Weet je het nog? Welke bewerking moet in afbeelding 21.1 langs elke pijl staan?

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Weet je het nog? Welke bewerking moet in afbeelding 21.1 langs elke pijl staan?"

Transcriptie

1 Hoofdstuk 21 Chemisch rekenen (4) bladzijde 1 Opgave 1 Weet je het nog? Welke bewerking moet in afbeelding 21.1 langs elke pijl staan? Opgave 2 We lossen op: 25,0 g NaCl in een maatkolf tot 100 ml. De dichtheid blijkt 1,10 g/ml te zijn. Hoeveel %(m/m) NaCl bevat de oplossing? Schatting: 25 g op ruim 100 dat is minder dan 25% m B = 25,0 g m M = 100 ml x 1,10 g/ml = 110 g m-%: 25,0 / 110 x 100% = 22,7%(m/m) massa% = m B m m 100% Opgave 3 Een oplossing in water (500 ml, ρ = 1,12 g/ml) bevat 150 g suiker en 50 g ethanol. Deze oplossing bevat dus:..... %(m/m) suiker,..... %(m/m) ethanol en %(m/m) water. Schatting: Suiker: 150 g op ruim 500 g is iets minder dan 30%

2 Hoofdstuk 21 Chemisch rekenen (4) bladzijde 2 Ethanol: 50 g op ruim 500 g is iets minder dan 10% Water: ongeveer 500 g op ruim 500 g is iets minder dan 100% Massa oplossing: 500 ml x 1,12 g/ml = 560 g Suiker: 150 g / 560 g x 100% = 26,8%(m/m) Ethanol: 50 g / 560 g x 100% = 8,93%(m/m) water: 100% - 26,8% 8,93% = 64,3%(m/m) massa% = m B m m 100% Opgave 4 Verdun 500 ml zoutoplossing 10 %(m/m) zout (ρ = 1,06 g/ml), met 400 ml water, ρ = 1,00 g/ml). Hoe groot is het %(m/m) na menging? Schatting: 10% oplossing wordt verdund van 500 tot 900 ml dus % wordt ongeveer gehalveerd. massa% = m B m m 100% m(opl 1) = 500 ml x 1,06 g/ml = 530 g m(opl 2) = 400 ml x 1,00 g/ml = 400 g m(zout) = 10% van 530 g = 53,0 g massa mengsel: = 930 g Nieuw massa-% = 53,0 g / 930 g x 100% = 5,70%(m/m) Opgave 5 Druivensap bevat 19,2 %(m/m) suiker. De dichtheid van het druivensap is 1,07 g/ml. a Hoeveel suiker bevat 250 ml van het druivensap? Schatting: ongeveer 19 g per 100 opl. In 250 ml 2,5 x g dichtheid ρ = m V ( g ) m = V ρ ml m(sap) = 250 ml x 1,07 g/ml = 268 g 19,2% suiker is: 0,192 x 268 g = 51,4 g 250 ml sap wordt verdund met 250 ml water (dichtheid water: 1,00 g/ml). b Hoeveel %(m/m) suiker bevat het verdunde druivensap? m(verdund sap) = 268 g g = 518 g massa% = m B m m 100% massa-% = 51,4 g / 518 g x 100% = 9,92 g

3 Hoofdstuk 21 Chemisch rekenen (4) bladzijde 3 Opgave 6 Stel je maakt 400 ml 18,0 %(m/m) zoutoplossing (dichtheid: 1,17 g/ml) als het zout al 10,0 %(m/m) water bevat. Hoeveel g water en hoeveel g zout heb je nodig? Schatting: ongeveer 20% van g zout maar dan wat meer. m = V ρ m(opl) = 400 ml x 1,17 g/ml = 468 g m(zout) = 18,0 % van 468 g = 84,2 g droog zout Het vochtige zout bevat 10,0% water dus 90,0% droog zout. Af te wegen: m(vochtig zout). dan is: 0,90 x m(vochtig zout) = 84,2 g m(vochtig zout) = 84,2 g / 0,90 = 93,6 g Water nodig: 468 g - 93,6 g = 374,4 g water Opgave 7 Een analist heeft een ethanol-oplossing die 200 g ethanol per liter bevat. Hoeveel ml van deze oplossing moet hij nemen om 500 ml te bereiden van een oplossing die 1,00 %(m/m) ethanol bevat (dichtheid verdunning: 1,00 g/ml)? Schatting: 200 g / L is ongeveer 20%. Dat moet naar 1%. Dus verdunningsfactor: 20. Nieuw volume 500 ml / 20 = 25 ml. Andere redenering: Je hebt nodig: 1,00% van 500 g = 50,0 g ethanol ml voorraad-opl. bevat 200 g ethanol. Dat is 0,20 g per 1 ml. We nemen V ml. m = V x 50,0 g = V ml x 0,20 g/ml V = 25, 0 ml Opgave ml zeewater bevat 3,00 %(m/m) NaCl en heeft een massa van 613 g. a Hoe groot is de dichtheid van zeewater? Schatting: iets meer dan 1 g/ml, het is tenslotte water.. = 613 g / 600 ml = 1,02 g/ml ρ = m V b Hoeveel g NaCl bevat 1,000 liter zeewater? M = 1000 ml x 1,02 g/ml = 1020 g 3,00 %(m/m) NaCl: 0,03 x 1020 g = 30,7 g

4 Hoofdstuk 21 Chemisch rekenen (4) bladzijde 4 c Hoeveel g NaCl bevat 1,000 kg zeewater? 3,00 %(m/m) NaCl: 0,03 x 1000 g = 30,0 g Opgave 9 Wijn bevat 11,00 %(V/V) ethanol. Indien 750 ml wijn 66,0 g ethanol bevat, hoe groot is dan de dichtheid van ethanol? Schatting: ongeveer iets kleiner dan dichtheid van water 750 ml wijn bevat dan 0,11 x 750 ml = 82,5 ml ethanol ρ = m V Dit weegt 66,0 g dus dichtheid: 66,0 g / 82,5 ml = 0,80 g/ml Opgave 10 Om een ijklijn te maken voor een fotometrische bepaling wordt 500 mg Fe 2(SO 4) 3 afgewogen en opgelost tot 250,0 ml. Hiervan wordt 10,00 ml verdund tot 1000 ml, hiervan wordt 25,00 ml verdund tot 500 ml. Van de laatste oplossing wordt resp. 5,0; 10,0; 20,0; en 25,0 ml in kolven van 100 ml gepipetteerd. Hoe groot zijn de massaconcentraties Fe 2(SO 4) 3 (in mg/l) na aanvullen? Schatting: moeilijk te schatten. Maar voor ijklijnen zijn de massaconcentraties meestal in de orde van 0,1 tot 10 mg/l (ppm).

5 Hoofdstuk 21 Chemisch rekenen (4) bladzijde 5 De snelste rekenwijze is als volgt: 500 mg oplossen tot 250 ml geeft een massaconcentratie van: = 500 mg / 0,25 L = 2000 mg/l 10 ml verdunnen tot 1000 ml, verdunningsfactor 1000 / 10 = 100 x Nieuwe massaconcentratie: = 2000 / 100 = 20 mg /L 25 ml verdunnen tot 500 ml, verdunningsfactor 500 / 25 = 20 x Nieuwe massaconcentratie: = 20 / 20 = 1 mg /L 5 ml verdunnen tot 100 ml, verdunningsfactor 100 / 5 = 20 x Nieuwe massaconcentratie: = 1 / 20 = 0,05 mg /L Enzovoort. Om het overzichtelijk te houden zin de eenheden en decimalen in de berekening weggelaten. Maar de eindconcentraties moeten net als de inweeg in 3 cijfers gegeven worden dus: 0,0500; 0,100; 0,200; 0,250 mg/l Opgave 11 25,00 ml verdund zoutzuur met c(hcl) = 0,1000 mol/l wordt getitreerd met 22,50 ml Na- OH-oplossing (in de buret). a Hoeveel mmol HCl bevat de 25,00 ml? n B = V c B 25,00 ml x 0,1000 mmol/ml = 2,50 mmol b Met hoeveel mmol NaOH reageert dit? Reactie 1 : 1 dus 2,50 mmol HCl reageert met 2,50 mmol NaOH. c Hoe groot is de sterkte in mol/l van de NaOH oplossing? c(b) = n B V M c(naoh) = 2,50 mmol / 22,50 ml = 0,1111 mmol/ml (mol/l) Opgave 12 25,00 ml Na 2CO 3-oplossing wordt getitreerd met een HCl- oplossing met c(hcl) = 0,1000 mol/l, verbruik: 15,00 ml. Hoeveel mmol Na 2CO 3 bevat 25,00 ml oplossing? Reactie: 2 H 3O + + CO 3 3 H 2O + CO 2

6 Hoofdstuk 21 Chemisch rekenen (4) bladzijde 6 n B = V c B n(hcl) = 15,00 ml x 0,1000 = 1,500 mmol HCl 1,500 mmol HCl reageert met 1 / 2 x1,500 mmol = 0,750 mmol Na 2CO 3 Opgave 13 5,00 ml H 2SO 4-oplossing wordt verdund tot 100,0 ml. Hiervan wordt 25,00 ml verdund tot 100 ml. Van de laatste oplossing wordt 10,00 ml getitreerd met een NaOH-oplossing waarvan c(naoh) = 0,1000 mol/l. Verbruik: 20,50 ml. Bereken de analytische concentratie van de oorspronkelijke H 2SO 4-oplossing. Globale reactie: H 2SO NaOH Na 2SO H 2O De eerste verdunning is 100 / 5 = 20 x De tweede verdunning is: 100 / 25 = 4 x Totale verdunning: 20 x 4 = 80 x n B = V c B n(naoh) = 20,50 ml x 0,1000 = 2,050 mmol NaOH 2,05 mmol NaOH reageert met: 1 / 2 x 2,050 mmol = 1,025 mmol H 2SO 4 c(b) = n B V M c(h 2SO 4) = 1,025 mmol / 10,00 ml = 0,1025 mmol/ml (mol/l) Vóór de verdunningen dus: 0,1025 mol/l x 80 = 8,20 mol/l Opgave 14 10,00 ml H 2SO 4-oplossing wordt verdund tot 500,0 ml, hiervan wordt 25,00 ml getitreerd met 38,30 ml NaOH-oplossing, c(naoh) = 0,1000 mol/l. Bereken de analytische concentratie van de oorspronkelijke H 2SO 4-oplossing. De verdunning is 500 / 10 = 50 x n B = V c B n(naoh) = 38,30 ml x 0,1000 = 3,830 mmol NaOH 3,830 mmol NaOH reageert met: 1 / 2 x 3,830 mmol = 1,915 mmol H 2SO 4 c(b) = n B V M c(h 2SO 4) = 1,915 mmol / 25,00 ml = 0,0766 mmol/ml (mol/l) Vóór de verdunning dus: 0,0766 mol/l x 50 = 3,830 mol/l Of anders..:

