Risicotaxatie van verslaafde justitiabelen (RIVJU) met een licht. verstandelijke beperking: Psychometrische kwaliteiten van de

Vergelijkbare documenten
Redactioneel. Redactioneel. Forensische zorg voor mensen met een lichte verstandelijke beperking. Inleiding tot het themanummer NTZ

Risicotaxatie bij verslaafde justitiabelen Naar een (aanvullend)instrument

Onderzoek met de SAPROF

Behandeleffecten. in Forensisch Psychiatrisch Center de Rooyse Wissel. Treatment effects in. Forensic Psychiatric Centre de Rooyse Wissel

Executief Functioneren en Agressie. bij Forensisch Psychiatrische Patiënten in PPC Den Haag. Executive Functioning and Aggression

De psychometrische eigenschappen van de HKT-R Michelle Willems

Samenvatting. Aanleiding onderzoek

De betrouwbaarheid van risicotaxatie in de pro Justitia rapportage

Samenvatting (Summary in Dutch)

Instrument voor Forensische Behandel Evaluatie

Patient reported Outcomes in Cognitive Impairement (PROCOG)

De Nederlandse doelgroep van mensen met een LVB Van Basisvragenlijst LVB naar LVB-screeningsinstrument (screener LVB)

Psychometrische Eigenschappen van de Youth Anxiety Measure for DSM-5 (YAM-5) Psychometric Properties of the Youth Anxiety Measure for DSM-5 (YAM-5)

Geslacht, Emotionele Ontrouw en Seksdrive. Gender, Emotional Infidelity and Sex Drive

Running head: WERKZAAMHEID CLIËNTGERICHTE SPELTHERAPIE 1. Werkzaamheid van Cliëntgerichte Speltherapie bij Kinderen met Internaliserende

Het Verband Tussen Persoonlijkheid, Stress en Coping. The Relation Between Personality, Stress and Coping

hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5

Beïnvloedt Gentle Teaching Vaardigheden van Begeleiders en Companionship en Angst bij Verstandelijk Beperkte Cliënten?

Innovatie in gestructureerde risicotaxatievan geweld: De HCR:V3 en SAPROF. Donderdag 6 december 2012 Kevin Douglas, Michiel de Vries Robbé

De Relatie Tussen Persoonskenmerken en Ervaren Lijden bij. Verslaafde Patiënten met PTSS

When Things are Getting out of Hand. Prevalence, Assessment, and Treatment of Substance Use Disorder(s) and Violent Behavior F.L.

P. de Beurs, psychiater en adviseur voor de IGZ

Screening van cognitieve stoornissen in de verslavingszorg

Sekseverschillen in Huilfrequentie en Psychosociale Problemen. bij Schoolgaande Kinderen van 6 tot 10 jaar

De causale Relatie tussen Intimiteit en Seksueel verlangen en de. modererende invloed van Sekse en Relatietevredenheid op deze relatie

Middelen, delictgedrag en leefstijltraining. Marscha Mansvelt

Karen J. Rosier - Brattinga. Eerste begeleider: dr. Arjan Bos Tweede begeleider: dr. Ellin Simon

Verslaving binnen de forensische psychiatrie

DOELGROEP De test richt zich tot zwangere vrouwen of vrouwen die recent bevallen zijn.

Hilde Niehoff. Behandelaanbod Trajectum Hoeve Boschoord voor cliënten met agressie problematiek

MIDDELENGEBRUIK BIJ MENSEN MET EEN LICHTE VERSTANDELIJKE BEPERKING

SPEEDPRESENTATIES Deel 1

Wat is de Modererende Rol van Consciëntieusheid, Extraversie en Neuroticisme op de Relatie tussen Depressieve Symptomen en Overeten?

Validatie van de Depressie lijst (DL) en de Geriatric Depression Scale (GDS-30) bij Verpleeghuisbewoners

Verslaving en LVB, het topje van de ijsberg?

Emotionele Arbeid, de Dutch Questionnaire on Emotional Labor en. Bevlogenheid

Verbanden tussen Coping-Strategieën en. Psychologische en Somatische Klachten. binnen de Algemene Bevolking

Ik voel niets maar eigenlijk alles: Verbanden tussen Alexithymie, Somatisatiestoornis en Depressie. I feel nothing though in essence everything:

Development of the diabetes problem solving measure for adolescents. Diabetes Educ 27: , 2001

Emotioneel Belastend Werk, Vitaliteit en de Mogelijkheid tot Leren: The Manager as a Resource.

Positieve, Negatieve en Depressieve Subklinische Psychotische Symptomen en het Effect van Stress en Sekse op deze Subklinische Psychotische Symptomen

De Invloed van Perceived Severity op Condoomgebruik en HIV-Testgedrag. The Influence of Perceived Severity on Condom Use and HIV-Testing Behavior

Voorspellers van Leerbaarheid en Herstel bij Cognitieve Revalidatie van Patiënten met Niet-aangeboren Hersenletsel

Actuarieel Risicotaxatie Instrument voor Jeugdbescherming (ARIJ)

Samenvatting (Summary in Dutch)

Het Effect van Gender op de Relatie tussen Persoonlijkheidskenmerken en Seksdrive

Als ik de dokter niet begrijp!

Samenvatting. The Disability Assessment Structured Interview, Its reliability and validity in work disability assessment, 2010

De ontwikkeling van de HKT Van 1999 naar 2013

Visual Analogue Scale for Fatigue (VAS-F)

Spitzer quality of life index

Running Head: INVLOED VAN ASE-DETERMINANTEN OP INTENTIE CONTACT 1

Antisociaal gedrag en problematisch middelengebruik. KFZ call

De Relatie tussen Angst en Psychologische Inflexibiliteit. The Relationship between Anxiety and Psychological Inflexibility.

Running head: OPVOEDSTIJL, EXTERNALISEREND PROLEEMGEDRAG EN ZELFBEELD

Ouderlijke Controle en Angst bij Kinderen, de Invloed van Psychologische Flexibiliteit

Denken is Doen? De cognitieve representatie van ziekte als determinant van. zelfmanagementgedrag bij Nederlandse, Turkse en Marokkaanse patiënten

Het voorspellen van recidive na de tbs-behandeling. Een vergelijkend onderzoek naar de predictieve validiteit van de HKT-EX en HCR-20

Bent u gemotiveerd? L.E.J. Gerretsen Studentnummer: Eerste begeleider: prof. dr. L. Lechner Tweede begeleider: Dr. A.

Dysphagia Risk Assessment for the Community-dwelling Elderly

Summery. Effectiviteit van een interventieprogramma op arm-, schouder- en nekklachten bij beeldschermwerkers

WOT statistiek. Betrouwbaarheidsanalyse. CLIN Centre for Linguistics. Els Schoonjans

Pesten onder Leerlingen met Autisme Spectrum Stoornissen op de Middelbare School: de Participantrollen en het Verband met de Theory of Mind.

Mahoney en Barthel Functionele beoordeling Beoordeling van de dagdagelijkse activiteiten Chronisch zieke patiënten, ouderen

van Werknemers Well-being Drs. P.E. Gouw

Oral Health Assessment Tool

Overige (Overig, ongespecificeerd)

Jensen D., Wallace S., Kelsay P. (1994). LATCH: a breastfeeding charting system and documentation tool. JOGGN, 23,

IFBE Instrument Naam instrument Instrument voor Forensische Behandel Evaluatie

LinkedIn Profiles and personality

Hill P.D., Humenick S.S. (1996). Development of the H&H Lactation Scale. Nursing Research, 45(3),

Het inschatten van agressie van patienten van de ggz crisisdienst

Verdiepingssessie SCIL:

Prestatie-indicatoren forensische psychiatrie verslagjaar 2013

begrippen bevatten evenals een heldere afbakening van taken en verantwoordelijkheden. Daarnaast kunnen in het protocol acute risicofactoren

Samenvatting. Inleiding, doel en onderzoeksvragen

but no statistically significant differences

Behandeling van middelengebruik in de forensische psychiatrie

Beschermende factoren bij seksuele delinquenten

Nederlandse samenvatting

Integrated treatment for Substance abuse and Partner violence (I-StoP)

Het nagaan van het verloop van borstvoeding bij de pasgeborene

Repeatable Battery for the Assessment of Neuropsychological Status (RBANS)

Geheugenstrategieën, Leerstrategieën en Geheugenprestaties. Grace Ghafoer. Memory strategies, learning styles and memory achievement

De Relatie Tussen de Gehanteerde Copingstijl en Pesten op het Werk. The Relation Between the Used Coping Style and Bullying at Work.

