LES 20. GROEP: 3 t/m 8 DOELSTELLINGEN: Groep 3/4 Touwzwaaien: - De leerling zwaait heen en weer, zonder knoop en landt op de mat. Wendsprong: - De leerling kan met 2 voeten afzetten, handen zijwaarts op de kast zetten, over de kast heen springen en landen op de mat. Iemand is hem, niemand is hem: - De leerling pakt af en toe de bal tijdens het spel. - De leerling doet snel een afgooipoging op het moment van balbezit. Groep 5/6 Touwzwaaien: - De leerling zwaait heen en weer en landt met halve draai op de mat. - De leerling zwaait over het toverkoord heen en landt met een halve draai. Wendsprong: - De leerling steunt met gestrekte armen op de kast en strekt de benen in de lucht. Iemand is hem, niemand is hem: - De leerling is actief aanwezig bij het spel, doet vaak een poging om de bal te pakken. - De leerling maakt schijnbewegingen bij de afgooipogingen. Groep 7/8 Touwzwaaien: - De leerling zwaait synchroon heen en weer en heen en landt met halve draai op de mat. - De leerling springt naar achteren om meer vaart te krijgen. Wendsprong: - De leerling springt met snelheid over de kast heen. Het lichaam is zo veel mogelijk gestrekt. Iemand is hem, niemand is hem: - De leerling is actief aanwezig bij het spel en doet vaak een poging om de bal te pakken. - De leerling maakt schijnbewegingen bij de afgooipogingen.
LES 20. GROEP: 3 t/m 8 HET MATERIAAL: Groep 3 t/m 6 Inleiding: Vak 1: - 4 Turnmatjes - 2 Korfbalpalen vergrendeld onder 2 banken - 4 banken - Toversnoer Vak 2: - 1 Bank - Dikke mat - Kast - Springplank - 2 Turnmatjes Vak 3: - Foambal Afsluiting: Groep 7/8 Inleiding: Vak 1: - 4 Turnmatjes - 2 Korfbalpalen vergrendeld onder 2 banken - 4 banken - Toversnoer Vak 2: - 2 Banken - Dikke mat - Kast - Springplank - 2 Turnmatjes - Trampoline Vak 3: - Foambal Afsluiting:
LES 20. GROEP: 3 t/m 8 OPSTELLING VAN HET MATERIAAL: Groep 3 t/m 6 WENDSPRONG IEMAND IS HEM NIEMAND IS HEM TOUWZWAAIEN Groep 7/8 WENDSPRONG IEMAND IS HEM NIEMAND IS HEM TOUWZWAAIEN
LES 20. GROEP: 3/4 INLEIDING. Iemand is hem niemand is hem. (Niet in het vak van touwzwaaien) - Er zijn 3 zachte foamballen in het spel. - Als de bal in het vak van touwzwaaien komt, dan geeft de leerkracht aan wie de bal mag halen. - Af is naar de bank, 3 is te veel. VAK 1. Touwzwaaien. - Werk met groepjes van 2 of 3. - 1 leerling per touw, staat op de bank om te starten - De andere leerlingen zitten tegen de muur. - De leerling springt iets naar achteren en zwaait op armkracht naar de overkant over het toversnoer heen. - De leerling landt op de matjes. - Daarna is de volgende leerling. Let op de veiligheid: Let op dat de korfbalpalen niet omvallen. Je kan ze borgen door er een bank op te zetten. Span het snoer niet te strak! VAK 2. Wendsprong. - De leerlingen maken een wendsprong over de bank. Dit kan met de benen over het hoge of het lage deel. - Vervolgens maakt de leerling een wendsprong over de kast: o Handen steunen op de kast waarbij de vingers nu naar de zijkant wijzen. o De benen gaan over de kast heen. Moeilijker Zet een pion op de kast waar de leerlingen met hun voeten overheen moeten. VAK 3. Iemand is hem, niemand is hem. - Er zijn 2 zachte foamballen in het spel. - Bij vangbal is de gooier af. - Af is naar de bank, 2 is te veel. AFSLUITING. Wie is de veranderaar? - Alle leerlingen staan in de kring. - 1 leerling is even weg. - 1 leerling mag bedenken welke bewegingen er gedaan worden. - De leerling die even weg was moet nu proberen te raden wie de beweging steeds verandert. - De leerlingen snappen het spel sneller wanneer de leerkracht de eerste keer de veranderaar is.