7 Hoofdstuk 21 Chemisch rekenen (4) bladzijde 7 25 ml verdunde H 2SO 4-oplossing bevat 1,915 mmol H 2SO 4. In 500 ml van de verdunde oplossing zit: 500 / 25 x 1,915 mmol = 38,30 mmol H 2SO 4. Dan bevat 10,00 ml onverdunde opl. dezelfde hoeveelheid. Concentratie: 38,30 mmol / 10,00 ml = 3,830 mmol/ml (mol/l) Opgave 15 1,4322 g Na 2CO 3 wordt afgewogen en opgelost in een maatkolf van 250 ml. Na aanvullen wordt hieruit 10,00 ml gepipetteerd en getitreerd met 10,99 ml H 2SO 4-oplossing. Reactie: CO H 3O + 3 H 2O + CO 2 Bereken de analytische concentratie van het zuur. H 2SO 4 levert 2 H 3O + hierdoor is de reactieverhouding H 2SO 4 en Na 2CO 3: 1 op 1 Hoeveelheid Na 2CO 3 in mmol: n(na 2CO 3) = 1432,2 mg / 106,0 mg/mmol = 13,51 mmol. Deze hoeveelheid is opgelost in 250 ml. In 10,00 ml van deze oplossing zit dan: 10 / 250 x 13,51 mmol = 0,5405 mmol Na 2CO 3 Dit reageert met evenveel H 2SO 4 in 10,99 ml H 2SO 4-oplossing. Concentratie H 2SO 4 dus: 0,5405 mmol / 10,99 ml = 0,0492 mmol/ml (mol/l) Opgave 16 Van oxaalzuurdihydraat (formule: ((COOH) 2.2H 2O) weegt een analist 5050 mg af, hij lost het op tot 250 ml. Hieruit wordt 10,00 ml gepipetteerd en getitreerd met NaOH. Verbruik: 15,27 ml. Reactie: (COOH) OH - (COO) H 2O

8 Hoofdstuk 21 Chemisch rekenen (4) bladzijde 8 Bereken de analytische concentratie van de NaOH-oplossing. Titerstelling de inweeg is zuivere stof. We starten de berekening bij de inweeg. n(oxaalzuur) = 5050 mg / 126,07 mg/mmol = 40,06 mmol. Opgelost tot 250 ml. 10,00 ml van deze oplossing bevat dan: 10,00 / 250 x 40,06 mmol = 1,6023 mmol. Dit reageert met 2 x 1,6023 mmol = 3,205 mmol NaOH. 3,205 mmol NaOH is opgelost in 15,27 ml. c(naoh) = 3,205 mmol / 15,27 ml = 0,2099 mmol/ml (mol/l) Opgave 17 1,700 g natriumoxalaatdihydraat (formule: (COONa) 2.2H 2O) wordt opgelost tot 250 ml, hiervan wordt 25,00 ml gepipetteerd en getitreerd met een HCl-oplossing. Verbruik: 25,37 ml. Reactie: (COO) H 3O + (COOH) H 2O Bereken de analytische concentratie van het zuur. Titerstelling de inweeg is zuivere stof. We starten de berekening bij de inweeg. n(natriumoxalaatdihydraat) = 1700 mg / 170,0 mg/mmol = 10,00 mmol. Opgelost tot 250 ml. 25,00 ml van deze oplossing bevat dan: 25,00 / 250 x 10,00 mmol = 1,000 mmol. Dit reageert met 2 x 1,000 mmol = 2,000 mmol HCl. 2,000 mmol HCl is opgelost in 25,37 ml. c(hcl) = 2,000 mmol / 25,37 ml = 0,0788 mmol/ml (mol/l) Opgave 18 Van huishoudazijn wordt 4,00 g afgewogen en overgebracht in een conische kolf. Na toevoeging van weinig water wordt de inhoud getitreerd met een NaOH-oplossing c(naoh) = 0,1000 mol/l. Verbruik: 28,50 ml. Reactie: CH 3COOH + OH - CH 3COO - + H 2O Bereken het massapercentage (CH 3COOH) in het monster. Gehaltebepaling begin met de titratie-uitkomst. n B = V c B n(naoh) = 28,50 ml x 0,1000 mmol/ml = 2,850 mmol NaOH

9 Hoofdstuk 21 Chemisch rekenen (4) bladzijde 9 Dit reageert met evenveel azijnzuur (CH 3COOH), dus: 2,850 mmol azijnzuur. m B = n B M B m(ch 3COOH) = 2,850 mmol x 60,0 mg/mmol = 171,0 mg azijnzuur massa% = m B m m 100% 171,0 mg / 4000 mg huishoudazijn x 100% = 4,28%(m/m) Opgave 19 Voor de bepaling van het H 3PO 4-gehalte van een fosforzuurmonster wordt 2,000 g van het monster afgewogen en opgelost tot 250 ml. Hiervan wordt 25,00 ml getitreerd met een NaOH-oplossing, c(naoh) = 0,5000 mol/l. Verbruik: 6,95 ml. Reactie: H 3PO OH - 2 H 2O + HPO 4 Bereken het massapercentage H 3PO 4 in het monster. Gehaltebepaling begin met de titratie-uitkomst. n B = V c B n(naoh) = 6,95 ml x 0,5000 mmol/ml = 3,475 mmol NaOH Dit reageert met 1 / 2 x 3,475 mmol = 1,738 mmol H 3PO 4. 25,00 ml van de H 3PO 4-oplossing bevat dus 1,738 mmol. 250 ml van deze oplossing bevat dan: 250 / 25 x 1,738 mmol = 17,38 mmol H 3PO 4 m B = n B M B m(h 3PO 4) = 17,38 mmol x 98,0 mg/mmol = 1702,8 mg H 3PO 4. massa% = m B m m 100% 1702,8 mg / 2000 mg monster x 100% = 85,1%(m/m) Opgave 20 Om het massapercentage NaOH in een mengsel van NaOH en Na 2SO 4 te meten wordt 10,90 g van het mengsel afgewogen en opgelost tot 500 ml. Hiervan wordt 10,00 ml getitreerd met een zwavelzuur-oplossing, c(h 2SO 4) = 0,1000 mol/l. Verbruik: 12,50 ml. Globale reactie: H 2SO NaOH 2 H 2O + Na 2PO 4 Bereken het massapercentage NaOH in het monster. Gehaltebepaling begin met de titratie-uitkomst. n B = V c B n(h 2SO 4) = 12,50 ml x 0,1000 mmol/ml = 1,25 mmol H 2SO 4 Dit reageert met 2 / 1 x 1,25 mmol = 2,50 mmol NaOH.

10 Hoofdstuk 21 Chemisch rekenen (4) bladzijde 10 10,00 ml van de NaOH-oplossing bevat dus 2,50 mmol. 500 ml van deze oplossing bevat dan: 500 / 10 x 2,50 mmol = 125,0 mmol NaOH m B = n B M B m(naoh) = 125,0 mmol x 40,0 mg/mmol = 5000 mg NaOH. (5,00 g) massa% = m B m m 100% 5,00 g / 10,9 g monster x 100% = 45,9%(m/m) Opgave 21 Voor de bepaling van de analytische concentratie van verdund zoutzuur (de sterkte is ca. 0,1 mol HCl/L), wordt 25,00 ml uit een maatkolf van 500 ml Na 2CO 3-oplossing gepipetteerd. Als de laborante ca. 25 ml wil titreren, hoeveel g Na 2CO 3 moet ze dan afwegen en tot 500 ml oplossen? Dit is een voor-berekening dus: ongeveer. De laborante wil 25 x 0,1 2,5 mmol titreren. Dat reageert met 1 / 2 x 2,5 mmol = 1,25 mmol Na 2CO 3 1,25 mmol Na 2CO 3 zit dan in 25 ml. 500 ml bevat: 500 / 25 x 1,25 mmol = 25 mmol Na 2CO 3 25 mmol Na 2CO 3 weegt: 25 mmol x 106 mg/mmol = 2650 mg Afwegen: circa 2,6 g Na 2CO 3 Opgave 22 Voor de bepaling van de analytische concentratie van een HCl-oplossing (ca. 0,1 mol/l) op borax, weegt een analist a g borax (Na 2B 4O 7.10H 2O) af, lost dit op en titreert direct: Reactie: B 4O H 2O + 2 H 3O + 4 H 3BO 3. Als hij ongeveer 10 ml zoutzuur wil titreren, hoeveel g borax zal hij dan ongeveer afwegen? Dit is een voor-berekening dus: ongeveer.

11 Hoofdstuk 21 Chemisch rekenen (4) bladzijde 11 De analist wil titreren: 10 x 0,1 = 1,0 mmolhcl. Dit reageert met 1 / 2 x 1,0 mmol = 0,5 mmol borax. m B = n B M B m(borax) = 0,5 mmol x 381,37 mg/mmol 191 mg borax. Opgave 23 De juiste bewerking langs de pijltjes: Opgave 24 a Hoe groot is de molaire massa van zuurstof: O 2? 2 x 16,0 g/mol = 32,0 g/mol. b Hoe groot is de massa van 1 zuurstofmolecuul (gram)? 1 mol zuurstofmoleculen bevat 6,022 x moleculen. Dus één molecuul weegt: 32,0 g / 6,022 x moleculen = 5, g Opgave 25 Hoeveel moleculen én atomen bevinden zich in de onderstaande hoeveelheden? 1 mol bevat 6,022 x deeltjes (N A) N B = n B N A a 1,00 mmol S 0,0010 mol en bevat: 0,0010 mol x 6,022 x atomen/mol = 6,02 x S-atomen.

