Academiejaar Tweedesemesterexamenperiode. Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van. Promotor: Arne Roets

Vergelijkbare documenten
Opgave 1 Jeugdwerkloosheid in Europa

Moral Misfits. The Role of Moral Judgments and Emotions in Derogating Other Groups C. Wirtz

Iedereen racist. Uitgangspunten. Uitgangspunten. Info boek:

Werken dialoogbijeenkomsten tegen discriminatie?

Opgave 1 Heeft het vrijwilligerswerk toekomst?

Capita Selecta Recent Arbeidsmarktonderzoek in Vlaanderen

Nederlandse Samenvatting

Informatie over de deelnemers

het laagste niveau van psychologisch functioneren direct voordat de eerste bestraling begint. Zowel angstgevoelens als depressieve symptomen en

De verbanden tussen asielzoekers, werkeloosheid, criminaliteit en fascisme

- Mensen gaan meer variëteit kiezen bij hun consumptiekeuzes wanneer ze weten dat hun gedrag nauwkeurig publiekelijk zal onderzocht worden.

De impact van supersterbedrijven op de inkomensverdeling

Etnische diversiteit en sociaal kapitaal

THEMA S VAKDIDACTIEK GEDRAGSWETENSCHAPPEN

Bowling alone without public trust

Standaard Eurobarometer 84. Die publieke opinie in de Europese Unie

de jaren van de vorige eeuw lag de focus op de beschrijving van stressreacties en onderzoek van de (karakteristieken van) stimuli die een

Marleen van de Westelaken Vincent Peters Informatie over Participatieve Methoden

Hoe goed of slecht beleeft men de EOT-regeling? Hoe evolueert deze beleving in de eerste 30 maanden?

Autobiografisch geheugen in longitudinaal perspectief

Samenvatting (Summary in Dutch)

Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid

Nederlandse Samenvatting

5. Discussie. 5.1 Informatieve waarde van de basisgegevens

Generation What? 1 : Vertrouwen in de instellingen

dat individuen met een doelpromotie-oriëntatie positieve eigeneffectiviteitswaarnemingen

Onderzoek heeft aangetoond dat een hoge mate van herstelbehoefte een voorspellende factor is voor ziekteverzuim. Daarom is in de NL-SH ook de relatie

Seksuele inhibitie en excitatie: een verkennende studie van factoren die samenhangen met variatie in excitatie en inhibitie

Richtlijn Gezonde slaap en slaapproblemen bij kinderen (2017)

Samenvatting (Summary in Dutch)

Rapport voor deelnemers M²P burgerpanel

Alain Van Hiel en Bart Duriez

Onderzoek naar de werving en het behoud van vrijwilligers toegepast op de theorie van Psychologisch Eigenaarschap.

Summary in Dutch. Samenvatting

De Invloed van Contact op de Wederzijdse Opvattingen van Turken en Marokkanen in Nederland

FACTS & FIGURES Trends in museum- en tentoonstellingsbezoek ( ) Mathijs De Baere

Wat zijn identiteiten?

Wat vinden Vlamingen belangrijk in hun werk?

Red cheeks, sweaty palms, and coy-smiles: The role of emotional and sociocognitive disturbances in child social anxiety M. Nikolić

BIJLAGEN. Dichter bij elkaar? De sociaal-culturele positie van niet-westerse migranten in Nederland. Willem Huijnk Jaco Dagevos

Resultaten voor Vlaamse Gemeenschap Sociale Gezondheid Gezondheidsenquête, België, 1997

Factsheet: De beleving van een vroege eerste geslachtsgemeenschap

Dutch Summary Acknowledgements Curriculum Vitae

Hanneke van de Wetering

het minder belangrijk om ergens bij te horen en belangrijker om elkaar te helpen en hulp te ontvangen, terwijl het omgekeerde patroon gevonden werd

Leefstijl en preventie

Generation What? 1 : Etnisch vooroordeel

Nederlandse samenvatting (Summary in Dutch)

Persbericht. Jobcreatie in Limburgse bouwsector. Limburgse bouwondernemingen sturen positieve signalen uit

Samenvatting (summary in Dutch)

Het Effect Van Positief En Negatief Intergroepcontact Op Collectieve Actie En Status-quo Actie Bij Leden Van Meerderheidsgroepen

DUTCH SUMMARY NEDERLANDSE SAMENVATTING

Op weg naar een (meer) interculturele school

Nationaal geluksonderzoek. Deel 3: opvoeding en onderwijs

Verenigingen en vrijwilligerswerk: hardnekkige fenomenen

Determinanten van Leiderschap-Succes: Ontwikkeling van een Integratief. Model van Persoonlijkheid, Overtuigingen, Gedrag, en Diversiteit

Sociaal kapitaal en gezondheid. Annelien Poppe Evelyn Verlinde Prof. dr. Sara Willems Prof. dr. Jan De Maeseneer

Geven en ontvangen van steun in de context van een chronische ziekte.

duurtijd van de opleiding en de arbeidstijd. Hierbij stellen we dat het, gegeven deze regelgeving, allicht niet evident is voor werkgevers om tegen

Samenvatting. (Summary in Dutch)

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

WKK-barometer december. Zwartzustersstraat 16, bus Leuven

WKK-barometer najaar. Zwartzustersstraat 16, bus Leuven

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

4. Resultaten. 4.1 Levensverwachting naar geslacht en opleidingsniveau

Evaluatie van het project Mantelluisteren academiejaar

Spotlight. Een onderwerp telkens beknopt uitgelicht. 1 Inleiding. 3 Resultaten. 3.1 Gewest en jaar. 2 Methodologie

Opgave 3 Een nieuwe klassenmaatschappij?

Nederlandse Samenvatting

Samenvatting (Summary in Dutch)

Uitwisseling tussen teamleden in sociale teams cruciaal voor prestatie

De relatie tussen ideologie en vooroordelen vanuit een minderheidsperspectief

Samenvatting (Dutch summary)

/hpm. Onderzoek werkstress, herstel en cultuur. De rol van vrijetijdsbesteding. 6 februari Technische Universiteit Eindhoven

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Nederlandse samenvatting (summary in Dutch)

Samenvatting. Fouten en identiteitsbedreiging: Een intergroepsperspectief op het omgaan met fouten in organisaties

Gezondheidsverwachting volgens socio-economische gradiënt in België Samenvatting. Samenvatting

Samenvatting. Motiveren van oudere werknemers: Een levensloopperspectief op de rol van waargenomen personeelsinstrumenten

Relaties op school ontcijfert

Cooperative learning during math lessons in multi-ethnic elementary schools

Resultaten voor Brussels Gewest Ongevallen Gezondheidsenquête, België, 1997

De lange weg naar kansengelijkheid

Examen HAVO. maatschappijwetenschappen (pilot) tijdvak 1 vrijdag 25 mei uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Cover Page. Author: Meijer, Eline Title: This is [not] who I am : understanding identity in continued smoking and smoking cessation Date:

SAMENVATTING (Summary in Dutch)

Innovatieve dienstverlening. Een scenario-onderzoek onder de gebruikers van Loket.nl.

De sociale psychologie van waargenomen rechtvaardigheid en de rol van onzekerheid

Images of Older Workers. Content, Causes, and Consequences. A.C. Kroon

Jonge werknemers en werkstress: een beknopte weergave van de feiten

Resultaten voor Brussels Gewest Lichamelijke Activiteit Gezondheidsenquête, België, 1997

De kunst bevlogen te blijven

Samenvatting. Leeftijd en Psychologisch Contractbreuk in Relatie tot Werkuitkomsten

Gezondheid en (psycho)somatische klachten bij adolescenten in Vlaanderen 2014

Campagne Eenzaamheid Bond zonder Naam

Wat is de levenskwaliteit bij mensen die een EOT-traject volgen? Hoe evolueert deze levenskwaliteit in de eerste 30 maanden?

