Les 4. Eten en drinken, boodschappen doen

Vergelijkbare documenten
Les 3. Familie, vrienden en buurtgenoten

Thema In en om het huis

Opstartlessen. Les 1. Kennismaken

Wat eten we vanavond?

Thema In en om het huis

Thema In en om het huis.

de andijvie A is een soort groente met grote groene bladeren.

Opstartlessen. Les 2. Wonen. Wat leert u in deze les? Veel succes! Een gesprek voeren over wonen. Zeggen hoe u woont.

Thema Gezondheid. Les 5. De tandarts

Thema Op zoek naar werk. Les 9. Het sollicitatiegesprek Antwoord geven op vragen

Lesbrief 36. Recepten

Les 33. Zwangerschap

Les 35. Een nieuw paspoort

Lesbrief 8. Een taxi bellen

Thema Op het werk. Lesbrief 13. Hoe werkt de machine?

Thema Op het werk. Demet TV. Lesbrief 8. De eerste werkdag

Spreekopdrachten thema 2 Boodschappen

Leesboekje eten en drinken

Opstartlessen. Lesbrief 9. Muziek. Wat leert u in deze les? Veel succes!

Thema Kinderen en school. Lesbrief 19. Samen naar de bibliotheek

Herhalingsles van het thema Op zoek naar werk

Lesbrief 6. Gezondheid

Thema Op zoek naar werk

Les 5. Tijd & het weer

Beginnerslessen. Lesbrief 42. Het inburgeringsexamen

Thema Op het werk. Les 16. Herhaling thema. Wat leert u in deze les? Veel succes!

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 6. Het sollicitatiegesprek Antwoord geven op vragen

Thema Op het werk. Les 13. Hoe werkt de machine?

Thema Kinderen en school. Demet TV. Lesbrief 9. De kinderopvang

Thema Op zoek naar werk

Lesbrief 14. Naar personeelszaken.

Thema In en om het huis

Les 4. Naar de apotheek.

Thema Op het werk. Les 12. De eerste werkdag

Thema Op het werk. Lesbrief 13. Hoe werkt de machine?

Thema Op zoek naar werk

Thema Op het werk. Lesbrief 14. Opdrachten

REGELS. Onderstreep de pluralisvorm in de zin.

Thema Gezondheid. Lesbrief 5. De tandarts

Thema Gezondheid. Les 3. De huisarts

Thema Op zoek naar werk. Les 7. Naar het uitzendbureau.

- je kan me wat - module 4. docere delectare movere

Thema Op zoek naar werk. Les 10. Het sollicitatiegesprek Afspraken maken

Thema Op het werk. Les14. Opdrachten

Thema Gezondheid. Les 2. De wachtkamer

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 8. Praten en bellen over een baantje

Thema Kinderen en school. Lesbrief 19. Samen naar de bibliotheek

Lesbrief 7. Leren & werken

Thema Op zoek naar werk

Eetgewoonten van schoolkinderen Vragenlijst voor kinderen

Thema Kinderen en school. Les 17. De kinderopvang

Thema Op zoek naar werk

Les 34. Meedoen in het verpleeghuis

Thema Kinderen en school. Lesbrief 10. Voor het eerst naar school

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. De wachtkamer

Thema Op het werk. Lesbrief 12. In de pauze.

Thema Kinderen en school. Les 18. Voor het eerst naar school

Thema Informatie vragen bij een instelling

Lesbrief 35. AOW aanvragen.

Infofiche 1. De actieve voedingsdriehoek. Doelstellingen

Thema Op het werk. Lesbrief 15. Het functioneringsgesprek.

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. Naar het ziekenhuis.

Hoe werk je nu met de driehoek?

Thema Nederlandse cultuur en gewoontes

Thema Op het werk. Les 15. Vrij vragen

Thema Gezondheid. Lesbrief 5. De tandarts

Thema Informatie vragen bij een instelling

Geef kanker. minder kans. eet volop. groente en. fruit

Thema Op zoek naar werk. Demet TV. Lesbrief 7. Het sollicitatiegesprek Afspraken maken

Thema Op zoek naar werk

Lesbrief 40. Een nieuwe woning zoeken

Cursistenboek Taalklas.nl Hoofdstuk 11 In de winkel

Actielessen. Lesbrief 3. Leren in de bibliotheek. Wat leert u in deze les? Veel succes!

