de Rechtspraak Rechtbank Breda toezending afschrift uitspraak en mededeling rechtsmiddel.

Vergelijkbare documenten
de Rechtspraak Rechtbank Breda Hierbij zend ik u een kopie van de uitspraak waarbij op het beroep is beslist.

ECLI:NL:CRVB:2017:1283

vanstate /1/V6. Datum uitspraak: 28 maart 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

de Rechtspraak Rechtbank Noord-Holland het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waterland Postbus BA Monnickendam

' s Sftg. de Rechtspraak. Over het beroep met procedurenummer 11 / 685 WOB JAN 1 deel ik u het volgende mee.

Naar aanleiding van deze uitspraak van de rechtbank is geen nadere afweging nodig.

Met toepassing van artikel 169, tweede lid, van de Gemeentewet, delen wij u het volgende mede.

ECLI:NL:RBZWB:2016:6366

Beslissing op bezwaar

ECLI:NL:RBBRE:2011:BP8246

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186

de Rechtspraak Rechtbank Rotterdam Hierbij zend ik u een kopie van de uitspraak van de rechtbank waarbij op bovenvermeld beroep is beslist.

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

de Rechtspraak Rechtbank Gelderland PER EAX Over het beroep met zaaknummer ZUT 12 / 249 WRO 219 deel ik u het volgende mee.

ECLI:NL:RBNHO:2017:6739

de Rechtspraak Rechtbank Den Haag PER FAX Over het beroep met zaaknummer SGR 13/9215 BESLU V258 deel ik u het volgende mee.

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 15 november 2012, nummer AWB 12/4016, in het geding tussen

2 1FEB datum onderdeel contactpersoon doorkiesnummer ons kenmerk uw kenmerk

de Rechtspraak Rechtbank Gelderland gemeente Tiel

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ1550

de Rechtspraak Rechtbank Overijssel Reg.nr. PS/2XJIU lao<sa 04 DEC 2014 Dat. ontv.:

Afdeling bestuursrechtspraak. Raad van de gemeente Geertruidenberg Postbus GA RAAMSDONKSVEER HUM

ECLI:NL:RBUTR:2006:AZ7766

de Rechtspraak I I PER FAX


ECLI:NL:RBGEL:2016:2558

uitspraak rechtbank gedeeltelijke intrekking bouwvergunning geluidsscherm A59

Raad vanstatc /1/V1. Datum uitspraak: 28 augustus 2012

vanstate /1. Datum uitspraak: 8 februari 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Afdeling bestuursrechtspraak P^na 1 van 1. Uw kenmerk

de Rechtspraak Rechtbank Zeeland-West-Brabant (076) het beroep van Maatschap C. en C. Bouwmeester te Zevenbergen

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. de Raad voor Rechtsbijstand 's-gravenhage, appellant,

LJN: BO2154,Voorzieningenrechter Rechtbank 's-hertogenbosch, AWB 10/2913 en 10/3065

Uitspraak /1/A1

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ4413

ECLI:NL:RBGRO:2010:BO8890

ECLI:NL:CBB:2001:AB0538

ECLI:NL:RVS:2001:AB2287

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ3580

de Rechtspraak Postbus: Rechtbank Noord-Holland ZAAKNUMMER: Afdeling Publiekrecht Sectie Bestuursrecht Locatie Alkmaar

ECLI:NL:CRVB:2016:3297

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB2855

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak op het verzet (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht) van:

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder, gemachtigden: mrs. C.J. Telting en B.A. Veenendaal.

SROB/03/091. Dit is voor betrokkene aanleiding geweest om hiertegen een bezwaarschrift in te dienen.

LJN: BO7059, Rechtbank Amsterdam, AWB 09/3604 AOW. Datum uitspraak: Datum publicatie:

Raad \ Afdeling bestuursrechtspraak vanstate

Uitspraak ^' 3 / o^ 5

ECLI:NL:RBSHE:2004:AO8345

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven; Dienst Werk, Zorg en Inkomen (Dienst WZI), te Eindhoven, verweerder.

ECLI:NL:RBROT:2000:AA7327

ECLI:NL:RBDHA:2015:7800

ECLI:NL:RBGEL:2013:CA1901

ECLI:NL:RBDHA:2014:10175

Afdeling bestuursrechtspraak. Voorstel behandelwijze; jlbicid raaddd: 2^ v \ Uw kenmerk

ECLI:NL:RBAMS:2012:BY6930

ECLI:NL:RBZLY:2012:BX0557

Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:

ECLI:NL:RBZWB:2017:3691

Afdeliiig be^tiiursreditspmak. Behandelend ambtenaar R. Hamelink

ECLI:NL:GHDHA:2014:2773

EelI: Nl: RBOVE:2016: 2665

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voorst te Twello, verweerder.

ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ7402

ECLI:NL:RBSHE:2007:BC1229

ECLI:NL:RBOVE:2013:3359

ECLI:NL:GHAMS:2013:2044 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

' Raad. IBİM» Hill VanState Stuknummer: GEMEENTE SCHAGEI. Raad van de gemeente Harenkarspel Postbus AA SCHAGEN

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RBROT:2017:2113

ECLI:NL:GHSHE:2015:1379

ECLI:NL:RBMNE:2015:8351

GERECHTSHOF AMSTERDAM

ECLI:NL:RBOBR:2017:3205

ECLI:NL:RBROT:2001:AD4035

vanstate /1/V3. Datum uitspraak: 29 augustus 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RBMNE:2016:707

LJN: BK3773, Rechtbank Breda, 09/981. Datum uitspraak: Datum publicatie: Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig

ECLI:NL:CRVB:2014:3463

ECLI:NL:RBALK:2011:BQ1956

ECLI:NL:RBDHA:2016:16586

de Rechtspraak Rechtbank Gelderland GEMEENTE HEi1J-NDOORN 7440 AE Nijverdal Behand.: 'į reľw.: Ąľfí Stuk WerlāLl.

vanstate /1. Datum uitspraak: 28 september 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

uw brief van uw kenmerk ons kenmerk datum 13 september 2011

Behandelend ambtenaar. D.J.J.M. Wolfs

ECLI:NL:RBZWB:2015:1110

LJN: BP5782,Voorzieningenrechter Rechtbank 's-hertogenbosch, AWB 10/3720 en 11/207

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:CRVB:2017:2145

ECLI:NL:RBARN:2008:BD8513

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2016:3597, Bekrachtiging/bevestiging

ECLI:NL:RBSGR:2007:BC0614

ECLI:NL:RBARN:2012:BW7413

ECLI:NL:RBZWB:2013:5523

Uitspraak. RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD Sector Bestuursrecht Registratienummer: Awb 10/895. uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

ECLI:NL:RBNHO:2014:185

Beslissing op bezwaar

Beslissing op bezwaar

Transcriptie:

^,,;~,- /.. - l/ l*-*-.-1 de Rechtspraak Rechtbank Breda datum doorkiesnummer ons kenmerk uw kenmerk bijlage(n) onderwerp AANT/EKÏNEN V_y De raad van de gemeente Bergen op Zoom Postbus 35 4600 AA Bergen op Zoom 17 november 2004 (076)5311387 procedurenummer 03 / 2307 WET KOK Z BRORO/403-0 1 6074 Ro6 toezending afschrift uitspraak en mededeling rechtsmiddel. 00 y>c>. i.' sector bestuursrecht team bestuursrecht dres Sluissingel 20 Breda correspondentieadres Postbus 90006 4800 PA Breda 1(076)531 1311 f (076) 5 31 1415 www.rechtspraak.nl Bij beantwoording de datum en ons kenmerk vermelden. Wilt u slechts één zaak in uw brief behandelen. Geachte heer/mevrouw, Hierbij zend ik u een kopie van de uitspraak waarbij op het beroep is beslist. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open. Indien u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen zes weken na de dagtekening van deze brief een beroepschrift en een kopie van bijgaande uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. In het berpepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.

03 72307 WET RECHTBANK BREDA Sector bestuursrecht Enkelvoudige kamer UITSPRAAK in de zaak van J.A. de Rooij, wonende te Halsteren, eiser, en de raad van de gemeente Bergen op Zoom, verweerder. 1. Het procesverloop Eiser heeft op 28 oktober 2003 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 23 juli 2003 (bestreden besluit) inzake een verzoek om schadevergoeding. Het beroep is behandeld ter zitting van 22 september 2004. Eiser is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J.M.E.M. Verpaalen. 2. De beoordeling 2. l Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden. Per brief van 30 maart 1995 heeft eiser onder meer verzocht om vergoeding van schade wegens een aantal activiteiten op, en besluiten ten aanzien van, het perceel dat plaatselijk bekend staat als Zuidgeest 17 te Woensdrecht, thans Bergen op Zoom. Bij besluit van 18 april 1995 heeft het college van burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Woensdrecht het schadeverzoek van 30 maart 1995 afgewezen. Hiertegen heeft eiser op 21 april 1995 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 12 mei 1998 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom (college van b&w) het bezwaar van 21 april 1995, voorzover dit ziet op de weigering om schade te vergoeden, ongegrond verklaard en het betreffende deel van het besluit van 18 april 1995 in stand gelaten. Hiertegen heeft eiser op 30 mei 1998 beroep ingesteld. In haar uitspraak van 15 februari 1999 heeft de rechtbank het beroep van 30 mei 1998 ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiser op 2 maart 1999 hoger beroep ingesteld. In haar uitspraak van 11 november 1999 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) de uitspraak van 15 februari 1999 bevestigd. Per brief van 5 januari 1997 heeft eiser aan verweerder verzocht om toekenning van vergoeding van schade wegens de vaststelling en inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Buitengebied Woensdrecht-Noord" (bestemmingsplan), welk plan voor onder meer het perceel is gaan gelden. Verweerder heeft deze briefin behandeling genomen als een verzoek om vergoeding van planschade als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de ruimtelijke ordening (WRO).

