaak ten tijde van het THV kan met deze gegevens niet worden bepaald. Wel wordt hiervan een percentage gepresenteerd op basis van de vragenlijsten ingevuld bij BJAA (zie bijlage). Bekend in periode rondom THV Van de groep kinderen die rondom de periode THV onder begeleiding stond van BJAA (n = 486) ging het bij de meerderheid om begeleiding binnen het kader van (vrijwillige) jeugdhulpverlening (JHV: 85%). Bij 10% ging het om een jeugdbeschermingsmaatregel (JB) en bij 12 kinderen (2.5%) om een jeugdreclasseringsmaatregel (JR). Elf kinderen (2.3%) waren bekend in de periode rondom het THV met een combinatie van jeugdbescherming en jeugdhulpverlening (zie tabel 10). Tabel 10. Aantal kinderen ooit bekend bij BJAA, in de periode rondom het THV en binnen welk kader Ooit bekend bij BJAA n % totaal % % Nee 489 39.4 Ja 752 60.6 100.0 ja, ruim voor en/of na THV 265 21.3 35.3 ja, rondom periode THV 486 39.1 64.7 100.0 waarvan JHV 414 33.4 85.2 waarvan JB 49 3.9 10.1 waarvan JR 12 1.0 2.5 waarvan JHV & JB 11 0.9 2.3 Totaal 1241 100.0 Note: Bekend rondom THV is niet per definitie gelijk aan actieve zaak ten tijde van het THV; Over 5 kinderen ontbrak hierover informatie waardoor het totaal uitkomt op 1241 ipv 1246. Ook van de kinderen die langer dan een half jaar voor het THV in beeld waren bij BJAA en van de kinderen die langer dan een half jaar na het THV in beeld waren is onderzocht binnen welk kader zij werden begeleid. Van 386 van de in totaal 752 (51%) kinderen die ooit in beeld zijn geweest bij BJAA was hierover informatie beschikbaar (zie ook bijlage). Bekend voor het THV Een derde van de kinderen was voorafgaand aan het THV nog niet bekend bij BJAA, twee derde wel. Van de kinderen die al wel in een voorafgaand stadium aan het THV bekend waren bij BJAA betrof het in de meerderheid begeleiding in het kader van jeugdhulpverlening (57%), gevolgd door jeugdbescherming (19%). Een kleine minderheid van 6% had een jeugdreclasseringsmaatregel gehad.

Bekend na het THV De helft van de kinderen was een half jaar na het THV niet meer in beeld bij BJAA, de andere helft wel. Van de kinderen die in de periode na het THV nog onder begeleiding stonden van BJAA ging het bij 41% om jeugdhulpverlening, 15% om jeugdbescherming en 3% om jeugdreclassering (zie bijlage). Ooit jeugdbeschermingsmaatregel: zware gevallen? Bij THV-kinderen die ooit in beeld zijn geweest bij BJAA in het kader van JB (OTS / gezinsvoogdij of voogdij) wordt in dit verband gesproken van een indicatie 10 voor een zwaar geval. De problematiek heeft immers voor of na het THV geleid tot (kinder)rechterlijke inmenging, op zijn beurt leidend tot het opleggen van een dwang/drang kader waaronder door interventie van buitenaf geprobeerd wordt de opvoed- en opgroeisituatie positief te beïnvloeden. Van 718 van de in totaal 1246 THV-kinderen is hierover informatie beschikbaar. Ruim twee derde is helemaal niet bekend bij BJAA. Ongeveer een zesde (17.3%) van de kinderen die ooit in beeld is geweest bij BJAA was dat tevens ooit in het kader van jeugdbescherming (zie tabel 11). Tabel 11. Bekend BJAA in het kader van jeugdbescherming n % Niet bekend bij BJAA 489 68.1 Bekend BJAA maar geen JB 105 14.6 Bekend BJAA en ooit JB 124 17.3 Totaal 718 100.0 Onbekend 528 42.4 3.4 Steekproef: vragenlijsten BJAA Iets meer dan de helft van de kinderen uit de steekproef bleek inderdaad ook bekend te zijn geweest bij BJAA (n = 130, 54%). Van deze 130 kinderen uit de steekproef die bekend waren bij BJAA zijn 49 vragenlijsten ingevuld door gezinsmanagers van BJAA (respons = 38%) (zie bijlage). Resultaten vragenlijsten BJAA Over 49 kinderen uit de steekproef is door de gezinsmanagers van BJAA een vragenlijst ingevuld. Twee derde van deze kinderen (n = 31, 63%) was voorafgaande aan het THV nog niet bekend bij BJAA. Van de 17 kinderen die wel al in beeld waren ging het in de meeste gevallen om jeugdhulpverlening (n = 11) en jeugdbescherming (n = 7) (zie bijlage1). 10 Er wordt gesproken van een indicatie. Het verschil tussen JHV en JB ligt met name in de grotere eigen inzet van de ouders. Dit zegt echter weinig over eventuele verschillen omtrent de complexiteit of ernst van de situatie en de zorgen om de kinderen 24