12 Hoofdstuk 21 Chemisch rekenen (4) bladzijde 12 b 5,00 x 10-4 mol H 2 5,00 x 10-4 mol x = 3,01 x H 2 en 6,02 x H-atomen, maar alleen als je de moleculen zou splitsen. c 5,00 mol CO2 5,00 mol x 6,022 x moleculen/mol = 3,01 x CO 2 en 3,01 x atomen C en 6,02 x atomen O. d 1,00 x10-5 mol H 2O 1,00 x 10-5 mol x 6,022 x moleculen/mol = 6,02 x H 2O 1,20 x H-atomen en 6,02 x O-atomen. e 10,0 mmol P 4 10,0 mmol x 6,022 x moleculen/mol = 6,02 x moleculen P 4 en (als we de moleculen splitsen): 2,41 x atomen P. Opgave 26 a Hoeveel gram is 5 mol water en 5 mol waterdamp? De aggregatietoestand is niet belangrijk. 5 mol H 2O weegt 5 x 18,0 = 90,0 g b Hoeveel moleculen bevinden zich in deze hoeveelheden? N B = n B N A De aggregatietoestand is niet belangrijk. 5 mol H 2O bevat 5 x 6,022 x = 3,01 x moleculen Opgave 27 Hoe groot is de massa (g) van: a 100 atomen Fe? 1 mol Fe = 55,85 g 1 mol Fe = 6,022 x atomen 1 atoom Fe heeft dan een massa van: 55,85 g / 6,022 x atomen = 9,27 x g 100 atomen: 100 x 9,27 x g = 9,27 x g b moleculen NH 3? 1 mol NH 3 = 17,0 g 1 mol NH 3 = 6,022 x moleculen 1 molecuul NH 3 heeft een massa van: 17,0 g / 6,022 x atomen = 2,82 x g moleculen: g = x 2,82 x g = 1, g

13 Hoofdstuk 21 Chemisch rekenen (4) bladzijde 13 Opgave 28 Bij verwarmen vallen fosformoleculen uit elkaar volgens de reactievergelijking: P 4 4 P Als men uitgaat van 12,4 mg P 4, bereken dan: a hoeveel mg P gevormd wordt, De massa is voor en na de reactie hetzelfde: 12,4 mg b hoeveel moleculen P 4 er voor de reactie zijn, 12,4 mg = 12,4 mg / 124 mg/mmol = 0,100 mmol. 0, mol. 1 mol P 4 = 6,022 x moleculen P 4 0, mol = 0, x 6,022 x = 6, moleculen P 4 c hoeveel atomen P er na de reactie zijn. Na de reactie zijn er 4 x zoveel atomen P als er moleculen P 4 waren. 4 x 6, atomen P = 2, atomen P Opgave 29 Hoeveel g AlCl 3 is nodig om hieruit 1, ionen Cl - te verkrijgen? N A = 6,022 x = 1 mol N B = n B N A en: n B = N B N A n(cl - ) = 1, / 6,022 x = 1,66 x 10-4 mol Cl - Voor 1,66 x 10-4 mol Cl - is nodig: 1 / 3 x 1,66 x 10-4 mol = 5,54 x 10-5 mol AlCl 3 5,54 x 10-5 mol AlCl 3 weegt: 5,54 x 10-5 mol x 133,3 g/mol = 7,39 x 10-3 g Opgave 30 Hoeveel mg Na 2SO 4 is nodig om hieruit 5, ionen Na + te verkrijgen? N B = n B N A en: n B = N B N A n(na + ) = 5, / 6,022 x = 8,30 x 10-6 mol Na + Voor 8,30 x 10-6 mol Na + is nodig: 1 / 2 x 8,30 x 10-6 mol = 4,15 x 10-6 mol Na 2SO 4 4,15 x 10-6 mol Na 2SO 4 weegt: 4,15 x 10-6 mol x 142,1 g/mol = 5,90 x 10-4 g 0,590 mg Opgave 31 1,00 kg suiker (C 12H 22O 11) bevat suikerkorrels die gemiddeld 2,0 mg per stuk wegen.

14 Hoofdstuk 21 Chemisch rekenen (4) bladzijde 14 a Hoeveel mol suikermoleculen bevat 1,00 kg suiker? 1,00 kg = 1000 g n B = m B M B n(suiker) = 1000 g / 342 g/mol = 2,92 mol suikermoleculen b Hoeveel mol suikerkorrels bevat 1,00 kg suiker? 1 korrel weegt 0,0020 g, dus in 1000 g: 5,0 x 10 5 korrels n B = N B N A n(korrels) = 5,0 x 10 5 / 6,022 x = 8,30 x mol korrels c Hoeveel mol suikermoleculen bevat 1 korrel gemiddeld? m(korrel) = 0,0020 g n B = m B M B n(suiker) = 0,0020 g / 342 g/mol = 5,85 x 10-6 mol suikermoleculen d Hoeveel suikermoleculen bevat 1 korrel gemiddeld? 1 korrel bevat gemiddeld 5,85 x 10-6 mol suikermoleculen, dat zijn: 5,85 x 10-6 mol x 6,022 x deeltjes/mol = 3,52 x suikermoleculen Opgave 32 Bij een bepaalde druk en temperatuur is de massa van 1,0 L NH 3 10,0 g. Hoe groot is de massa van 10 L O 2 onder dezelfde omstandigheden? 10,0 g NH 3 = 10,0 g / 17,0 g/mol = 0,588 mol NH 3 1,0 L O 2 -gas bevat dan ook 0,588 mol, 10 L O 2 gas is dan 10 x 0,588 mol = 5,88 mol O 2 5,88 mol O 2 heeft een massa van: 5,88 x 32,0 g/mol = 188 g Opgave 33 Hoeveel g stikstof heeft een gelijk volume als 100 g zuurstof bij dezelfde temperatuur en druk? 100 g O 2 is: 100 g / 32,0 g/mol = 3,125 mol. In een gelijk volume bevat stikstof dan evenveel moleculen, dus evenveel mol: 3,125 mol. 3,125 mol N 2 weegt: 3,125 mol x 28,0 g/mol = 87,5 g Opgave 34

15 Hoofdstuk 21 Chemisch rekenen (4) bladzijde 15 Hoe groot is het volume van 1,00 mol waterstofgas als 16,0 g zuurstof bij dezelfde temperatuur en druk een volume van 13,0 L heeft? 16,0 g O 2 = 16,0 g /32,0 g/mol = 0,50 mol. 1,00 mol gas heeft dan een volume van: 1,00 / 0,50 x 13,0 L = 26,0 L. Waterstof dus ook. Opgave 35 De dichtheid van stikstof bij bepaalde temperatuur en druk bedraagt 1,27 g/l. Gas X heeft bij dezelfde temperatuur en druk een dichtheid van 1,83 g/l. Bereken de molmassa van X. Schatting: het gas is ongeveer 1,8 / 1,2 x zo zwaar als stikstof g/mol. 1,00 Liter stikstofgas bevat 1,27 g N 2, dat is: 1,27 g / 28,0 g/mol = 0,0454 mol N 2. Ook 1,00 Liter gas X bevat dan 0,0454 mol. 0,0454 mol X weegt 1,83 g, dus 1,00 mol weegt: 1,83 g / 0,0454 mol = 40,3 g/mol Opgave 36 Van een gas blijkt 1,00 L bij bepaalde temperatuur en druk 3,130 g te wegen. Onder dezelfde omstandigheden weegt 1,00 L N 2: 1,098 g. Bereken de molmassa van het gas. Schatting: het gas is ongeveer 3 x zo zwaar als stikstof: 3 x 28 = 84 g/mol. 1,00 Liter N 2 weegt 1,098 g n B = m B M B n N2 = 1,098 g / 28,0 g/mol = 0,0392 mol N 2 Gelijke volumes gelijke hoeveelheden in mol, dus ook het andere gas bevat 0,0392 mol in 1 Liter. 0,0392 mol weegt 3,130 g. Dan weegt 1 mol: 3,130 g / 0,0392 mol = 79,8 g/mol Opgave L CH 4-gas wordt verbrand tot CO 2 en H 2O. Hoeveel L zuurstof bij dezelfde temperatuur en druk, is hier voor nodig? CH O 2 CO H 2O Gelijke volumes bevatten gelijke hoeveelheden in mol. Je mag de mol-hoeveelheid in de reactievergelijking daarom ook lezen als volume. Dus 1 Liter CH 4 reageert met 2 Liter O 2. Dus 10 Liter CH 4 reageert met 20 Liter O 2.

16 Hoofdstuk 21 Chemisch rekenen (4) bladzijde 16 Opgave 38 Propaangas reageert als volgt met zuurstof: C 3H O 2 4 H 2O + 3 CO 2 Als we 500 ml propaangas willen verbranden, hoeveel ml zuurstof is dan nodig en hoeveel ml koolstofdioxide ontstaat bij gelijke temperatuur en druk? Gelijke volumes bevatten gelijke hoeveelheden in mol. Je mag de mol-hoeveelheid in de reactievergelijking daarom ook lezen als volume. Dus 1 Liter C 3H 8 reageert met 5 Liter O 2. Je hebt dus nodig: 500 ml x 5 = 2500 ml O 2 Er ontstaat: 500 ml x 3 = 1500 ml CO 2 Opgave 39 Hoeveel mol (onder standaardomstandigheden) is: a 1,00 liter O 2 22,4 L gas = 1 mol 1,00 L is: 1,00 / 22,4 x 1 mol = 0,0446 mol b 10,0 liter CO 2 10 L is: 10 / 22,4 x 1 mol = 0,446 mol c 100 liter NH 3? 100 L is: 100 / 22,4 x 1 mol = 4,46 mol Opgave 40 Hoeveel liter (onder standaardomstandigheden) is: a 1,00 g NH 3 n B = m B M B 1,00 g / 17,0 g/mol = 0,0588 mol NH 3 0,0588 mol NH 3 heeft een volume van: 0,0588 mol x 22,4 L/mol = 1,32 L b 5,00 mg HCN-gas n B = m B M B 5,00 mg / 27,0 mg/mmol = 0,1852 mmol HCN 0,1852 mmol HCN heeft een volume van: 0,1852 mmol HCN x 22,4 ml/mol = 4,15 ml 0,00415 L c 20,0 kg Cl 2? 20,000 g Cl 2 / 70,9 g/mol = 282,1 mol Cl 2

17 Hoofdstuk 21 Chemisch rekenen (4) bladzijde ,1 mol Cl 2 heeft een volume van: 282,1 mol x 22,4 ml/mol = 6,32 x 10 3 L Opgave 41 Hoeveel L NO (onder standaardomstandigheden) ontstaat bij de oxidatie van 100 g Cu met salpeterzuur volgens: 3 Cu + 8 H 3O NO 3-3 Cu NO + 12 H 2O n B = m B M B 100 g / 63,5 g/mol = 1,57 mol Cu Uit de reactie van 1,57 mol Cu ontstaat: 2 / 3 x 1,57 mol = 1,05 mol NO. Dat is: 1,05 mol x 22,4 L/mol = 23,5 L NO Opgave 42 Hoeveel L NH 3 kun je vrijmaken met een overmaat NaOH uit 100 g Mohr's zout (Fe(NH 4) 2(SO 4) 2.6H 2O)? Fe(NH 4) 2(SO 4) 2.6H 2O oplossen: Fe NH SO H 2O Reactie met NaOH: NH OH - H 2O + NH 3(g) n B = m B M B 100 g / 392,13 g/mol = 0,255 mol Mohr's zout x 2 = 0,510 mol NH 3(g) 1 mol gas = 22,4 L 0,510 mol NH 3(g) = 0,510 mol x 22,4 L/mol = 11,4 L Opgave 43 Hoeveel g BaCO 3 kun je maximaal neerslaan door 10,0 L CO 2 door een oplossing van Ba(OH) 2 te leiden? Reacties: CO OH - CO 3 + H 2O Ba 2+ + CO 3 BaCO 3 10,0 L CO 2 = 10,0 L / 22,4 L/mol = 0,446 mol CO 2 0,446 mol CO 2 levert 0,446 mol CO 3 0,446 mol CO 3 reageert met Ba 2+ tot 0,446 mol BaCO 3.