03 / 2307 WET Bij besluit van 28 januari 1999 heeft verweerder het planschadeverzoek van 5 januari 1997 afgewezen. Hiertegen heeft eiser op 2 maart 1999 bezwaapgemaakt. Bij besluit van.22 juli 1999 heeft verweerder het bezwaar van 2 maart 1999 ongegrond verklaard en het besluit van 28 januari 1999 in stand gelaten. Hiertegen-heeft siser opj -september 1999 beroep ingesteld^ hi haar uitspraak van 3 november 2000.heeft de recbibank-het beroejrvan 3 september 1999 gegrond verklaard en het besluit van 22 juli 1999 vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dit besraitr in stand gelaten. Hiertegen heeft eiser op 24 november 2000 hoger beroep ingesteld. In haar uitspraak van 14 augustus 2002 heeft de ABRvS het de uitspraak van 3 november 2000 bevestigd. hi zijn aan de gemeente Bergen op Zoom gerichte brief van 9 september 2002 heeft eiser onder meer aangegeven dat hij "op zijn verzoek om schadevergoeding art. 49 WRO B.P. Wijziging Woensdrecht Noord van 24-11-1999 en volgende nog steeds geen antwoord heeft ontvangen" en dat hij 'Verzoekt om een beschikking binnen 3 maanden, in ieder geval voor 15-12-2002". Verweerder heeft deze brief aangemerkt als een verzoek om vergoeding van planschade wegens de vaststelling en inwerkingtreding van toet bestemmingsplan. Bij besluit van 30 januari 2003 (primair besluit) heeft verweerder geweigerd aan eiser planschade te vergoeden, onder verwijzing naar artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hiertegen heeft eiser op 17 februari 2003 bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van 17 februari 2003 ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten. Daartoe heeft verweerder aangevoerd dat de aanvraag van 9 september 2002 gelijk is aan het planschadeverzoek van 5 januari 1997, dat de afwijzing van laatstgenoemd verzoek inmiddels formele rechtskracht heeft gekregen, en dat eiser niet heeft gewezen op nieuwe feiten en/of gewijzigde omstandigheden. 2.2 Eiser staat op het standpunt dat de aanvraag ten onrechte is afgewezen. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de aanvraag van 9 september 2002 betrekking heeft op een aantal aspecten die bij de beslissing op het verzoek van 5 januari 1997 niet aan de orde zijn gekomen. In dit kader is met name gewezen op de gevolgen (de aanwezigheid en het gebruik van) een hondenkennel voor de exploitatie van de camping op het perceel. Eiser heeft de rechtbank gevraagd het onderhavige beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen, alsmede om de gemeente Bergen op Zoom te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding ad 1.453.402,50 (= ƒ 3.200.000,-) plus wettelijke rente en tot vergoeding van de gemaakte proceskosten. 2.3 De rechtbank onderzoekt eerst ambtshalve of zij toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het onderhavige beroep, en met name of het beroep ontvankelijk is. 2.4 Krachtens artikel 6:7 van de Awb Gedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarof beroepschrift zes weken. Artikel 6:8, eerste lid, van de Awb bepaalt dat de termijn aanvangt met ingang van de dag waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Ingevolge artikel 6:9 van de Awb is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend als het voor het einde van de termijn is ontvangen (eerste lid), of als het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen (tweede lid). Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift met-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