Samenvatting. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier

CGt binnen de ambulante forensische GGz: nieuwe ontwikkelingen

Leidraad in de keten. Landelijk Instrumentarium Jeugdstrafrechtketen (LIJ) Contactgegevens

Mentaal Weerbaar Blauw

Inhoudsopgave Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.

De Relatie tussen Momentaan Affect en Seksueel Verlangen; de Modererende Rol van de Aanwezigheid van de Partner

COGNITIEVE DISSONANTIE EN ROKERS COGNITIVE DISSONANCE AND SMOKERS

Invloed van het aantal kinderen op de seksdrive en relatievoorkeur

FORENSISCH AMBULANTE RISICO EVALUATIE FARE

HKT-R en behandelevaluatie: N=1

De rol van de gedragskundige. LVB en Verslaving Workshopronde 1 Slotbijeenkomst Trimbos

Persoonlijkheidskenmerken en cyberpesten onder jongeren van 11 tot 16 jaar:

Zimmerman, Sheeran, & Young. Beoordelen van de aanwezigheid van depressie

Type Dementie als Oorzaak van Seksueel Ontremd Gedrag. Aanwezigheid van het Gedrag bij Type Alzheimer?

Transcriptie:

Risicotaxatie van verslaafde justitiabelen (RIVJU) met een licht verstandelijke beperking: Psychometrische kwaliteiten van de RIVJU 2 en een vergelijking met verslaafde justitiabelen met een (beneden)gemiddelde begaafdheid. Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Graduate School of Child Development and Education Universiteit van Amsterdam H.H. (Heleen) van Boven (78822) Begeleiders: Mw. dr. M. (Machteld) Hoeve (Universiteit van Amsterdam) Dhr. prof. dr. R. (Robert) Didden (Trajectum) 2 e beoordelaar: Dhr. dr. P. J. (Peter) Hoffenaar (Universiteit van Amsterdam) Amsterdam (Augustus, 26)

Abstract In recent years, research into risk assessment and risk for future criminal behavior increased in forensic settings. However, existing risk assessment tools pay little attention to the risk of substance use, while substance use in forensic patients is relatively high. The Risk assessment instrument for Addict Litigants 2 (RIVJU 2) should help to ensure that risk factors for future criminal behavior due to substance use and/or addiction better detected and can be treated. The aim of the present study was to investigate the internal consistency, inter-rater reliability and convergent validity of the RIVJU 2. In addition, the characteristics of addicted individuals with mild intellectual disabilities have been investigated and potential differences between addicted offenders with a mild intellectual disability and those with a (lower) average ability have been examined. For 32 male participants of Trajectum the RIVJU 2 is completed through dossier analysis. In addition, the data of the HKT 3 and DROS for the same participants were requested. The data of the RIVJU en HKT 3 from 37 participants of Tactus addiction care where used for comparison. Findings regarding the RIVJU 2 showed a moderate to good internal consistency, good to excellent interrater reliability and a reasonable to good convergent validity. However, the internal consistency of the subscale Risk of relapse and the convergent validity of the clinical subscale are inadequate and must be improved. The results of this study indicate that the RIVJU-2 assesses addiction-related risk which adds to existing risk assessment instruments, specifying the nature of the substance use and the relationship between addiction with crime and violence. Keywords: risk assessment, addiction, mild intellectual disability, RIVJU, RIVJU 2. 2

Samenvatting De afgelopen jaren is het onderzoek naar de risicotaxatie en risicofactoren voor toekomstig delictgedrag binnen de forensische praktijk toegenomen. Echter, bestaande risicotaxatieinstrumenten besteden weinig aandacht aan het risico van middelengebruik, terwijl dit onder forensische patiënten veelvoudig voorkomt. Het instrument Risicotaxatie voor Verslaafde Justitiabelen 2 (RIVJU 2) moet er aan bijdragen dat risicofactoren voor toekomstig delictgedrag als gevolg van middelengebruik en/of verslaving beter opgespoord en behandeld kunnen worden. Het doel van het huidig onderzoek is om de interne consistentie, interbeoordelaarsbetrouwbaarheid en convergente validiteit van de RIVJU 2 te onderzoeken. Daarnaast is het doel om te onderzoeken wat de kenmerken van verslaafde justitiabelen met een licht verstandelijke beperking zijn en welke verschillen er zijn tussen verslaafde justitiabelen met een licht verstandelijke beperking en een (beneden)gemiddelde begaafdheid. Voor 32 mannelijke participanten van Trajectum Noord is de RIVJU 2 ingevuld op basis van een dossieranalyse. Daarnaast zijn de gegevens van de HKT 3 en de DROS van dezelfde participanten opgevraagd. Ter vergelijking is gebruik gemaakt van 37 mannelijk participanten van Tactus verslavingszorg waarvoor de RIVJU en de HKT 3 is gebruikt. De resultaten van dit onderzoek tonen aan dat de RIVJU 2 over het algemeen inderdaad lijkt te meten waarvoor hij is geconstrueerd, namelijk verslavingsgerelateerde risicofactoren toevoegen aan de bestaande risicotaxatie die de aard van het middelengebruik en de relatie tussen verslaving met criminaliteit en geweld specificeert. De RIVJU 2 heeft een redelijk tot goede interne consistentie, goede tot excellente interbeoordelaarsbetrouwbaarheid en een redelijke tot goede convergente validiteit laten zien. De interne consistentie van de subschaal Kans op terugval en de convergente validiteit van de subschaal Klinisch zijn echter onvoldoende en dienen verbeterd te worden. Keywords: risicotaxatie, verslaving, licht verstandelijke beperking, RIVJU, RIVJU 2. 3

Inleiding In de afgelopen jaren is onderzoek naar risicotaxatie en risicofactoren voor toekomstig delictgedrag binnen de forensische praktijk toegenomen. Het voorspellen van de kans op delict-recidive (risicotaxatie) wordt door middel van risicotaxatie-instrumenten uitgevoerd (Van Emmerik, 28). Instrumenten voor de risicotaxatie zijn ontwikkeld op basis van in empirisch onderzoek aangetoonde risicofactoren die samenhangen met gewelddadig gedrag (Van den Berg, & de Vogel, 2; De Ruiter, 28). Echter, bestaande risicotaxatieinstrumenten besteden weinig aandacht aan het risico van middelengebruik, terwijl dit onder forensische patiënten veelvoudig voorkomt (Cuellar, Markovitz, & Libby, 24; Darke, Torok, Kaye, Ross, & McKetin, 2). Bij ongeveer 4% van de forensische patiënten, die te maken hebben met problematisch middelengebruik, is er eveneens sprake van een licht verstandelijke beperking (Kaal, van Ooyen-Houben, Ganpat, & Wits, 29). Het huidige onderzoek zal zich daarom richten op het valideren van een conceptinstrument voor de risicotaxatie van verslaafde justitiabelen 2 (RIVJU 2, Lammers, Kokkelink, de Haan & Nijman, m.m.v. Bakkum, Soe-Agnie, & Pomp, 25) met een licht verstandelijke beperking of zwakbegaafdheid. Daarnaast wordt beschreven wat de verschillen zijn tussen verslaafde justitiabelen met een licht verstandelijke beperking en verslaafde justitiabelen met een (beneden)gemiddelde begaafdheid betreffende gebruik- en verslavingsgerelateerde kenmerken, soort en ernst van het delictgedrag, de relatie tussen middelengebruik en criminaliteit en geweld, klinische items: gedrag en houding tijdens de behandeling, en de kans op terugval. Uit onderzoek van Farrington (2) blijkt dat het intelligentieniveau een voorspellende risicofactor is voor delictgedrag. In het strafrechtsysteem zijn mensen met zwakbegaafdheid (intelligentieniveau: 7 85) of een licht verstandelijke beperking (intelligentieniveau: 5 7) oververtegenwoordigd (Kaal, 2; Teeuwen, 22). De 4