18 Hoofdstuk 21 Chemisch rekenen (4) bladzijde 18 0,446 mol BaCO 3 weegt 0,446 mol x 197,3 g/mol = 88,0 g Opgave 44 11,5 g mierezuur wordt verhit en valt daarbij uiteen in H 2O en CO volgens: HCOOH H 2O + CO Hoeveel L CO ontstaat er? 11,5 g HCOOH = 11,5 g / 46,0 g/mol = 0,25 mol Er ontstaat ook 0,25 mol CO, dat is een gas: 0,25 mol x 22,4 L/mol = 5,6 L Opgave 45 Lucht bevat 20,0 %(V/V) zuurstof. a Hoeveel L lucht is nodig om 1000 ml ethanol (ρ = 0,80 g/ml, formule: C 2H 5OH) volledig te verbranden? C 2H 5OH + 3 O 2 3 H 2O + 2 CO ml ethanol weegt: 1000 ml x 0,80 g/ml = 800 g. 800 g C 2H 5OH is: 800 g /46,0 g/mol = 17,4 mol. 17,4 mol C 2H 5OH reageert met 3 /1 x 17,4 mol = 52,2 mol O 2 52,2 mol O gas heeft bij standaard-omstandigheden een volume van: 52,2 mol x 22,4 L/mol = 1169 L 1169 L O 2 zit in 100 / 20 x 1169 L = 5,8 x 10 3 L lucht. b Hoeveel L lucht is nodig om 1,00 L aardgas (80 %(V/V) methaan (CH 4) en 20 %(V/V) N 2) tot CO 2 en H 2O te verbranden? Reactie: CH O 2 2 H 2O + CO 2 1,00 L aardgas bevat 0,80 x 1,00 L = 0,80 L CH 4 Dat is: 0,80 L / 22,4 L/mol = 0,0357 mol CH 4 0,0357 mol CH 4 reageert met 2 / 1 x 0,0357 mol = 0,0714 mol O 2 dat is: 0,0714 mol x 22,4 L/mol = 1,6 L O 2 1,6 L is 20%(V/V). 100% lucht: 100 / 20 x 1,6 L = 8,0 L lucht Opgave 46

19 Hoofdstuk 21 Chemisch rekenen (4) bladzijde 19 Hoeveel ml waterstofgas en zuurstofgas kan men door middel van elektrolyse verkrijgen uit 1,00 g water? Reactie: 2 H 2O 2 H 2 + O 2 1,0 g H 2O is 1,0 g / 18,0 g/mol = 0,0556 mol (55,6 mmol) Hieruit ontstaat: 2 / 2 x 55,6 mmol = 55,6 mmol H 2 55,6 mmol x 22,4 ml/mmol = 1,24 x 10 3 ml H 2 55,6 mmol H 2O levert 1 / 2 x 55,6 mmol = 27,8 mmol O 2 27,8 mmol x 22,4 ml/mmol = 622 ml O 2

Opgave 1. Opgave 2. b En bij een verbruik van 10 ml? Dan wordt de procentuele onnauwkeurigheid 2 x zo groot: 0,03 / 20 x 100% = 0,3% Opgave 3

Opgave 1. Opgave 2. b En bij een verbruik van 10 ml? Dan wordt de procentuele onnauwkeurigheid 2 x zo groot: 0,03 / 20 x 100% = 0,3% Opgave 3 Hoofdstuk 13 Titratieberekeningen bladzijde 1 Opgave 1 Wat is het theoretisch eindpunt? Het theoretisch eindpunt is het titratievolume waarbij de bedoelde reactie precies is afgelopen. En wat is dan het

Nadere informatie

Uitwerkingen van de opgaven uit: CHEMISCHE ANALYSE ISBN , 1 e druk, Uitgeverij Syntax Media Hoofdstuk 3 Acidimetrie bladzijde 1

Uitwerkingen van de opgaven uit: CHEMISCHE ANALYSE ISBN , 1 e druk, Uitgeverij Syntax Media Hoofdstuk 3 Acidimetrie bladzijde 1 Hoofdstuk 3 Acidimetrie bladzijde 1 Opgave 1 a We titreren HCl met NaOH. Welke van de boven gegeven indicatoren kunnen we gebruiken? Elke genoemde indicator, de phverandering gaat ongeveer van ph = 3 tot

Nadere informatie

Uitwerkingen van de opgaven uit: BASISCHEMIE voor het MLO ISBN , 3 e druk, Uitgeverij Syntax Media Hoofdstuk 18 Oxidimetrie bladzijde 1

Uitwerkingen van de opgaven uit: BASISCHEMIE voor het MLO ISBN , 3 e druk, Uitgeverij Syntax Media Hoofdstuk 18 Oxidimetrie bladzijde 1 Hoofdstuk 18 Oxidimetrie bladzijde 1 Opgave 1 Bepaal met behulp van tabel II de reactie tussen kaliumpermanganaat in zuur milieu met: a Sn 2+ ionen MnO 4 + 8 H 3O + + 5 e Mn 2+ + 12 H 2O x 2 Sn 2+ Sn 4+

Nadere informatie

Uitwerkingen van de opgaven uit: CHEMISCHE ANALYSE ISBN , 1 e druk, Uitgeverij Syntax Media Hoofdstuk 4 Oxidimetrie bladzijde 1

Uitwerkingen van de opgaven uit: CHEMISCHE ANALYSE ISBN , 1 e druk, Uitgeverij Syntax Media Hoofdstuk 4 Oxidimetrie bladzijde 1 Hoofdstuk 4 Oxidimetrie bladzijde 1 Opgave 1 Hoe groot is het oxidatiegetal van elk atoom in de onderstaande deeltjes? Uitgangspunten: H = +1 O = 2 metaalion (K + ) krijgt ionlading. som van de ladingen

Nadere informatie

Uitwerkingen van de opgaven uit: BASISCHEMIE voor het MLO ISBN 9789077423875, 3 e druk, Uitgeverij Syntax Media Hoofdstuk 10 Concentratie bladzijde 1

Uitwerkingen van de opgaven uit: BASISCHEMIE voor het MLO ISBN 9789077423875, 3 e druk, Uitgeverij Syntax Media Hoofdstuk 10 Concentratie bladzijde 1 Hoofdstuk 10 Concentratie bladzijde 1 Opgave 1 rekenformule: c(b) = ------- toepassen: n B V opl. Bereken de analytische concentratie (mol/l) in elk van de volgende oplossingen: a 5,00 mol NaCl in 5,00

Nadere informatie

Opgave 1. n = m / M. e 500 mg soda (Na 2CO 3) = 0,00472 mol. Opgave 2. m = n x M

Opgave 1. n = m / M. e 500 mg soda (Na 2CO 3) = 0,00472 mol. Opgave 2. m = n x M Hoofdstuk 8 Rekenen met de mol bladzijde 1 Opgave 1 n = m / M a 64,0 g zuurstofgas (O 2) = 2,00 mol (want n = 64,0 / 32,0) enz b 10,0 g butaan (C 4H 10) = 0,172 mol c 1,00 g suiker (C 12H 22O 11) = 0,00292

Nadere informatie

Uitwerkingen van de opgaven uit: CHEMISCHE ANALYSE ISBN , 1 e druk, Uitgeverij Syntax Media Hoofdstuk 5 Argentometrie bladzijde 1

Uitwerkingen van de opgaven uit: CHEMISCHE ANALYSE ISBN , 1 e druk, Uitgeverij Syntax Media Hoofdstuk 5 Argentometrie bladzijde 1 Hoofdstuk 5 Argentometrie bladzijde 1 Opgave 1 Bereken met behulp van het oplosbaarheidsproduct de oplosbaarheid (g/l) in zuiver water bij kamertemperatuur, van: a CuBr K s = 5,2 x 10-9 CuBr Cu + + Br

Nadere informatie

Basisscheikunde voor het hbo ISBN e druk Uitgeverij Syntax media

Basisscheikunde voor het hbo ISBN e druk Uitgeverij Syntax media Hoofstuk 8 Zuren en basen blazije 1 Opgave 1 Reactie van e volgene zuren met water: a HNO 3 HNO 3 + H 2O H 3O + + NO 3 b C 2H 5NH + 3 C 2H 5NH + 3 + H 2O H 3O + + C 2H 5NH 2 c HCN HCN + H 2O H 3O + + CN

Nadere informatie

Wennen aan het idee dat je de eenheden eerst aanpast aan de nieuwe grootheid. Hier: eerst omrekenen naar gram en liter.