Samenvatting (Summary in Dutch)

Samenvatting (Summary in Dutch)

Verbinden vanuit diversiteit

Samenvatting In hoofdstuk één van dit proefschrift worden verscheidene theoretische perspectieven beschreven die relevant zijn voor de vraag in

Transcriptie:

Academiejaar 2015-2016 Tweedesemesterexamenperiode Dreigingsperceptie en raciale vooroordelen: een multilevel studie naar de invloed van etnische diversiteit en het risico op armoede en sociale uitsluiting in een regio. Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van Master of Science in de Psychologie, afstudeerrichting Klinische Psychologie Promotor: Arne Roets Begeleider: Jasper Van Assche Barbara Valcke 00805295

Dankwoord Toen ik ging afstuderen in de richting Sociologie stelde ik mijzelf de vraag wat ik nu precies wou doen nadat ik mijn diploma had behaald. Na heel wat wikken en wegen, besliste ik om een tweede studie te doen en te starten met de richting Klinische Psychologie. Ik had nog een drang om bij te leren en de combinatie van beide richtingen leek mij de perfecte manier om een goed beeld te vormen van zowel de maatschappij als van het individu en een breed interessegebied op te bouwen. Ik ben erg blij dat ik deze keuze heb gemaakt en na acht jaar studeren en een fantastische stage-ervaring voel ik mij helemaal klaar om het werkveld te betreden. De keuze om een tweede masteropleiding te volgen, bracht met zich mee dat ik mij opnieuw doorheen het schrijven van een masterproef moest worstelen, naar mijn mening de meest intensieve taak van een masterstudent. Tijdens dit proces kon ik rekenen op de steun van heel wat mensen. In de eerste plaats wens ik mijn begeleider Jasper Van Assche uitdrukkelijk te bedanken voor de begeleiding doorheen de voorbije twee jaar. Ook professor Arne Roets wens ik hiervoor te bedanken. Ik had vaak zeer interessante gesprekken met hen en kon steeds rekenen op gerichte en bruikbare feedback. Daarnaast wil ik ook graag een paar mensen bedanken uit mijn persoonlijke omgeving. Een nadrukkelijke dank gaat uit naar mijn ouders, die mij de kans gaven om nog een tweede studie aan te vangen en mij doorheen de jaren telkens gesteund hebben. Ik kon ook altijd rekenen op de raad en steun van mijn vriendinnen, dit zal ik voor altijd waarderen. Tot slot wens ik mijn warmste dank uit te drukken ten aanzien van mijn vriend, Tim. Doorheen mijn studies en het schrijven van mijn masterpoef kende ik zowel leuke als minder leuke momenten. Bedankt om telkens onvoorwaardelijk voor mij klaar te staan.

Abstract Het samenleven van verschillende etnische groepen is vandaag de dag de realiteit in heel wat regio s. Het kan zijn dat leden van de dominante groep migrantengroepen als een bedreiging percipiëren voor de culturele normen en waarden (symbolische dreiging) en de economische stabiliteit (realistische dreiging) van de eigen groep. Dit werkt dan als een voorspeller van vooroordelen. De sterkte van de relatie tussen dreigingsperceptie en negatieve raciale attitudes kan daaropvolgend beïnvloed worden door contextuele variabelen. Om dit te onderzoeken wordt enerzijds gebruik gemaakt van individuele data die reeds verzameld werden aan de hand van The European Social Survey (ESS) en anderzijds van objectieve omgevingsdata die beschikbaar zijn via Eurostat. De uiteindelijke steekproef bedraagt 43132 respondenten uit 26 landen, opgedeeld in regio s op niveau van NUTS 1 en NUTS 2. Naast het nagaan van de hoofdeffecten, wordt aan de hand van multilevel modeling onderzocht op welke manier de contextuele variabelen etnische diversiteit en het risico op armoede/sociale uitsluiting de positieve relatie tussen dreigingsperceptie en vooroordelen ten aanzien van etnische minderheidsleden kunnen beïnvloeden. Er wordt verwacht dat de relatie sterker zal zijn in regio s met een hoge mate van diversiteit en minder sterk in een omgeving met een hoog risico op armoede en sociale uitsluiting. De resultaten tonen enerzijds aan dat de positieve relatie tussen dreigingsperceptie en vooroordelen niet beïnvloed wordt door diversiteit. Anderzijds is de relatie tussen gepercipieerde dreiging en vooroordelen minder sterk in regio s met een hoge kans op armoede en sociale uitsluiting, en dit voornamelijk op NUTS 2-niveau.

Inhoudstafel Inleiding 1 Psychologische/Individuele Voorspellers... 2 Dreigingsperceptie.... 2 Sociologische/Contextuele Voorspellers... 6 Minderhedenproportie: diversiteit.... 6 Risico op armoede en sociale uitsluiting.... 10 Interactie tussen Individuele en Contextuele Variabelen... 12 Voorbeelden.... 12 Deze studie.... 14 Methode... 17 Opzet... 18 European Social Survey.... 18 Eurostat.... 21 Steekproef... 22 Meetmodel en Procedure... 23 Resultaten... 25 Individueel Niveau... 28 Contextueel Niveau... 28 Diversiteit.... 28 Risico op armoede en sociale uitsluiting.... 28 Cross-level Interacties... 29 Diversiteit.... 29 Risico op armoede en sociale uitsluiting.... 29 Bespreking... 29 Wat Werd Gevonden?... 30 Individueel niveau.... 30 Contextueel niveau.... 32 Cross-level interacties.... 33 Sterktes en Zwaktes van het Onderzoek... 36 Richtlijnen voor Toekomstig Onderzoek... 38 Conclusie... 40 Referenties... 41 Appendix... 51

Appendix 1... 51 Appendix 2... 52 Appendix 3... 53

Vooroordelen kunnen gezien worden als een algemene categorie van bias of negatieve attitudes tegenover leden van andere groepen dan de groep waarmee iemand zich identificeert (Severson, 1943; Brewer, 1999). Negatieve attitudes en vooroordelen kunnen op verschillende manieren tot uiting komen in het gedrag en bestaan tegenover allerlei verschillende sociale groepen. Dergelijke gegeneraliseerde vooroordelen zijn gericht op volledige groepen waarvan de leden gelijkaardige kenmerken vertonen. De negatieve attitudes richten zich dan op bepaalde relatief stabiele kenmerken die personen van een bepaalde groep bezitten en kunnen vaak gezien worden als stereotiepe generalisaties (Allport, 1954). Er kunnen bijvoorbeeld vooroordelen vertoond worden tegenover mensen van bepaalde leeftijdsgroepen (i.e., ageism) of tegenover leden van het andere geslacht (i.e., sexisme). In dit onderzoek ligt de focus op raciale vooroordelen (i.e., racisme/etnocentrisme). Meer specifiek zijn raciale vooroordelen algemene beschrijvingen van bepaalde negatieve gedragingen (discriminatie), affecten (negatieve attitudes) of cognities (stereotypen) van leden van één bepaalde etnische groep ten opzichte van leden van een andere etnische groep (Severson, 1943). Doordat mensen zich baseren op dergelijke negatieve stereotiepe beschrijvingen, leidt dit tot negatieve verwachtingen ten aanzien van (etnische) groepen, waardoor ze als een bedreiging voor de eigen groep worden gezien (Stephan, Renfro, Esses, Stephan, & Martin, 2005). Dit kan leiden tot vijandelijkheden en negatieve attitudes van de dominante groep ten aanzien van migrantengroepen. In de beschikbare wetenschappelijke literatuur bestaan er verschillende concepten die dergelijke attitudes benoemen, zoals racisme of etnocentrisme. Deze concepten hebben gemeenschappelijk dat ze beide uitgaan van een gevoel van superioriteit ten opzichte van de uitgroep, maar vertonen daarnaast ook theoretische verschillen. Wanneer er racistische opmerkingen gemaakt worden, worden biologische en raciale kenmerken (vb. op basis van huidskleur) van bepaalde groepen gekoppeld aan bepaalde culturele kenmerken (Lobban, 2006). Het fysiek voorkomen van een persoon bepaalt dan of mensen opgedeeld worden in een inferieure of superieure positie (Lobban, 2006). Daartegenover is etnocentrisme enkel gericht op culturele verschillen en worden biologische kenmerken achterwege gelaten. Het is de eigen culturele/etnische groep die de voorkeur geniet en die als superieur gezien wordt ten opzichte van andere groepen, maar de attitudes ten aanzien van leden van andere etnische groepen zijn niet noodzakelijk vijandig (Allport, 1954; Brewer, 1999). Wel staat men negatief tegenover de mogelijkheid tot vermenging met andere groepen. Daarnaast is etnocentrisme nog gekenmerkt door groepscohesie, 1

