Standpunt: Vlaamse kermis enig reddingsmiddel voor de bijzondere jeugdzorg [1] Bijzondere jeugdzorg op zoek naar 2 euro per kind per dag. Vlaamse Kermis noodzakelijk om putten werking jeugdzorg te dempen! De werkingsmiddelen van de voorzieningen bijzondere jeugdzorg hebben steeds meer af te rekenen met kostenvreters. Het gebrek aan werkingsmiddelen, de steeds grotere kloof tussen de reële kosten en de subsidiëring en de toenemende vereisten en reglementeringen zorgen voor grote gaten in het budget van de voorzieningen, met als gevolg dat de dienstverlening en nieuwe initiatieven steeds meer onder druk komen te staan. De enige uitweg, om niet in de rode cijfers te belanden bestaat dan ook dikwijls in het organiseren van Vlaamse Kermissen. Deze situatie is, gezien het maatschappelijk belang van de sector (er worden jaarlijks ongeveer 7.000 jongeren opgevangen), niet langer te verantwoorden. Daarom trekken wij nogmaals aan de alarmbel. In 2003 werd er een studie afgesloten waarbij de subsidiëring wordt vergeleken met de reële kostenevolutie waarmee de voorzieningen bijzondere jeugdzorg geconfronteerd worden. De besluiten die hieruit kunnen getrokken worden sluiten perfect aan bij de conclusies uit eerdere financiële analyses en ondersteunen deze verder, met name er bestaat een steeds grotere kloof tussen de reële kosten en de subsidiëring. 1
In 2002 werd door het Vlaams Welzijnsverbond een vergelijkende studie van de werkingsresultaten voor 2000 en 2001 uitgevoerd. 44 voorzieningen BJB, goed voor ongeveer 36% van de beschikbare Vlaamse capaciteit namen hieraan deel. Deze studie bevestigde dat verschillende instellingen verlieslatend zijn. De Ehsal studie van 1999, in opdracht van het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden (VIPA) naar aanleiding van de opname van de bijzondere jeugdzorg, toonde reeds aan dat de werkingsmiddelen en infrastructuurtoelagen duidelijk ontoereikend zijn. Volgende vaststellingen komen naar voor: 1. De werkingssubsidies zijn onvoldoende: het bedrijfsresultaat wordt elk jaar negatiever. Uit de analyse blijkt dat 34 van de 44 onderzochte voorzieningen (bijna 4 op 5) voor hun gewone werking met een negatief resultaat kampen. Voor sommige instellingen worden de resultaten licht positief na de verwerking van het financieel en het uitzonderlijk resultaat (o.a. giften en toelage nationale loterij). Voor 28 voorzieningen (3 op 5) blijven de resultaten echter negatief. In vergelijking met de voorgaande jaren is duidelijk een afkalving van het werkingsresultaat merkbaar. De 44 voorzieningen die deelnamen aan het onderzoek hadden in 2001 een globaal tekort van meer dan 400.000 euro. Wordt enkel naar het werkingsresultaat gekeken dan loopt het tekort zelfs op tot bijna 1,2 miljoen euro. Het wordt met andere woorden steeds moeilijker voor de instellingen om de dagelijkse werking te financieren vanuit de werkingsinkomsten. Dit komt ook duidelijk naar voor uit de vergelijking tussen de evolutie van de subsidiëring en de kostenevolutie. Van 1997 tot 2001 is de subsidiëring (gezondheidsindex GI) jaarlijks gemiddeld met 1,79% toegenomen (evolutie gezondheidsindex) terwijl de reële kosten jaarlijks met gemiddeld 3,07% tot 17,35% per opvangplaats zijn toegenomen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat steeds meer voorzieningen niet meer toekomen met hun werkingsmiddelen om de kosten te dekken. Volgende tabel geeft een overzicht van de vastgestelde tendensen. De percentages geven de gemiddelde meetkundige jaarlijkse evolutie weer van de totale kost en de kost per plaats van 1997 tot 2001. BJB Per plaats GI