OEFENTOETS Zuren en basen 5 VWO



Vergelijkbare documenten
5 VWO. H8 zuren en basen

vrijdag 15 juni :26:05 Midden-Europese zomertijd H6 Zuren en basen 4havo voorjaar 2012

Oefenopgaven ZUREN en BASEN havo

Je kunt de ph van een oplossing meten met een ph-meter, met universeelindicatorpapier of met behulp van zuur-base-indicatoren.

5 Water, het begrip ph

OEFENOPGAVEN VWO ZUREN EN BASEN + ph-berekeningen

Oefenopgaven ZUREN en BASEN vwo

5.4 ph van oplossingen van zwakke zuren of zwakke basen

ANTWOORDEN Herhaling zuren, basen en buffers

Chemie (ph) bij het inkuilen Scheikunde klas V41a en V41b door Erik Held

Oefenvraagstukken 5 VWO Hoofdstuk 11. Opgave 1 [HCO ] [H O ] x x. = 4,5 10 [CO ] 1,00 x 10

Hoofdstuk 12 Zuren en basen

6 VWO SK Extra (reken)opgaven Buffers.

Hoofdstuk 3: Zuren en basen

ZUREN EN BASEN. Samenvatting voor het HAVO. versie mei 2013

H4SK-H7. Willem de Zwijgerteam. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

ZUREN EN BASEN. Samenvatting voor het VWO. versie mei 2013

Opgaven zuurgraad (ph) berekenen. ph = -log [H + ] poh = -log [OH - ] [H + ] = 10 -ph [OH - ] = 10 -poh. ph = 14 poh poh = 14 ph ph + poh = 14

Zelfs zuiver water geleidt in zeer kleine mate elektrische stroom en dus wijst dit op de aanwezigheid van geladen deeltjes.

Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 9, 10, 11 Zuren/Basen, Evenwichtsconstanten

Scheikunde SE2. Hoofdstuk 8

ßCalciumChloride oplossing

Proef Scheikunde PH-bepaling

Samenvatting Scheikunde Hoofdstukken 8&9: zuren en basen

13 Evenwichten. Hoofdstuk 13 Evenwichten Omkeerbare reacties Dynamisch evenwicht

BUFFEROPLOSSINGEN. Inleiding

Scheikunde hoofdstuk 8 en 9 VWO 5 SE 2 Hoofdstuk 8

2 H 2 O(vl) H 3 O + (aq) + OH - (aq) Deze evenwichtsreactie wordt meestal eenvoudiger als volgt geschreven:

V5SK-H9. Willem de Zwijgerteam. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

Hoofdstuk 3: Water, zuren en basen

Uitwerkingen Uitwerkingen 4.3.4

OEFENOPGAVEN VWO6sk1 TENTAMEN H1-11

De waterconstante en de ph

OEFENOPGAVEN MOLBEREKENINGEN

Module 4 Zuren en Basen Antwoorden

Hoofdstuk 8. Opgave 2. Opgave 1. Oefenvragen scheikunde, hoofdstuk 8 en 10, 5 VWO,

Hoofdstuk 6. De ph/zuurgraad is een getal waarin de hoeveelheid zuur of base wordt uitgedrukt. Dit getal ligt meestal tussen de 0 en 14.

TF5 Scheikunde 4 VWO H 8 en H 9 16 juni 2011

Zuren en basen. Inhoud

EVENWICHTEN VOOR ZUREN EN BASEN

Uitwerkingen Uitwerkingen 3.7.4

Hoofdstuk 6. Zuren en basen. Chemie 5 (2u)

Rekenen aan reacties (de mol)

Chemisch rekenen, zo doe je dat!