toewijding aan de eigen groep en de overtuiging dat het vervullen van de eigen belangen een prioriteit is (Bizumic & Duckitt, 2012). Binnen de wetenschappelijke literatuur is heel wat onderzoek voorhanden naar vooroordelen ten opzichte van andere etnische groepen. Deze literatuur kan opgedeeld worden in enerzijds onderzoek aan de hand van psychologische voorspellers, waarbij onderzocht wordt hoe variabelen op het individuele niveau gerelateerd zijn aan negatieve attitudes. Anderzijds is er onderzoek vanuit een sociologische invalshoek, waarbij er gekeken wordt naar contextuele voorspellers van raciale vooroordelen tegenover andere etnische minderheidsgroepen. Psychologische variabelen of persoonsvariabelen verwijzen voor dit onderzoek naar dreigingsperceptie op sociaal en economisch gebied en worden geoperationaliseerd op het individuele niveau. Ideologische attitudes, zoals Rechts Autoritarisme (RWA) en Sociale Dominantie Oriëntatie (SDO), kunnen ook een invloed uitoefenen in dit proces. Sociologische of contextvariabelen kunnen gezien worden als de structurele en sociaaleconomische omgeving waarin individuen ingebed zitten. Binnen het kader van dit onderzoek bestuderen we de invloed van a) etnische diversiteit en b) het risico op armoede en sociale uitsluiting in een omgeving. Zowel psychologische als sociologische variabelen kunnen een invloed uitoefenen op vooroordelen en raciale intolerantie en ze kunnen eveneens in interactie treden met elkaar. Zo kan bijvoorbeeld de sterkte van de relatie tussen individuele variabelen en vooroordelen verschillen per context. Deze derde invalshoek wordt in dit onderzoek ook in rekening gebracht. Psychologische/Individuele Voorspellers Binnen de literatuur zijn verschillende studies beschikbaar die stellen dat vooroordelen en raciale intolerantie beïnvloed kunnen worden door bepaalde individuele of psychologische kenmerken. Het individueel/psychologisch kenmerk dat hier onder de loep wordt genomen, is dreigingsperceptie. Dreigingsperceptie kan een causale rol spelen in het creëren van negatieve raciale attitudes ten aanzien van leden van minderheidsgroepen (Stephan & Stephan, 2000; Stephan et al., 2005; Pereira, Vala, & Costa-Lopes, 2010). Dreigingsperceptie. De voorbije decennia is de etnische diversiteit overal ter wereld sterk toegenomen. Onder meer ten gevolge van globalisatie vindt migratie niet enkel meer plaats binnen Europa, maar heeft het 2

zich uitgebreid over de Europese grenzen heen (Martiniello & Rea, 2003). De nieuwe migrantengroepen zijn op bepaalde vlakken te onderscheiden van Europeanen, wat kan leiden tot observeerbare verschillen tussen etnisch-culturele minderheden en de meerderheidsgroep binnen de samenleving. De aanwezigheid van deze groepen kan dan leiden tot negatieve verwachtingen en een gevoel van dreiging met zich meebrengen voor de dominante groep, zowel op cultureel/sociaal als economisch vlak. De (gepercipieerde) dreiging voor de eigen culturele normen en waarden, materiële goederen en werkgelegenheid ten gevolge van de aanwezigheid van leden van andere etnische groepen wordt dan bestreden door middel van vooroordelen via het gebruik van categorisatie, discriminatie en stigmatisering inzake huidskleur, culturele eigenschappen, religie of levensstijl (Jenkins, 1994; Turner & Reynolds, 2001; Barth, 2010; Savelkoul, Scheepers, Tolsma, & Hagendoorn, 2010; Markaki & Longhi, 2012). De relatie tussen dreigingsperceptie en raciale vooroordelen wordt ook beschreven in de Integrated Threat Theory (ITT) van Stephan & Stephan (2000). Deze theorie stelt dat gevoelens van dreiging en angst het gevolg kunnen zijn van de negatieve verwachting dat leden van de andere (etnische) groep in staat zijn om de eigen groep schade aan te richten. Dit kan gaan over fysieke schade, maar ook over culturele of economische schade (Stephan, Ybarra, Martinez, Schwarzwald, & Tur-Kaspa, 1998; Stephan & Stephan, 2000). Deze gepercipieerde dreiging werkt als een significante voorspeller van raciale vooroordelen (Stephan & Stephan, 1996; Stephan, Ybarra, & Bachman, 1999; Stephan & Stephan, 2000; Stephan et al., 2002; 2005). Deze visie wordt reeds veel vroeger aangehaald in een artikel van Blumer (1958), onder de vorm van de groepsdreiging-theorie, die stelt dat raciale vooroordelen van de dominante groep het gevolg zijn van een collectief gevoel van dreiging. Door dergelijke dreigingsperceptie gaan individuen zich steeds meer identificeren met de eigen groep, positioneert men zichzelf als superieur ten aanzien van etnische minderheidsgroepen en kunnen vooroordelen ten aanzien van andere etnische groepen steeds meer toenemen (Scheepers, Gijsberts, & Coenders, 2002; Savelkoul et al., 2010; Markaki & Longhi, 2012). Hoe groter leden van de dominante groep de dreiging inschatten voor de eigen privileges en waarden, hoe groter de kans dat ze vooroordelen zullen vertonen tegenover bedreigende buitenstaanders (Quillian, 1995). Volgens de oorspronkelijke theorie van de ITT bestaan er vier vormen van dreiging die kunnen leiden tot raciale vooroordelen, namelijk (1) symbolische dreiging, (2) realistische dreiging, (3) negatieve stereotypering en (4) intergroup anxiety (Stephan & Stephan, 2000). Onderzoek dat de jaren daarop volgde reduceerde de ITT tot twee voorspellende variabelen van vooroordelen, 3

