Drie vormen van werkloosheidsbestrijding opeenvolgend beschouwd

Vergelijkbare documenten
Kwalitatieve gevolgen voor de werkgelegenheid op korte termijn van de tegenbegrotingen

Economische effecten van een verlaging van de administratieve lasten

Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak 1 Woensdag 26 mei uur

Gezinnen. Overheid. Bedrijven. Buitenland

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Economie krimpt 4,5 procent in eerste kwartaal 2009

Centraal Economisch Plan 2019

Aantekeningen VWO-6 Economie Lesbrief Economische Modellen

Examen HAVO. Economie 1

Hoofdstuk 14 Conjunctuur

Module 8 havo 5. Hoofdstuk 1 conjunctuurbeweging

Eindexamen economie 1 vwo 2008-I

Tilburg University. Tussen voorspellen en veronderstellen van Schaik, A.B.T.M. Published in: Economisch Statistische Berichten. Publication date: 1983

Domein GTST havo. 1) Gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland; of anders geformuleerd: (C + I + O + E M)

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Licht herstel economie in derde kwartaal 2009

De Macro Economische Verkenning 1983 en het perspectief van de lange termijn

6 Geaggregeerde vraag en geaggregeerd aanbod

Beleidsvarianten met Saffier-II

Eindexamen economie 1-2 vwo 2007-II

Eindexamen economie vwo I

Analyse economische effecten Begrotingsafspraken. Uitgevoerd op verzoek van het kabinet en de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Hoofdstuk 9 Maken wij er werkelijk meer werk van?

Arbeidsproductiviteit in MKB en grootbedrijf

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Economische groei tweede kwartaal 2008 bijgesteld tot 3,0 procent

Keuzeonderwerp. Keynesiaans model. Gesloten /open economie zonder/met overheid met arbeidsmarkt. fransetman.nl

Eindexamen economie 1-2 havo 2000-II

Hoofdstuk 15 Economische relaties

Examen HAVO en VHBO. Economie 1,2 oude en nieuwe stijl

Eindexamen economie 1 havo 2008-I

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Economische groei derde kwartaal 2008 ongewijzigd 1,8 procent

Eindexamen economie 1-2 vwo 2005-I

Eindexamen economie 1-2 vwo 2007-I

Praktische opdracht Economie Prijsveranderingen door de Euro

Eindexamen economie 1-2 havo 2004-II

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Economische groei derde kwartaal 2008 vertraagt tot 1,8 procent

4. Welke uitspraak is fout? In het Solow-groeimodel leidt technologische achteruitgang tot:

Eindexamen economie 1 vwo 2001-II

Eindexamen economie 1 vwo 2004-II

Eindexamen vwo economie II

Lesbrief Vraag en Aanbod 1 e druk

Eindexamen economie havo I

Eindexamen economie 1 havo I

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Economie groeit 2,9 procent in Economische groei vierde kwartaal 2,7 procent

CPB Notitie. Bijstelling meerjarencijfers Inleiding. Datum : 3 juli 2003

CPB Notitie 16 augustus Houdbaarheidsberekeningen. Uitgevoerd op verzoek van Flip de Kam

Verwerking wet Verlenging Loondoorbetaling bij Ziekte in CEP 2004

Eindexamen economie 1 vwo 2005-I

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)!

Kwartaaloverzicht arbeidsmarkt 2005/2

Het Centraal Economisch Plan 1993: onderbelichte ontwikkelingen

Dutch model 75/2 (The Vintaf model)

Eindexamen economie vwo II

Eindexamen economie havo I

Vraag Antwoord Scores

Keynesiaanse modellen hebben betrekking op de korte termijn, klassieke modellen op de lange termijn.

5.1 Wie is er werkloos?

Eindexamen vwo economie 2014-I

Eindexamen economie 1-2 havo 2006-I

Eindexamen economie pilot vwo II

Eindexamen economie 1 vwo 2005-II

Examen VWO. economie 1,2

Nummer : 02/36 Datum : 20 maart 2002 Aan : Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Indexcijfer productie= indexcijfer werkgelegenheid x indexcijfer arbeidsproductiviteit 100

Vraag Antwoord Scores. Aan het juiste antwoord op een meerkeuzevraag wordt één punt toegekend.

Geen tekort aan technisch opgeleiden

Opgave koppeling ambtenaren particuliere sector

6,3 ECONOMIE. Samenvatting door een scholier 4680 woorden 25 januari keer beoordeeld. Lesbrief Globalisering INFLATIE

UIT groei en conjunctuur

HOOFDSTUK 14: OEFENINGEN

1)Waaruit bestaat de vraag op de Werkenden en arbeidsmarkt? (openstaande)vacatures. 2)Noem een ander woord voor Werkenden werkgelegenheid.

