COOK, B. (2001), A Comparison of Teachers Attitudes Toward Their Included Students with Mild and Severe Disabilities, The Journal of Special Education, vol.34, 4, 203-213. In dit artikel wordt onderzoek besproken dat nagaat of attitudes van leerkrachten variëren in functie van de graad van handicap van hun leerlingen. Het belang van dit onderzoek wordt gekoppeld aan de vaststelling dat met het stijgende aantal kinderen in inclusieprojecten de verantwoordelijkheid voor het onderwijs voor kinderen met speciale noden sterk bij de reguliere klassenleerkracht komt te liggen. Stelt men intuïtief dat inclusie het makkelijkst zou moeten liggen voor kinderen met beperkte speciale noden, dan blijkt deze groep van licht gehandicapten het net de grootste moeilijkheden te hebben. Er zijn internationaal al heel wat attitude-onderzoeken verricht, deze hebben meestal een wat algemeen, afstandelijk karakter. Nooit werd een verband onderzocht tussen zo n attitudes zoals geconcretiseerd in leerkracht-leerling interacties enerzijds en inclusieresultaten voor leerlingen anderzijds. Onderzoek bijleerkrachten bracht 4 attitudes aan het licht die een directe impact zouden hebben op de pedagogische mogelijkheden die geboden worden aan studenten. Deze 4 basisattitudes zijn: hechting (attachment) bezorgdheid (concern) onverschilligheid (indifference) en verwerping (rejection). Kinderen uit de attachment categorie worden meer geprezen door hun leerkracht, ze krijgen minder kritiek en worden meer in het leerproces betrokken. Kinderen uit de indifference categorie, krijgen meestal korte infrequente contacten. Ze dreigen niet gezien te worden. Kinderen uit de concern categorie krijgen de meeste aandacht van de leerkrachten. De leerkrachten hebben het gevoel dat hun inspanningen het verschil maken tussen het slagen en niet slagen van deze kinderen.
Deze kinderen worden meer geprezen (zelfs bij mindere goed presteren) en krijgen meer kansen om te antwoorden. De kinderen worden aangemoedigd om hun best te doen, leerkrachten blijven ook dikwijls in de buurt van deze kinderen. Kinderen uit de rejection categorie worden opgegeven. Aan de basis hiervan liggen dikwijls gedragsproblemen of sociale problemen. Er worden vooral leerkracht-leerling interacties vastgesteld rond het gedrag van de kinderen; veel minder aandacht gaat er naar leerprocessen. Deze leerlingen krijgen veel kritiek, weinig feedback en komen minder aan de beurt. Deze bevindingen tonen aan dat de attitude van leerkrachten ten aanzien van hun kinderen in inclusieprojecten misschien wel van groter belang is dan hun attitudes ten aanzien van het globale inclusieconcept. Uit vroeger onderzoek blijken kinderen met speciale noden in inclusieprojecten vooral te situeren te zijn in: - de bezorgdheidscategorie: waarbij er veel extra en geïndividualiseerde instructie wordt gegeven - de verwerpingscategorie, waarbij leerlingen dreigen opgegeven te worden - de onverschilligheidscategorie. Leerkrachten situeerden sommige kinderen daar omdat ze het gevoel hebben niet/niet goed te weten hoe ze deze kinderen konden ondersteunen. In dit artikel wordt één specifieke kindvariabele ( mate van handicap/ondersteuningsnood ) bekeken in het geheel van attitudes van leerkrachten ten aanzien van hun leerlingen. Bij dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van twee specifieke theoretische concepten: 1. de TOLERANTIETHEORIE: hierbij wordt gesteld dat leerkrachten hun aanbod maar in beperkte mate kunnen variëren/differentiëren. Een aantal kinderen (aan beide kanten van de range) vallen buiten het leerkrachtaanbod en reageren dan ook niet zoals verwacht op dit aanbod.