namelijk enkel nog symbolische en realistische dreiging. Intergroup anxiety betreft gevoelens van onbehagen door de aanwezigheid van leden van andere etnische groepen, doordat men onzeker is welke invloed dit zal hebben op henzelf (vb. angst om uitgesloten of uitgelachen te worden). Hierdoor worden interacties met leden van deze groepen als bedreigend gepercipieerd (Stephan & Stephan, 1985). De predictor intergroup anxiety wordt bijgevolg gezien als een subtype van dreigingsperceptie en is geen aparte vorm van dreiging op zich (Stephan et al., 2002). Daarnaast is negatieve stereotypering een significante voorspeller van dreigingsperceptie en dus zelf geen vorm van dreiging, maar eerder een voorloper ervan (Stephan et al., 2002). Stereotypering werkt als basis voor negatieve verwachtingen en leidt vaak tot vooroordelen (Stephan & Stephan, 1996). Dit werd ook aangetoond door enkele studies van Stephan en collega s (2005). Negatieve stereotiepe beschrijvingen van etnische groepen leiden volgens dit onderzoek tot negatieve verwachtingen ten aanzien van leden van deze groepen, waardoor ze als een bedreiging voor de eigen meerderheidsgroep gezien worden. Dergelijke angst- en dreigingsgevoelens kunnen op hun beurt leiden tot negatieve raciale attitudes, waardoor individuen bijvoorbeeld contact met leden van deze groepen vermijden en uiteindelijk zelf discriminerende handelingen kunnen stellen (Stephan & Stephan, 2000; Stephan et al., 2005). Rekening houdend met deze bevindingen, wordt in dit onderzoek enkel verder gewerkt met deze twee voorspellende dreigingsvormen van raciale vooroordelen: symbolische en realistische dreiging. Dit onderscheid wordt ook gemaakt door Pereira, Vala en Costa-Lopes (2010). Symbolische dreiging (of sociale dreiging) betreft een gevoel van dreiging ten gevolge van groepsverschillen op vlak van normen, waarden, overtuigingen en attitudes en is gekenmerkt door angst voor een verlies van de eigen cultuur. De dominante groep vertoont bij symbolische dreiging angst om de culturele waarden en normen te verliezen en schrik dat deze zullen vervangen worden door de culturele waarden en normen van de etnische minderheidsgroepen. Verschillen tussen groepen worden dan gezien als een bedreiging voor de eigenheid en het wereldbeeld van de eigen groep (Stephan et al., 1998; Stephan & Stephan, 2000; Stephan et al., 2002; 2005; Pereira et al., 2010). Daarnaast maakt de literatuur ook nog een onderscheid met realistische dreiging (of economische dreiging). Deze vorm van dreiging bestaat uit angst voor verlies van economische stabiliteit en politieke macht of fysiek en materieel welzijn, wat zou leiden tot een daling van de welvaart van de dominante groep en het verlies van superioriteit. Centraal hierbij staat de competitie tussen (etnische) groepen omtrent zaken waarvan gedacht wordt dat deze schaars en beperkt zijn, zoals bijvoorbeeld de huizenmarkt of de arbeidsmarkt en de overtuiging dat de rijkdom van deze bronnen bedreigd wordt door de aanwezigheid van 4

leden van andere etnische groepen (Stephan et al., 1998; Stephan & Stephan, 2000; Stephan et al., 2002; 2005; Pereira et al., 2010). Etnisch-culturele minderheidsgroepen krijgen ten gevolge van dergelijke dreigingsgevoelens vanuit de dominante meerderheidsgroep steeds vaker te maken met vooroordelen en negatieve attitudes (Vasta, 2007). Deze raciale vooroordelen zullen het sterkst zijn wanneer individuen uit de meerderheidsgroep zowel symbolische als realistische dreiging ervaren, maar ook los van elkaar hebben deze dreigingsvormen een sterke invloed (Stephan & Stephan, 2000; Stephan et al., 2005). Persoonlijkheidstrekken en ideologische attitudes zijn individuele kenmerken die een sterke rol kunnen spelen in dit proces. Dreigingsperceptie en vooroordelen zijn sterk gerelateerd aan enerzijds sociaal-cultureel conservatisme en anderzijds economisch-hiërarchisch conservatisme (Duckitt, 2001; Asbrock, Sibley, & Duckitt, 2010). Deze componenten van ideologie zijn geworteld in verschillende waarden, motivaties en persoonlijkheidstrekken. De sociaal-culturele conservatieve attitude wordt geoperationaliseerd als Rechts Autoritarisme (RWA: right-wing authoritarianism), en de economisch-hiërarchische conservatieve attitude als Sociale Dominantie Oriëntatie (SDO). Studies in verschillende landen tonen aan dat autoritarisme en sociale dominantie sterk aan elkaar gerelateerd zijn, bijvoorbeeld doordat ze allebei gelinkt zijn aan een rechtse politieke overtuiging (Duriez, Van Hiel, & Kossowska, 2005). Daarnaast werd ook aangetoond dat autoritarisme en sociale dominantie mogen gezien worden als sterke voorspellers van vooroordelen (Pratto, Sidanius, Stallworth, & Malle, 1994; Duckitt & Sibley, 2009; 2010). RWA en SDO kunnen dan ook gezien worden als een ideologische basis voor beide vormen van dreigingsperceptie. Onderzoek toont aan dat RWA een sterk verband heeft met de overtuiging dat minderheidsgroepen een bedreiging vormen voor de eigen manier van leven en de normen en waarden van de eigen groep. Daartegenover voorspelt de literatuur dat mensen die hoog scoren op SDO van mening zijn dat de aanwezigheid van andere minderheidsgroepen zorgt voor (economische) competitie en concurrentie voor de eigen groep. RWA kan gerelateerd worden aan symbolische dreiging, SDO aan realistische dreiging (Stephan & Mealy, 2011). Samenvattend wordt in dit onderzoek verwacht dat er een positieve relatie zal zijn tussen dreigingsperceptie en raciale vooroordelen, dit met de Integrated Threat Theory in het achterhoofd. Hoe groter het gevoel van dreiging door de aanwezigheid van leden van etnische minderheidsgroepen, hoe groter de kans op raciale vooroordelen en negatieve attitudes zoals discriminatie en uitsluiting. Deze verwachting geldt zowel voor symbolische/sociale dreigingsperceptie als voor realistische/economische dreigingsperceptie. 5

Sociologische/Contextuele Voorspellers Naast de invloed van psychologische variabelen zijn er verschillende auteurs en onderzoekers die stellen dat vooroordelen beïnvloed worden door bepaalde sociologische of contextuele variabelen (Allport, 1954; Espenshade & Hempstead, 1996; Coenders & Scheepers, 1998; Pettigrew, 1998; Schlueter & Scheepers, 2010; Savelkoul et al., 2010; Huijts, Kraaykamp, & Scheepers, 2014; Schmid, Al Ramiah, & Hewstone, 2014). Binnen deze paper worden twee contextuele voorspellers onderzocht. Een eerste contextuele variabele die onder de loep wordt genomen, is de diversiteit van etnische groepen. Etnische diversiteit kan op verschillende manieren gerelateerd zijn aan vooroordelen. Binnen dit onderzoek worden hieromtrent drie verschillende visies besproken. Naast diversiteit wordt ook de invloed van de kans op armoede en het risico op sociale uitsluiting in de omgeving onderzocht als contextuele voorspeller van vooroordelen. De economische welvaart in een omgeving en het daarbij horende risico op sociale uitsluiting uit de samenleving, kan een invloed uitoefenen op hoe leden van de meerderheidsgroep zich verhouden ten aanzien van leden van andere etnische groepen. Minderhedenproportie: diversiteit. Binnen de beschikbare literatuur zijn er verschillende grote theorieën die handelen over hoe de proportie en diversiteit van bepaalde etnische groepen de attitudes van de dominante meerderheidsgroep ten opzichte van deze groepen kan beïnvloeden. Deze theorieën kunnen verschillen in de mogelijke effecten die ze voorspellen. Als eerste is er een groep onderzoekers die stelt dat de groepsgrootte positief gerelateerd is aan vooroordelen. Dit is terug te vinden in de etnische competitietheorie (Coenders & Scheepers, 1998; Schneider, 2008; Savelkoul et al., 2010; Schlueter & Scheepers, 2010; Savelkoul, Gesthuizen, & Scheepers, 2011). Daartegenover zijn er onderzoeksgroepen die aangeven dat groepsgrootte juist een negatief verband heeft met vooroordelen, zoals gesteld wordt door de contacttheorie (Allport, 1954; Pettigrew, 1998; Schlueter & Scheepers, 2010; Huijts et al., 2014; Schmid et al., 2014). Als laatste mogelijkheid zijn er ook auteurs die aantonen dat groepsgrootte eigenlijk geen verband kent met vooroordelen en attitudes ten aanzien van andere etnische groepen (Hjerm, 2007; Van Assche, Roets, Dhont, & Van Hiel, 2014). Deze drie verschillende visies worden in het volgende deel besproken. 6