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Vooral opwaartse bijstelling overheidsconsumptie. Kwartaal-op-kwartaalgroei 0,6 procent

Overheid en economie

Eindexamen economie vwo I

Eindexamen economie 1-2 havo 2006-II

Perscommuniqué. Het Federaal Planbureau evalueert de gevolgen van de duurdere dollar en de hogere olieprijzen voor de Belgische economie

Bouwaanvragen. Opbrengst bouwleges

Voorbeeldcasussen workshop DELFI-tool t.b.v. de LWEO Conferentie Auteurs: Íde Kearney en Robert Vermeulen

Economie. Boekje Conjunctuur Samenvattingen + overige voorbereiding voor de toets. Inhoud:

Uitleg theorie AS-AD model. MEV Wat betekent AS-AD. Aggregated demand: de macro-economische vraag.

Eindexamen economie 1 havo 2004-II

Samenvatting Economie Hoofdstuk 6

5,8. Praktische-opdracht door een scholier 1585 woorden 12 december keer beoordeeld

Vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Doorrekening Catshuispakket: hoofdtabellen Uitgevoerd op verzoek van de minister-president

Bouwproductie 15 procent lager in komende twee jaar

Eindexamen economie 1-2 havo 2000-II

Vraag Antwoord Scores

Als de lonen dalen, dalen de loonkosten voor de producent. Hetgeen kan betekenen dat de producent niet overgaat tot mechanisatie/automatisering.

Eindexamen economie 1-2 vwo 2006-II

Eindexamen economie 1 vwo I

Eindexamen economie 1-2 vwo 2004-I

Inkomsten en uitgaven van de landsoverheid Curaçao in 2014

Overheidsontvangsten en -uitgaven: analyse en aanbevelingen

H1: Economie gaat over..

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vraag Antwoord Scores

UIT De Phillips curve in het kort

HISWA Conjunctuurenquête. 1 e kwartaal Amsterdam, 27 mei 2016 Jeroen van den Heuvel Sjoerd van Tilburg

Transcriptie:

Drie vormen van werkloosheidsbestrijding opeenvolgend beschouwd DR. A.B.T.M. VAN SCHAIK * ESB 1982, blz. 648-650 In de discussie over de bestrijding van de werkloosheid wordt de combinatie van loonmatiging en belastingverlaging aangeprezen. Belastingverlaging zou de consumptieve-vraaguitval die door loonmatiging ontstaat, kunnen compenseren, waardoor de deflatoire cirkelgang zou kunnen worden doorbroken. In dit artikel worden de effecten van drie alternatieven vormen van werkloosheidsbestrijding berekend, nl. loonmatiging, loonmatiging in combinatie met belastingverlaging, en hetzelfde aangevuld met investeringsstimulering. De berekeningen wijzen uit dat slechts een beleid dat er ook in slaagt de investeringen te stimuleren, een evenwichtige verbetering van de economische situatie teweeg kan brengen. Inleiding Dit artikel is een kort verslag van een onderzoek naar de mogelijkheden om de werkloosheid te bestrijden zonder dat de koopkracht wordt aangetast. 1 Er worden drie rekenvoorbeelden gepresenteerd. 2 Het eerste geval heeft betrekking op loonmatiging. In het tweede is bovendien een verlaging van de loonbelasting opgenomen en in het derde plan is daar nog een stimulering van de investeringen aan toegevoegd. De conclusie luidt dat de koopkracht alleen in het laatste geval op peil blijft. * Wetenschappelijk hoofdmedewerker aan de Economische Faculteit van de Katholieke Hogeschool Tilburg (Universiteit van Tilburg). 1 Een uitgebreider verslag van dit onderzoek is opgenomen in A. B. T. M. van Schaik, Inleiding tot de empirische macro-economie, deel 2. Dit boek verschijnt in het najaar. Het onderzoek steunt op het Vintaf-model van het Centraal Planbureau. Dit model is in het boek zodanig aangepast dat een basisprojectie van gelijkmatige groei kon worden opgesteld. Daardoor zijn onze rekenvoorbeelden veel minder historisch gebonden dan die van het CPB. 2 We laten de mogelijkheid om de werkdag te verlengen buiten beschouwing. 1