Hoofdstuk 6: Zure en base oplossingen / ph

ZUUR-BASE BUFFERS Samenvatting voor het VWO

OEFENOPGAVEN VWO EVENWICHTEN

Eindexamen havo scheikunde II

UITWERKING TOELICHTING OP DE ANTWOORDEN VAN HET EXAMEN 2001-I VAK: SCHEIKUNDE 1,2 EXAMEN: 2001-I

Oefenopgaven REDOXREACTIES vwo Reactievergelijkingen en halfreacties

Oefenopgaven REDOX vwo

Basisscheikunde voor het hbo ISBN e druk Uitgeverij Syntax media

Dit examen bestaat voor iedere kandidaat uit 20 vragen

Oefentoets zuren en basen havo

PbSO 4(s) d NH 4Cl + KOH KCl + H 2O + NH 3(g) NH 4. + OH - NH 3(g) + H 2O e 2 NaOH + CuCl 2 Cu(OH) 2(s) + 2 NaCl

Natuurlijk heb je nu nog géén massa s berekend. Maar dat kan altijd later nog. En dan kun je mooi kiezen, van welke stoffen je de massa wil berekenen.

Oefentoets zuren en basen vwo

Eindexamen scheikunde havo 2001-I

7.0 Enkele belangrijke groepen van verbindingen

Waterkwaliteit 2: Natuur/chemie

universele gasconstante: R = 8,314 J K -1 mol -1 Avogadroconstante: N A = 6,022 x mol -1 normomstandigheden:

Deel 1: traditionele kalkwater met koolstofdioxide test.

SCHEIKUNDEOLYMPIADE 2017

Oplossingen oefeningenreeks 1

UITWERKING CCVS-TENTAMEN 18 april 2017

Eindexamen scheikunde 1 vwo 2001-I

Oefenvraagstukken 5 HAVO Hoofdstuk 13 Antwoordmodel

EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN Dit examen bestaat voor iedere kandidaat uit 5 OPGAVEN

Chemisch rekenen versie

NATIONALE SCHEIKUNDEOLYMPIADE

ZUUR-BASE BUFFERS Samenvatting voor het VWO

NATIONALE SCHEIKUNDEOLYMPIADE

Uitwerkingen van de opgaven uit: CHEMISCHE ANALYSE ISBN , 1 e druk, Uitgeverij Syntax Media Hoofdstuk 5 Argentometrie bladzijde 1

Eindexamen scheikunde havo 2006-I

inbreng en heeft als gevolg minder scaling (kalkafzetting in de vorm van calciumcarbonaat).

Een reactie blijkt bij verdubbeling van alle concentraties 8 maal zo snel te verlopen. Van welke orde zou deze reactie zijn?

Oefenopgaven TITRATIES

scheikunde oude stijl havo 2015-I

De oorspronkelijke versie van deze opgave is na het correctievoorschrift opgenomen.

EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN Dit examen bestaat voor iedere kandidaat uit 8 OPGAVEN

CENTRALE COMMISSIE VOORTENTAMEN SCHEIKUNDE TENTAMEN SCHEIKUNDE. datum : donderdag 29 juli 2010

Uitwerkingen van de opgaven uit: CHEMISCHE ANALYSE ISBN , 1 e druk, Uitgeverij Syntax Media Hoofdstuk 3 Acidimetrie bladzijde 1

Opgave 1. Opgave 2. b En bij een verbruik van 10 ml? Dan wordt de procentuele onnauwkeurigheid 2 x zo groot: 0,03 / 20 x 100% = 0,3% Opgave 3

Eindexamen havo scheikunde pilot II

Wat zijn anorganische of minerale stoffen? In hoeveel stofklassen zijn de anorganische stoffen in te delen?

Zuren en basen versie

EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN Dit examen bestaat voor iedere kandidaat uit 5 OPGAVEN

Eindexamen vmbo gl/tl nask I

Eindexamen scheikunde havo 2008-I

Fosfor kan met waterstof reageren. d Geef de vergelijking van de reactie van fosfor met waterstof.