prevalentie van mensen met een licht verstandelijke beperking binnen het strafrechtsysteem is niet met zekerheid vast te stellen. In een overzicht van enkele recente studies naar mensen met een licht verstandelijke beperking in detentie worden zeer uiteenlopende percentages van,9% tot 8,9% gevonden. Bij een zwakbegaafdheid zijn deze uiteenlopend van 7,8% tot 32% (Kaal, 2). De problematiek van justitiabelen met een licht verstandelijke beperking is vaak complex. Naast de cognitieve beperking hebben licht verstandelijk beperkte mensen een groter risico op andere problemen, bijvoorbeeld op het gebied van agressie, verslaving, psychotische stoornissen, seksualiteit en criminaliteit (Roos, 24) en ontwikkelen zij sneller psychiatrische stoornissen (Koch, 24). Een andere belangrijke voorspeller van delictgedrag is middelengebruik. Dit is één van de belangrijkste risicofactoren (Hildebrand, Schönbergen, & Spreen, 27). In de metaanalyse van Bennet, Holloway en Farrington (28) komt naar voren dat middelengebruikers een drie- tot vier maal zo hoge kans hebben op het begaan van een delict. Zowel in Nederlands als buitenlandsonderzoek komt naar voren dat forensische cliënten ernstige problemen hebben met middelengebruik (Abracen, Looman, & Andersen, 2; Brand, Lucker, & van den Hurk, 29; Fazel, Bains, & Doll, 26; Wartna & Nachtegaal, 2). Ernstig middelengebruik wordt in de DSM-IV-TR geclassificeerd als misbruik van middelen of afhankelijkheid van middelen, en in de DSM-5 als stoornis in het gebruik van middelen (APA, 2; APA, 23). Ook bij mensen met een licht verstandelijke beperking speelt het gebruik, misbruik of afhankelijkheid een belangrijke rol in het ten laste gelegde (Van der Nagel, van Duijvenbode, Trentelman, & Didden, 24). Er lijkt sprake te zijn van een duidelijk verband tussen middelengebruik en delictgedrag. Echter, over de relatie tussen middelengebruik en delictgedrag bij mensen met een verstandelijke beperking is nog weinig bekend. In het algemeen onderscheidt de European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction (27) verschillende relaties. Zo 5

zijn er delicten die onder invloed van middelen worden gepleegd (farmacologische criminaliteit), delictgedrag voor het bekostigen van het middelengebruik (verwervingscriminaliteit), illegale drugshandel (systemische criminaliteit) en overtredingen van de drugswetgeving. In een eerste verkenning naar de relatie tussen middelengebruik en delictgedrag voor mensen met een verstandelijke beperking komt naar voren dat bij 86% van de participanten het middelengebruik direct of indirect is gerelateerd aan delictgedrag (Van der Nagel et al., 24). Hierbij is de farmacologische criminaliteit het meest gerapporteerd op basis van een dossieranalyse (N=4), 7,4% was onder invloed van een of meer middelen ten tijde van het delict. Dit is opvallend in vergelijking met onderzoek van Brand et al. (29) waarin bij tbs-gestelden een percentage van 46 werd gevonden. Echter, hierbij waren verschillende populaties (diverse psychiatrische problematieken) samengevoegd, wat een vertekend beeld kan geven. Ook in vergelijking met andere literatuur is deze hoge prevalentie van farmacologische criminaliteit onder cliënten met een verstandelijke beperking opvallend. Volgens Bennet et al. (28) en Wilkinson en Sweetsur (2) betreft de relatie tussen middelengebruik en criminaliteit onder de algemene bevolking juist verwervingscriminaliteit. Het in kaart brengen van risicofactoren voor delictgedrag en het analyseren van de samenhang tussen delictgedrag en middelengebruik blijft noodzakelijk (Van den Berg, & Oei, 29). In dit onderzoek wordt daarom beschreven of er verschillen zijn tussen verslaafde justitiabelen met een licht verstandelijke beperking en verslaafde justitiabelen met een (beneden)gemiddelde begaafdheid betreffende gebruik- en verslavingsgerelateerde kenmerken, soort en ernst van het delictgedrag, de relatie tussen middelengebruik en criminaliteit en geweld, klinische items: gedrag en houding tijdens de behandeling, en de kans op terugval. Daarnaast richt dit onderzoek zich op het valideren van het (concept)instrument voor de risicotaxatie van verslaafde justitiabelen 2 (RIVJU 2, Lammers et al., 25). De 6

RIVJU 2 dat als aanvulling op bestaande instrumenten en specifiek voor forensische patiënten die te maken hebben met ernstig middelengebruik of verslavingsproblematiek wordt gebruikt is nog in ontwikkeling. In 22 is er een onderzoek gestart door Lammers, de Haan, Soe-Agnie, en Nijman waarin de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid en convergente validiteit van de RIVJU (Lammers, Nijman, Soe-Agnie, & Bakkum, 22) werd onderzocht. Dit onderzoek heeft aanleiding gegeven tot het herzien van de RIVJU, de RIVJU 2 (Lammers, Kokkelink, de Haan & Nijman, 25). Om de RIVJU 2 verder te kunnen ontwikkelen zal het huidige onderzoek zich richten op de interne consistentie, de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid, en de convergente validiteit van de RIVJU 2 voor verslaafde justitiabelen met een licht verstandelijke beperking. Dit is van belang omdat mensen met een licht verstandelijke beperking oververtegenwoordigd zijn in de forensische zorg en er bij een groot aantal van deze cliënten sprake is van middelengebruik en/of delictgedrag. Daarnaast is er meer onderzoek nodig om conclusies te kunnen trekken over de psychometrische eigenschappen van de RIVJU 2. Om de betrouwbaarheid van een onderzoek te meten moet het onderzoek herhaalbaar zijn, en tot dezelfde resultaten leiden. Er wordt nagegaan of de resultaten niet op toeval zijn gebaseerd (Verhoeven, 27). Er zijn verschillende manieren om de betrouwbaarheid te onderzoeken. In dit onderzoek wordt de interne consistentie van de subschalen van de RIVJU 2 berekend. De interne consistentie geeft aan hoe consistent alle items op een schaal het begrip in kwestie meten (Howitt & Cramer, 27). Daarnaast wordt gebruik gemaakt van de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid. Hierbij wordt de samenhang tussen de scores van twee observatoren bepaald (Verhoeven, 27). In dit onderzoek wordt de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid bepaald door het scoren van tien dossiers door twee onafhankelijke onderzoekers. 7

Daarnaast is het van belang om te weten of de RIVJU 2 meet wat het beoogt te meten, de validiteit. In dit onderzoek wordt de convergente validiteit gemeten. Bij convergente validiteit worden twee testen die hetzelfde begrip meten met elkaar vergeleken (Maris, 23). Om de convergente validiteit van de RIVJU 2 te bepalen worden de subschalen van de RIVJU 2 met de subschalen van de Historisch Klinisch Toekomst 3 (HKT 3, Werkgroep Risicotaxatie Forensische Psychiatrie, 23) en de totaalscore van de Dynamic Risk Outcome Scales (DROS, Drieschner, & Hesper, 28) vergeleken. Daarnaast worden de RIVJU 2 schalen onderling met elkaar vergeleken. Uit dossieronderzoek (N=85) van Lammers, Kokkelink, de Haan, en Nijman (25) blijkt dat de RIVJU een redelijke validiteit laat zien voor de voorspelling van recidive in delictgedrag in de zin van significante correlaties tussen de RIVJU en het gevalideerde risicotaxatie-instrument de HKT 3. De Spearman s rho correlatie tussen de subschaal Verslavingsgeschiedenis en de H-schaal van de HKT 3 is.66 en de Kans op terugval en de T-schaal van de HKT 3 is, met vervolgbehandeling,.58. De overige correlaties die zijn gevonden zijn significant maar niet hoog: Verwevenheid van middelengebruik en criminaliteit met betrekking tot niet gewelddadig delictgedrag en de H-schaal van de HKT 3 is.29, de subschaal Klinisch en de K-schaal van de HKT 3 is. en met de T-schaal van de HKT 3.3. De correlatie tussen de subschaal Verwevenheid van middelengebruik en criminaliteit met betrekking tot gewelddadig delictgedrag hangt negatief samen met de H-schaal van de HKT 3 (-.32). Verder bleek de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid redelijk acceptabel te zijn. Enige centrale items zijn in het rapport weergegeven. Van Verwevenheid drugs en criminaliteit is de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid onvoldoende (ICC =.7). De inschatting van terugval in middelengebruik is redelijk betrouwbaar (ICC =.67), maar de inschatting op de kans op recidive correleert niet (ICC = -.9). Op sommige items in de subschalen is de correlatie niet significant. De interne consistentie van de subschalen is voor 8