Alleen loonmatiging We veronderstellen dat er een loonstop wordt ingevoerd en wel zodanig dat er per jaar een ruimte van 2% van de loonsom overblijft voor incidentele loonstijgingen. Als de lonen bij ongewijzigd beleid met gemiddeld 7% per jaar toenemen, komt dit neer op een loonmatiging van 5% per jaar. De gevolgen staan in tabel 1. Deze tabel beschrijft de zogenaamde gecumuleerde jaareffecten die in procenten luiden. 3 De loonstop wordt zes jaar volgehouden. Een termijn van twee jaar achten wij realistischer maar we laten de loonmatiging - rekenkundig gezien - langer duren omdat de mogelijkheid bestaat dat de effecten op produktie en werkgelegenheid in de praktijk eerder optreden dan het model ons voorhoudt. In het gunstigste geval treden in de werkelijkheid geen vertragingen op en worden de effecten die volgens het model pas op middellange termijn ontstaan, al in het eerste jaar gerealiseerd. De gevolgen van loonmatiging zijn bekend. In constante prijzen gemeten komt een forse verbetering van de (goederenrekening van de) betalingsbalans tot stand. Daardoor nemen zowel de produktie als de werkgelegenheid toe. Na vier jaar is het aantal arbeidsplaatsen al met % gestegen. De toeneming van de feitelijke werkgelegenheid wijkt hier niet veel van af. Het bezettingsgraadeffect op de werkgelegenheid is dus gering. Desalniettemin ontstaan grote ruilvoetverliezen. Hierdoor dalen de beschikbare inkomens van alle inkomenstrekkers, behalve de winsten. Deze daling werkt zeer nadelig uit op de consumptie. Zien we de veranderingen in het volume van de consumptie als graadmeter voor de ontwikkeling van de koopkracht, dan moeten we vaststellen dat een aanzienlijke daling van de koopkracht optreedt. 3 Eén procent werkgelegenheid komt neer op circa 400.000 arbeidsjaren. Het aanbod van arbeid verandert in de berekeningen niet. 2

Tabel 1. Effecten van zes jaar volgehouden loonmatiging, in gecumuleerde procentuele veranderingen per jaar Jaar 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1. Werkgelegenheid in bedrijven 2. Loonsom per werknemer in bedrijven 3. Afzetprijs 4. Volume van de particuliere consumptie 5. Volume van de investeringen in 6. Volume van de goederenuitvoer 7. Volume van de goedereninvoer 8. Produktieprijs 9. Volume van produktie in bedrijven 10. Afzet 11. Waarde van de beschikbare winsten 12. Economische levensduur van 13. Capaciteit 14. Arbeidsplaatsen 15. Uitvoerprijs 16. Consumptieprijs -5,0 - -2,8-0,2-0,5 0,1-2,3-3,5-2,5-5,6 0,7-0,5 0,8 - -4,2 2,9-15,0-5,4 - -2,5 1,1-0,3-4,5-6,3 4,5-20,0-7,1-6,3-7,0-11,1 2,2 0,1 7,5 2,3-5,8-8,1 6,0-25,0-8,9-7,7 8,8-1 2,8 0,5 8,3 1,7-7,2-10,1 7,6-10,7-8,9 11,0-4,5-16,6 9,8 2,1 4,1 7,8-8,6 8,8-10,8 4,4 1-3,8-1 4,8 9,8 4,7 8,8-1 9,3-1 -8,0 4,8 12,2-3,3-17,0 5,6 2,5 5,7-8,6 9,5-1 5,2 12,8-3,3-17,0 5,6 2,5 5,7-8,6 9,5-11,2-7,4 13,0 - -17,3 5,6 8,7 9,7-8,8-12,3 Naast de toeneming van de werkgelegenheid is het enige positieve effect van loonmatiging dat de betalingsbalans - ook in lopende prijzen gemeten - verbetert. Het overschot in het verkeer met het buitenland slaat bijna geheel neer in een vermindering van het financieringstekort van de overheid. Dit zou kunnen worden gebruikt om tegelijkertijd bij voorbeeld de belastingen te verlagen en/of de overheidsbestedingen te vergroten. Deze mogelijkheid zullen we nu onderzoeken. Loonmatiging en belastingverlaging We introduceren de werkhypothese dat de overheid het financieringstekort in procenten van het nationale inkomen constant wenst te houden. Binnen het bestek van deze notitie is een verlaging van de loonbelasting daarvoor het instrument. Er is wederom sprake van een loonmatiging van 5% per jaar. (Het financieringstekort wordt ook ná zes jaar constant gehouden.) Tabel 2 bevat de gevolgen van deze combinatie. 4 4 Een bekend rekenvoorbeeld van de combinatie van loonmatiging en belastingverlaging is afkomstig van D. B. J. Schouten. Dit voorbeeld wordt besproken in F. de Kam en F. Nijpels, Nederland op zwart zaad, Amsterdam, 1982. 3