2. het model van de DIFFERENTIAL EXPECTATIONS. Dit wordt geïntroduceerd om de houding van leerkrachten ten aanzien van verschillende groepen kinderen te verklaren. Van kinderen met opvallende beperkingen wordt niet verwacht dat ze voldoen aan de algemene verwachtingen. Deze kinderen nemen in de groep soms een bijzondere (bvb. beschermde) plaats in. Net daardoor worden deze kinderen (met hun beperkingen) aanvaard. Omdat kinderen met weinig opvallende beperkingen (uitwendig) schijnen te voldoen aan de verwachtingen vallen ze op, op het moment dat ze speciale vragen stellen en niet voldoen. Zo ontstaat er een verwerpingsreactie. Bij dit onderzoek werd gewerkt met volgende hypothesen: kinderen met opvallende speciale noden zullen zich meer in de attachment categorie bevinden. Deze kinderen zullen - zoals te verklaren is met de theorie van de gedifferentieerde verwachtingen de tolerantiegrenzen van de leerkrachten niet overschrijden kinderen met opvallende sociale noden zullen ook opvallend meer in de onverschilligheidscategorie benoemd worden. Dit is vooral te verklaren vanuit het gegeven dat leerkrachten niet weten hoe in te gaan op de noden van deze kinderen die zich bij sommigen ver buiten de differentiatiemogelijkheden van leerkrachten vallen kinderen met opvallende beperkingen zullen minder in de bezorgdheidscategorie terug te vinden zijn. Dit omdat vragen van kinderen met lichte beperkingen dichter bij de range van leerkrachten te situeren zijn kinderen met lichte beperkingen worden meer verworpen dan kinderen met opvallende beperkingen. Dit omdat bij deze laatste de verwachtingen makkelijker worden bijgesteld.
Het onderzoek waarop dit artikel steunt maakt gebruik van gegevens die voortkomen uit een groter project. Gegevens van 70 leerkrachten met kinderen met speciale noden in hun klas werden verzameld: + 41 leerkrachten hadden alleen kinderen met lichte beperkingen in hun klas. + 3 leerkrachten hadden alleen kinderen met opvallende beperkingen in hun klas + 26 leerkrachten hadden een mix in hun klas. De betrokken leerlingen werden omschreven als kinderen met een beperking op het moment dat ze een officieel label kregen toegekend (er werd een exclusiecategorie gemaakt voor kinderen die alleen logopedie als therapie kregen). De kinderen werden omwille van het onderzoek in twee categorieën ingedeeld: a. kinderen met opvallende handicaps (Doven, kinderen met visuele beperkingen, Autisten, kinderen met een verstandelijke beperking, kinderen met fysieke of meervoudige beperking) b. kinderen met onopvallende handicaps (ADHD, leerstoornissen, kinderen met gedragsproblemen) De leerkrachten werden gevraagd om 3 kinderen uit hun klas te nomineren die het best beantwoorden aan de beschrijvende vragen horende bij de categorieën. (de vragen bij iedere categorie gebruikt waren bovendien al eerder getest in onderzoek; ze bleken ook bij hertest goed te scoren) Per categorie werden volgende vragen gesteld: 1. stel dat jij één leerling een jaar langer in de klas mag houden (puur voor je eigen plezier), aan wie denk je dan? (attachment) 2. stel dat je al jouw aandacht zou kunnen laten gaan naar een kind waar jij je zorgen om maakt, wie zou je daarvoor uitkiezen (concern) 3. stel dat één van de ouders van kinderen uit de klas een gesprek aanvraagt, bij welk kind zou je het gevoel hebben dat je niet genoeg weet/voorbereid bent? (indifference)
4. stel dat jouw klassegroep kan gereduceerd worden met 1 leerling, wie zou je dan zelf uitkiezen om uit jouw klas te halen? (rejection) Weinig studenten met speciale noden kwamen in de attachment categorie voor. Leerlingen met verborgen speciale noden kwamen significant veel voor in de verwerpingscategorie. Bij leerlingen met onopvallende beperkingen kan er gesteld worden dat ze buiten de marge vallen en niet aan de verwachtingen voldoen. De leerlingen zelf (ze willen niet, ze zijn lui) krijgen daarbij heel wat verantwoordelijkheid toegeschoven. Een groot aantal kinderen met opvallende speciale noden werden in de indifference categorie geplaatst. Dit kan vooral verklaard worden vanuit het gegeven dat de leerkracht niet goed weet hoe deze kinderen te ondersteunen. Deze gegevens leiden tot belangrijke aandachtspunten: - o.a. nakijken wat er verwacht wordt van kinderen - o.a. het aanpassingsvermogen van de leerkracht bekijken. Als kinderen in de onverschilligheidscategorie belanden dan krijgen ze korte, infrequente en routinematige interacties. Deze leerkrachten krijgen best bijscholing en systematische ondersteuning wil men niet vastlopen in puur fysieke integratie. - o.a. nakijken hoe het evenwicht tussen leerkrachtinspanningen en inspanningen van ondersteuners kan geregeld worden. - o.a. soms is het goed om kinderen in inclusieprojecten niet persé als gelijk met andere kinderen te beschouwen. Anders worden ze kinderen waarvan men hetzelfde mag verwachten. Soms kan het benadrukken van het specifieke van speciale noden meer effect hebben. De eenvoudige vragen uit dit onderzoek kunnen gebruikt worden als een soort screeningsinstrumentje om risicoleerlingen in de klas op te sporen. Vooral kinderen in de rejection en indifference categorie lopen grote kans dat ze niet de ondersteuning krijgen die ze nodig hebben.