Afstemming Decreet Bijzondere Jeugdbijstand Decreet Rechtspositie 1. Situering In het algemeen kan worden gesteld dat de reglementering in de sector van de bijzondere jeugdbijstand perfect is afgestemd op het nieuwe Decreet betreffende de rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp ( Decreet Rechtspositie ). Dit werd in de hand gewerkt door het feit dat een werkgroep van het Instituut voor Sociaal Recht van de K.U.Leuven, onder leiding van Prof dr. Johan Put, een grote inbreng heeft gehad in beide teksten. Naar aanleiding van de invoering van een elektronisch dossier werd een aantal voorstellen gedaan om de gecoördineerde decreten betreffende de bijzondere jeugdbijstand ( Decreet Jeugdbijstand ) aan te passen. Deze aanpassingen zijn aangewezen om het decreet volledig af te stemmen op de privacyreglementering. De nieuwe artikelen behandelen voornamelijk de doeleinden van de bijzondere jeugdbijstand die gegevensverwerking mogelijk maken, de gegevensoverdracht binnen de sector en de wijze waarop toegang tot de dossiers moet worden verleend. Over de artikelen werd grondig overleg gepleegd met de Privacycommissie. De wijzigingen zijn momenteel nog niet goedgekeurd door het Vlaams Parlement. Wel werd reeds een principiële goedkeuring van de (vorige) regering bekomen. De wijzigingen zullen in de nabije toekomst worden doorgevoerd, samen met een volledige coördinatie en codificatie van de regelgeving. 1 In afwachting hiervan zijn momenteel in de reglementering van de bijzondere jeugdbijstand dus nog geen specifieke bepalingen terug te vinden die handelen over de uitwisseling van gegevens en de inzagerechten in het dossier. Als in deze tekst wordt gevraagd een vergelijking te maken tussen de regelgeving inzake bijzondere jeugdbijstand en het decreet rechtspositie wordt wel al rekening gehouden met de nieuwe bepalingen. Omdat ze zich beperken tot een concretisering van een aantal verplichtingen uit algemene regels die momenteel ook al moeten worden toegepast (Privacywet, Decreet Openbaarheid Bestuur, ), worden er geen echte wijzigingen aangebracht aan de regelgeving. Er worden enkel concrete richtsnoeren gegeven voor de toepassing van een aantal vage verplichtingen, waardoor deze beter kunnen worden toegepast in de sector van de bijzondere jeugdbijstand. In tussentijd kan men dus al veronderstellen dat het decreet al moet worden toegepast op het werkveld volgens de geest van de nieuw in te voegen artikelen. Ze vormen het vertrekpunt van de vergelijking. Enige tijd na de opmaak van deze nieuwe bepalingen werd aan dezelfde werkgroep gevraagd om tekstvoorstellen te formuleren voor het Decreet Rechtspositie. Dit decreet regelt de rechtspositie van de minderjarige ten aanzien van de hulpverleners die onder het toepassingsgebied van de integrale jeugdhulp vallen. Het spreekt voor zich dat men zich grotendeels heeft gebaseerd op de ontwerpteksten voor de bijzondere jeugdbijstand, enerzijds omdat hierdoor eenvormigheid wordt nagestreefd, anderzijds omdat ze voor de hulpverleningssector (meer specifiek naar jongeren toe) een zeer goede invulling vormen van 1 Voor een uitgebreide toelichting bij deze nieuwe artikelen: zie M.v.T., Parl. St. Vl. Parl. 2003-04, nr. 2063/1. 1