Verslavingsgeschiedenis.66, Verwevenheid van middelengebruik en niet-gewelddadig delictgedrag.69, Verwevenheid middelengebruik en gewelddadig delictgedrag.92, Klinisch.6 en van en de Kans op terugval is onbekend. In dit onderzoek wordt daarom verwacht dat de resultaten van de RIVJU 2 wederom zullen correleren met de HKT 3 (r s >.5) en dat de RIVJU 2 een acceptabele interne consistentie (α >.7) en interbeoordelaarsbetrouwbaarheid (ICC >.4) zal laten zien. Methode Participanten en setting De participanten (N = 69, allen man) hebben een gemiddelde leeftijd van 43 jaar (SD = 9,7, range = 26 62) en zijn opgenomen (geweest) bij Trajectum Noord (n = 32) en bij Tactus verslavingszorg (n = 37). Trajectum Noord is een instelling voor behandeling en begeleiding van sterk gedragsgestoorde mensen met een licht verstandelijke beperking en onbegrepen en risicovol gedrag, al dan niet met een forensische achtergrond. De gemiddelde leeftijd van de participanten van Trajectum Noord is 44,5 jaar (SD = 9,98, range 62). Alle 32 participanten hadden naast hun licht verstandelijke beperking (IQ: 7 85) de DSM-IV diagnose misbruik en/of afhankelijkheid van middelen. Daarnaast zijn er bij 26 participanten (8%) één of meer cluster-b persoonlijkheidsstoornissen, bij twee participanten (6%) een posttraumatische stress-stoornis en bij drie participanten (9%) een stemmingsstoornis gediagnosticeerd. De participanten van Tactus vormen de vergelijkingsgroep en bestonden uit deelnemers aan het onderzoek van Lammers et al. (25). De gemiddelde leeftijd van de participanten van Tactus is 4,6 jaar (SD = 8,3, range = 26 58). De 37 participanten hebben een (beneden)gemiddelde begaafdheid (IQ: 85 25). Er zijn bij 27 participanten (73%) één 9

of meer cluster-b persoonlijkheidsstoornissen, bij 5 participanten (4%) een posttraumatische stress-stoornis en bij 2 participanten (5%) een stemmingsstoornis gediagnosticeerd. Instrumenten RIVJU en RIVJU 2. De Risicotaxatie van Verslaafde JUstitiabelen (RIVJU, Lammers et al., 22) is een checklist die als oogmerk heeft om voor verslaafde justitiabelen de kans op recidive in delictgedrag in te schatten. De RIVJU is ontwikkeld op basis van een literatuurstudie naar de relatie tussen verslaving en criminaliteit c.q. recidive (Lammers, Soe-Agnie, de Haan, Bakkum, Pomp, & Nijman, 24). Het instrument moet er aan bijdragen dat risicofactoren voor toekomstig delictgedrag als gevolg van middelengebruik en/of verslaving beter worden opgespoord en behandeld. De RIVJU is bedoeld als aanvulling op bestaande risicotaxatie-instrumenten. Het instrument specificeert de aard van de aan middelengebruik en verslavingsgerelateerde problemen en variabelen met betrekking tot gebruik/misbruik en verslaving die samenhangen met delictgedrag, alsmede de relatie tussen de verslaving en het delictgedrag. Uitgangspunten voor het ontwerpen van de items waren dat er aanwijzingen moesten zijn voor een empirisch aangetoonde relatie van het item met geweldsrecidive en/of criminaliteit en dat de items duidelijk geformuleerd en (naar verwachting) betrouwbaar te coderen waren. Daarnaast zijn er een aantal items gekozen die voorkomen in bestaande instrumenten zoals de Historisch Klinisch Toekomst 3 (HKT 3, Werkgroep Risicotaxatie Forensische Psychiatrie, 23), de WaagSchaal (van Horn, Wilpert, Scholing, & Mulder, 28) en de Meten van Addicties voor Triage en Evaluatie Crimi (MATE Crimi, Zeegers, Broekman, Schippers, & Rutten, 29). Lammers, Kokkelink, de Haan en Nijman (25) hebben geconcludeerd dat de RIVJU een redelijke validiteit laat zien voor de voorspelling van recidive in delictgedrag in de zin van significante correlaties tussen de RIVJU en het gevalideerde risicotaxatie-instrument de HKT 3. Verder bleek de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid acceptabel te zijn. De ervaringen

met het scoren van de RIVJU in dat onderzoek en de resultaten en analyses hebben aanleiding gegeven tot het herzien van de RIVJU, de RIVJU 2 (Lammers, Kokkelink, de Haan & Nijman, m.m.v. Bakkum, Soe-Agnie & Pomp, 25). De RIVJU en RIVJU 2 zijn opgebouwd uit gebruiks- en verslavingsgerelateerde kenmerken, soort en ernst van het delictgedrag, verwevenheid van middelengebruik met criminaliteit en geweld, klinische items: gedrag en houding tijdens de behandeling, en de kans op terugval. De items in de RIVJU en RIVJU 2 worden gescoord op een driepuntsschaal (oplopend van, 2 en 4) en/of een vijfpuntsschaal (oplopend van t/m 4); een hogere score impliceert een groter risico op de indicator. Uit het onderzoek van Lammers et al. (25) bleek dat het mogelijk is om op basis van de items uit de RIVJU subschalen te construeren die een redelijke onderlinge samenhang vertonen en die correleren met corresponderende subschalen van het gevalideerde risicotaxatie-instrument de HKT 3. Deze subschalen zijn: Verleden (Verslavingsgeschiedenis en mate van Verwevenheid van middelengebruik en delictgedrag), Klinisch (items die betrekking hebben op het functioneren van de cliënt tijdens de behandeling) en de Kans op terugval in verslaving en delictgedrag. HKT 3. De Historisch Klinisch Toekomst 3 (HKT 3, Werkgroep Risicotaxatie Forensische Psychiatrie, 23) is een gestructureerd risicotaxatie-instrument, dat in de Nederlandse forensische instellingen verplicht wordt gebruikt, ter ondersteuning van het klinisch gewogen eindoordeel over het risico op gewelddadige recidive van forensische patiënten. De HKT 3 bestaat uit 3 items die verdeeld zijn over drie subschalen, te weten Historisch en statische items (H-schaal, items), Klinische en dynamische items (K-schaal, 3 items) en de Toekomstige situatieve items (T-schaal, 6 items). De H-items betreffen de forensisch psychiatrische levensgeschiedenis, de scores op deze schaal veranderen tijdens de behandeling alleen bij hoge uitzondering. De K-items betreffen de dynamische aspecten in de behandeling 2 maanden vóór de risicotaxatie. De T-schaal heeft betrekking op toekomstige

forensisch psychiatrische indicatoren na ontslag van de patiënt. Alle items worden gescoord op een vijfpuntsschaal (oplopend van t/m 4); een hogere score impliceert een groter risico op de indicator. De interne consistentie is voldoende tot goed (Werkgroep Risicotaxatie Forensische Psychiatrie, 23; Hildebrand, Hesper, Spreen, & Nijman, 25). Het gebruik van de HKT 3 in de praktijk laat zien dat bijna alle items een goede tot zeer goede interbeoordelaarsbetrouwbaarheid hebben (Lammers, 27). De HKT 3 heeft een goede predictieve validiteit waar het toekomstige (gewelddadige) recidive betreft (Hildebrand et al., 25). Van den Berg en de Vogel (2) adviseren, op grond van de onderzoeken uit hun artikel, dat de HKT 3 ook goed te gebruiken is voor het inschatten van het risico van gewelddadige recidive van forensische psychiatrische patiënten met een licht verstandelijke beperking. DROS. De Dynamic Risk Outcome Scales (DROS, Drieschner & Hesper, 28) meten de ernst van dynamische risicofactoren voor delictrecidive en externaliserend probleemgedrag. De DROS bestaat uit 43 items verdeeld over 5 schalen. Alle items worden gescoord op een vijfpuntsschaal (oplopend van t/m 5); een hogere score impliceert een lager risico op de indicator. De interne consistentie is goed voor de DROS totaalscore en voor van de 5 schalen, bevredigend voor twee schalen en matig voor twee schalen (Drieschner, 24). De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid is bevredigend en de constructvaliditeit is goed (Drieschner, 23). De scores van diverse DROS schalen voorspellen bij het begin van de behandeling agressief gedrag gedurende de klinische behandeling (Drieschner, Marrozos & Regenboog, 23). 2