Wennen aan het idee dat je de eenheden eerst aanpast aan de nieuwe grootheid. Hier: eerst omrekenen naar gram en liter. Hoofdstuk 4 Massaconcentratie bladzijde 1 Opgave 1 Wennen aan het idee dat je de eenheden eerst aanpast aan de nieuwe grootheid. Hier: eerst omrekenen naar gram en liter. a 25,0 mg ethanol in 100 ml 0,025

Nadere informatie

Curie Hoofdstuk 6 HAVO 4

Curie Hoofdstuk 6 HAVO 4 Rekenen aan reacties Curie Hoofdstuk 6 HAVO 4 6.1 Rekenen met de mol 6.2 Rekenen met massa s 6.3 Concentratie 6.4 SPA en Stappenplan 6.1 Rekenen met de mol Eenheden en grootheden 1d dozijn potloden 12

Nadere informatie

Module 2 Chemische berekeningen Antwoorden

Module 2 Chemische berekeningen Antwoorden 2 Meten is weten 1 Nee, want bijvoorbeeld 0,0010 kg is net zo nauwkeurig als 1,0 gram. 2 De minst betrouwbare meting is de volumemeting. Deze variabele bepaald het aantal significante cijfers. 3 IJs: 1,5

Nadere informatie

Rekenen aan reacties (de mol)

Rekenen aan reacties (de mol) Rekenen aan reacties (de mol) 1. Reactievergelijkingen oefenen: Scheikunde Deze opgaven zijn bedoeld voor diegenen die moeite hebben met rekenen aan reacties 1. Reactievergelijkingen http://www.nassau-sg.nl/scheikunde/tutorials/deeltjes/deeltjes.html

Nadere informatie

Hoofdstuk 12 Zuren en basen

Hoofdstuk 12 Zuren en basen Hoofdstuk 12 Zuren en basen bladzijde 1 Opgave 1 Reactie van de volgende zuren met water: HNO 3 HNO 3 H 2O H 3O NO 3 C 2H 5NH 3 C 2H 5NH 3 H 2O H 3O C 2H 5NH 2 HCN HCN H 2O H 3O CN HClO 4 HClO 4 H 2O H

Nadere informatie

Oplossingen oefeningenreeks 1

Oplossingen oefeningenreeks 1 Oplossingen oefeningenreeks 1 4. Door diffractie van X-stralen in natriumchloride-kristallen stelt men vast dat de eenheidscel van dit zout een kubus is waarvan de ribbe een lengte heeft van 5.64 10-10

Nadere informatie

Natuurlijk heb je nu nog géén massa s berekend. Maar dat kan altijd later nog. En dan kun je mooi kiezen, van welke stoffen je de massa wil berekenen.

Natuurlijk heb je nu nog géén massa s berekend. Maar dat kan altijd later nog. En dan kun je mooi kiezen, van welke stoffen je de massa wil berekenen. Hoofdstuk 17: Rekenen in molverhoudingen 17.1 Rekenen aan reacties: een terugblik én een alternatief In hoofdstuk 11 hebben we gerekend aan reacties. Het achterliggende idee was vaak, dat je bij een reactie

Nadere informatie

2 Concentratie in oplossingen

2 Concentratie in oplossingen 2 Concentratie in oplossingen 2.1 Concentratiebegrippen gehalte Er zijn veel manieren om de samenstelling van een mengsel op te geven. De samenstelling van voedingsmiddelen staat op de verpakking vermeld.

Nadere informatie

SEPTEMBERCURSUS CHEMIE HOOFDSTUK 3: STOICHIOMETRIE

SEPTEMBERCURSUS CHEMIE HOOFDSTUK 3: STOICHIOMETRIE SEPTEMBERCURSUS CHEMIE HOOFDSTUK 3: STOICHIOMETRIE 1 OVERZICHT 1. Basisgrootheden en eenheden 2. Berekening van het aantal mol 3. Berekening in niet-normale omstandigheden 4. Oplossingen 5. Berekeningen

Nadere informatie

Oefenvraagstukken 5 VWO Hoofdstuk 11. Opgave 1 [HCO ] [H O ] x x. = 4,5 10 [CO ] 1,00 x 10

Oefenvraagstukken 5 VWO Hoofdstuk 11. Opgave 1 [HCO ] [H O ] x x. = 4,5 10 [CO ] 1,00 x 10 Oefenvraagstukken 5 VWO Hoofdstuk 11 Zuren en basen Opgave 1 1 Ga na of de volgende zuren en basen met elkaar kunnen reageren. Zo ja, geef de reactievergelijking. Zo nee, leg duidelijk uit waarom niet.

Nadere informatie

OEFENOPGAVEN MOLBEREKENINGEN

OEFENOPGAVEN MOLBEREKENINGEN OEFENOPGAVEN MOLBEREKENINGEN * = voor VWO Salmiak, NH 4 Cl(s), kan gemaakt worden door waterstofchloride, HCl(g), te laten reageren met ammoniak, NH 3 (g) 01 Wat is de chemische naam voor salmiak? 02 Geef

Nadere informatie

BUFFEROPLOSSINGEN. Inleiding

BUFFEROPLOSSINGEN. Inleiding BUFFEROPLOSSINGEN Inleiding Zowel in de analytische chemie als in de biochemie is het van belang de ph van een oplossing te regelen. Denk bijvoorbeeld aan een complexometrische titratie met behulp van

Nadere informatie

Oefen opgaven rekenen 4 HAVO bladzijde 1

Oefen opgaven rekenen 4 HAVO bladzijde 1 Oefen opgaven rekenen 4 HAVO bladzijde 1 Opgave 1 uitrekenen en afronden Bij +/- rond je af op het kleinste aantal DECIMALEN, bij x/ rond je af op het kleinste aantal SIGNIFICANTE CIJFERS. Bij gecombineerde

Nadere informatie

Basisscheikunde voor het hbo ISBN e druk Uitgeverij Syntax media

Basisscheikunde voor het hbo ISBN e druk Uitgeverij Syntax media Hoofdstuk 13 Redoxreacties bladzijde 1 Opgave 1 In de volgende halfreacties zijn de elektronen weggelaten. Zet zelf de elektronen erbij en vermeld of het deeltje geoxideerd of gereduceerd wordt. Links

Nadere informatie

Opgaven zuurgraad (ph) berekenen. ph = -log [H + ] poh = -log [OH - ] [H + ] = 10 -ph [OH - ] = 10 -poh. ph = 14 poh poh = 14 ph ph + poh = 14

Opgaven zuurgraad (ph) berekenen. ph = -log [H + ] poh = -log [OH - ] [H + ] = 10 -ph [OH - ] = 10 -poh. ph = 14 poh poh = 14 ph ph + poh = 14 Opgaven zuurgraad (ph) berekenen Met behulp van deze formules dien je berekeningen te kunnen uitvoeren. Deze hoef je niet uit je hoofd te leren, maar je moet ze wel kunnen toepassen. Bij een toets zullen

Nadere informatie

Zelfs zuiver water geleidt in zeer kleine mate elektrische stroom en dus wijst dit op de aanwezigheid van geladen deeltjes.

Zelfs zuiver water geleidt in zeer kleine mate elektrische stroom en dus wijst dit op de aanwezigheid van geladen deeltjes. Cursus Chemie 4-1 Hoofdstuk 4: CHEMISCH EVENWICHT 1. DE STERKTE VAN ZUREN EN BASEN Als HCl in water opgelost wordt dan bekomen we een oplossing die bijna geen enkele covalente HCl meer bevat. In de reactievergelijking

Nadere informatie

Cursus Chemie 5-1. Hoofdstuk 5: KWANTITATIEVE ASPECTEN VAN CHEMISCHE REACTIES 1. BELANGRIJKE BEGRIPPEN. 1.1. Relatieve Atoommassa (A r)

Cursus Chemie 5-1. Hoofdstuk 5: KWANTITATIEVE ASPECTEN VAN CHEMISCHE REACTIES 1. BELANGRIJKE BEGRIPPEN. 1.1. Relatieve Atoommassa (A r) Cursus Chemie 5-1 Hoofdstuk 5: KWANTITATIEVE ASPECTEN VAN CHEMISCHE REACTIES 1. BELANGRIJKE BEGRIPPEN 1.1. Relatieve Atoommassa (A r) A r = een onbenoemd getal dat de verhouding weergeeft van de atoommassa

Nadere informatie

Hoofdstuk 4 Kwantitatieve aspecten

Hoofdstuk 4 Kwantitatieve aspecten Hoofdstuk 4 Kwantitatieve aspecten 4.1 Deeltjesmassa 4.1.1 Atoommassa De SI-eenheid van massa is het kilogram (kg). De massa van een H-atoom is gelijk aan 1,66 10 27 kg. m(h) = 0,000 000 000 000 000 000

Nadere informatie

Chemisch rekenen, zo doe je dat!

Chemisch rekenen, zo doe je dat! 1 Chemisch rekenen, zo doe je dat! GOE Opmerkingen vooraf: 1. Belangrijke schrijfwijzen: 100 = 10 2 ; 1000 = 10 3, enz. 0,1 = 1/10 = 10-1 ; 0,001 = 1/1000 = 10-3 ; 0,000.000.1 = 10-7, enz. gram/kg = gram

Nadere informatie

5 Water, het begrip ph

5 Water, het begrip ph 5 Water, het begrip ph 5.1 Water Waterstofchloride is een sterk zuur, het reageert als volgt met water: HCI(g) + H 2 0(I) Cl (aq) + H 3 O + (aq) z b Hierbij reageert water als base. Ammoniak is een zwakke

Nadere informatie

Basisscheikunde voor het hbo ISBN e druk Uitgeverij Syntax media

Basisscheikunde voor het hbo ISBN e druk Uitgeverij Syntax media Hoofdstuk 6 Chemisch evenwicht bladzijde 1 Opgave 1 Hoe luidt de evenwichtsvoorwaarde voor de volgende evenwichtsreacties? [SO 3] 2 a 2 SO 2(g) + O 2(g) 2 SO 3(g) K = ------------------- [SO 2] 2 [O 2]

Nadere informatie

Uitwerkingen Uitwerkingen 4.3.4

Uitwerkingen Uitwerkingen 4.3.4 Uitwerkingen 4.3.1 1 1,5 12 = 18 eieren 2 3,25 144 = 468 figuurzaagjes 3 25 24 = 600 bierflesjes 4 3,75 20.000 = 75.000 korrels hagelslag 5 2,25 10.000.000 = 22.500.000 zoutkorrels 6 1,5 6 10 23 = 9 10

Nadere informatie

De waterconstante en de ph

De waterconstante en de ph EVENWICHTEN BIJ PROTOLYSEREACTIES De waterconstante en de ph Water is een amfotere stof, dat wil zeggen dat het zowel zure als basische eigenschappen heeft. In zuiver water treedt daarom een reactie van

Nadere informatie

PbSO 4(s) d NH 4Cl + KOH KCl + H 2O + NH 3(g) NH 4. + OH - NH 3(g) + H 2O e 2 NaOH + CuCl 2 Cu(OH) 2(s) + 2 NaCl

PbSO 4(s) d NH 4Cl + KOH KCl + H 2O + NH 3(g) NH 4. + OH - NH 3(g) + H 2O e 2 NaOH + CuCl 2 Cu(OH) 2(s) + 2 NaCl Hoofdstuk 11 Chemische reacties bladzijde 1 Opgave 1 De ionen die in water ontstaan: a NaCl Na Cl - b AgNO 3 Ag - NO 3 c (NH 4) 2SO 4 2 NH 4 SO 4 d KOH K OH - e NiSO 4 Ni 2 SO 4 Opgave 2 Schrijf de volgende

Nadere informatie

Hoofdstuk 3: Zuren en basen

Hoofdstuk 3: Zuren en basen Hoofdstuk 3: Zuren en basen Scheikunde VWO 2011/2012 www.lyceo.nl Onderwerpen Scheikunde 2011 2012 Stoffen, structuur en binding Kenmerken van Reacties Zuren en base Redox Chemische technieken Koolstofchemie

Nadere informatie

SCHEIKUNDE VWO 4 MOLBEREKENINGEN ANTW.