Redoxreacties. Gegeven zijn de volgende reactievergelijkingen: Reactie 1: Pd Cl - 2- PdCl 4 Reactie 2: 2 Cu I - -

3. Welke van onderstaande formules geeft een zout aan? A. Al 2O 3 B. P 2O 3 C. C 2H 6 D. NH 3

Weet je het nog? Welke bewerking moet in afbeelding 21.1 langs elke pijl staan?

Extra oefenopgaven. Inleiding Scheikunde voor anesthesiemedewerkers en operatie-assistenten assistenten i.o. voorjaar 2008

Opdracht 1 In deze opdracht doe je experiment 1, je kunt deze vinden op de website op de pagina Practicum.

Correctievoorschrift VMBO-GL en TL 2005

SCHEIKUNDE VWO 4 MOLBEREKENINGEN ANTW.

NATIONALE SCHEIKUNDEOLYMPIADE

4. Van twee stoffen is hieronder de structuurformule weergegeven.

Eindexamen natuurkunde/scheikunde 2 vmbo gl/tl I

Transcriptie:

OEFENTOETS Zuren en basen 5 VWO Gesloten vragen 1. Carolien wil de zuurgraad van een oplossing onderzoeken met twee verschillende zuur-baseindicatoren en neemt hierbij het volgende waar: I de oplossing kleurt groen met broomthymolblauw. II de oplossing kleurt oranje met fenolrood. Wat is de beste schatting voor de grenswaarden van de ph in deze oplossing? A tussen 6,0 en 8,0 C tussen 6,6 en 7,6 B tussen 6,0 en 6,6 D tussen 7,6 en 8,0 2. Leo heeft 0,10 liter van een oplossing van een sterk zuur met ph = 1,0 Hoe groot is [H 3 O + ], uitgedrukt in mol L 1, in deze oplossing? A 0,010 B 0,10 C 1,0 D 10 3. Welke stof geeft met water een zure oplossing? A CH 4 B NH 3 C H 2 D SO 2 4. Wat zijn de molecuulformules van zwavelzuur en van salpeterzuur? A H 2 SO 4 en NH 3 B H 2 SO 4 en HNO 3 C H 2 S en NH 3 D H 2 S en HNO 3 5. Hoe kun je het oplossen van K 2 O(s) in water het beste aangeven? A B C D oplossen K 2 O(s) > K 2O(aq) oplossen K 2 O(s) > 2K+ (aq) + O 2 (aq) oplossen K 2 O(s) + H 2 O(l) > 2KOH(aq) oplossen K 2 O(s) + H 2 O(l) > 2K+ (aq) + 2OH (aq) 6. Gegeven: Zuiver water geeft met lakmoes een paarse kleur. Een stof geeft na toevoegen en oplossen in water met lakmoes een blauwe kleur. Welke stof kan dan toegevoegd zijn aan het water met lakmoes? A ammoniumchloride C koolstofdioxide B natriumnitraat D natriumfosfaat 7. Beoordeel de volgende beweringen: I elk zuur dat goed oplost in water is een sterk zuur II elk zuur dat in water gedeeltelijk in ionen splitst is een zwak zuur Welke van deze twee beweringen is juist? A beide beweringen zijn juist. B alleen bewering I is juist. C alleen bewering II is juist. D geen van beide beweringen is juist. 8. Welk van onderstaande deeltjes komt het meeste voor in een 1 molair oplossing van fosforzuur in water? A H 3 PO 4 (aq) B H 2 PO 4 (aq) C HPO 4 2 (aq) D PO 4 3 (aq)