de algemene verplichtingen (andere wetten en decreten) die ook van toepassing zijn in deze sector. 2 2. Een leeftijdsgrens voor de uitoefening van bepaalde rechten? 2.1. Decreet Rechtspositie Het Decreet Rechtspositie voorziet in een zelfstandige uitoefening van rechten voor minderjarigen. In eerste instantie wordt hierbij geen leeftijdsgrens vooropgesteld en ook geen ander criterium zoals een voldoende maturiteit. Hierdoor kan elke minderjarige, ongeacht zijn leeftijd, zelfstandig alle toegekende rechten uitoefenen. Dit principe moet echter meteen genuanceerd worden. Voor de uitoefening van een aantal rechten moet toch een zeker beoordelingsvermogen aanwezig zijn. Hierbij fungeren zowel de leeftijd als de maturiteit als criteria. Het betreft het recht om in te stemmen met de jeugdhulp (art. 8), het recht om niet tegen zijn wil gescheiden te worden van zijn ouders (art. 13) en het recht op inzage in het dossier (art. 22). Steeds werd ingeschreven dat een minderjarige van 12 jaar of ouder vermoed wordt een redelijke beoordeling van zijn belangen te kunnen maken (artikel 4, 2). Dit is gelijklopend met het Decreet Jeugdbijstand (zie onder). Het vermoeden van maturiteit vanaf 12 jaar is weerlegbaar. Daartegenover is het mogelijk dat van een minderjarige jonger dan 12 jaar ook wordt aanvaard dat hij over voldoende beoordelingsvermogen beschikt, wat de zelfstandige uitoefening toelaat van bepaalde rechten. Er kan worden opgemerkt dat niet alle sectoren die opgaan in de integrale jeugdhulp een leeftijdsgrens van 12 jaar hanteren. Bij de CLB s bijvoorbeeld wordt vaak gewerkt met een scharnierleeftijd van 14 jaar. Over de grens van 12 jaar bestaat immers veel discussie: in de praktijk blijken vele jongeren vanaf 12 jaar nog geen voldoende maturiteitsniveau te hebben bereikt. Dit wordt echter opgevangen door het weerlegbare vermoeden, waarvan echter de procedure tot vaststelling niet echt duidelijk blijkt uit het decreet. 2.2. Decreet Jeugdbijstand In het Decreet Jeugdbijstand wordt vaak wel een leeftijdsgrens gehanteerd vanaf wanneer de jongere bepaalde rechten kan uitoefenen of handelingen stellen. Deze grens werd vastgesteld op 14 jaar. De voorliggende wijzigingen aan het decreet stellen echter voor de leeftijd van 12 jaar in te schrijven. De reden hiervoor is de gelijkschakeling met de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming (hierna geciteerd als jeugdbeschermingswet ) die de leeftijd van 12 jaar vooropstelt wanneer de participatie van de minderjarige vereist of gewenst is. Hierbij kunnen we verwijzen naar artikel 52ter (waarin een minderjarige vanaf de leeftijd van 12 jaar persoonlijk moet worden gehoord door de jeugdrechter vooraleer deze een voorlopige maatregel kan treffen) en artikel 56bis (dat de jeugdrechtbank verplicht om de minderjarige vanaf 12 jaar op te roepen en te horen in geschillen tussen zijn ouders die betrekking hebben op het gezag over de jongere, het beheer van zijn goederen en de uitoefening van het bezoekrecht). 2 Voor een uitgebreide bespreking van de rechten die door deze decreten worden toegekend: zie PUT, J. en VAN DER STRAETE, I., Integrale Jeugdhulp en rechtspositie minderjarigen, T.J.K., nog te verschijnen. 2
De leeftijdsgrens van 12 jaar wordt gehanteerd om te bepalen vanaf wanneer de minderjarige zelfstandig moet instemmen met de hulpverleningsaanvraag en het -aanbod bij de comités voor bijzondere jeugdzorg, in de gevallen waarin de hulpverlening zijn persoonlijke vrijheid raakt. Een minderjarige onder de 12 jaar moet hierover steeds verplicht worden gehoord. Voor de gegevensoverdracht tussen vrijwillige en gerechtelijke jeugdbijstand is de instemming van een jongere van 12 jaar of ouder vereist. Ook als aan een jongere uit eigen hoofde rechten worden