SCHEIKUNDE VWO 4 MOLBEREKENINGEN ANTW. OPGAVE 1 LEVEL 1 Uit de opgave haal je dat koper en zuurstof links van de pijl moeten staan en koper(ii)oxide rechts van de pijl. Daarna maak je de reactievergelijking kloppend. 2 Cu + O 2 à 2 CuO Filmpje

Nadere informatie

Wet van Behoud van Massa

Wet van Behoud van Massa Les 3 E42 Wet van Behoud van Massa In 1789 door Antoine Lavoiser ontdekt dat : De totale massa tijdens een reactie altijd gelijk blijft. Bij chemische reacties worden moleculen dus veranderd in andere

Nadere informatie

In de natuur komen voor Cu en Cl respectievelijk de isotopen 63 Cu, 65 Cu en 35 Cl, 37 Cl voor.

In de natuur komen voor Cu en Cl respectievelijk de isotopen 63 Cu, 65 Cu en 35 Cl, 37 Cl voor. Chemie Vraag 1 In de natuur komen voor Cu en Cl respectievelijk de isotopen 63 Cu, 65 Cu en 35 Cl, 37 Cl voor. Nuclide Nuclidemassa (u) 63 Cu 62,93 65 Cu 64,93 35 Cl 34,97 37 Cl 36,95 Wat is de verhouding

Nadere informatie

ZUREN EN BASEN. Samenvatting voor het HAVO. versie mei 2013

ZUREN EN BASEN. Samenvatting voor het HAVO. versie mei 2013 ZUREN EN BASEN Samenvatting voor het HAVO versie mei 2013 INHOUDSOPGAVE 1. Vooraf 2. Algemeen 3. Zuren 4. Basen 5. Het waterevenwicht 6. Definities ph en poh 7. ph BEREKENINGEN 7.1. Algemeen 7.2. Water

Nadere informatie

vrijdag 15 juni 2012 15:26:05 Midden-Europese zomertijd H6 Zuren en basen 4havo voorjaar 2012

vrijdag 15 juni 2012 15:26:05 Midden-Europese zomertijd H6 Zuren en basen 4havo voorjaar 2012 H6 Zuren en basen 4havo voorjaar 2012 Toetsing in periode 4! 6 juni! DTM-T zuur/base t/m 6.6! Tabel 6.10,6.13,6.17 en ph-berekeningen (zoals in vragen 14,15,26 en 27)! Toetsweek einde periode! TW441 H1

Nadere informatie

ßCalciumChloride oplossing

ßCalciumChloride oplossing Samenvatting door R. 1673 woorden 17 februari 2013 8 1 keer beoordeeld Vak Methode Scheikunde Pulsar chemie Additiereactie Bij een reactie tussen hexeen en broom springt de C=C binding open. Aan het molecuul

Nadere informatie

Fosfor kan met waterstof reageren. d Geef de vergelijking van de reactie van fosfor met waterstof.

Fosfor kan met waterstof reageren. d Geef de vergelijking van de reactie van fosfor met waterstof. 1 Een oplossing van zwavelzuur en een oplossing van bariumhydroxide geladen beide elektriciteit. Wordt bij de zwavelzuuroplossing een oplossing van bariumhydroxide gedruppeld, dan neemt het elektrisch

Nadere informatie

Oefenopgaven TITRATIES

Oefenopgaven TITRATIES Oefenopgaven TITRATIES vwo ZUURBASE-TITRATIES OPGAVE 1 Tijdens een titratie wordt 10,00 ml 3,00 10-4 M zwavelzuur getitreerd met natronloog van onbekende molariteit. Er is 21,83 ml natronloog nodig om

Nadere informatie

6 VWO SK Extra (reken)opgaven Buffers.

6 VWO SK Extra (reken)opgaven Buffers. 6 VWO SK Extra (reken)opgaven Buffers. Opgave I. 1 Je wilt een buffermengsel maken met ph = 4,20. Welke stoffen kun je het beste als uitgangsstoffen nemen? Opgave II. 2 In 1,00 liter water is opgelost

Nadere informatie

3.7 Rekenen in de chemie extra oefening 4HAVO

3.7 Rekenen in de chemie extra oefening 4HAVO 3.7 Rekenen in de chemie extra oefening 4HAVO 3.7.1 Tellen met grote getallen In het dagelijks leven tellen we regelmatig het aantal van bepaalde voorwerpen. Vaak bepalen we dan hoeveel voorwerpen er precies

Nadere informatie

Hoofdstuk 3-5. Reacties. Klas

Hoofdstuk 3-5. Reacties. Klas Hoofdstuk 3-5 Reacties Klas 3 MOLECUULFORMULES OPDRACHT 1: MOLECUULFORMULES LEVEL 1 A H 2O C 2H 6 C C 2H 6O D CO 2 E F C 4H 8O CHN OPDRACHT 2: MOLECUULFORMULES LEVEL 1 A HNO C 3H 6O C C 2H 2 D C 6H 5NO

Nadere informatie

OEFENOPGAVEN VWO6sk1 TENTAMEN H1-11

OEFENOPGAVEN VWO6sk1 TENTAMEN H1-11 OEFENOPGAVEN VWO6sk1 TENTAMEN H1-11 06-07, HU, oktober 2006 1. POLARITEIT, WATERSTOFBRUGGEN Zie het apart uitgedeelde stencil voor extra theorie (is tentamenstof!) en een oefenopgave. 2. CHEMISCH REKENEN

Nadere informatie

SCHEIKUNDE KLAS 3 REACTIES SKILL TREE

SCHEIKUNDE KLAS 3 REACTIES SKILL TREE SKILL TREE MOLECUULFORMULES OPDRACHT 1: MOLECUULFORMULES LEVEL 1 A H 2 O C 2 H 6 C C 2 H 6 O D CO 2 E F C 4 H 8 O CHN OPDRACHT 2: MOLECUULFORMULES LEVEL 1 A HNO C 3 H 6 O C C 2 H 2 D C 6 H 5 NO E C 5 H

Nadere informatie

5 VWO. H8 zuren en basen

5 VWO. H8 zuren en basen 5 VWO H8 zuren en basen Inleiding Opdracht 1, 20 min in tweetallen Nakijken; eventueel vragen stellen 8.2 Zure, neutrale en basische oplossingen 8.2 Zure, neutrale en Indicator (tabel 52A) Zuurgraad 0-14?

Nadere informatie

T2: Verbranden en Ontleden, De snelheid van een reactie en Verbindingen en elementen

T2: Verbranden en Ontleden, De snelheid van een reactie en Verbindingen en elementen T2: Verbranden en Ontleden, De snelheid van een reactie en Verbindingen en elementen 2008 Voorbeeld toets dinsdag 29 februari 60 minuten NASK 2, 2(3) VMBO-TGK, DEEL B. H5: VERBRANDEN EN ONTLEDEN 3(4) VMBO-TGK,

Nadere informatie

S S. Errata Nova scheikunde uitwerkingen leerjaar 4 havo 140,71. Met dank aan Mariëlle Marsman, Mill-Hill College, Goirle. Hoofdstuk 1 Atoombouw

S S. Errata Nova scheikunde uitwerkingen leerjaar 4 havo 140,71. Met dank aan Mariëlle Marsman, Mill-Hill College, Goirle. Hoofdstuk 1 Atoombouw Errata Nova scheikunde uitwerkingen leerjaar 4 havo Met dank aan Mariëlle Marsman, Mill-Hill College, Goirle Hoofdstuk 1 Atoombouw Theorie 19 b 78,99 23,98504 10,00 24,98584 11,01 25,98259 24, 31 100 20

Nadere informatie

Rekenen aan reacties 2. Deze les. Zelfstudieopdrachten. Zelfstudieopdrachten voor volgende week. Zelfstudieopdrachten voor deze week 18-4-2016

Rekenen aan reacties 2. Deze les. Zelfstudieopdrachten. Zelfstudieopdrachten voor volgende week. Zelfstudieopdrachten voor deze week 18-4-2016 Rekenen aan reacties 2 Scheikunde Niveau 4 Jaar 1 Periode 3 Week 4 Deze les Rekenen aan reactievergelijkingen Samenvatting Vragen Huiswerk voor volgende week Bestuderen Lezen voor deze week Bestuderen

Nadere informatie

Oefenopgaven ZUREN en BASEN havo

Oefenopgaven ZUREN en BASEN havo Oefenopgaven ZUREN en BASEN havo OPGAVE 1 Men lost de volgende zouten op in water: (i) ammoniumnitraat (ii) kaliumsulfide (iii) natriumwaterstofsulfaat 01 Geef voor elk van deze zouten de oplosvergelijking.

Nadere informatie

OEFENTOETS Zuren en basen 5 VWO

OEFENTOETS Zuren en basen 5 VWO OEFENTOETS Zuren en basen 5 VWO Gesloten vragen 1. Carolien wil de zuurgraad van een oplossing onderzoeken met twee verschillende zuur-baseindicatoren en neemt hierbij het volgende waar: I de oplossing

Nadere informatie

Frank Povel. a1. De twee factoren zijn: 1. er moeten geladen deeltjes zijn; 2. de geladen deeltjes moeten zich kunnen verplaatsen.