totaal Afval- en containerkost 8.54% 6.81% 1.79% Energie 4.21% 3.07% 1.79% telefonie 18.65% 17.35% 1.79% Concreet betekent dit dat jaarlijks een belangrijk deel van de kosten via de eigen exploitatie moet gedragen worden. Het gevolg hiervan is dat op andere posten dient bespaard te worden, wil men de werking rond krijgen. Uit de bevraging blijkt dat een voorziening bijzondere jeugdzorg in 2001 ongeveer 182 meer per plaats uit de eigen exploitatie moet ophoesten in vergelijking met 1997. Gecumuleerd geeft dit bijna 424 per plaats van 1997 tot 2001. Voor de totale sector betekent dit dat van 1997 tot 2001 meer dan 2,037 miljoen euro uit de eigen exploitatie moet opgehoest worden om de reële kostenevolutie op te vangen. Hoe deze situatie te rijmen valt met de uitbreiding van de dienstverlening en de focus naar gezinsgerichte opvang is een belangrijke vraag? 2
Momenteel is het Vlaams Welzijnsverbond bezig met een studie waarbij de verblijfs- en werkingskosten per werkvorm worden vergeleken met de voorziene subsidies. De bedoeling is om na te gaan in welke mate de forfaits afwijken van de reële kosten en van de wenselijke situatie om zo te komen tot een minimaal wenselijke situatie nodig om een goed beheer te kunnen voeren. 2. Steeds meer verplichtingen voor hetzelfde geld Niettegenstaande er reeds significante tekorten zijn wat betreft de werkingsmiddelen moeten de voorzieningen met deze schaarse middelen aan steeds meer vereisten voldoen. De laatste jaren kwam er een overvloed aan verplichtingen bij voor de instellingen zonder dat hiervoor enige financiële compensatie werd voorzien. Zo bijvoorbeeld: de reglementering betreffende hygiëne bij voedselvoorziening, kwaliteit, milieu- en preventiecoördinator, vereisten qua telecommunicatie, legionella, outplacement, de nieuwe wetgeving betreffende pesten op het werk, enz. Om tegemoet te komen aan deze vereisten en reglementeringen dienen de voorzieningen een aantal niet onaanzienlijke inspanningen te leveren wat betreft personeelsinzet, aanpassing van de dagelijkse werking en aanpassingen aan de infrastructuur. Vanuit de reglementerende overheid worden er geen bijkomende middelen voorzien om aan deze bijkomende vereisten te voldoen. Dit betekent dat de inspanningen hiervoor volledig ten koste vallen van de voorziening. Wil men in orde zijn met de reglementering kan men, gegeven de reeds precaire financiële situatie, dan ook niet anders dan roofbouw plegen op de werking om zo deze nieuwe kosten te financieren. Hoe deze situatie past in de realiteit dat de voorzieningen bijzondere jeugdzorg een uitermate belangrijke dienstverlening bieden naar de maatschappij en haar toekomstige ontwikkeling is nog maar de vraag? 3. Onvolledige financiering investeringen De Ehsal studie van 1999 toonde reeds aan dat het forfait in de dagprijs voorzien voor infrastructuur en afschrijvingen onvoldoende was. Sinds 2002 kunnen de voorzieningen bijzondere jeugdzorg gebruik maken van VIPA (Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden) middelen om, gegeven bepaalde voorwaarden, 60% van hun investeringen te financieren. De overige 40% moeten de instellingen echter zelf ophoesten. Met andere woorden, met de beperkte werkingsmiddelen moeten ook nog eens dure bankleningen afbetaald worden, wil men de noodzakelijke investeringen kunnen uitvoeren. Bovendien is de toekenning van VIPA middelen verbonden aan een aantal o.a. financiële criteria. Gezien de huidige situatie binnen de sector zal echter slechts een beperkt deel van de voorzieningen aan deze criteria kunnen voldoen en in aanmerking komen voor een betoelaging vanuit het VIPA. Een structurele oplossing is dit dus zeker niet. De enige mogelijkheid die dan nog rest om de nodige investeringen te kunnen uitvoeren is zelf een spaarpotje aanleggen. In de praktijk een vrij onmogelijke opdracht gezien de huidige tekorten aan werkingsmiddelen. 3