9. Gegeven: een oplossing van de stof NaHS in water is basisch. De oplossing wordt basisch door reactie van een bepaald ion met het oplosmiddel. Welk deeltje van de stof NaHS maakt op deze manier de oplossing basisch? A Na + (aq) B H + (aq) C S 2 (aq) D HS (aq) 10. Welke van onderstaande stoffen geeft, na oplossen in water, een oplossing die merkbaar basisch is, bijvoorbeeld duidelijk aantoonbaar met een zuur-base-indicator? A C 2 H 5 OH B C 2 H 5 NH 2 C NO 2 D NaNO 3 11. Beoordeel de volgende twee uitspraken: I een oplossing van NaHSO 4 in water is zuur II een oplossing van NaHCO 3 in water is basisch Welke van deze twee beweringen is juist? A beide beweringen zijn juist. B alleen bewering I is juist. C alleen bewering II is juist. D geen van beide beweringen is juist. 12. Gegeven: Ω en Ψ zijn zelf gekozen symbolen in plaats van de echte elementsymbolen. Tussen bepaalde stoffen en deeltjes, die mede aangegeven kunnen worden met deze symbolen, verloopt de volgende reactie: H 2 Ω (aq) + HΨ (aq) HΩ (aq) + H 2 Ψ(aq) Welk deeltje is in deze reactie dan het sterkste zuur? A H 2 Ω (aq) B HΨ (aq) C HΩ (aq) D H 2 Ψ(aq) 13. Leontien wil onderzoeken of een vaste stof natriumcarbonaat is of natriumsulfaat. Zij lost eerst een beetje van de stof op in water en voert met de verkregen oplossing twee onderzoekjes uit: I zij voegt de zuur-base-indicator broomthymolblauw toe II zij voegt zoutzuur toe Uit welk onderzoek kan Leontien afleiden wat de vaste stof is? A uit beide onderzoeken B alleen uit onderzoek I C alleen uit onderzoek II D uit geen van beide onderzoeken 14. Uit zuiver water dat langdurig in contact staat met lucht ontstaat een CO 2 -houdende oplossing. In deze opgave geldt dat met de notatie CO 2 (aq) ook het deel inbegrepen is dat aanwezig is als H 2 CO 3 (aq). In die oplossing kunnen zich door enkele volgreacties ook nog een aantal evenwichten instellen. Welke soorten deeltjes zullen dan aanwezig zijn in die oplossing en in welke mate zal dat zijn? Naast zeer veel vrije waterdeeltjes bevat de oplossing: A B C D vrijwel alleen CO 2 (aq) relatief veel CO 2 (aq) en weinig HCO 3 (aq) en H + (aq) relatief weinig CO 2 (aq) en veel HCO 3 (aq) en H + (aq) vrijwel alleen HCO 3 (aq) en H + (aq)

15. Gegeven: mest van de intensieve veehouderij bevat, naast vele andere stoffen, nogal veel ammoniak. ammoniak uit mest kan verdampen en daarna, net als vele andere verontreinigingen in de lucht, oplossen in water in de regenwolken. Als regenwater komt dit op de bodem. ammoniak uit mest, evenals ammoniumionen in regenwater, wordt door micro-organismen in de bodem omgezet in andere stoffen. Na uitspoelen met regenwater komen ook deze stoffen terecht in het grondwater. Wat is het effect van ammoniak uit mest op de mate van verzuring van regenwater en op de mate van verzuring van grondwater? A B C D regenwater en grondwater worden allebei meer verzuurd. regenwater wordt meer verzuurd en grondwater wordt minder verzuurd regenwater wordt minder verzuurd en grondwater wordt meer verzuurd regenwater en grondwater worden allebei minder verzuurd Open vragen 16. 0,10 molair azijnzuur heeft een ph-waarde van 2,70. Bereken uit deze gegevens hoeveel procent van de azijnzuurmoleculen is gesplitst in ionen. 17. Gegeven: Kalkwater kan gemaakt worden door calciumhydroxide (= gebluste kalk) of calciumoxide (= ongebluste kalk) te vermengen met water. In beide gevallen ontstaat dezelfde oplossing en de overmaat kalk die niet oplost ligt na enige tijd als een bezinksel op de bodem. Helder kalkwater wordt gebruikt als reagens op koolstofdioxide en wordt bij aanwezigheid ervan wit troebel. Geef hiervan de reactievergelijking. 18. Gegeven: maagzuur kan opgevat worden als verdund zoutzuur, waarin ook nog enkele andere stoffen voorkomen die nodig zijn bij de spijsvertering. Opkomend maagzuur kan men bestrijden met tabletten waarin magnesiumcarbonaat voorkomt als werkzaam bestanddeel. Geef hiervan de reactievergelijking. 19. Wanneer calciumhydride (CaH 2 ) in water wordt gebracht, ontstaat een basische oplossing. Bereken de ph van die oplossing als 44,0 mg CaH 2 in 200 ml water wordt gebracht. 20. Zwavelzuur mag als een tweewaardig sterk zuur beschouwd worden. Een voorraadoplossing van verdund zwavelzuur heeft een dichtheid van 1,029 kg L -1 en bevat 4,77 massaprocent H 2 SO 4. Van deze oplossing wordt 50,0 ml aangevuld met water tot 1,00 L. Bereken de ph van deze oplossing.