Melkweg. Wat eet u? Lezen Alfa A. Gezond eten

Auditieve oefeningen: thema eten

Les 4. De fysiotherapeut.

Infofiche 1. De actieve voedingsdriehoek. Doelstellingen. De leerlingen begrijpen het principe van de actieve voedingsdriehoek.

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 5. Werk vragen in een winkel

LES 3 Ik leer Nederlands. TESTEN TEST 1

Wat gaan we doen? Kies uit: bijzondere dagelijks gratis aanstaande praktisch. 1 Dick en Anna gaan vrijdag trouwen. Dat is over twee dagen.

de appel het fruit de peer de sinaasappel de banaan

5 Daags Afvalprogramma

Thema Op het werk. Lesbrief 16. Herhaling thema.

Thema Op het werk. Lesbrief 15. Vrij vragen

Thema Op het werk. Lesbrief 12. De eerste werkdag

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 10. Het sollicitatiegesprek Afspraken maken

KlasseLunch. Over gezond eten 1. Werkbladen KlasseLunch 2008:

Auteur: Mirjam Wind, docent en coördinator NT2, Educatie Video s: Gabe Dijkstra en Rick Biemolt, studenten Alfa-college, MultiMedia en Design

Thema Kinderen en school. Lesbrief 18. Voor het eerst naar school

Les 5. In het ziekenhuis.

Proeven doe je met je tong. Op je tong zitten allemaal smaakpapillen. Je herkent daardoor dat banaan zoet smaakt en citroen zuur.

Les 2. Naar het ziekenhuis.

Wat eten we van vandaag? tafelklets! Kies een pagina. Lees, proef, kruis aan, vertel, kies, lach, eet en klets!

Thema Kinderen en school

Cursistenboek Taalklas.nl Hoofdstuk 5 Eten

Thema Gezondheid. Lesbrief 1. Een afspraak maken

Lesbrief 39. Vrije tijd en vakantie

STEENSOEP OMA VERTELT EEN VERHAAL

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. De wachtkamer

Thema Informatie vragen bij een instelling

Transcriptie:

www.edusom.nl Opstartlessen Les 4. Eten en drinken, boodschappen doen Wat leert u in deze les? Wat u kunt zeggen als u iets lekker vindt of ergens van houdt. Praten over eten en drinken. Praten over boodschappen doen. Veel succes! Deze les is ontwikkeld in opdracht van: Gemeente Den Haag en DWI Amsterdam

HET GESPREK Opdracht 1. Lees het gesprek. U kunt het gesprek ook beluisteren via http://www.edusom.nl en www.stationnederlands.nl. HET GESPREK DEEL 1 Lap en Jana zijn vrienden. Ze zien elkaar in de supermarkt. Wat voor eten vindt Jana lekker? Lap: Jana: Lap: Jana: Lap: Jana: Lap: Jana: Lap: Jana: Lap: Jana: Hé, hallo, hoe gaat het met jou? Heel goed! En met jou? Ook goed! Ook lekker aan het boodschappen doen? Ja! Jij hebt al heel wat lekkere dingen in je kar. Ja, ik houd van lekker eten. Hé, zullen we iets afspreken? Ja Kom je vanavond bij me eten? Leuk! Goed idee! Kunnen we eens rustig met elkaar praten! Ja! Wat vind je lekker? Waar hou je van? Vind je Chinees eten lekker? Of hou je meer van Hollands eten? Ik vind alles lekker. Maar ik hou het meest van buitenlands eten. Aardappelen, groente en vlees vind ik wel lekker, maar dat heb ik al zo vaak gegeten.. Dan maak ik Chinees voor je. Echt Chinees. Rijst met kip, tomaat en broccoli. Heerlijk! 2