Procedure Aan het begin van de klinische opname bij Trajectum is toestemming gevraagd aan de cliënten en eventuele wettelijke vertegenwoordigers voor deelname aan onderzoek en gebruik van data voor wetenschappelijke doeleinden. De interne onderzoekscommissie van Trajectum heeft toestemming verleend voor het inzien van dossiers en heeft een lijst geselecteerd van cliënten voor deelname aan het huidige onderzoek. Er zijn tien willekeurige dossiers geselecteerd en onafhankelijk gescoord door zowel de programmaleider Verslaving van Trajectum als de onderzoekster. Hiervan zijn vier dossiers gescoord met de RIVJU en zes dossiers met de RIVJU 2, omdat tijdens de dataverzameling de RIVJU 2 tot stand is gekomen. Daarnaast zijn nog 22 dossiers gescoord met de RIVJU 2 door de onderzoekster. Tot slot zijn gegevens met betrekking tot de meest recente HKT 3 en de DROS scores van de geselecteerde cliënten van Trajectum en de onderzoeksgegevens van Lammers et al. (25) opgevraagd. Statistische analyses De analyses zijn met behulp van SPSS 24 uitgevoerd. Allereerst zijn aspecten van de betrouwbaarheid geanalyseerd. Voor het analyseren van de interne consistentie van de subschalen van de RIVJU 2 is de Cronbach s Alpha berekend. Een α >.7 wordt als aanvaardbaar beschouwd (Cicchetti, 994). Voor de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid is gebruik gemaakt van de Intraclass Correlation Coefficient (ICC), two-way random effect model, absolute agreement. Dit omdat de beoordelaars ook een random sample zijn van alle mogelijke beoordelaars. Een ICC van <.4 is onvoldoende,.4 -.59 redelijk,.6 -.74 goed en tussen.75 - excellent (Cicchetti, 994). De validiteit van de RIVJU 2 is onderzocht door de subschalen van de RIVJU 2 te correleren met subschalen van de HKT 3 en de totaalscore op de DROS middels de 3

Spearman s rho correlation (zie Tabel ). Daarnaast zijn de RIVJU 2 schalen onderling met elkaar gecorreleerd middels de Spearman s rho correlation. Voor de interpretatie is rekening gehouden met de normen van Hinkle, Wiersma en Jurs (23) waarbij er tussen -.3 nauwelijks tot geen correlatie is,.3 -.5 een lage correlatie,.5 -.7 een middelmatige correlatie,.7 -.9 een hoge correlatie en.9 - er sprake is van een zeer hoge correlatie. Tot slot zijn de kenmerken van verslaafde justitiabelen met een licht verstandelijke beperking in kaart gebracht middels een frequency table en zijn de verschillen in gebruiks- en verslavingsgerelateerde variabelen, soort en ernst van het delictgedrag, verwevenheid van middelengebruik met criminaliteit en geweld, klinische items: gedrag en houding tijdens de behandeling, en de kans op terugval tussen verslaafde justitiabelen met een licht verstandelijke beperking en een (beneden)gemiddelde begaafdheid getoetst middels de Mann Whitney U test. Dit omdat de data uit ordinale gegevens bestaat. Tabel Verwachte significante correlaties tussen de instrumenten RIVJU 2 HKT 3 DROS Subschaal: Verleden (Verslavingsgeschiedenis en mate van Verwevenheid middelengebruik met delictgedrag) H-schaal - Subschaal: Klinisch Subschaal: inschatting Kans op terugval (problematisch middelengebruik en recidive) Totaalscore K-schaal, T-schaal Totale score kans op terugval Totaalscore DROS totaalscore - - 4

Resultaten Betrouwbaarheid Interne consistentie. De RIVJU 2 bestaat uit 36 items die zijn onderverdeeld in vier subschalen: Verslavingsgeschiedenis, Verwevenheid van middelengebruik en delictgedrag (algemeen, niet-gewelddadig en gewelddadig gedrag), Klinisch en de Kans op terugval. De schalen met bijbehorende items zijn in Tabel 2 weergegeven. Voor het berekenen van de interne consistentie is gebruik gemaakt van Cronbach s alpha. Analyse van de dossiers van (inclusief voormalige) cliënten van Trajectum Noord wees uit dat de subschalen Verslavingsgeschiedenis en Klinisch een Cronbach s alpha hebben van.85 en.77, hetgeen een aanvaardbare waarde impliceert. Bij de subschaal Verwevenheid van middelengebruik en delict gedrag is onderscheid gemaakt tussen algemeen, gewelddadig en niet-gewelddadig delictgedrag. De Cronbach s alpha van algemeen delictgedrag is.54, van gewelddadig delictgedrag.62 en van niet-gewelddadig delictgedrag.68. De subschaal Kans op terugval heeft een Cronbach s alpha van.4. Deze waarden zijn onaanvaardbaar. Bij de subschaal Verslavingsgeschiedenis zijn de items over de ernst van gokproblemen niet opgenomen, omdat deze geen variantie vertoonden. Daarnaast is het item reclassering niet opgenomen omdat de informatie die nodig was om dit item te scoren ontbrak in de dossiers. Bij de subschaal Klinisch is het item afsluiting van de behandeling niet opgenomen, omdat de voor dit item relevante informatie in de dossiers ontbrak of de cliënten nog in het behandeltraject zitten. Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid. Van de geselecteerde dossiers waren er negen bruikbaar voor het beoordelen van de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid. Hiervan zijn vier dossiers gescoord met de RIVJU en vijf dossiers met de RIVJU 2, omdat tijdens de dataverzameling de RIVJU 2 tot stand is gekomen. De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid is alleen berekend voor de items die in zowel de RIVJU als de RIVJU 2 voorkomen. De schalen 5

en items zijn in Tabel 3 weergegeven. Voor het berekenen van de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid is gebruik gemaakt van de intraclass correlation coëfficiënt (ICC) waarbij rekening is gehouden met de overeenstemming op basis van toeval. Van de 27 items is de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid voor items excellent (ICC variëren tussen.75 en ), vier items goed (ICC variëren tussen.636 en.732), zeven items redelijk (ICC variëren tussen.42 en.59) en vijf items onvoldoende (ICC variëren tussen.59 en -.274). De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van de subschalen Verslavingsgeschiedenis en Verwevenheid middelengebruik en niet-gewelddadig delictgedrag is excellent (ICC.826 en.838), de subschaal Klinisch is goed (ICC.69), de subschaal Kans op terugval is redelijk (ICC.58) en de subschaal Verwevenheid middelengebruik en gewelddadig delictgedrag is onvoldoende (ICC -.42). Validiteit Convergente validiteit. Voor het meten van de convergente validiteit zijn de schalen van de RIVJU 2 gecorreleerd met de schalen van de HKT 3 en de totaalscore van de DROS. De verwachting is dat de subschalen Verslavingsgeschiedenis en Verwevenheid van middelengebruik en delictgedrag hoog correleren met de H-schaal van de HKT 3, de klinische subschaal van de RIVJU 2 hoog correleert met de K-schaal en de T-schaal van de HKT 3 en de totaalscore van de DROS, de Kans op terugval in problematisch middelengebruik en recidive hoog correleren met de kans op terugval in de HKT 3 en de totaalscore op de RIVJU 2 hoog correleert met de totaalscore op de HKT 3 (zie Tabel voor een overzicht). Daarnaast wordt verwacht dat de overige schalen onderling een lage correlatie zullen hebben. Voor het berekenen van de convergente validiteit is gebruik gemaakt van de Spearman s rho correlation. In Tabel 4. staan de correlaties tussen de schalen weergegeven. 6