Positief verband. Als eerste wordt de visie besproken die stelt dat minderhedenproportie positief gerelateerd is aan vooroordelen: hoe meer diversiteit, hoe meer vooroordelen. Een theorie die deze stelling poneert, is de etnische competitietheorie die stelt dat negatieve raciale attitudes van de meerderheidsgroep ten opzichte van andere etnische groepen zullen toenemen naarmate de grootte van de groep toeneemt. Een grotere minderhedenproportie en meer diversiteit zou namelijk geassocieerd worden met meer interetnische competitie en dreiging inzake jobs en materiële en schaarse goederen, maar ook met een hogere dreiging voor de culturele normen en waarden van de eigen groep (Coenders & Scheepers, 1998; Schneider, 2008; Savelkoul et al., 2010; Schlueter & Scheepers, 2010; Savelkoul et al., 2011). Deze theorie wordt opgebouwd aan de hand van een combinatie van de realistische groepsconflicttheorie en de sociale identiteitstheorie en stelt dat mensen (onbewust) gebruik maken van processen van identificatie en categorisatie ten einde de toenemende competitie en bijgevolg ook de toenemende (gepercipieerde) dreiging voor de eigen groep tegen te gaan (Scheepers et al., 2002; Savelkoul et al., 2010). Individuen omschrijven de eigen groep dan stelselmatig stereotiep als positief en de uitgroep wordt gecategoriseerd door middel van het toekennen van negatieve eigenschappen (Allport, 1954; Jenkins, 1994; Shadid, 1995; Brewer, 1999; Barth, 2010). Deze processen van categorisatie zijn vaak het gevolg van machtsverhoudingen (Jenkins, 1994). Het is meestal de dominante groep die bepaalt op welke manier de minderheidsgroep zal gecategoriseerd worden (Fadil, 2002). Categorisatie van etnische groepen kan dan aanleiding geven tot ingroep-favoritisme en uitgroep-derogatie ten aanzien van de andere groep (Turner & Reynolds, 2001; Markaki & Longhi, 2012). Negatieve categorisatie leidt mogelijks tot nog meer negatieve verwachtingen ten aanzien van de uitgroep, waardoor de gepercipieerde dreiging voor de eigen samenleving groter wordt en vooroordelen verder toenemen. Deze eerste visie houdt voornamelijk in dat hoe groter de minderheidsgroep is, hoe groter de bedreiging is voor de belangen van de meerderheidsgroep zoals inkomens en jobs en de vooropgestelde normen en waarden. Grotere groepen hebben meer macht en vormen bijgevolg dus ook een grotere dreiging voor de dominante groep. Als middel om de bronnen en belangen van de eigen groep te verdedigen, kan dit gevoel van dreiging leiden tot een stijging in vooroordelen tegenover deze minderheidsgroepen (Coenders & Scheepers, 1998; Schneider, 2008; Savelkoul et al., 2010; Schlueter & Scheepers, 2010; Savelkoul et al., 2011). Deze bevindingen worden gestaafd door verschillende studies, zoals bijvoorbeeld het onderzoek van Scheepers, Gijsberts en Coenders (2002). Deze onderzoekers toonden aan dat leden van 7

meerderheidsgroepen uit Europese landen met een grote minderhedenproportie vaak meer negatieve attitudes en vooroordelen ten aanzien van deze minderheidsgroepen vertonen, dan meerderheidsgroepen uit landen met een kleinere proportie etnisch-culturele minderheden. Putnam (2007) brengt in de literatuur nog een interessante aanvulling op deze visie en stelt in zijn constrict theory dat de aanwezigheid en diversiteit van andere etnische groepen (vooral op korte termijn) een negatieve invloed kan hebben op de sociale solidariteit en het sociaal kapitaal van een (Amerikaanse) samenleving. In de literatuur definieert de Franse socioloog Pierre Bourdieu (1985) sociaal kapitaal als het geheel van bestaande of potentiële hulpbronnen dat voortvloeit uit het bezit van een meer of minder geïnstitutionaliseerd netwerk van relaties die elkaar wederzijds erkennen (p.248). Lidmaatschap van een groep staat centraal en de nadruk ligt op sociale interacties. Sociaal kapitaal kan ook gezien worden als een set van informele waarden en normen die worden gedeeld door leden van een groep, waardoor samenwerking tussen deze leden mogelijk wordt (Fukuyama, 1999). Volgens de constrict theory resulteert etnische diversiteit in een samenleving in wantrouwen en een verlies van een gevoel van familiariteit. Dit leidt ertoe dat leden uit de meerderheidsgroep steeds meer op zichzelf leven en contact met leden van minderheidsgroepen vermijden. Door het gevoel van wantrouwen trachten mensen niet enkel contacten met leden van andere etnische groepen te vermijden, maar kan het gevolg uiteindelijk zijn dat ook contacten met leden van de eigen groep afnemen. Mensen gaan steeds meer op zichzelf leven. Dit leidt tot een daling in het sociaal kapitaal van een maatschappij, zoals bijvoorbeeld daling van het vertrouwen in de overheid, actieve participatie in de samenleving of de gemeenschap, vrijwilligerswerk, inzamelacties en dergelijke meer (Putnam, 2007). Putnam maakt wel een kanttekening bij zijn constrict theory en vult deze aan met de stelling dat op langere termijn de negatieve effecten gereduceerd kunnen worden en er nieuwe vormen van samenleven gecreëerd kunnen worden. Er ontstaan nieuwe samenlevingsverbanden, het sociaal kapitaal stijgt opnieuw en de visie op wij vs. zij wijzigt. Diversiteit en de aanwezigheid van andere etnische groepen kunnen dan vooroordelen doen dalen en nieuwe, meer positieve en multiculturele processen in gang zetten (Putnam, 2007). Dit positiever kader wordt in het volgende deel besproken. Negatief verband. De tweede visie die zal besproken worden, omtrent het negatief verband tussen minderhedenproportie en raciale vooroordelen, kan deels verklaard worden door de 8

contacttheorie of de meeting opportunity hypothese (Allport, 1954; Pettigrew, 1998; Pettigrew & Tropp, 2006; Schlueter & Scheepers, 2010; Huijts et al., 2014; Schmid et al., 2014). Deze visie stelt dat grotere proporties van migrantengroepen de mogelijkheden tot contact met dergelijke groepen vergemakkelijken en daardoor negatief gerelateerd zijn aan vooroordelen. De literatuur geeft aan dat wanneer mensen vaker contact hebben met leden van andere etnische groepen, de kans minder groot is dat ze uitgaan van de veralgemenende gedachte dat als een individu zo is, iedereen van die groep zo is (Wagner, Christ, Pettigrew, Stellmacher, & Wolf, 2006). Diversiteit zou daarom leiden tot een daling in negatieve attitudes en vooroordelen dankzij (positieve) interacties met leden uit de minderheidsgroep (Wagner, van Dick, Pettigrew, & Christ, 2003; Wagner et al., 2006). Er kan gesteld worden dat contact bevorderlijk is voor de manier waarop de meerderheidsgroep leden van andere etnische groepen interpreteert en categoriseert. Dit werd onder meer teruggevonden door een studie van Wagner et al. (2006) in Duitse regio s, waarbij aangetoond werd dat door een grotere etnische diversiteit, de frequentie en intensiteit van contact tussen de meerderheidsgroep en andere etnische groepen steeg. Dit resulteerde in een daling van raciale vooroordelen. De oudere theorie van Allport (1954) omtrent contact tussen etnische groepen stelt dat contact zal leiden tot meer positieve attitudes indien er voldaan is aan 4 voorwaarden: gelijkwaardige status, gemeenschappelijke doelen, steun van de autoriteiten en het ontbreken van competitie tussen groepen. Recenter onderzoek, onder meer via een meta-analyse, toont echter aan dat louter positief contact tussen verschillende groepen voldoende kan zijn om meer positieve attitudes te ontwikkelen ten aanzien van andere etnische groepen (Pettigrew & Tropp, 2006; Pettigrew, Tropp, Wagner, & Christ, 2011). Zowel direct (vb. eigen ervaringen) als indirect contact met andere etnische groepen (vb. via vrienden die kennissen hebben uit andere etnische groepen) kan hierop een invloed uitoefenen (Pettigrew, Christ, Wagner, & Stellmacher, 2007). Afwezigheid van verband. Zoals aangegeven, zijn er ook studies die aantonen dat diversiteit en de proportie van etnische groepen geen verband hebben met vooroordelen en raciale attitudes ten opzichte van etnische groepen. Een onderzoek van Hjerm (2007) toont bijvoorbeeld aan dat zowel objectieve als gepercipieerde groepsgrootte eigenlijk geen rol speelt in de constructie van vooroordelen tegenover andere etnische groepen en dat andere factoren hier een sterkere invloed op hebben. Van Assche, Roets, Dhont en Van Hiel (2014) vonden ook geen hoofdeffect van zowel 9