DE WOORDEN Opdracht 2. Lees de woorden. Zoek deze woorden op in het gesprek op pagina 2. Zet er een streep onder. U kunt de woorden ook beluisteren via http://www.edusom.nl boodschappen doen Als je boodschappen doet, koop je dingen in een winkel of op de markt. Voorbeeld: Er is niets meer in huis. Kun jij even boodschappen gaan doen? houden van Als je van chocola houdt, dan vind je chocola erg lekker. Je eet het graag. Voorbeeld: Houd je van kaas op je brood? afspreken Als je afspreekt dat je bij je vriend komt, dan zeg je tegen je vriend dat je bij hem komt. Je belooft het. Voorbeeld: Zullen we bij mij thuis afspreken? Om acht uur? Ja, acht uur bij jou thuis is goed, dat is afgesproken. bij iemand eten Als je bij je vriend gaat eten, dan ga je naar zijn huis en dan maakt hij eten voor jou. Je eet samen. Voorbeeld: Ik ga elke week op donderdagavond bij mijn moeder eten. De groente Groenten zijn planten die je kunt eten. Voorbeeld: Ik eet graag sla, spinazie, andijvie. Ik houd van veel groentes. Hollands eten Hollands eten is eten zoals veel mensen in Nederland klaarmaken. Hollands eten is: gekookte aardappelen, gekookte groente en een stukje gebakken vlees. Voorbeeld: Mijn moeder kookte vroeger altijd Hollands eten, maar nu maakt ze graag buitenlands eten klaar, zoals nasi, bami en ravioli. buitenlands eten Buitenlands eten is eten uit een ander land, bijvoorbeeld Italië, Turkije of China. Voorbeeld: Ik houd het meest van buitenlands eten. Dat vind ik veel lekkerder dan Hollands eten. 3

VRAGEN BIJ HET GESPREK Opdracht 3. Kruis het goede antwoord aan. 1. Bij wie gaat Jana vanavond eten? Bij niemand, ze eet thuis. Bij Lap. Bij de Chinees. 2. Houdt Jana van Hollands eten? Ja,. Nee, ze lust het niet. Ze weet het niet. 3. Wat vindt Jana lekkerder, Hollands eten of buitenlands eten? Hollands eten. Ze vindt het even lekker. Buitenlands eten. 4. Wat gaat Lap koken vanavond? Hollands eten. Buitenlands eten. Bekijk de antwoorden op p. 21. 4

HET GESPREK Opdracht 4. Lees het gesprek. U kunt het gesprek ook beluisteren via http://www.edusom.nl en www.stationnederlands.nl. HET GESPREK DEEL 2 Het gesprek van Lap en Jana gaat verder. Vindt Jana vis lekker? Lap: Jana: Lap: Jana: Lap: Jana: Lap: Jana: Lap: Jana: Of heb je liever vis? Dat vind ik ook lekker! Kies jij maar. Oké. Ik maak iets lekkers voor je. En wat voor drinken zal ik kopen? Drink je wijn of bier? Of liever frisdrank? Nee ik drink geen wijn of bier. Liever fris, maar joh, ik neem wel drinken mee. Oké. En dan kom je een andere keer eens bij mij eten. Dan kook ik voor jou, goed? Stamppot met worst!of houd je daar niet van? Ik kan ook pasta met saus maken hoor! Ik vind ook alles lekker hoor! Nou tot vanavond dan hé? Ja tot vanavond. Hoe laat zal ik komen? Om zes uur? Zes uur is prima. Dag! Dag, tot vanavond! De vis Het drinken 5

DE WOORDEN Opdracht 5. Lees de woorden. Zoek deze woorden op in het gesprek op pagina 5. Zet er een streep onder. U kunt de woorden ook beluisteren via http://www.edusom.nl kiezen Kiezen is van verschillende dingen één nemen. Als je vis kiest, dan zijn er meer dingen, maar je neemt de vis. Voorbeeld: Er is vis en er is vlees. Wat kies je? Ik kies vis, dat vind ik het lekkerst. klaarmaken Als je eten klaarmaakt, dan maak je eten. Voorbeeld: Wat zal ik klaarmaken vanavond? Zal ik aardappels met vlees koken of rijst met kip? iets lekkers Als je iets lekkers maakt, dan maak je lekker eten. Je maakt eten dat mensen lekker vinden. Voorbeeld: Ik heb iets heel lekkers voor bij de koffie mee. het drinken Drinken is alle dingen die je kunt drinken: water, sap, limonade, bier, wijn. Voorbeeld: Er is heel veel drinken in huis. Ik ben alleen vergeten wijn te kopen. de frisdrank Frisdrank is drinken zonder alcohol. Je zegt ook wel: Fris. Voorbeeld: Ik drink geen bier, geen mij maar frisdrank. 6