OEFENTOETS Zuren en basen 5 VWO UITWERKINGEN 01 Tabel 52 Broomthymolblauw: groen bij ph tussen 6,0 en 7,6 (mengkleur) Fenolrood: oranje bij ph tussen 6,6 en 8,0 (mengkleur) Grenswaarden die in beide gebieden liggen: 6,6 7,6 antwoord C 02 [H 3 O + ] = 10 -ph = 10-1,0 = 0,10 M antwoord B. 03 A CH 4 + H 2 O X B NH 3 + H 2 O NH 4 + + OH - C H 2 + H 2 O X basisch D SO 2 + H 2 O H 2 SO 3 H 2 SO 3 + H 2 O H 3 O + + HSO 3 - ZUUR 04 Zwavelzuur = H 2 SO 4 en salpeterzuur = HNO 3 antwoord B 05 In water kan geen O 2- (aq) bestaan. Het is een sterke base en zal direct met water reageren tot OH - (aq). Dus: K 2 O + H 2 O 2 K + + 2 OH - antwoord D

06 Regel: lakmoes kleur Blauw bij een Base. De toegevoegde stof moet dus een base zijn (een negatief ion of N- verbinding) A NH 4 Cl NH + 4 + Cl - NH + 4 = zwak zuur B NaNO 3 Na + - + NO 3 NO - 3 = GEEN base (uitzondering) C CO 2 + H 2 O H 2 CO 3 = zwak zuur D Na 3 PO 4 3 Na + 3- + PO 4 PO 3-4 = BASE, want PO 3-4 + H 2 O HPO 2-4 + OH -. 07 I Onjuist. Azijnzuur bijvoorbeeld lost goed op in water en is een zwak zuur. II Juist, want dit is een definitie van een zwak zuur. Gedeeltelijk in ionen splitsen impliceert een evenwicht en dit is kenmerkend voor een zwak zuur. Dus antwoord C 08 Fosforzuur = H 3 PO 4 = een zwak zuur vormt een evenwicht met water: H 3 PO 4 + H 2 O H 2 PO - 4 + H 3 O +. Bij een evenwicht wordt altijd maar 1 H + overgedragen. De evenwichten van zwakke zuren liggen altijd links. Je hebt dus als meeste: H 3 PO 4 (aq) antwoord A. 09 NaHS is een zout en bestaat uit één positief ion (Na + ) en één negatief ion (HS - ). Alleen een negatief ion kan als base optreden: HS - + H 2 O S 2- + OH - antwoord D.