De subschaal Verslavingsgeschiedenis van de RIVJU 2 hangt significant samen met de H-schaal van de HKT 3 (r s =.74, N = 6, p =.). De twee schalen hebben een sterke samenhang. Beide schalen meten de verslavingsgeschiedenis, wat de hoge correlatie verklaart, de HKT 3 meet daarnaast andere forensische psychiatrische problematiek. Tussen de subschaal Verslavingsgeschiedenis en de overige schalen van de HKT 3 en de totaalscore van de DROS is geen significant verband gevonden, zoals verwacht werd. Tussen de subschaal Verwevenheid van middelengebruik en algemeen delictgedrag en de H-schaal van de HKT 3 is geen significant verband gevonden (r s =.458, N = 6, p =.75). Deze items zullen nader onderzocht moeten worden. De subschaal Verwevenheid van middelengebruik met niet-gewelddadig delictgedrag hangt significant samen met de H-schaal van de HKT 3 (r s =.527, N = 6, p =.36) en Verwevenheid van middelengebruik en gewelddadig delictgedrag hangt significant negatief samen met de H-schaal van de HKT 3 (r s = -.62, N = 6, p =.). De samenhang tussen de schalen is middelmatig. Tussen de subschaal Verwevenheid van middelengebruik en delictgedrag en de overige schalen van de HKT 3 en de totaalscore van de DROS is geen significant verband gevonden, zoals verwacht werd. Er is geen significant verband gevonden tussen de subschaal Klinisch van de RIVJU 2 met de K-schaal van de HKT 3 (r s =.352, N = 26, p =.77), de T-schaal van de HKT 3 (r s = -.3, N = 26, p =.66) en de totaalscore op de DROS (r s =.8, N =, p =.359). Deze items zullen nader onderzocht moeten worden. De subschaal Klinisch hangt wel, boven verwachting, significant samen met de H-schaal van de HKT 3 (r s =.68, N = 6, p =.). Tussen de subschaal Klinisch en de overige schalen van de HKT 3 is geen significant verband gevonden, zoals verwacht werd. De Kans op terugval in problematisch middelengebruik van de RIVJU 2 hangt significant samen met de kans op Terugval in de HKT 3 (r s =.523, N = 6, p =.37). Er is 7

sprake van een middelmatig verband. Daarnaast correleert de Kans op Terugval in recidive (geweld en vermogen) van de RIVJU 2 significant met de kans op terugval in de HKT 3 (r s =.79, N = 6, p =.2). Deze samenhang is sterk, beide schalen meten de kans op terugval in recidive. Boven verwachting is er ook een correlatie gevonden tussen de Kans op terugval in recidive en de H-schaal van de HKT 3 (r s =.57, N = 6, p =.2). Tussen de Kans op terugval in problematisch middelengebruik en recidive en de overige schalen van de HKT 3 en de totaalscore op de DROS is geen significant verband gevonden, zoals verwacht werd. De totaalscore van de RIVJU 2 en de totaalscore van de HKT 3 hangen niet significant samen (r s =.48, N = 6, p =.6). Wel is er een significant verband gevonden tussen de totaalscore van de RIVJU 2 en de H-schaal van de HKT 3 (r s =.68, N = 6, p =.4). Tussen de totaalscore van de RIVJU 2 en de overige schalen is geen significant verband gevonden. Daarnaast zijn de correlaties tussen de onderlinge schalen van de RIVJU 2 onderzocht. De verwachting was dat de RIVJU 2 schalen zouden correleren met de totaalscore. In Tabel 4.2 staan de correlaties tussen de schalen weergegeven. De totaalscore hangt significant samen met de subschalen Verslavingsgeschiedenis (r s =.93, N =, p =.), Verwevenheid van middelengebruik met algemeen delictgedrag (r s =.538, N =, p =.3) en niet-gewelddadig delictgedrag (r s =.734, N =, p =.), Klinisch (r s =.689, N =, p =.) en met de Kans op terugval in problematisch middelengebruik (r s =.378, N =, p =.48). Er is geen significant verband gevonden tussen de totaalscore en Verwevenheid van middelengebruik met gewelddadig delictgedrag (r s = -.2, N =, p =.98) en de Kans op terugval in recidive (r s =.4, N =, p =.839). Tevens zijn er significante verbanden gevonden tussen de subschaal Verwevenheid van middelengebruik met niet-gewelddadig delictgedrag met de subschaal 8

Verslavingsgeschiedenis (r s =.55, N =, p =.5), met de subschaal Verwevenheid van middelengebruik met algemeen delictgedrag (r s =.575, N =, p =.) en de subschaal Klinisch (r s =.532, N =, p =.4). Tot slot hangt de subschaal Klinisch significant samen met de subschaal Verslavingsgeschiedenis (r s =.573, N =, p =.). Tussen de overige schalen van de RIVJU 2 zijn geen significant verbanden gevonden. Kenmerken verslaafde justitiabelen met een licht verstandelijke beperking Gebruiks- en verslavingskenmerken. Het middelengebruik in de RIVJU 2 is onderverdeeld in het gebruik van alcohol, cocaïne, uppers (speed, amfetamine), overig drugsgebruik en gokken. Van de participanten is er bij 7% (n = 2) sprake van ernstig excessief alcoholgebruik, heeft 46% (n = 3) ernstige problemen in het gebruik van cocaïne, 29% (n = 8) ernstige problemen met het gebruik van uppers en 57% (n = 6) ernstige problemen met het gebruik van overige middelen wat met regelmaat heeft geleid tot ernstig disfunctioneren en/of delictgedrag (zie Tabel 5). De participanten begonnen vaak al op jonge leeftijd met het gebruik van alcohol (M = 6,89, SD = 3,, N = ) en het gebruik van drugs (M = 8,4, SD = 6,73, N = 2). Van de participanten heeft % (n = 3) schulden die direct of indirect zijn veroorzaakt door het gebruik van middelen en heeft bij 57% (n = 6) het middelgebruik een rol gespeeld bij het schenden van voorwaarden. Onder het schenden van voorwaarden wordt verstaan: het zich niet aan de afspraken houden in contact met behandelaren of reclassering, het delicten plegen in proeftijd, ontvluchting of onttrekking. Soort en ernst delictgedrag. De participanten begonnen vaak al op jonge leeftijd met delictgedrag (M = 8,4, SD = 4,55, N = ). In 6% (n = 7) is er sprake van één of meerdere veroordelingen voor zwaarder geweld, ernstige bedreiging en/of hands-on zedendelicten en heeft 25% (n = 7) één of meerdere veroordelingen voor een levensdelict of zedendelict met geweld (zie Tabel 6). Van de participanten heeft momenteel 89% (n = 25) 9

terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging, 7% (n = 2) tbs voorwaarden en 4% (n = ) een voorwaardelijke veroordeling. Verwevenheid van middelgebruik met criminaliteit en geweld. In dit onderzoek is naar voren gekomen dat 68% (n = 9) van de geweldsdelicten en 6% (n = 7) van vermogensdelicten onder invloed van middelen (farmacologische criminaliteit) is gepleegd, dat het middelengebruik bij 46% (n = 3) werd bekostigd door vermogensdelicten (verwervingscriminaliteit), 2% (n = 6) betrokken was bij drugshandel (systemische criminaliteit) en 2% (n = 6) bekend staat met overtredingen van de drugswetgeving (zie Tabel 7). Het gebruik van middelen speelde bij 89% (n = 25) een directe rol bij het geweldsdelict. Van de participanten had 82% (n = 23) een gebruikers- en/of crimineel netwerk, waarvan 7% (n = 2) grotendeels niet omging met het gebruikers / crimineel netwerk, 5% (n = 4) had naast hun gebruikers / crimineel netwerk nog enige belangrijke sociale contacten, 4% (n = 4) was volledig geïnvolveerd in een gebruikersnetwerk en % (n = 3) was volledig geïnvolveerd in een gebruikers- en crimineel netwerk. Klinische items. Tijdens de behandeling, proeftijd of supervisie is er bij 75% (n = 2) geen sprake van (illegaal) alcoholgebruik, bij 82% (n = 23) geen sprake van cocaïne gebruik en bij 57% (n = 6) geen sprake van het gebruik van overige middelen (zie Tabel 8). Bij 8% (n = 5) wordt er trek of een preoccupatie met het gebruik van alcohol gerapporteerd, voor cocaïne is dit 4% (n = 4) en voor de overige middelen 4% (n = 4). Van de participanten is 4% (n = ) positief bevonden op controle voor alcohol en 2% (n = 6) op overige middelen. Het merendeel van de participanten is gemotiveerd om abstinent te blijven van alcohol (54%, n = 5), cannabis (6%, n = 7) en overige drugs (68%, n = 9) en denken hiervoor voldoende vaardigheden te bezitten. Participanten die ambivalent zijn in hun motivatie of mogelijk toch (weer) gaan gebruiken zijn voor alcohol 4% (n = 4), cannabis 8% (n = 5) en overige middelen % (n = 3). Van de participanten is 6% (n = 7) gemotiveerd om geen 2