Een vergelijking van de tabellen 2 en 1 laat zien dat er door de belastingverlaging in kwalitatief opzicht weinig is veranderd. (De plussen en minnen zijn bijna overal hetzelfde gebleven.) Alleen de omvang van de effecten is iets groter geworden. Het belangrijkste verschil met het eerste voorbeeld vinden we op de vierde regel: het volume van de consumptie staat bij gelijktijdige belastingverlaging minder onder druk. Het effect op de consumptie blijft echter wél negatief; de koopkracht loopt dus terug. Verder kan worden geconstateerd dat de toeneming van de werkgelegenheid (circa 200.000 arbeidsjaren na vier jaar) bij lange na niet voldoende is om de bestaande werkloosheid te absorberen. Bovendien ontstaat ook in dit rekenvoorbeeld een permanent overschot op de betalingsbalans. De keerzijde hiervan is een positief verschil tussen particuliere besparingen en investeringen. Het zou jammer zijn als dit overschot naar het buitenland verdwijnt. Daarom gaan we ter afsluiting van deze notitie na wat er gebeurt als tegelijkertijd de investeringen worden gestimuleerd. Loonmatiging, belastingverlaging en stimulering van de investeringen In tabel 3 staan de gevolgen van de combinatie van loonmatiging en belastingverlaging, aangevuld met een stimulering van de investeringen. Rekentechnisch zijn de uitkomsten het gevolg van een autonome verhoging van de investeringen in met circa 30% per jaar ten opzichte van de oorspronkelijke ontwikkeling. (In het zevende jaar houden de impulsen op.) Hierbij is er impliciet van uitgegaan dat de overheid in staat is om bij voorbeeld via subsidies de gewenste toeneming van de investeringen te doen effectueren. De financiering van de benodigde middelen is niet in de berekening betrokken. De additionele gevolgen kunnen het best worden onderkend door de cijfers van tabel 2 van die in tabel 3 af te trekken. We hebben dan de geïsoleerde effecten van het stimuleren van de investeringen in het vizier. Een opvallend kenmerk van deze effecten is de omkering van sommige tekens. In de eerste jaren is bij voorbeeld het effect op de prijzen positief en in latere jaren negatief. Deze omkering houdt verband met het feit dat de investeringen met een vertraging van één jaar doorwerken op de produktiecapaciteit. Daarom domineert in het eerste jaar het bestedingseffect van de investeringen. Pas in latere jaren neemt het capaciteitseffect van de investeringen de overhand. Dit zet de bezettingsgraad onderdruk, waardoor de prijsinflatie wordt afgeremd. De extra 4

prijsdalingen werken ongunstig door op de ontwikkeling van de reële arbeidskosten en daarmee op de economische levensduur. Hierdoor blijven minder marginale jaargangen behouden. Het negatieve effect hiervan op de werkgelegenheid wordt echter ruimschoots gecompenseerd door de arbeidsplaatsen die aan de additionele (nieuwe) investeringen zijn verbonden. In het vierde jaar bij voorbeeld is het aantal arbeidsplaatsen al met 5% extra toegenomen. Tabel 2. Effecten van zes jaar volgehouden loonmatiging en belastingverlaging, in gecumuleerde procentuele veranderingen per jaar Jaar 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1. Werkgelegenheid in bedrijven 2. Loonsom per werknemer in bedrijven 3. Afzetprijs 4. Volume van de particuliere consumptie 5. Volume van de investeringen in 6. Volume van de goederenuitvoer 7. Volume van de goedereninvoer 8. Produktieprijs 9. Volume van produktie in bedrijven 10. Afzet 11. Waarde van de beschikbare winsten 12. Economische levensduur van 13. Capaciteit 14. Arbeidsplaatsen 15. Uitvoerprijs 16. Consumptieprijs -5,0-1,2-1,2 - -0,1-0,5 2,3 0,2-2,3-3,4-2,3-3,0 - -5,3 1,1 0,0 6,4 0,5 0,8 1,7-3,0-4,0-15,0-5,2 - -1,4 4,5-8,1 6,9-4,3-6,0 5,2-20,0 - -3,3 0,3 6,4 - -10,5 1 1,4 5,0-5,4 6,8-25,0 3,0 7,9 - -1 3,8 12,1 3,6 - -9,5 8,9 9,9-15,6 5,4 2,9 15,4 2,3 8,6-7,9-11,2 10,1-8,0 10,5 - -15,6 6,3 15,4 5,7 9,9-1 1-10,1-2,0 8,3 10,8-0,2-15,7 6,8 4,3 15,2 10,8-11,0 1-10,1-9,1 11,2-0,2-15,7 7,5 4,8 16,4 7,4 11,2-7,7-11,1 11,4-10,3-1,0 8,9 1-0,0-1 7,7 5,0 8,0 1-7,9-11,4 Investeringsstimulering blijkt dus een krachtige stimulans te zijn voor de economische groei. Bovendien worden de scherpe kanten van loonmatiging erdoor weggeslepen. Dit blijkt als we tabel 3 in zijn totaliteit bekijken: de koopkracht blijft op peil, want de consumptie neemt met gemiddeld circa 1% per jaar toe. Bovendien trekt het volume van de invoer aan, waardoor een bijdrage wordt geleverd aan de opgang van de internationale conjunctuur. 5