10 Basen zijn negatieve ionen (behalve Cl -, NO 3 - en SO 4 2- ) en N- verbindingen (met C). B is een N-verbinding en dus een base antwoord B. - 11 NaHSO 4 in water bevat het negatieve ion HSO 4 HSO - 4 kan zuur (begint met H) of base (negatief ion) zijn. NaHCO 3 in water bevat het negatieve ion HCO - 3. HCO - 3 kan zuur (begint met H) of base (negatief ion) zijn. HSO - 4 en HCO - 3 zijn amfolyten. In tabel 49 wordt de sterkte van een zwak zuur aangegeven met de zuurconstante K z. De sterkte van een zwakke base wordt aangegeven met de baseconstante K b. Hoe groter dit getal, des te sterker is het zuur/de base. Voor HSO - 4 geldt: K z = 1,0 10-2 en K b < 1,0 10-14 K z > K b, dus zuur. Voor HCO - 3 geldt: K z = 4,7 10-11 en K b = 2,2 10-8 K z < K b, dus basisch. Antwoord A is juist. 12 Een zuur-basereactie verloopt van sterk naar zwak. Het zuur voor de pijl is dus altijd sterker dan het zuur na de pijl. Uit de reactie blijkt dat H 2 Ω(aq) een H + afstaat, want het wordt HΩ - (aq). Dus is H 2 Ω(aq) het sterkste zuur antwoord A

13 Een oplossing van natriumcarbonaat in water bevat het ion CO 2-3. Dit is een BASE. Een oplossing van natriumsulfaat in water bevat het ion SO 2-4. Dit is geen base (uitzondering!) I Broomthymolblauw kleur blauw in een basische oplossing en groen in een neutrale oplossing. Methode I is dus WEL geschikt om de oplossingen te onderscheiden. II Zoutzuur reageert met carbonaat onder vorming van een gas: 2 H 3 O + + CO 2-3 2 H 2 O + H 2 CO 3 2 H 2 O + H 2 O + CO 2 (g) Zoutzuur reageert niet met sulfaat. Methode II is dus WEL geschikt om de oplossingen te onderscheiden. antwoord A 14 H 2 CO 3 is een zwak zuur. Het evenwicht met water ligt dus links. Je hebt dan vrijwel uitsluitend ongesplitst H 2 CO 3 (= CO 2 (aq) ) antwoord A. 15 NH + 4 is van zichzelf een zwak zuur, maar wordt door bacteriën in het grondwater aëroob (in aanwezigheid van zuurstof) omgezet in salpeterzuur: NH + 4 + 2 O 2 + H 2 O 2 H 3 O + + NO - 3. Het grondwater wordt dus zuurder. NH 3 is een base, maar wordt in de atmosfeer omgezet in salpeterzuur: NH 3 + 2 O 2 H 3 O + + NO - 3. Regenwater wordt dus zuurder antwoord A.

16 [H 3 O + ] = 10-2,70 = 2,0 10-3 M. Percentage ionisatie = [H 3 O + ] / [azijnzuur] 100% = 2,0 10-3 / 0,10 100 = 2,0%. 17 Kalkwater bevat de base OH -. CO 2 in water wordt het zwakke zuur H 2 CO 3. Bij de reactie van H 2 CO 3 met OH - ontstaan o.a. ionen CO 2-3 die met Ca 2+ uit kalkwater een neerslag vormen. H 2 CO 3 + Ca 2+ + 2 OH - [Ca 2+ + CO 2-3 ] + 2 H 2 O CO 2 (aq) + Ca 2+ + 2 OH - H 2 O + CaCO 3 (s) 18 MgCO 3 + 2 H 3 O + [ Mg 2+ + 2 H 2 O + H 2 CO 3 ] Mg 2+ + 3 H 2 O + CO 2 (g). 19 CaH 2 + H 2 O Ca 2+ + 2 OH - + H 2 (g). 44,0 mg 42,0 1,05 mmol (1:2) 2,10 mmol in 200 ml [OH - ] = 0,0105 M. poh = - log 0,0105 = 1,98 ph = 14,00 1,98 = 12,02. 20 4,77% van 1,029 = 0,0491 kg = 49,1 gram H 2 SO 4. 98,08 = 5,00 10-1 mol H 2 SO 4 per liter 2 = 1,00 mol H 3 O + per liter. Hiervan 50,0 ml verdunnen tot 1000 ml factor 20 Dus [H 3 O + ] = 1,00/ 20 = 5,00 10-2 M. ph = - log (5,00 10-2 ) = 1,3.