toebedeeld, geldt in de toekomst een leeftijdsgrens van 12 jaar. Bij het verlenen van toegang tot dossiers wordt een jongere vanaf 12 jaar tot een redelijke beoordeling van zijn belangen in staat geacht. De leeftijdsgrens is ook hier niet absoluut: aan een jongere onder de 12 jaar kan ook inzage worden verleend als de consulent oordeelt dat de minderjarige een voldoende graad van maturiteit heeft bereikt. Men werkt hier dus in eerste instantie met het criterium van de maturiteit, in combinatie met een vaste maximumleeftijd vanaf wanneer een jongere sowieso in staat wordt geacht zijn rechten zelfstandig te kunnen uitoefenen. 2.3. Vergelijking In de veronderstelling dat in het Decreet Jeugdbijstand de leeftijd van 12 jaar wordt ingeschreven als scharnierleeftijd, lopen beide regelingen dus parallel. Er zal inderdaad steeds pragmatisch moeten worden omgegaan met de participatie van jongeren binnen de hulpverlening. Zowel het Decreet Jeugdbijstand als het Decreet Rechtspositie leveren praktische richtlijnen. De leeftijdsgrens van 12 jaar is steeds een minimumgrens (behoudens tegenbewijs van onvoldoende beoordelingsvermogen). Aan kinderen beneden de 12 jaar die reeds blijk geven van voldoende maturiteit kan een vergelijkbaar participatieniveau en dezelfde rechten worden gegarandeerd. 3. Het dossier In de integrale jeugdhulp heeft de minderjarige ten aanzien van de voorziening, de toegangspoort en de trajectbegeleiding recht op een zorgvuldig bijgehouden en veilig bewaard dossier. De aanleg, de bewaring en het gebruik van deze dossiers worden beheerst door de Wet Verwerking Persoonsgegevens, de sectorale regelgeving en het Decreet Rechtspositie zelf. Dit laatste bepaalt zelf dat voorrang moet gegeven worden aan de dossierverplichtingen die het gunstigst zijn voor de minderjarige indien deze verschillende normen onderlinge tegenstrijdigheden bevatten (art. 20 Decreet Rechtspositie). 3.1. Inzage Zoals in de inleiding reeds werd vermeld, is het recht op inzage voor de jongere in zijn dossier (art. 22 Decreet Rechtspositie) op identieke wijze geregeld als in de nieuwe bepaling die zal worden ingevoegd in het Decreet Jeugdbijstand. In het Decreet Rechtspositie werden aan het artikel over de dossiers echter vier bijkomende elementen toegevoegd die niet expliciet zijn opgenomen in het Decreet Jeugdbijstand: 3
- In 2 wordt expliciet vermeld dat de minderjarige recht heeft op bijkomende toelichting bij de informatie (in de bijzondere jeugdbijstand moet dit volgens de Memorie van Toelichting ook gebeuren, maar de vermelding is niet uitdrukkelijk in de tekst opgenomen). - In 2 wordt in tegenstelling tot in het Decreet Jeugdbijstand - in een specifieke termijn voorzien waarbinnen de toegang moet worden verleend (ten laatste 15 dagen na het verzoek). Dit is een nadere specifiëring die is afgestemd op de eigenheid van de hulpverleningssector. - In 6 wordt in de mogelijkheid voorzien om zelf documenten aan te brengen en deze te laten opnemen in het dossier. - In 7 wordt aan de betrokkenen een recht op afschrift toegekend. 