VRAGEN BIJ HET GESPREK Opdracht 6. Kruis het goede antwoord aan. 1. Wanneer gaat Jana voor Lap koken? Vanavond. Morgenavond. Een andere keer. 2. Wie neem het drinken mee? Lap. Jana. 3. Hoe laat hebben Jana en Lap afgesproken? Om zes uur. Om half zes. Om half zeven. Bekijk de antwoorden op p. 21. 7

SCHRIJVEN Opdracht 7. Samenvatting Schrijf in vijf zinnen op waar het gesprek over gaat. Let op: schrijf dus alleen het belangrijkste op! Bekijk de antwoorden op p. 21. 8

OEFENING Opdracht 8. Kiezen U moet in de winkel soms kiezen. U kunt niet al het eten en drinken kopen. Wat kiest u? Schrijf op: Ik kies en Ik kies geen Kijk naar het voorbeeld. Voorbeeld: Eten Rijst Aardappelen Spaghetti Ik kies aardappelen. Ik kies geen rijst en ik kies ook geen spaghetti. Groente de broccoli de bloemkool de sperziebonen Fruit de appel de banaan de peer 9

Eten het brood de beschuit de kaas Drinken de melk de sinaasappelsap de chocomelk Frisdrank Cola Fanta 7up 10

DE WOORDEN Opdracht 9. Hollands eten en buitenlands eten. Schrijf op: Dit is Hollands eten of Dit is buitenlands eten. Kijk naar het voorbeeld. 1. Dit is Hollands eten. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. Bekijk de antwoorden op p. 21. 11

SPREKEN Opdracht 10. Wat kunt u zeggen? Waar houd je van? Wat vind je lekker? Deel 1. Waar hou je van? Geef antwoord op de vraag. Kijk eerst naar het voorbeeld. Voorbeeld: Ik hou van appels. Hou jij van appels? Ja, ik hou van appels. Praat nu zelf! Geef antwoord op de vraag. Ik hou van appels. Hou jij van appels? Ik hou van bananen. Hou jij van bananen? Ik hou van spinazie. Hou jij van spinazie? Ik hou van bloemkool. Hou jij van bloemkool? Ik hou van fruit. Hou jij van fruit? Ik hou van groente. Hou jij van groente? 12

Deel 2. Wat vind je lekker? Geef antwoord op de vraag. Kijk eerst naar het voorbeeld. Voorbeeld: Ik vind kip lekker. Vind jij kip lekker? Ja, ik vind kip lekker. Praat nu zelf! Geef antwoord op de vraag. Ik vind kip lekker. Vind jij kip lekker? Ik vind vis lekker. Vind jij vis lekker? Ik vind vlees lekker. Vind jij vlees lekker? Ik vind groente lekker. Vind jij groente lekker? Ik vind rijst lekker. Vind jij rijst lekker? Ik vind tomaten lekker. Vind jij tomaten lekker? 13

SCHRIJVEN Opdracht 11. Wat vindt u lekker? Waar houdt u van? Schrijf op wat u lekker vindt en waar houdt u van. Maak er een hele zin van. Kijk naar het voorbeeld. Let op! Soms vindt u iets niet lekker of staat het andersom! Voorbeeld: Ik vind patat lekker. Ik houd van patat. 1. Ik vind sperziebonen lekker. 2. Ik vind ijs lekker. 3. Ik vind melk niet lekker. 4. Ik hou van snoep. 5. Ik vind fruit niet lekker. 6. Ik hou niet van chocola. 7. Ik vind brood lekker. Bekijk de antwoorden op p. 21. 14

DE WOORDEN Opdracht 12. Maak de zin af. Let op! De woorden uit oefening 2 en 5 kunnen u helpen! Kijk naar het voorbeeld: Voorbeeld: Als je Hollands eet, dan eet je aardappels, groenten en vlees. 1. Als je groenten koopt, dan koop je 2. Als je boodschappen doet, dan.. 3. Als je iets afspreekt, dan 4. Als je buitenlands eet, dan eet je 5. Als je drinken koopt, dan koop je 6. Als je frisdrank koopt, dan koop je. 15

7. Als je moet kiezen, dan moet je. 8. Als je iets lekker maakt, dan maak je 9. Als je iets klaarmaakt, dan. 10. Als je bij iemand gaat eten, dan. 11. Als je van iemand houdt, dan. Bekijk de antwoorden op p. 22. 16