LES 20. GROEP: 5/6 INLEIDING. Iemand is hem niemand is hem. (Niet in het vak van touwzwaaien) - Er zijn 3 zachte foamballen in het spel. - Als de bal in het vak van touwzwaaien komt, dan geeft de leerkracht aan wie de bal mag halen. - Af is naar de bank, 3 is te veel. VAK 1. Touwzwaaien. - Werken met groepjes van 2 of 3. - 1 leerling per touw, staat op de bank om te starten - De andere leerlingen zitten tegen de muur. - De leerling springt iets naar achteren en zwaait op armkracht naar de overkant over het toversnoer heen. - De leerling landt op de matjes. - Daarna is de volgende leerling. Let op de veiligheid: Let op dat de korfbalpalen niet omvallen. Je kan ze borgen door er een bank op te zetten. Span het snoer niet te strak! VAK 2. Wendsprong. - De leerlingen maken een wendsprong over de bank. Dit kan met de benen over het hoge of het lage deel. - Vervolgens maakt de leerling een wendsprong over de kast: o Handen steunen op de kast waarbij de vingers nu naar de zijkant wijzen. o De benen gaan over de kast heen. Moeilijker Zet een pion op de kast waar de leerlingen met hun voeten overheen moeten. VAK 3. Iemand is hem, niemand is hem. - Er zijn 2 zachte foamballen in het spel. - Af is naar de bank, 2 is te veel. AFSLUITING. Wie is de veranderaar? - Alle leerlingen staan in de kring. - 1 leerling is even weg. - 1 leerling mag bedenken welke bewegingen er gedaan worden. - De leerling die even weg was moet nu proberen te raden wie de beweging steeds verandert. - De leerlingen snappen het spel sneller wanneer de leerkracht de eerste keer de veranderaar is.
LES 20. GROEP: 7/8 INLEIDING. Iemand is hem niemand is hem. (Niet in het vak van touwzwaaien) - Er zijn 3 zachte foamballen in het spel. - Als de bal in het vak van touwzwaaien komt dan geeft de leerkracht aan wie de bal mag halen. - Af is naar de bank, 3 is te veel. VAK 1. Touwzwaaien. - Werken met groepjes van 2 of 3. - 1 leerling, per touw, staat op de bank om te starten. - De andere leerlingen zitten tegen de muur. - De leerling springt iets naar achteren en zwaait op armkracht naar de overkant over het toversnoer heen. - De leerling landt met een halve draai op de matjes. - Daarna is de volgende leerling. Moeilijkheidsgraad aanpassen door: - Leg de mat dichterbij voor de leerlingen die het niet halen, deze mogen dan landen op de mat. - Touw eerst laten zwaaien, inspringen in het zwaaiende touw, afspringen met een halve draai op de mat. Dit kan ook synchroon. Let op de veiligheid: Let op dat de korfbalpalen niet omvallen. Je kan ze borgen door er een bank op te zetten. Span het snoer niet te strak! VAK 2. Wendsprong - De leerling maakt een wendsprong over de kast: o Handen steunen op de kast waarbij de vingers naar de zijkant wijzen. o De benen gaan over de kast heen. o De heupen zijn zo hoog mogelijk, alsof ze een radslag/arabier over de kast maken Moeilijker: Zet een pion op de kast waar de leerlingen met hun voeten overheen moeten. Hulpverlenen: Op de dikke mat, de bovenarm die het dichtste bij je wordt neergezet vastpakken. Ga aan de goede kant staan (waar je de benen niet tegen je aan krijgt). VAK 3. Iemand is hem, niemand is hem. - Er zijn 2 zachte foamballen in het spel. - Af is naar de bank, 2 is te veel. Extra regel: - Word je afgegooid? Onthoud wie je heeft afgegooid. Als diegene wordt afgegooid, dan ben je weer vrij. - Heeft diegene 3 leerlingen af gegooid, dan zijn ze alle 3 weer vrij. - Wie krijgt het voor elkaar om iedereen af te gooien, zonder zelf afgegooid te worden? Tip: Maak groepen van hetzelfde niveau. AFSLUITING. Wie is de veranderaar? - Alle leerlingen staan in de kring. - 1 leerling is even weg. - 1 leerling mag bedenken welke bewegingen er gedaan worden. - De leerling die even weg was moet nu proberen te raden wie de beweging steeds verandert. - De leerlingen snappen het spel sneller wanneer de leerkracht de eerste keer de veranderaar is.