delicten meer te plegen, % (n = 8) is gemotiveerd maar twijfelt over zijn eigen vaardigheden en % (n = 3) is ambivalent in zijn motivatie om geen delicten meer te plegen. Kans op terugval. De kans op terugval in problematisch middelengebruik is bij 7% (n = 2) binnen een half jaar tot een jaar, bij voldoende supervisie/begeleiding is de kans op terugval bij 68% (n = 9) te voorkomen, 4% (n = 4) heeft een geringe kans op terugval en % (n = 3) zal waarschijnlijk niet binnen een jaar terugvallen (zie Tabel 9). De kans op terugval in gewelddadig delictgedrag wordt voor 5% (n = 4) laag, 32% (n = 9) laag-matig en 8% (n = 5) matig ingeschat, wanneer er voldoende supervisie en begeleiding aanwezig is. De kans op terugval in vermogensdelicten wordt voor 57% (n = 6) laag, 25% (n = 7) laag-matig, 4% (n = 4) matig en 4% (n = ) hoog ingeschat, wanneer er voldoende supervisie en begeleiding aanwezig is. Verschillen tussen verslaafde justitiabelen met een licht verstandelijke beperking en verslaafde justitiabelen met een (beneden)gemiddelde begaafdheid. Tussen verslaafde justitiabelen met een licht verstandelijke beperking en hen met een (beneden)gemiddelde begaafdheid werden meerdere significante verschillen gevonden (zie Tabel ). De Mann Whitney-U test wees uit dat de leeftijd van het eerste middelengebruik significant verschilde tussen de groepen, waarbij participanten met een licht verstandelijke beperking op jongere leeftijd beginnen met het gebruiken van alcohol (U = 273., N = 32, N 2 = 24, p =.38) en het gebruiken van drugs (U = 354., N = 32, N 2 = 37, p =.2). Licht verstandelijk beperkte participanten beginnen op een jongere leeftijd met hun eerste gebruik van middelen, maar hebben significant minder ernstige problemen met cocaïnegebruik (U = 394.5, N = 32, N 2 = 37, p =.4) en hun totale verslavingsproblemen (U = 294., N = 32, N 2 = 36, p =.) dan de participanten met een (beneden)gemiddelde begaafdheid. Tevens hebben zij minder vaak schulden die direct of indirect veroorzaakt zijn door het middelengebruik (U = 97.5, N = 32, N 2 = 36, p =.). 2

De ernst van de geweldsdelicten is voor participanten met een licht verstandelijke beperking significant hoger (U = 247., N = 32, N 2 = 37, p =.) en het gebruik van middelen speelde hierbij vaker een rol (U = 2., N = 32, N 2 = 36, p =.) dan bij participanten met een (beneden)gemiddelde begaafdheid. Bij de participanten met een licht verstandelijke beperking is minder vaak sprake van verwervingscriminaliteit (U = 364., N = 32, N 2 = 37, p =.) en vermogensdelicten die onder invloed van middelen worden gepleegd (U = 297.5, N = 32, N 2 = 37, p =.) dan bij de participanten met een (beneden)gemiddelde begaafdheid. Het gebruik van alcohol (U = 326.5, N = 32, N 2 = 37, p =.) en het totale verslavingsgedrag (U = 345., N = 32, N 2 = 37, p =.) tijdens de behandeling is voor participanten met een licht verstandelijke beperking significant lager dan voor participanten met een (beneden)gemiddelde begaafdheid. Tot slot is de kans op terugval in problematisch middelengebruik (U = 33., N = 32, N 2 = 37, p =.) en recidive (U = 2., N = 32, N 2 = 37, p =.) voor participanten met een licht verstandelijke beperking significant lager dan voor participanten met een (beneden)gemiddelde begaafdheid. Discussie Voor de ontwikkeling en validering van de RIVJU is een onderzoek uitgevoerd bij Tactus verslavingszorg door Lammers, Kokkelink, de Haan en Nijman (25). Zij concludeerden dat de RIVJU een redelijke validiteit had voor de voorspelling van recidive in delictgedrag en dat de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid acceptabel was. Naar aanleiding van dat onderzoek is de RIVJU herzien en is de RIVJU 2 tot stand gekomen. De RIVJU 2 is een instrument dat eraan bijdraagt dat de risicofactoren voor toekomstig delictgedrag als gevolg van middelengebruik en/of verslaving beter opgespoord en behandeld kunnen worden, aanvullend op bestaande 22

risicotaxatie instrumenten (Lammers et al., 25). Dit is van belang omdat bestaande risicotaxatie-instrumenten weinig aandacht besteden aan het risico van middelengebruik, terwijl dit onder forensische patiënten veelvuldig voorkomt (Cuellar, Markovitz, & Libby, 24; Darke, Torok, Kaye, Ross, & McKetin, 2). Het eerste doel van dit onderzoek was om de psychometrische kwaliteiten, de interne consistentie, interbeoordelaarsbetrouwbaarheid en convergente validiteit, van de Risicotaxatie van Verslaafde Justitiabelen 2 (RIVJU 2, Lammers et al., 25) voor justitiabelen met een licht verstandelijke beperking (N = 32) te onderzoeken. Het tweede doel van dit onderzoek was het in kaart brengen van de kenmerken van verslaafde justitiabelen met een licht verstandelijke beperking en het onderzoeken van de verschillen tussen verslaafde justitiabelen met een licht verstandelijk beperking en verslaafde justitiabelen met een (beneden)gemiddelde begaafdheid. De resultaten van dit onderzoek tonen aan dat de RIVJU 2 over het algemeen inderdaad lijkt te meten waarvoor hij is geconstrueerd, namelijk verslavingsgerelateerde risicofactoren toevoegen aan de bestaande risicotaxatie die de aard van het middelengebruik en de relatie tussen verslaving met criminaliteit en geweld specificeert. De RIVJU 2 heeft over het algemeen in dit onderzoek een redelijk tot goede interne consistentie, een goede tot excellente interbeoordelaarsbetrouwbaarheid en de convergente validiteit is redelijk tot goed. Het onderhavige onderzoek heeft voldoende aanknopingspunten opgeleverd om het instrument verder te kunnen verbeteren. Ten eerste is de interne consistentie van de RIVJU 2 onderzocht. Twee subschalen, Verslavingsgeschiedenis en Klinisch, lieten een aanvaardbare interne consistentie zien. In vergelijking met de resultaten van Lammers et al. (25) naar de RIVJU, valt op dat de interne consistentie van de subschalen Verslavingsgeschiedenis en Klinisch in de RIVJU 2 hoger uitkomen. Dit kan verklaard worden doordat er in de subschalen Verslavingsgeschiedenis en Klinisch van de RIVJU 2 meerdere items zijn opgenomen en 23