SPREKEN Meepraten U kunt Meepraten beluisteren via http://www.edusom.nl Doe samen met uw taalvriend de spreekopdrachten. Lees samen. De een leest A, de ander B. Vraag uw taalvriend ook of u de woorden goed heeft uitgesproken. Opdracht 13. Lees samen met uw taalvriend. A: Hou jij van soep? Hou jij van soep? A: Hou jij van vis? Hou jij van vis? B: Nee, dat lust ik niet. Nee, dat lust ik niet. B: Nee, dat vind ik vies. Nee, dat vind ik vies. A: Waar hou je dan van? Waar hou je dan van? B: Ik eet graag rijst. Ik eet graag rijst. A: Rijst met kip? Of rijst met groente? Rijst met kip? Of rijst met groente? B: Doe mij maar kip én groente! Doe mij maar kip én groente! A: Kip met groente én saus? Kip met groente én saus? B: Ja, heerlijk! Ja, heerlijk! 17

LEZEN DE INFORMATIE Opdracht 14. Lees. Eten! In Nederland is alles te koop. Nou ja, alles: heel veel. Wie in een grote of grotere plaats woont heeft de meeste kans dat er allerlei winkels dicht in de buurt zijn. Voor de dagelijkse boodschappen is er de supermarkt. Hier koop je alles tegelijk: je groente en fruit, brood, kaas, vlees, melk en yoghurt, allerlei lekkers, noem maar op. En steeds vaker zijn er ook andere artikelen te koop: borden en glazen, pannen, zelfs kleding. In sommige buurten zijn nog kleine winkels: de groentewinkel, de bakker, de slager. Als je niet veel boodschappen nodig hebt, of iets vergeten bent, kun je daar ook even binnenlopen. In de steden zie je ook steeds meer Turkse en Marokkaanse bakkers, slagers en groentewinkels. Als je geen tijd of zin hebt om zelf eten klaar te maken dan is er ook vaak keus genoeg. Vooral als je in een stad of grotere plaats woont. Allerlei soorten eten kun je afhalen of thuis laten brengen: Chinees, Italiaans, Indonesisch, Marokkaans, Thais of Turks. Je kunt natuurlijk ook naar een restaurant gaan. Keus genoeg!?? VRAAG VAN DE LES?? Wat is Hollands eten? TIP VAN DE WEEK 1 Deze tip gaat over woorden leren. Woorden leren is heel belangrijk. Neem folders mee van de supermarkten. Leer de woorden die bij de foto s staan. TIP VAN DE WEEK 2 Op www.etv.nl kunt u meer informatie vinden over Hollands eten. Bekijk de aflevering Hollands eten van het programma Gewoon! Hoezo gewoon. 18

PRAKTIJK Opdracht 15. Kijk in de praktijk. PRAKTIJKOPDRACHT - Probeer deze week eens een Hollandse maaltijd. - Weet u niet hoe u Hollands moet koken? Vraag dan de buren, vrienden of iemand op de markt om u te helpen. U kunt ook een kookboek gebruiken, of een blad van de supermarkt. - Of lijkt het u niet lekker? Probeer dan eens een Chinese maaltijd. GRAP VAN DE WEEK Sterke koffie Een man bestelt een kopje koffie in een restaurant. Het moet wel lekker sterk zijn, zegt hij. De ober brengt het kopje koffie naar de man. Dan zegt de man: Er zit een barst in mijn kopje. Ober: Ja, de koffie is erg sterk! 19

HOE GAAT HET? Opdracht 16. Kent u de woorden? Kruis aan. Boodschappen doen Houden van Afspreken Bij iemand eten De groente Hollands eten Buitenlands eten Kiezen Klaarmaken Iets lekkers Het drinken De frisdrank Kunt u ook een zin maken met de woorden? Opdracht 17. Kunt u het in het Nederlands? Deze les ging over eten, drinken en boodschappen doen. U heeft geleerd wat u kunt zeggen als u iets lekker vindt. U heeft woorden geleerd om te praten over eten en drinken, en om te praten over boodschappen doen. En u? Kunt u nu praten over eten en drinken en praten over boodschappen doen? En kunt u nu zeggen dat u iets lekker vindt? Kunt u dat nu goed? Of een beetje? Of nog niet zo goed? Schrijf het op. Zet een kruisje. Goed Gaat wel Niet zo goed... Ik kan zeggen dat ik iets lekker vindt of zeggen dat ik ergens van hou. Ik kan praten over eten en drinken. Ik kan praten over boodschappen doen. 20