gepercipieerde als objectieve diversiteit op vooroordelen. Een mogelijke verklaring voor dergelijke nulbevindingen kan zijn dat de onderzoekers voor hun studies zowel de invloed van etnische competitie en (gepercipieerde) dreiging als de invloed van contact onderzochten, wat resulteert in het uitblijven van een effect (Pettigrew, Wagner, & Christ, 2010; Schlueter & Scheepers, 2010; Schmid et al., 2014; Schmid, Hewstone, Kupper, Zick, & Tausch, 2014). Dergelijke bevinding wordt in de literatuur geconceptualiseerd als de population ratio paradox (Pettigrew et al., 2010). De positieve effecten van intergroep-contact en de negatieve effecten van gepercipieerde dreiging balanceren elkaar uit en vervolgens heeft diversiteit geen effect op vooroordelen. Anders gesteld kan het zijn dat de factoren contact en gepercipieerde dreiging elkaar uitvlakken, waardoor de invloed van deze factoren op raciale attitudes gereduceerd wordt tot nul. Risico op armoede en sociale uitsluiting. Armoedecijfers en het risico op sociale uitsluiting in de omgeving waarin iemand leeft, hebben mogelijks een invloed op de mate van vooroordelen en negatieve attitudes tegenover leden van andere etnische groepen. Verschillende auteurs hebben reeds onderzoek gedaan naar de impact van economische factoren zoals armoede, welvaart en werkloosheid op vooroordelen en negatieve attitudes ten aanzien van andere etnische groepen (Espenshade & Hempstead, 1996; Hjerm, 2007; Pettigrew et al., 2008). Verschillende bevindingen tonen aan dat de werkgelegenheid van zowel leden van etnische minderheden als van leden van de meerderheidsgroep, een impact kan hebben op de attitudes van de meerderheidsgroep ten aanzien van migrantengroepen. De aanwezigheid van leden van andere etnische groepen kan immers mogelijks een impact hebben op de werkgelegenheid en de loonkosten van autochtone arbeiders en dit kan dan weer de attitudes ten aanzien van migrantengroepen beïnvloeden (Markaki & Longhi, 2012; Chassamboulli & Palivos, 2013). De literatuur stelt dat hoe minder iemand ervaart dat de eigen job (of het loon) in gevaar is door de aanwezigheid van migrantengroepen, hoe minder immigratie van andere etnische groepen als een bedreiging beschouwd zal worden (Espenshade & Hempstead, 1996). Wanneer immigranten daarentegen gezien worden als concurrenten op de arbeidsmarkt, zullen vooroordelen ten aanzien van deze groepen stijgen. Dergelijke directe competitie tussen autochtonen en migrantengroepen op de arbeidsmarkt doet zich voornamelijk voor bij ongeschoolde jobs die uitgevoerd worden aan eerder lage lonen (Espenshade & Hempstead, 1996). Deze stelling wordt ook bevestigd door een 10

onderzoek van Hjerm (2007), die aangeeft dat autochtonen met een stabiel en goed privaat economisch inkomen vaak minder vooroordelen vertonen ten aanzien van leden van andere etnische groepen, in vergelijking met niet-geschoolde en/of werkloze autochtonen van wie werkgelegenheid vaak minder stabiel is. Niet enkel objectieve armoedecijfers (vb. rond werkgelegenheid en werkloosheid) hebben een sterke invloed op raciale vooroordelen, ook het voorkomen van een regio inzake armoede speelt een rol (Russo, Roccato, & Vieno, 2013). Dit beeld van armoede wordt opgebouwd op grond van directe of indirecte ervaring, maar daarnaast ook op basis van sociale, contextuele gemeenschapskenmerken zoals een hoge mate van werkloosheid of fysieke en sociale ordeverstoring zoals bijvoorbeeld graffiti, verlaten huizen, openbare dronkenschap en prostitutie (Lagrange, Ferraro, & Supancic, 1992; Ferraro, 1995). Een meer recente studie vond echter geen rechtstreeks verband tussen zowel objectieve als subjectieve indicatoren van verloedering van de omgeving enerzijds en vooroordelen anderzijds (Van Assche et al., 2014). Toch kan gezegd worden dat de perceptie van armoede en het risico op sociale uitsluiting een invloed hebben op raciale vooroordelen, onder de vorm van relatieve deprivatie (RD). Relatieve deprivatie is een sociaalpsychologisch concept dat gericht is op subjectieve toestanden, zoals emoties (vb. angst voor sociale uitsluiting), cognities (vb. gedachten omtrent de invloed van armoede) en gedrag (vb. preventieve handelingen, vermijden van contact met bepaalde groepen en dergelijke meer) en bestaat zowel op het individueel niveau (RDI) als op het groepsniveau (RDG) (Pettigrew et al., 2008). Onderzoek van Pettigrew et al. (2008) toonde aan dat RDG direct en positief gerelateerd is aan raciale vooroordelen. RDG vormt ook een mediator voor de relatie tussen RDI en vooroordelen, wat betekent dat RDI een directe en positieve invloed heeft op RDG, wat op zijn beurt dan een direct en positief verband heeft met vooroordelen. Wanneer er relatieve deprivatie is op het niveau van de groep, zal dit leiden tot meer vooroordelen ten aanzien van andere etnische groepen. Deze bevindingen kunnen begrepen worden met de theorieën rond gepercipieerde dreiging in het achterhoofd. Wanneer de economische welvaart in de samenleving laag is, worden de huidige minderheidsleden vaak als (economische) concurrentie gezien en wordt de komst van nieuwe individuen uit andere etnische groepen op de arbeidsmarkt vaak negatief onthaald. Negatieve raciale attitudes zijn dan vaak het gevolg. Hoe meer dreiging voor de jobs en werkgelegenheid van de leden van de meerderheidsgroep, hoe groter de kans dat iemand vooroordelen ten opzichte van immigratie zal vertonen (Hjerm, 2007). Leden van de dominante 11

groep die in een regio wonen die gekenmerkt is door hoge armoede, hoge werkloosheid, lage lonen en veel interetnische economische competitie, ervaren meer relatieve deprivatie (zowel op individueel niveau als op groepsniveau). Als gevolg hiervan zal de aanwezigheid van etnische minderheidsgroepen meer als een probleem ervaren worden (vb. voor het behoud van de eigen job en welvaart) en zullen meer vooroordelen vertoond worden tegenover leden van deze groepen (Pettigrew et al., 2008). Interactie tussen Individuele en Contextuele Variabelen De studie naar vooroordelen en raciale attitudes ten aanzien van andere groepen kan ook nog aangevuld worden door te kijken naar de combinaties van voorspellende variabelen op het individuele en contextuele niveau. Naast de hoofdeffecten op zich worden in dit onderzoek ook de interactie-effecten bekeken tussen de verschillende variabelen. Dergelijke interacties tussen enerzijds psychologische variabelen en anderzijds sociologische variabelen werden in de literatuur nog niet veel onderzocht. Toch is het een interessante invalshoek om te bekijken. Het kan namelijk zijn dat de sterkte van de individuele hoofdeffecten en de invloed van deze individuele effecten op vooroordelen varieert naargelang de context of de interactie met contextuele variabelen. Voorbeelden. Er zijn een beperkt aantal studies beschikbaar die via de persoon x context benadering aantonen dat de sterkte van de relatie tussen proximale individuele kenmerken en vooroordelen vaak sterk beïnvloed wordt door meer structurele, contextuele of sociaaleconomische kenmerken. Voorbeelden zijn studies waarbij onderzocht wordt op welke manier de interactie tussen individuele conservatieve ideologische overtuigingen (zoals bijvoorbeeld autoritarisme en sociale dominantie) enerzijds en culturele diversiteit anderzijds vooroordelen ten aanzien van andere etnische groepen kan beïnvloeden. Onder meer Van Assche et al. (2014) toonden aan dat individuen met conservatieve ideologieën vaak sterkere negatieve attitudes vertonen tegenover leden van een andere etnische groep, wanneer de minderhedenproportie groter is. De positieve relatie tussen conservatieve ideologieën en vooroordelen wordt dus sterker in een omgeving met een grote minderhedenproportie. Het onderzoek van Kauff, Asbrock, Thorner en Wagner (2013) gaf ook aan dat personen die hoog scoren op autoritarisme, diversiteit en 12