Frank Povel. a1. De twee factoren zijn: 1. er moeten geladen deeltjes zijn; 2. de geladen deeltjes moeten zich kunnen verplaatsen. UITWERKING CCVS-TENTAMEN 26 november 2014 Frank Povel NB. Deze uitwerking is door mij gemaakt en is niet de uitwerking die de CCVS hanteert. Er kunnen dan ook op geen enkele wijze rechten aan deze uitwerking

Nadere informatie

Zuren en basen. Inhoud

Zuren en basen. Inhoud Zuren en n Je kunt bij een onderwerp komen door op de gewenste rubriek in de inhoud te klikken. Wil je vanuit een rubriek terug naar de inhoud, klik dan op de tekst van de rubriek waar je bent. Gewoon

Nadere informatie

6 VWO EXTRA OPGAVEN + OEFENTENTAMENOPGAVEN SCHEIKUNDE 1 H4, H5, H7, H13 en H14

6 VWO EXTRA OPGAVEN + OEFENTENTAMENOPGAVEN SCHEIKUNDE 1 H4, H5, H7, H13 en H14 6 VWO EXTRA OPGAVEN + OEFENTENTAMENOPGAVEN SCHEIKUNDE 1 H4, H5, H7, H13 en H14 1. Bij de reactie tussen ijzer en chloor ontstaat ijzer(iii)chloride, FeCl 3. Men laat 111,7 gram ijzer reageren met voldoende

Nadere informatie

ZUUR-BASE BUFFERS Samenvatting voor het VWO

ZUUR-BASE BUFFERS Samenvatting voor het VWO ZUUR-BASE BUFFERS Samenvatting voor het VWO versie december 2014 INHOUDSOPGAVE 1. Vooraf 2. Wat is een buffer? 3. Hoe werkt een buffer? 4. Geconjugeerd zuur/base-paar 5. De ph van een buffer De volgende

Nadere informatie

Uitwerkingen 3.7.1. Uitwerkingen 3.7.4

Uitwerkingen 3.7.1. Uitwerkingen 3.7.4 Uitwerkingen 3.7.1 1 1,5 12 = 18 eieren 2 3,25 144 = 468 figuurzaagjes 3 25 24 = 600 bierflesjes 4 3,75 20.000 = 75.000 korrels hagelslag 5 2,25 10.000.000 = 22.500.000 zoutkorrels 6 1,5 6 10 23 = 9 10

Nadere informatie

EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN Dit examen bestaat voor iedere kandidaat uit 5 OPGAVEN

EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN Dit examen bestaat voor iedere kandidaat uit 5 OPGAVEN MAVO-4 I EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN 1974 MAVO-4 Woensdag 8 mei, 9.00 11.00 NATUUR-EN SCHEIKUNDE II (Scheikunde) OPEN VRAGEN Dit examen bestaat voor iedere kandidaat uit 5 OPGAVEN

Nadere informatie

Een reactie blijkt bij verdubbeling van alle concentraties 8 maal zo snel te verlopen. Van welke orde zou deze reactie zijn?

Een reactie blijkt bij verdubbeling van alle concentraties 8 maal zo snel te verlopen. Van welke orde zou deze reactie zijn? Hoofdstuk 19 Reactiesnelheid en evenwicht bladzijde 1 Opgave 1 Voor de volgende reactie: 4 NH 3(g) + 5 O 2(g) 4 NO(g) + 6 H 2O(g) blijkt onder bepaalde omstandigheden: S = 2,5 mol/l s. Hoe groot zijn:

Nadere informatie

HOOFDSTUK 11. Kwantitatieve aspecten van reacties

HOOFDSTUK 11. Kwantitatieve aspecten van reacties HOOFDSTUK 11. Kwantitatieve aspecten van reacties Nadat je dit hoofdstuk verwerkt heb, kun je de volgende vragen beantwoorden: - Wat is de massa van een molecule H 2 SO 4? Van een Fe 2+ -ion? - Hoeveel

Nadere informatie

5.4 ph van oplossingen van zwakke zuren of zwakke basen

5.4 ph van oplossingen van zwakke zuren of zwakke basen Opmerking: We gaan ervan uit, dat bij het mengen van oplossingen geen volumecontractie optreedt. Bij verdunde oplossingen is die veronderstelling gerechtvaardigd. 5.4 ph van oplossingen van zwakke zuren

Nadere informatie

woensdag 14 december 2011 16:06:43 Midden-Europese standaardtijd

woensdag 14 december 2011 16:06:43 Midden-Europese standaardtijd INLEIDING Geef de reactievergelijking van de ontleding van aluminiumoxide. 2 Al 2 O 3 4 Al + 3 O 2 Massaverhouding tussen Al en O 2 1,00 : 0,889 Hoeveel ton Al 2 O 3 is er nodig om 1,50 ton O 2 te produceren?

Nadere informatie

ZUREN EN BASEN. Samenvatting voor het VWO. versie mei 2013

ZUREN EN BASEN. Samenvatting voor het VWO. versie mei 2013 ZUREN EN BASEN Samenvatting voor het VWO versie mei 2013 INHOUDSOPGAVE 1. Vooraf 2. Algemeen 3. Zuren 4. Basen 5. Het waterevenwicht 6. Definities ph en poh 7. ph BEREKENINGEN 7.1. Algemeen 7.2. Water

Nadere informatie

Life Sciences. Werkboek Chemisch Rekenen & Zuren en basen

Life Sciences. Werkboek Chemisch Rekenen & Zuren en basen Life Sciences Thema Werken in het lab Werkboek Chemisch Rekenen & Zuren en basen Juli 2008 Module Pls01 17056 Life Sciences Thema Werken in het lab Werkboek Chemisch Rekenen & Zuren en basen Auteurs:

Nadere informatie

Chemisch rekenen versie 22-03-2016

Chemisch rekenen versie 22-03-2016 Chemisch rekenen versie 22-03-2016 Je kunt bij een onderwerp komen door op de gewenste rubriek in de inhoud te klikken. Wil je vanuit een rubriek terug naar de inhoud, klik dan op de tekst van de rubriek

Nadere informatie

Dit examen bestaat voor iedere kandidaat uit 20 vragen

Dit examen bestaat voor iedere kandidaat uit 20 vragen MAVO-4 II EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN 1982 MAVO-4 Woensdag 15 juni, 9.00 11.00 NATUUR-EN SCHEIKUNDE II (Scheikunde) MEERKEUZETOETS Dit examen bestaat voor iedere kandidaat uit 20

Nadere informatie

Antwoorden. 3 Leg uit dat er in het zout twee soorten ijzerionen aanwezig moeten zijn.

Antwoorden. 3 Leg uit dat er in het zout twee soorten ijzerionen aanwezig moeten zijn. Antwoorden 1 Hoeveel protonen, elektronen en neutronen heeft een ion Fe 3+? 26 protonen, 23 elektronen, 30 neutronen 2 Geef de scheikundige namen van Fe 2 S 3 en FeCO 3. ijzer(iii)sulfide en ijzer(ii)carbonaat

Nadere informatie

Oefenopgaven BEREKENINGEN

Oefenopgaven BEREKENINGEN Oefenopgaven BEREKENINGEN havo Inleiding De oefenopgaven over berekeningen zijn onderverdeeld in groepen. Vet gedrukt staat aangegeven om wat voor soort berekeningen het gaat. Kies uit wat het beste past

Nadere informatie

Scheikundige berekeningen rond bereidingen

Scheikundige berekeningen rond bereidingen Scheikundige berekeningen rond bereidingen 1 Introductie Bereidingsvoorschriften zijn zo opgesteld dat er in het product precies de juiste hoeveelheden stoffen aanwezig zijn. Maar wat te doen als je niet

Nadere informatie

Hoofdstuk 6: Zure en base oplossingen / ph

Hoofdstuk 6: Zure en base oplossingen / ph Hoofdstuk 6: Zure en base oplossingen / ph 6.1 Herhaling: zure en basische oplossingen Arrhenius definieerde zuren als volgt: zuren zijn polaire covalente verbindingen die bij het oplossen in water H +

Nadere informatie

Wat is de verhouding tussen de aantallen atomen van de elementen Mg, P en O in magnesiumfosfaat?

Wat is de verhouding tussen de aantallen atomen van de elementen Mg, P en O in magnesiumfosfaat? Chemie Vraag 1 Wat is de verhouding tussen de aantallen atomen van de elementen Mg, P en O in magnesiumfosfaat? 1 : 1 : 4 2 : 1 : 4 2 : 3 : 12 3 : 2 : 8 Chemie: vraag 1 Chemie Vraag 2 Welke

Nadere informatie

Wat is de verhouding tussen de aantallen atomen van de elementen Mg, P en O in magnesiumfosfaat?

Wat is de verhouding tussen de aantallen atomen van de elementen Mg, P en O in magnesiumfosfaat? Chemie Vraag 1 Wat is de verhouding tussen de aantallen atomen van de elementen Mg, P en O in magnesiumfosfaat? 3 : 2 : 8 2 : 3 : 12 2 : 1 : 4 1 : 1 : 4 Chemie: vraag 1 Chemie Vraag 2 Welke

Nadere informatie

1. Elementaire chemie en chemisch rekenen

1. Elementaire chemie en chemisch rekenen In onderstaande zelftest zijn de vragen gebundeld die als voorbeeldvragen zijn opgenomen in het bijhorend overzicht van de verwachte voorkennis chemie. 1. Elementaire chemie en chemisch rekenen 1.1 Grootheden

Nadere informatie

29ste VLAAMSE CHEMIE OLYMPIADE EERSTE RONDE

29ste VLAAMSE CHEMIE OLYMPIADE EERSTE RONDE Actieve steun Vlaamse Chemie Olympiade UAntwerpen K.U.Leuven K.U.Leuven Kulak UGent UHasselt VUB BNV KVCV VOB KBIN VeLeWe 29ste VLAAMSE CHEMIE OLYMPIADE EERSTE RONDE Sponsors 16 november 2011 Gewest Brussel

Nadere informatie

ANTWOORDEN Herhaling zuren, basen en buffers

ANTWOORDEN Herhaling zuren, basen en buffers ANTWOORDEN Herhaling zuren, basen en buffers 1) Wat geeft de onderstaande afbeelding weer? Je ziet deze deeltjes afgebeeld: het zwakke zuur HA (want veel deeltjes zijn niet geïoniseerd), de zwakke base

Nadere informatie

OEFENOPGAVEN VWO ZUREN EN BASEN + ph-berekeningen

OEFENOPGAVEN VWO ZUREN EN BASEN + ph-berekeningen OEFENOPGAVEN VWO ZUREN EN BASEN + ph-berekeningen OPGAVE 1 01 Bereken hoeveel mmol HCOOH is opgelost in 40 ml HCOOH oplossing met ph = 3,60. 02 Bereken ph van 0,300 M NaF oplossing. 03 Bereken hoeveel