ANTWOORDBLAD Opdracht 3. 1. Bij Lap 2. Ja 3. Buitenlands eten 4. Buitenlands eten Opdracht 6. 1. Vanavond 2. Jana 3. Om zes uur. Opdracht 7. Samenvatting Let op! Dit is een samenvatting met meer zinnen. Hierin staan de belangrijkste dingen. Uw vijf zinnen kunnen anders zijn. Lap vraagt of Jana vanavond bij haar komt eten. Jana vindt dat een goed idee. Lap vraagt wat Jana lekker vindt. Jana vindt alles lekker, maar vooral buitenlands eten. Lap zegt dat ze dan vanavond Chinees kookt voor Jana. Jana en Lap praten verder over wat ze vanavond gaan eten. Lap zal koken en Jana neemt het drinken mee vanavond. Ze spreken om zes uur af. Opdracht 8. Eigen mening: bespreek met uw taalvriend. Opdracht 9. 1. Dit is Hollands eten. 2. Dit is Hollands eten. 3. Dit is Hollands eten. 4. Dit is buitenlands eten. 5. Dit is buitenlands eten. 6. Dit is buitenlands eten. 7. Dit is Hollands eten. 8. Dit is buitenlands eten. Opdracht 11. 1. Ik hou van sperziebonen. 2. Ik hou van ijs. 3. Ik hou niet van melk. 4. Ik vind snoep lekker. 5. Ik hou niet van fruit. 6. Ik vind chocola niet lekker. 7. Ik hou van brood. 21

Opdracht 12. Let op dit zijn voorbeelden! Uw zinnen kunnen anders zijn. 1. Als je groenten koopt, dan koop je planten die je kunt eten. 2. Als je boodschappen doet, dan koop je iets in de winkel of in de supermarkt. 3. Als je iets afspreekt, dan beloof je het. 4. Als je buitenlands eet, dan eet je eten uit een ander land. 5. Als je drinken koopt, dan koop je dingen die je kunt drinken. 6. Als je frisdrank koopt, dan koop je drinken zonder alcohol. 7. Als je moet kiezen, dan moet je van verschillende dingen één nemen. 8. Als je iets lekker maakt, dan maak je lekker eten. 9. Als je iets klaarmaakt, dan maak je eten. 10. Als je bij iemand gaat eten, dan ga je naar iemand zijn huis om daar te eten. 11. Als je van iets houdt, dan vind je het erg lekker. Vraag van de les: Hollands eten is gekookte aardappelen, gekookte groente en een stukje gebakken vlees. 22

OEFENEN VOOR HET INBURGERINGEXAMEN Deze les over eten en iemand uitnodigen om te eten past in de thema s gezondheid en Omgangsvormen, waarden en normen van KNS van het Inburgeringexamen. OEFENEN VOOR HET EXAMEN LUISTEREN Luister naar het gesprek van de les. Luister via http://www.edusom.nl en / of via www.stationnederlands.nl. Maak daarbij de vragen van opdrachten 3 en 6 en maak de oefeningen van Station Nederlands. OEFENEN VOOR HET EXAMEN SPREKEN Zoek een taalvriend, iemand die goed Nederlands spreekt. Doe opdracht 10 en 13 uit deze les met uw taalvriend. OEFENEN VOOR HET EXAMEN SCHRIJVEN Bespreek de opdrachten 7, 11 en 12 uit deze les met uw taalvriend. Ook kunt u oefenen met de extra opdrachten. OEFENEN VOOR HET EXAMEN LEZEN Voor het examen Lezen kunt u oefenen met de opdrachten 3 en 6 bij de tekst van de gesprekken uit deze les. Ook kunt u oefenen met de extra opdrachten. Kijk voor meer informatie over het inburgeringexamen op: http://www.inburgeren.nl/inburgeraar/examen/examen.asp Maak de voorbeeldexamens. Beginnersles 42 van Station Nederlands gaat ook over het examen. 23