3.2. Aanbrengen van documenten en een recht op verbetering Vooreerst heeft de jongere dus de mogelijkheid om bepaalde documenten te verstrekken aan de hulpaanbieder en te verzoeken dat deze de documenten toevoegt aan het dossier. Hiermee wordt een duidelijke parallel getrokken met artikel 9, 1, tweede lid Wet Patiëntenrechten dat in een gelijkaardige verplichting voorziet voor beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg in relatie met hun patiënten en hun medisch dossier. Daarnaast heeft de jongere ook een recht om zijn versie te geven van de feiten die voorkomen in het dossier. De toenemende belangstelling voor de participatie van de jongere maakt het essentieel dat deze een eigen inbreng kan hebben in het dossier. Naast een recht wordt hiermee ook een zekere verantwoordelijkheid toegekend. In samenhang hiermee heeft de jongere ook een recht om onjuiste persoonsgegevens te laten verbeteren in het dossier. Er kan worden opgemerkt dat de jongere deze rechten ook heeft in de bijzondere jeugdbijstand. Ze vloeien voort uit algemene regels (zoals de Wet Verwerking Persoonsgegevens) die automatisch van toepassing zijn. Het Decreet Rechtspositie voorziet op een heel aantal plaatsen in artikelen die gewoonweg een bevestiging en overname zijn van rechten en plichten uit andere toepasselijke normen, zoals o.a. het Kinderrechtenverdrag. Vanuit juridisch oogpunt zorgt de opname van parallelle bepalingen in het Decreet Rechtspositie niet voor een meerwaarde, enkel maar voor verwarring. De concrete rechten voor de jongeren zijn reeds vastgelegd in hogere normen en zijn uiteraard toepasselijk. 3.3. Recht op afschrift In het Decreet Rechtspositie werd ook uitdrukkelijk opgenomen dat de jongere recht heeft op een afschrift van de gegevens uit zijn dossier. Van documenten waarin hij geen rechtstreekse inzage heeft, heeft hij recht op een schriftelijk rapport. Het verkregen afschrift of rapport is vertrouwelijk en mag enkel voor de doeleinden van jeugdhulp worden gebruikt. De opname van deze specifieke bepaling, gelet op het verschillende regime van toegang tot de gegevens uit het dossier. In het Decreet Jeugdbijstand is dit recht op afschrift niet expliciet opgenomen. Op dit punt gaat het Decreet Rechtspositie dus verder dan de reglementering betreffende de bijzondere jeugdbijstand. 4
4. Andere rechten Belang van de minderjarige In artikel 5 van het Decreet Rechtspositie staat het belang van de minderjarige ingeschreven als een belangrijk basisbeginsel. Dit is ook zo in de sector van de jeugdbijstand. Recht op hulp Artikel 7 van het Decreet Rechtspositie verleent een jongere een effectief (afdwingbaar?) recht op hulpverlening. Het recht wordt echter meteen uitgehold door te bepalen dat het enkel geldt binnen het beschikbare aanbod. Dit artikel is een loutere herneming van een artikel uit het Decreet betreffende de Integrale Jeugdhulp en kon dus beter worden weggelaten. In het Decreet Jeugdbijstand wordt geen recht op hulp toegekend. De reglementering inzake integrale jeugdhulpverlening gaat dus verder, al kan misschien wel worden afgevraagd wat - buiten de psychologische impact - de toegevoegde waarde daarvan in de praktijk is. Recht om vrijwillig in te stemmen met de hulpverlening In het buitengerechtelijke luik van de integrale jeugdhulp heeft een minderjarige het recht om geïnformeerd vrij in te stemmen met de hulp of deze te weigeren. Hij kan kiezen welk hulpaanbod hij wil aanvaarden (artikelen 8-10 van het Decreet Rechtspositie). Ook in de bijzondere jeugdbijstand heeft de jongere vanaf 12 jaar (zie boven) het recht om vrij in te stemmen met het hulpvoorstel van het comité. Zonder deze instemming zal geen vrijwillige hulp tot stand kunnen komen. Recht op bijstand Artikel 24 Decreet Rechtspositie beschrijft het recht op bijstand door een vertrouwenspersoon. Deze bepaling is geïnspireerd op het tekstvoorstel dat zal worden ingevoegd in het Decreet Jeugdbijstand. 5