Tabel 3. Effecten van zes jaar volgehouden loonmatiging, belastingverlaging en stimulering van de investeringen, in gecumuleerde procentuele veranderingen per jaar Jaar 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1. Werkgelegenheid in bedrijven 2. Loonsom per werknemer in bedrijven 3. Afzetprijs 4. Volume van de particuliere consumptie 5. Volume van de investeringen in 6. Volume van de goederenuitvoer 7. Volume van de goedereninvoer 8. Produktieprijs 9. Volume van produktie in bedrijven 10. Afzet 11. Waarde van de beschikbare winsten 12. Economische levensduur van 13. Capaciteit 14. Arbeidsplaatsen 15. Uitvoerprijs 16. Consumptieprijs -5,0-0,7 25,9 2,9-1,2 3,4 1 0,3 1,1-0,8-0,8-33,0 5,9-4,8 13,6 3,7-7,6-15,0-5,1 29,3 4,2-8,0 7,9 18,9 1,0 7,5 7,4-4,3-5,8 9,7-20,0-7,4 3,3 34,4 6,6-1 9,7 7,9 19,2 10,2 10,0-6,2 1-25,0-9,7 32,1 9,8 4,5-15,1 1 21,1 13,3 12,8-8,2-11,0 1 5,3 32,9 12,8 4,4-18,7 14,5 1 2 15,8-10,2-13,6-13,4 5,8 18,6 15,2-20,8 14,5 10,3 13,0 17,7 16,8-11,2-1 16,2-13,7 7,1 1 17,5-2 15,9 10,7 15,0 17,9 17,2-1 -15,1 15,8-14,0 1 17,9-2 1 1 17,4 16,8-12,0-15,5 16,0-14,3 6,9 1 18,7-22,0 15,6 10,8 10,5 17,3 16,9-12,3-15,8 Het derde rekenvoorbeeld biedt dus duidelijk de beste perspectieven, te meer ook omdat de werkgelegenheid na vier jaar al met circa 400.000 arbeidsjaren is toegenomen. 5 5 Worden de besproken maatregelen voor slechts 2 jaar doorgevoerd, dan ontstaan in de jaren 3 en 4 de volgende effecten: Plan 1 Plan 2 Plan 2 Jaar 3 4 3 4 3 4 Werkgelegenheid Loonvoet Consumptie Investeringen Produktie Capaciteit Consumptie 2,5-1,2 1,2 3,0 2,8-3,7 3,4-1,1 2,8 2,0 5,5 2,0 12,0 7,0-4,8 1 7,1-4,8 6

Slot De bovenstaande berekeningen zijn gebaseerd op het Vintaf-model van het Centraal Planbureau. Zoals bekend, is het niet zeker of dit model - evenals trouwens alle econometrische modellen - in ongewijzigde vorm geschikt is om het economisch beleid in de huidige diepe recessie te ondersteunen. Daarom is het aan te bevelen om de cijfers binnen een zekere bandbreedte te zien. (De effecten kunnen gunstiger dan wel ongunstiger uitvallen.) De omvang van de gepresenteerde effecten zal waarschijnlijk lager zijn als het buitenland tot dezelfde maatregelen overgaat. Anderzijds is het denkbaar dat de effecten sneller tot stand komen, vooral als het beleid wordt ondersteund door een grote mate van eenstemmigheid tussen de grote politieke partijen en de organisaties van werkgevers en werknemers. Hierop kan worden geanticipeerd door zo snel mogelijk een coherent driewegbeleid van loonmatiging, belastingverlaging en investeringsstimulering uit te werken en voor ten minste twee jaren vast te leggen. A.B.T.M. van Schaik Universiteit Tilburg 7