deze op basis van de informatie in de dossiers beter gescoord konden worden. De Verwevenheid van middelengebruik en gewelddadig en niet-gewelddadig delictgedrag hadden een Cronbach s alpha van.62 en.68, wat redelijk in de buurt komt van een aanvaardbare interne consistentie. De gevonden waarden komen overeen met het onderzoek naar de RIVJU van Lammers et al. (25). De subschaal Verwevenheid van middelengebruik en algemeen delictgedrag is onvoldoende. Dit kan verklaard worden doordat deze subschaal nieuw is in de RIVJU 2. De items van deze subschaal kunnen mogelijk beter in een andere schaal worden ondergebracht, omdat ze dan beter aansluiten bij wat er gemeten dient te worden. Verder onderzoek hiernaar is nodig. De subschaal Kans op terugval is tevens onvoldoende. Mogelijk is het aantal items en het aantal participanten hierbij van invloed geweest. De interne consistentie zou kunnen veranderen wanneer er meerdere participanten deelnemen. Over het algemeen genomen kan er geconcludeerd worden dat de interne consistentie redelijk tot goed is. De interne consistentie van de subschalen Verslavingsgeschiedenis en Klinisch zijn goed en die van Verwevenheid middelengebruik met niet-gewelddadig en gewelddadig delictgedrag zijn redelijk. De subschalen Verwevenheid van middelengebruik met algemeen delictgedrag en de Kans op terugval zijn onvoldoende gebleken en dienen verder te worden verbeterd. Er werd een redelijk tot excellente interbeoordelaarsbetrouwbaarheid gevonden voor 22 van de 27 items, die overeenkwamen in de RIVJU en RIVJU 2. De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid was voor vijf items onvoldoende. Opvallend bij deze items is dat de verschillen voornamelijk liggen in het scoren van gebruik van middelen tijdens de behandeling, de invloed van middelengebruik op gewelddadig delictgedrag en de kans op terugval in problematisch middelengebruik en recidive. De verschillen kunnen verklaard worden doordat de informatie die gescoord moest worden voor de RIVJU en RIVJU 2 verspreid in de dossiers vermeld stonden. Daarnaast kende de ene beoordelaar de cliënten 24

beter dan de andere beoordelaar en deze kon zich bij het invullen van de RIVJU en RIVJU 2 meer laten leiden door het beeld en overige verzamelde gegevens die zij had van de cliënt. Hierdoor baseerde de ene beoordelaar zich soms op andere informatie dan de andere beoordelaar. Tevens kan het beperkte aantal participanten (negen) van invloed zijn op de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid. Naast de betrouwbaarheid is de convergente validiteit onderzocht. Van de tien verwachte significante verbanden, tussen de schalen van de RIVJU 2 en de schalen van de HKT 3 en de totaalscore van de DROS, blijken er vijf (5%) daadwerkelijk significant. De subschaal Verslavingsgeschiedenis en het item Kans op terugval in recidive in de RIVJU 2 lieten een sterke samenhang zien met de HKT 3. Daarnaast is er een redelijk verband tussen de subschaal Verwevenheid van middelengebruik met niet-gewelddadig delictgedrag en de H-schaal van de HKT 3 en tussen de kans op terugval in problematisch middelengebruik en de kans op terugval in de HKT 3. Deze schalen zijn hierbij te beschouwen als een aanvulling op de HKT 3 speciaal voor verslaafde justitiabelen. De subschaal Verwevenheid van middelengebruik en gewelddadig delictgedrag hangt significant negatief samen met de H-schaal van de HKT 3. Dit was ook terug te zien in het onderzoek van Lammers et al. (25) naar de RIVJU. Wat de betekenis hiervan is moet nog verder onderzocht worden. Het is mogelijk dat de scoringswijze van het item geweldsdelicten gepleegd onder invloed van middelen anders geformuleerd had kunnen worden. De scores op dit item zijn in vergelijking met de andere twee items binnen de schaal lager uitgevallen. De antwoorden voor score twee en vier zouden omgedraaid kunnen worden, omdat ze nu niet aansluiten bij het feit dat een hogere score ernstigere problemen impliceert. In tegenstelling tot het onderzoek van Lammers et al. (25) is er voor de subschaal Klinisch in de RIVJU 2 geen significant verband gevonden met de K-schaal en T-schaal van de HKT 3. Dit kan mogelijk verklaard worden door de aanpassingen in items die gedaan zijn op basis van het onderzoek naar de RIVJU door 25

Lammers et al (25). De items die zijn toegevoegd hebben te maken met de motivatie van de participant tot abstinentie van de middelen. Het merendeel van de participanten is gemotiveerd om geen middelen meer te gebruiken. Mogelijk leveren deze items geen bijdrage aan de schaal. Tevens kon het item afsluiting van de behandeling niet worden gescoord omdat het merendeel van de participanten nog in behandeling was. Mogelijk heeft dit invloed gehad op de resultaten. De RIVJU 2 subschaal Klinisch correleert ook niet met de totaalscore van de DROS. Dit komt waarschijnlijk doordat beide instrumenten andere klinische aspecten meten dan in eerste instantie werd verwacht. De DROS meet meer gedragsaspecten zoals attitude, motivatie, verwachtingen en vaardigheden tijdens de behandeling (Drieschner en Hesper, 28) en de RIVJU 2 subschaal Klinisch richt zich meer op de verslavingskenmerken, zoals middelengebruik tijdens de behandeling en motivatie tot abstinentie van middelen (Lammers et al., 25). Bij het analyseren van de convergente validiteit werden ook correlaties gevonden die niet waren verwacht. Zo is het opvallend dat er nog zeven andere significante correlaties gevonden zijn. Vijf van deze correlaties zijn gevonden in combinatie met een totaalscore. Dit zou kunnen komen doordat meerdere items van de RIVJU 2 terug te vinden zijn in verschillende schalen van de HKT 3 en de totaalscore van de HKT-3 bestaat uit deze schalen. Dat de subschaal Klinisch en de Kans op terugval in recidive ook significant samenhangen met de H-schaal van de HKT 3 was niet verwacht. Dit suggereert dat de subschaal Klinisch, die niet samenhangt met de verwachte K-schaal en T-schaal van de HKT 3, maar wel met de H-schaal van de HKT 3 niet goed meet wat deze schaal beoogd te meten. Dat de Kans op terugval in recidive van de RIVJU 2 naast de kans op terugval in de HKT 3 ook samenhangt met de H-schaal van de HKT 3 is mogelijk te verklaren doordat de kans op recidive onder andere ingeschat wordt aan de hand van aspecten uit de H-schaal van de HKT 3 (Werkgroep Risicotaxatie Forensische Psychiatrie, 23). Over het algemeen genomen kan er geconcludeerd worden dat de 26

convergente validiteit van de schalen van de RIVJU-2 redelijk tot goed is. De convergente validiteit van de subschaal Verslavingsgeschiedenis en de Kans op terugval in recidive is goed en Verwevenheid van middelengebruik met algemeen delictgedrag, niet-gewelddadig en gewelddadig delictgedrag en de Kans op terugval in problematisch middelengebruik is redelijk. De convergente validiteit van de subschaal Klinisch is echter onvoldoende gebleken en deze schaal dient verder te worden verbeterd. Het onderzoek naar de convergente validiteit tussen de RIVJU 2 schalen onderling laat zien dat er vier onverwachte significante verbanden zijn gevonden. Dit houdt in dat de items in de RIVJU 2 mogelijk meerder schalen representeren. Nader onderzoek naar deze items is nodig. Een factoranalyse zou hierin meer duidelijkheid kunnen geven. Tot slot zijn de kenmerken van verslaafde justitiabelen met een licht verstandelijke beperking en de verschillen tussen verslaafde justitiabelen met een licht verstandelijke beperking en een (beneden)gemiddelde begaafdheid onderzocht. In het huidige onderzoek naar de kenmerken van verslaafde justitiabelen met een licht verstandelijke beperking is het opvallend dat 68% van de geweldsdelicten en 6% van de vermogensdelicten onder invloed van middelen (farmacologische criminaliteit) is gepleegd. Dit is opvallend omdat in de algemene bevolking juist verwervingscriminaliteit, delictgedrag om het middelengebruik te bekostigen, veelvoudig voorkomt (Bennet et al., 28; Wilkinson & Sweetsur, 2). De resultaten uit dit onderzoek bevestigen de eerder gevonden resultaten van Van der Nagel, van Duivenbode, Trentelman en Didden (24), dat farmacologische criminaliteit het meest gerapporteerd wordt bij participanten met een licht verstandelijke beperking. Tussen participanten met een licht verstandelijke beperking en participanten met een (beneden)gemiddelde begaafdheid zijn significante verschillen gevonden. Participanten met een licht verstandelijke beperking beginnen vaak op jongere leeftijd met het gebruik van alcohol of drugs dan de participanten met een (beneden)gemiddelde begaafdheid. Dit is 27