4. Besluit Het werkveld van de sector bijzondere jeugdzorg kan niet altijd op even veel sympathie rekenen vanuit het maatschappelijk of beleidsniveau. Nochtans bieden deze voorzieningen een uitermate belangrijke dienstverlening naar de maatschappij en haar toekomstige ontwikkeling. Gegeven de huidige precaire situatie kan het Vlaams Welzijnsverbond dan ook niet anders dan volgende eisen stellen: recurrente verhoging van de werkingsmiddelen met 5.000.000. Dit betekent een verhoging van het budget met 2,5% en omvat 3 miljoen euro om de historische tekorten aan te vullen en 2 miljoen euro om aan nieuwe verplichtingen te voldoen. Dit komt neer op 2 euro per jongere per dag; verhoging van de werkingsmiddelen: de forfaits moeten de reële kostenevolutie volgen en toelaten een gezond beheer te voeren; als de overheid nieuwe eisen oplegt, moet ze daarvoor de subsidies verhogen; volledige dekking van investeringsuitgaven. De Bijzondere Jeugdbijstand in cijfers Korte voorstelling De sector bijzondere jeugdbijstand richt zich tot kinderen en jongeren van 0 tot 18 jaar en hun gezinnen die in een problematische opvoedingssituatie verkeren. Voortgezette hulpverlening is mogelijk tot 20 jaar (in residentiële setting) en 21 jaar (voor begeleid zelfstandig wonen). De jongeren en hun gezinnen worden naar de voorzieningen toegeleid door het comité bijzondere jeugdzorg of de jeugdrechtbank. Deze sector omvat een groot aantal voorzieningen die kinderen en/of jongeren residentieel opvangen. Deze voorzieningen worden begeleidingstehuizen, gezinstehuizen en onthaal-, observatie- en oriëntatiecentra (OOOC) genoemd. Naast deze residentiële opvangvormen zijn er de dagcentra. Een derde groep van voorzieningen binnen de bijzondere jeugdbijstand zijn de diensten die ambulant hulp verlenen: diensten begeleid zelfstandig wonen (BZW) en de thuisbegeleidingsdiensten. Tot slot zijn er de pleeggezinnendiensten. 4
Enkele cijfers 2.1. Aantal voorzieningen BJB + Diensten voor pleegzorg Tabel 1: Overzicht van het aantal voorzieningen bijzondere jeugdbijstand in Vlaanderen Private voorzieningen Aantal Capaciteit Begeleidingstehuizen 92 2.792 Gezinstehuizen 11 86 Onthaal-oriëntatie-observatiecentra 21 294 Dagcentra 49 641 Thuisbegeleiding 41 1.012 Begeleid zelfstandig wonen 16 336 Totaal 230 5.161 Capaciteit = het aantal erkende plaatsen. Aantal diensten voor pleegzorg: 16 diensten 2.2. Totaal aantal inrichtende machten: 157 2.3. Aantal minderjarigen opgevangen in BJB Tabel 2: Aantal minderjarigen per jaar per categorie van voorziening Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Departement WVC, Administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, Afdeling Bijzondere Jeugdbijstand, Prestatiebegroting 2002. Aantal Begeleidingstehuitruhuileiding Dagcen- BZW Gezinste- OOOCThuisbege- pleegge-totaazinnen minderjarigen Jaar 2000 4.620 1.054 454 101 1.844 1.668 2.481 12.222 2.4. Aantal personeelsleden tewerkgesteld in de voorzieningen BJB: 2.989 FTE. 2.5. Gemiddelde bezettingsgraad om dit moment: 94% (een voorziening moet voor zijn erkenning 80% halen) Bron: https://www.vlaamswelzijnsverbond.be/nieuws/standpunt-vlaamse-kermis-enigreddingsmiddel-voor-de-bijzondere-jeugdzorg Links: [1] https://www.vlaamswelzijnsverbond.be/nieuws/standpunt-vlaamse-kermis-enigreddingsmiddel-voor-de-bijzondere-jeugdzorg 5