Nadere informatie

Dit examen bestaat voor iedere kandidaat uit 20 vragen

Dit examen bestaat voor iedere kandidaat uit 20 vragen MAVO-4 II EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN 1983 MAVO-4 Woensdag 15 juni, 9.00 11.00 NATUUR-EN SCHEIKUNDE II (Scheikunde) MEERKEUZETOETS Dit examen bestaat voor iedere kandidaat uit 20

Nadere informatie

SCHEIKUNDEOLYMPIADE 2018

SCHEIKUNDEOLYMPIADE 2018 SCHEIKUNDEOLYMPIADE 018 CORRECTIEMODEL VOORRONDE 1 af te nemen in de periode van 15 tot en met 7 januari 018 Deze voorronde bestaat uit 0 meerkeuzevragen verdeeld over 8 onderwerpen en opgaven met in totaal

Nadere informatie

EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN Dit examen bestaat voor iedere kandidaat uit 5 OPGAVEN

EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN Dit examen bestaat voor iedere kandidaat uit 5 OPGAVEN MAVO-4 II EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN 1974 MAVO-4 Dinsdag 11 juni, 9.00 11.00 NATUUR-EN SCHEIKUNDE II (Scheikunde) OPEN VRAGEN Dit examen bestaat voor iedere kandidaat uit 5 OPGAVEN

Nadere informatie

Uitwerkingen Basischemie hoofdstuk 2

Uitwerkingen Basischemie hoofdstuk 2 Uitwerkingen Basischemie hoofdstuk 2 Opgave 2.1 Opgave 2.2 Elementen leren Maak met de afbeeldingen 2.1A en 2.1B kaartjes met aan de ene kant de naam van het element en aan de andere kant het symbool en

Nadere informatie

OEFENOPGAVEN VWO EVENWICHTEN

OEFENOPGAVEN VWO EVENWICHTEN OPGAVE 1 OEFENOPGAVEN VWO EVENWICHTEN In een ruimte van 5,00 liter brengt men 9,50 mol HCl(g) en 2,60 mol O 2 (g). Na evenwichtsinstelling is 40,0% van de beginstoffen omgezet en is er Cl 2 (g) en H 2

Nadere informatie

LUMC SPECIALISTISCHE OPLEIDINGEN Tentamen Scheikunde voor operatieassistenten i.o. 2007

LUMC SPECIALISTISCHE OPLEIDINGEN Tentamen Scheikunde voor operatieassistenten i.o. 2007 LUMC SPECIALISTISCHE OPLEIDINGEN Tentamen Scheikunde voor operatieassistenten i.o. 2007 docent: drs. Ruben E. A. Musson Het gebruik van uitsluitend BINAS is toegestaan. 1. Welk van de volgende processen

Nadere informatie

TITRATIES Een korte inleiding en voorbeelden voor het HAVO en VWO

TITRATIES Een korte inleiding en voorbeelden voor het HAVO en VWO TITRATIES Een korte inleiding en voorbeelden voor het HAVO en VWO versie juli 2017 WOORD VOORAF De in dit document besproken titratiemethoden vormen de basis van de diverse varianten die in de loop der

Nadere informatie

Kaliumaluminiumsulfaat is een dubbelzout met drie ionsoorten, twee positieve monoatomische en één negatief polyatomisch.

Kaliumaluminiumsulfaat is een dubbelzout met drie ionsoorten, twee positieve monoatomische en één negatief polyatomisch. Chemie Vraag 1 Kaliumaluminiumsulfaat is een dubbelzout met drie ionsoorten, twee positieve monoatomische en één negatief polyatomisch. Wat is de juiste formule van dit dubbelzout? KAlSO4 KAl(SO4)2 K3Al(SO4)2

Nadere informatie

Kaliumaluminiumsulfaat is een dubbelzout met drie ionsoorten, twee positieve monoatomische en één negatief polyatomisch.

Kaliumaluminiumsulfaat is een dubbelzout met drie ionsoorten, twee positieve monoatomische en één negatief polyatomisch. Chemie Vraag 1 Kaliumaluminiumsulfaat is een dubbelzout met drie ionsoorten, twee positieve monoatomische en één negatief polyatomisch. Wat is de juiste formule van dit dubbelzout? K3AlSO4 K3Al(SO4)2 KAl(SO4)2

Nadere informatie

34 ste Vlaamse Chemie Olympiade

34 ste Vlaamse Chemie Olympiade 34 ste Vlaamse hemie Olympiade 2016-2017 2 de ronde 22 februari 2017 Je naam en voornaam: Je adres: De naam van je school: Het adres van je school: Je leerjaar: antal lesuren chemie per week die je dit

Nadere informatie

Uitwerkingen. T2: Verbranden en Ontleden, De snelheid van een reactie en Verbindingen en elementen

Uitwerkingen. T2: Verbranden en Ontleden, De snelheid van een reactie en Verbindingen en elementen Uitwerkingen T2: Verbranden en Ontleden, De snelheid van een reactie en Verbindingen en elementen 2008 Voorbeeld toets dinsdag 29 februari 60 minuten NASK 2, 2(3) VMBO-TGK, DEEL B. H5: VERBRANDEN EN ONTLEDEN

Nadere informatie

Chemisch rekenen versie 22-03-2016

Chemisch rekenen versie 22-03-2016 Chemisch rekenen versie 22-03-2016 Je kunt bij een onderwerp komen door op de gewenste rubriek in de inhoud te klikken. Wil je vanuit een rubriek terug naar de inhoud, klik dan op de tekst van de rubriek

Nadere informatie

Oefenopgaven ZUREN en BASEN vwo

Oefenopgaven ZUREN en BASEN vwo Oefenopgaven ZUREN en BASEN vwo OPGAVE 1 Men lost de volgende zouten op in water: (i) ammoniumnitraat (ii) kaliumsulfide (iii) natriumwaterstofsulfaat 01 Geef voor elk van deze zouten de oplosvergelijking.

Nadere informatie

SCHEIKUNDE 4 HAVO UITWERKINGEN

SCHEIKUNDE 4 HAVO UITWERKINGEN SCHEIKUNDE 4 HAVO UITWERKINGEN Auteurs Tessa Lodewijks Toon de Valk Eindredactie Aonne Kerkstra Eerste editie Malmberg s-hertogenbosch www.nova-malmberg.nl 3 Rekenen aan reacties Praktijk Zorgen voor morgen

Nadere informatie

Rekenen aan reacties 4. Deze les. Zelfstudieopdrachten. Hulp: kennisclips. Zelfstudieopdrachten voor volgende week

Rekenen aan reacties 4. Deze les. Zelfstudieopdrachten. Hulp: kennisclips. Zelfstudieopdrachten voor volgende week 4 Scheikunde Niveau 4 Jaar 1 Periode 3 Week 6 Deze les Rekenen aan reactievergelijkingen (Volume) Afronding voor volgende week (Rekenen met volumes) Hulp: kennisclips www.patricklogister.nl of www.youtube.com/pgjlogister

Nadere informatie

1. Elementaire chemie en chemisch rekenen

1. Elementaire chemie en chemisch rekenen In onderstaande zelftest zijn de vragen gebundeld die als voorbeeldvragen zijn opgenomen in het bijhorend overzicht van de verwachte voorkennis chemie. 1. Elementaire chemie en chemisch rekenen 1.1 Grootheden

Nadere informatie

Gegeven is volgende niet-uitgebalanceerde reactievergelijking waarin X de formule van een verbinding voorstelt:

Gegeven is volgende niet-uitgebalanceerde reactievergelijking waarin X de formule van een verbinding voorstelt: Chemie Vraag 1 Gegeven is volgende niet-uitgebalanceerde reactievergelijking waarin X de formule van een verbinding voorstelt: CS2 + X + KOH K2SO4 + K2CO3 + KCl + H2O De hoeveelheden (in mol) van de betrokken

Nadere informatie

Basisscheikunde voor het hbo ISBN e druk Uitgeverij Syntax media Hoofdstuk 1 Stoffen bladzijde 1

Basisscheikunde voor het hbo ISBN e druk Uitgeverij Syntax media Hoofdstuk 1 Stoffen bladzijde 1 Hoofdstuk 1 Stoffen bladzijde 1 Opgave 1 Hoe groot zijn de smelt- en kookpunten van onderstaande stoffen (zoek op)? smeltpunt kookpunt (sublimatiepunt) a 195 K (-78 O C); 240 K (-33 O C) b 159 K (-114

Nadere informatie

3. Welke van onderstaande formules geeft een zout aan? A. Al 2O 3 B. P 2O 3 C. C 2H 6 D. NH 3

3. Welke van onderstaande formules geeft een zout aan? A. Al 2O 3 B. P 2O 3 C. C 2H 6 D. NH 3 Toelatingsexamens en Ondersteunend Onderwijs VOORBLAD EXAMENOPGAVEN Toetsdatum: n.v.t. Vak: Scheikunde voorbeeldexamen 2015 Tijdsduur: 2 uur en 30 minuten De volgende hulpmiddelen zijn toegestaan bij het

Nadere informatie

Eindexamen vwo scheikunde pilot I

Eindexamen vwo scheikunde pilot I Duurzame productie van waterstof uit afvalwater 1 maximumscore 4 C 6 H 12 O 6 + 4 H 2 O 4 H 2 + 2 CH 3 COO + 2 HCO 3 + 4 H + molverhouding CH 3 COO : HCO 3 = 1 : 1 en C balans juist 1 coëfficiënt voor

Nadere informatie

Opgave 1. Opgave 2. Bereken het chloorgehalte in de droge grond in μg/kg.

Opgave 1. Opgave 2. Bereken het chloorgehalte in de droge grond in μg/kg. Hoofdstuk 2 Monstervoorbehandeling bladzijde 1 Opgave 1 Bij de meting van chloorhoudende verbindingen in grond weeg je 2,05 g vochtige grond af. Dit wordt met aceton en petroleumether geëxtraheerd en ingedampt

Nadere informatie

1. Elementaire chemie en chemisch rekenen

1. Elementaire chemie en chemisch rekenen In onderstaande zelftest zijn de vragen gebundeld die als voorbeeldvragen zijn opgenomen in het bijhorend overzicht van de verwachte voorkennis chemie 1. Elementaire chemie en chemisch rekenen 1.1 Grootheden

Nadere informatie

Basis chemie Chemie 6 (2u)

Basis chemie Chemie 6 (2u) Inhaallessen Basis chemie Chemie 6 (2u) Deze slides voor de inhaallessen worden ter beschikking gesteld, maar ze zijn te beperkt om als samenvatting van de cursus te kunnen dienen. Alle oefeningen worden

Nadere informatie