multiculturalisme meer zien als een bedreiging voor hun culturele tradities en sterkere vooroordelen ten opzichte van minderheidsgroepen vertonen. Wanneer iemand hoog scoort op autoritarisme en woont in een omgeving met etnische diversiteit, is de kans groter dat de context van migratie als bedreigend wordt ervaren en dit extra vooroordelen met zich meebrengt (Cohrs & Stelzl, 2010; Sibley et al., 2013). Een laatste interessant voorbeeld van een persoon x context benadering is de studie van Fasel, Green en Sarrasin (2013) die aantoonde dat de interactie tussen ideologische overtuigingen op het individueel niveau en vooroordelen sterk beïnvloed kan worden door de mate van diversiteit in de omgeving en het ideologisch klimaat op contextueel niveau. Enerzijds wordt de positieve relatie tussen individuele conservatieve ideologieën en vooroordelen sterker wanneer er meer diversiteit is in etnische groepen (zie ook Van Assche et al., 2014). Dit heeft te maken met het feit dat individuen met dergelijke conservatieve overtuiging de aanwezigheid van leden van etnische minderheidsgroepen reeds als een bedreiging zien voor de eigen groep. Individuen die meer liberale ideologieën bezitten, zullen etnische diversiteit daarentegen sneller zien als een verrijking voor de samenleving en zullen bijgevolg minder vooroordelen vertonen en meer positieve attitudes ten aanzien van migrantengroepen hebben. Anderzijds wordt de positieve relatie tussen individuele conservatieve ideologieën en vooroordelen zwakker in conservatieve klimaten (Fasel, Green, & Sarrasin, 2013). Conservatieve ideologische klimaten zijn gericht op status quo en sociale cohesie en worden gekenmerkt door meer negatieve attitudes ten aanzien van migrantengroepen. Het onderzoek toonde aan dat dergelijk conservatief ideologisch klimaat op het contextueel niveau ook leidt tot een stijging in vooroordelen bij individuen met liberale ideologieën die globaal gezien meer positieve attitudes ten aanzien van leden van andere etnische groepen vertonen en niet enkel bij diegenen van de meerderheidsgroep die reeds een dreiging ervaarden door hun aanwezigheid. Sniderman, Hagendoorn en Prior (2004) maken in hun studie een onderscheid tussen galvanizing en mobilizing effecten van bepaalde contextuele predictoren. Ze maken de bedenking dat een bepaalde situationele factor twee mogelijke invloeden kan hebben. Enerzijds is het mogelijk dat er een galvanizing effect plaatsvindt, waarbij enkel diegenen die reeds bezorgdheid vertoonden ten aanzien van een bepaalde situatie, beïnvloed worden door de situationele factor. Anderzijds kan een contextuele predictor ook een mobilizing effect hebben, waarbij ook individuen die eigenlijk geen zorgen hadden toch ook bepaalde overtuigingen krijgen onder invloed van deze context. De bevindingen van het onderzoek van Fasel et al. (2013) 13

kunnen op deze manier geconceptualiseerd worden. De resultaten geven aan dat culturele/etnische diversiteit enkel vooroordelen zal versterken bij individuen die reeds meer vatbaar zijn om negatieve raciale attitudes te vertonen vanwege hun conservatieve ideologieën, en niet bij individuen die er een liberale ideologie op nahouden. Etnische diversiteit kan dus gezien worden als een galvanizing context voor raciale vooroordelen. Daartegenover oefent het conservatief ideologisch klimaat deze invloed uit op iedereen die zich binnen dergelijke ideologische context bevindt, ongeacht de individuele ideologie (Fasel et al., 2013). Een conservatief ideologisch klimaat is dus een mobilizing effect. Deze studie. Aan de hand van een kwantitatieve studie zal in dit onderzoek getracht worden na te gaan welke invloed de interacties tussen geselecteerde individuele en contextuele variabelen kunnen hebben op vooroordelen van mensen uit de meerderheidsgroep ten opzichte van leden van een andere etnische minderheidsgroep. Naast de hoofdeffecten van enerzijds de twee individuele variabelen rond dreigingsperceptie ( sociale dreigingsperceptie en economische dreigingsperceptie ) en anderzijds de twee contextuele variabelen ( diversiteit en armoede/sociale exclusie) op vooroordelen en negatieve attitudes, worden ook de interacties tussen beide niveaus onderzocht. Binnen deze studie worden er twee pisten onderzocht. Er wordt enerzijds verondersteld dat etnische diversiteit een galvanizing context vormt ten aanzien van de relatie tussen dreigingsperceptie en vooroordelen. Diversiteit kan verschillende effecten hebben op vooroordelen en negatieve raciale attitudes. Het zijn voornamelijk de individuen die de aanwezigheid van andere etnische groepen als concurrentie beschouwen en als een bedreiging ervaren voor de eigen (dominante) groep, die meer vooroordelen zullen vertonen ten aanzien van etnische minderheden, zoals voorspeld wordt door de Integrated Threat Theory (Stephan & Stephan, 2000), de groepsdreiging-theorie (Blumer, 1958; Quillian, 1995) en de etnische competitietheorie (Coenders & Scheepers, 1998; Schneider, 2008; Savelkoul et al., 2010; Schlueter & Scheepers, 2010; Savelkoul et al., 2011). Bij een grote diversiteit tussen etnische groepen in de omgeving, zullen vooroordelen vooral toenemen bij de groep die hoog scoort op gepercipieerde dreiging. Mensen die de aanwezigheid van etnische minderheidsgroepen niet als bedreigend ervaren, zullen bv. sneller contact leggen met leden van deze groepen en bijgevolg ook niet meer vooroordelen vertonen bij een grote etnische diversiteit. Eventueel kunnen de vooroordelen bij deze groep mensen zelfs nog dalen. De eerste 14

overkoepelende hypothese luidt daarom dat er wordt verwacht dat de positieve relatie tussen dreigingsperceptie en vooroordelen sterker zal zijn in een omgeving met een grote diversiteit in termen van etnisch-culturele minderheden. Anderzijds wordt het omgekeerde verwacht voor de predictor armoede/sociale uitsluiting. Er wordt verwacht dat het risico op armoede en sociale uitsluiting een mobilizing context is voor raciale vooroordelen. Slechte economische condities in een regio zijn positief gerelateerd aan vooroordelen. Mensen in een onstabiele economische situatie vertonen meer raciale vooroordelen dan individuen in een stabiele en goede economische situatie (Espenshade & Hempstead, 1996; Hjerm, 2007; Pettigrew et al., 2008). Negatieve raciale attitudes nemen toe bij elk individu dat woont in een regio die gekenmerkt is door een hoge kans op armoede en sociale uitsluiting. Meerderheidsleden die etnische minderheden niet als bedreigend ervaren, zullen toch meer vooroordelen vertonen tegenover etnische minderheden wanneer ze in een dergelijke omgeving wonen. Een dergelijke omgeving leidt immers tot een stijging van relatieve deprivatie (zowel individueel als op groepsniveau), wat zorgt voor meer vooroordelen (Pettigrew et al., 2008). De tweede overkoepelende hypothese houdt bijgevolg in dat er wordt verwacht dat de positieve relatie tussen dreigingsperceptie en vooroordelen minder sterk zal zijn in een omgeving met een groter risico op armoede of sociale uitsluiting in de omgeving. Wanneer iemand de aanwezigheid van etnische minderheidsgroepen normaal niet als bedreigend ervaart en geen vooroordelen vertoont, zullen deze toenemen wanneer deze persoon woont in een omgeving met een groot risico op armoede en sociale uitsluiting. De relatie tussen dreigingsperceptie en vooroordelen zal daarom minder sterk zijn in dergelijke regio s. Het risico op armoede en sociale uitsluiting wordt door iedereen als bedreigend ervaren, waardoor de vooroordelen stijgen bij elk individu. De eigenlijke dreigingsperceptie is minder belangrijk. 15