Extra Opdracht 1. Leesopdracht Lees de tekst en beantwoord de vragen. 1. Waar kun je veel verschillende boodschappen tegelijk kopen? a. Bij de bakker. b. Bij de supermarkt. c. Bij de slager. 2. Wat voor winkels zie je steeds meer in de steden? a. Hollandse bakkers, slagers en groentemannen. b. Spaanse bakkers, slagers en groentemannen. c. Turkse en Marokkaanse bakkers, slagers en groentemannen. Boodschappen doen In Nederland is alles te koop. Nou ja, alles: heel veel. Wie in een stad woont, heeft de meeste kans dat er allerlei winkels dicht in de buurt zijn. Voor de dagelijkse boodschappen is er de supermarkt. Hier koop je alles tegelijk: je groente en fruit, brood, kaas, vlees, melk en yoghurt, allerlei lekkers, noem maar op. En steeds vaker zijn er ook andere artikelen te koop: borden en glazen, pannen, zelfs kleding. In sommige buurten zijn nog kleine winkels: de groentewinkel, de bakker, de slager. Als je niet veel boodschappen nodig hebt, of iets vergeten bent, kun je daar ook even binnenlopen. In de steden zie je ook steeds meer Turkse en Marokkaanse bakkers, slagers en groentewinkels. En dan is er ook nog de markt. Daar kun je allerlei verse producten kopen. Voordelig en gezellig. 24

Extra Opdracht 2. Leesopdracht Lees de tekst van de folder en beantwoord de vragen. 1. Waar komt deze tekst vandaan? a. Uit een krant b. Uit een folder c. Uit een boek 2. Van wanneer tot wanneer zijn deze aanbiedingen geldig? a. Van dinsdag 23 juli tot en met dinsdag 30 juli b. Van woensdag 24 juli tot en met dinsdag 30 juli c. Van donderdag 25 juli tot dinsdag 30 juli 3. Welke korting krijg je op limonade (van Sisi)? a. 2 e halve prijs b. 1+1 gratis c. 30% korting 25

Extra Opdracht 3. Leesopdracht en schrijfopdracht 1. Lees de brief van Peter Hallo beste vriend, Hoe gaat het met je? Ik stuur je een recept. Het is het recept voor hutspot. Hutspot is mijn lievelingseten. Het is echt Hollands eten. In hutspot zitten aardappelen, wortelen en uien. Erg lekker! Wat is jouw lievelingseten? Wat zijn de ingrediënten? Misschien kan ik dat ook eens maken! Groeten, Peter 2. Lees het recept dat hij stuurt. 26

3. Schrijf Peter een brief terug. Schrijf het zo: - Bedank Peter voor het recept. - Schrijf wat u graag eet. - Schrijf een recept van eten dat u lekker vindt. Begin iedere zin met een hoofdletter en eindig met een punt. Beste........................ 27

OEFENEN VOOR HET EXAMEN KNS Kijk naar films van ETV. Extra Opdracht 4. Bekijk de film van Gewoon, hoezo gewoon? op http://www.etv.nl/index.cfm?act=programma.speel&flm=&pid=63&aid=863 Extra Opdracht 5. Beantwoord de vragen bij de film. 1. Wat is een typisch Nederlands product? 2. Hoe eet je pindakaas? 3. Waarvan is hagelslag gemaakt? Extra Opdracht 6. Zet een rondje om echt Nederlandse producten Drop Boter Hagelslag Vanillevla Kip Pindakaas Thee Cola Kaas Witlof Appelmoes Koffiemelk Suiker 28

ANTWOORDBLAD BIJ OEFENEN VOOR HET INBURGERINGSEXAMEN Extra Opdracht 1. 1.a Bij de supermarkt. 2.c Turkse en Marokkaanse bakkers, slagers en groentemannen. Extra Opdracht 2. 1. e Uit een folder 2. b Van woensdag 24 juli tot en met dinsdag 30 juli 3.b 1+1 gratis Extra Opdracht 3. Bespreek met uw taalvriend. Extra Opdracht 4. 1. Wat is een voorbeeld van een typisch Nederlands product? Pindakaas. 2. Hoe eet je pindakaas? Op je boterham. 3. Waarvan is hagelslag gemaakt? Van chocolade. Extra Opdracht 5. Zet een rondje om echt Nederlandse producten. Drop Boter Hagelslag Vanillevla Kip Pindakaas Thee Cola Kaas Witlof Appelmoes Koffiemelk Suiker 29