Met behulp van multilevel modelling zullen er in totaal twaalf interactiehypothesen getoetst worden in verband met de interactie tussen individuele en contextuele factoren en de invloed van die interactie op raciale attitudes ten aanzien van leden van andere etnische groepen. De twee individuele predictoren van dreigingsperceptie, gepercipieerde sociale dreiging en gepercipieerde economische dreiging, worden telkens apart in verband gebracht met de contextuele variabelen. Voor deze studie wordt de contextuele predictor etnische diversiteit enerzijds geoperationaliseerd aan de hand van drie varianten: proportie immigranten, proportie buitenlanders en proportie niet-europese burgers. Anderzijds werden de data voor de hypothese omtrent de contextuele predictor risico op armoede/sociale uitsluiting verzameld op drie verschillende niveaus van regio s. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen regio s op niveau van het land, NUTS 1-regio s en NUTS 2-regio s. Dit wordt verder uitgewerkt onder Methode. De uiteindelijke geformuleerde interactiehypothesen zijn: 1. DREIGINGSPERCEPTIE X DIVERSITEIT 1.1. Er wordt verwacht dat de positieve relatie tussen gepercipieerde sociale dreiging en vooroordelen sterker zal zijn in landen met een hoge proportie immigranten. 1.2. Er wordt verwacht dat de positieve relatie tussen gepercipieerde sociale dreiging en vooroordelen sterker zal zijn in landen met een hoge proportie buitenlanders. 1.3. Er wordt verwacht dat de positieve relatie tussen gepercipieerde sociale dreiging en vooroordelen sterker zal zijn in landen met een hoge proportie niet-europese burgers. 16

1.4. Er wordt verwacht dat de positieve relatie tussen gepercipieerde economische dreiging en vooroordelen sterker zal zijn in landen met een hoge proportie immigranten. 1.5. Er wordt verwacht dat de positieve relatie tussen gepercipieerde economische dreiging en vooroordelen sterker zal zijn in landen met een hoge proportie buitenlanders. 1.6. Er wordt verwacht dat de positieve relatie tussen gepercipieerde economische dreiging en vooroordelen sterker zal zijn in landen met een hoge proportie niet-europese burgers. 2. DREIGINGSPERCEPTIE X ARMOEDE/SOCIALE UITSLUITING 2.1. Er wordt verwacht dat de positieve relatie tussen gepercipieerde sociale dreiging en vooroordelen minder sterk zal zijn in landen met een hoge kans op armoede en sociale uitsluiting. 2.2. Er wordt verwacht dat de positieve relatie tussen gepercipieerde sociale dreiging en vooroordelen minder sterk zal zijn in NUTS 1-regio s met een hoge kans op armoede en sociale uitsluiting. 2.3. Er wordt verwacht dat de positieve relatie tussen gepercipieerde sociale dreiging en vooroordelen minder sterk zal zijn in NUTS 2-regio s met een hoge kans op armoede en sociale uitsluiting. 2.4. Er wordt verwacht dat de positieve relatie tussen gepercipieerde economische dreiging en vooroordelen minder sterk zal zijn in landen met een hoge kans op armoede en sociale uitsluiting. 2.5. Er wordt verwacht dat de positieve relatie tussen gepercipieerde economische dreiging en vooroordelen minder sterk zal zijn in NUTS 1-regio s met een hoge kans op armoede en sociale uitsluiting. 2.6. Er wordt verwacht dat de positieve relatie tussen gepercipieerde economische dreiging en vooroordelen minder sterk zal zijn in NUTS 2-regio s met een hoge kans op armoede en sociale uitsluiting. Methode Voor het beantwoorden van de vooropgestelde hypothesen werd in dit onderzoek gebruik gemaakt van twee bronnen voor data, enerzijds voor de psychologische variabelen (European Social Survey ESS) en anderzijds voor de contextuele factoren (Eurostat). Beide bronnen van data zijn beschikbaar op het internet en zijn voor iedereen toegankelijk. Doordat psychologische constructen vaak niet met behulp van gevalideerde schalen worden gemeten in dergelijke datasets, voerden we voor dit onderzoek voorafgaandelijke analyses uit om de best mogelijke maten voor sociale dreiging, economische dreiging en vooroordelen te bekomen. De opzet van het onderzoek, het aanmaken van de schalen, alsook de betrokken steekproef en de gekozen procedure worden in het volgende deel verder uitgelicht. 17

Opzet European Social Survey. Voor het verzamelen van informatie op individueel niveau werd een beroep gedaan op data die verzameld werden aan de hand van de vragenlijst The European Social Survey en online beschikbaar zijn (www.europeansocialsurvey.org). De European Social Survey (ESS) vragenlijst bestaat uit individuele data en is een cross-sectionele huishoudstudie die om de twee jaar opnieuw wordt afgenomen. Deze zelfrapportage-vragenlijst bevraagt enerzijds gestandaardiseerde achtergrondvariabelen zoals demografische factoren van respondenten, het land en de regio (het is van elke respondent geweten in welke NUTS-regio ze wonen), en hoe ze zich verhouden tegenover de arbeidsmarkt, maar peilt anderzijds ook naar attitudes, waarden en gedrag (Hjerm, 2007; Markaki & Longhi, 2012). De survey handelt over verschillende onderwerpen zoals politiek, subjectief welbevinden, welvaart en andere socio-demografische factoren. De ESS4, de versie die gebruikt werd voor dit onderzoek, dateert uit 2008. Aan de hand van deze vragenlijst werden de schalen voor analyse opgemaakt. Via factoranalyse in SPSS werden verschillende schalen opgebouwd om verdere analyses uit te voeren. Voor de variabelen op individueel niveau werden drie schalen aangemaakt. De onafhankelijke individuele variabelen werden geconstrueerd aan de hand van een schaal voor gepercipieerde sociale dreiging en een schaal voor gepercipieerde economische dreiging. Voor de afhankelijke variabele werd de schaal raciale vooroordelen aangemaakt. De lijst met de verschillende schalen en de items waarmee de schalen werden geconstrueerd, wordt meegegeven in Tabel 1 (zie p.19-20). De verschillende items in de vragenlijst hebben vaak verschillende antwoordschalen. Om die reden kon er niet met gemiddelden gewerkt worden, maar werden er principal component analyses uitgevoerd. Er werd gekeken welke items konden laden op éénzelfde factor. Voor de verschillende schalen die werden aangemaakt, werd telkens een unidimensioneel model gevonden, waarbij het gemiddelde telkens gelijk is aan nul en de standaarddeviatie gelijk is aan één. Items die werden gehercodeerd, zodat de antwoordmogelijkheden van alle items in dezelfde richting staan, zijn in Tabel 1 aangeduid met een asterisk (*). Hoe hoger de score op een item, hoe meer (sociale of economische) dreiging men ervaart of hoe meer vooroordelen. De correlaties tussen deze schalen worden meegegeven in Appendix 1 (p.51). 18