03 / 2307 WET 2.5 Verweerder heeft gesteld dat hij het bestreden besluit op 5 september 2003 per post naar eiser heeft gezonden, onder verwijzing naar de-stempelsop de bij die besluit gevoegde aanbiedingsbrief (gedingstuk A30). Eiser daarentegen heeflverklaard dat hij het bestreden besluit eerst op 8 oktober_2003 heeft ontvangen, onder verwijzingjiaar-enige stukkeirwaaruit hij_afleidt~dat hij het besteeden besluit eerst op 7 oktober 2003 als te verzenden stuk in ontvangst heeft genomen (gedingstukken Al 8 en Al 9). Een en ander plaatst de rechtbank voor de vraag wanneer het bestreden besluit moet worden geacht op de voorgeschreven wijze bekend te zijn gemaakt, dit wil - gelet op artikel 3:41, eerste lid, van de Awb - zeggen: wanneer het betreffende besluit naar eiser is verzonden. Verweerder heeft op geen enkele manier aannemelijk gemaakt dat het bestreden besluit reeds op 5 september 2003 per aangetekende post naar eiser is verzonden. Gelet hierop staat te bezien of voldoende aannemelijk is geworden dat~verweerder het bestreden besluit op 5 september 2003 per gewone post naar eiser heeft verzonden. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder niet in deze bewijslast geslaagd. De door eiser overgelegde stukken geven immers aanleiding tot de veronderstelling dat het bestreden besluit op 7 oktober 2003 per aangetekende post is verzonden, mede nu verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat op deze datum een ander aan eiser gerichte briefis verzonden. Bovendien wekt de op de aanbiedingsbrief gedateerd 4 september 2003 geplaatste aanduiding "Met ontvangstbevestiging" de indruk dat het bestreden besluit slechts per aangetekende, en niet (tevens) per gewone post naar eiser is verzonden. Onder deze omstandigheden kan verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, voor het aannemelijk maken van de verzending van het bestreden besluit op 5 september 2003 niet volstaan met de enkele verwijzing naar een stempel waarvan onduidelijk is waarom, wanneer en door wie deze is geplaatst. In dit kader acht de rechtbank het onwaarschijnlijker dat op 7 oktober 2003 een ander stuk dan het bestreden besluit naar eiser is gezonden, dan dat het bestreden besluit en de daarbij behorende aanbiedingsbrief ruim een maand op de postkamer varüiet gemeentehuis is blijven liggen. Gezien het vorenstaande beschouwt de rechtbank 7 oktober 2003 als datum waarop het bestreden besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, ook indien het bestreden besluit op 4 of 5 september 2003 naar de postkamer in het gemeentehuis is gezonden. Gelet hierop wordt geoordeeld dat de termijn voor het instellen van beroep tegen het bestreden besluit is begonnen op 8 oktober 2003 en geëindigd op 19 november 2003. Blijkens de stempel op de envelop waarmee het beroepschrift is verzonden, heeft eiser de betreffende brief op 28 oktober 2003 bij de TPG ter bezorging aangeboden. Gelet hierop oordeelt de rechtbank dat het beroepschrift op 28 oktober 2003 is ingediend. Dit leidt haar tot de conclusie dat eiser de termijn voor het instellen van beroep niet heeft overschreden, en daarmee dat het beroep ontvankelijk is. 2.6 Thans onderzoekt de rechtbank - op grondslag van het beroepschrift, de overgelegde stukken en het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting - of het bestreden besluit rechtens stand kan houden. 2.7 Artikel 4:6, eerste lid, van de Awb bepaalt dat de aanvrager is gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan.

03 / 2307 WET Ingevolge artikel 4:6, tweede lid, van de Awb kan het bestuursorgaan de aanvraag afwijzen onder verwijzing-naar zijn eerdere afwijzende beschikking, indien geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld. lülde g^iflgstukkenrkanj^delijkerwijs- worden afgeleid - en eiser heeft ter zitting uitdrukkelijk verklaard - dat de aanvraag van 9 september 2002 : slëchts betrekking heeft op de schade die eiser naar zijn zeggen ten gevolge van de vaststelling en inwerkingtreding van het bestemmingsplan heeft geleden. Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder evenbedoelde aanvraag terecht heeft aangemerkt als een herhaling van het planschadeverzoek van 5 januari 1997, althans een verzoek om terug te komen op het besluit van 28 januari 1999. In dit kader overweegt zij dat voornoemd besluit na en wegens de uitspraak van de ABRvS van 14 augustus 2002 formele rechtskracht heeft gekregen, en dus wat betreft wijze van totstandkoming en inhoud wordt geacht rechtmatig zijn te zijn. Op grond van een errander concludeert de rechtbank dat verweerder terecht heeft onderzocht of eiser heeft vol daas aanjiet - in artikel 4:6, eerste lidy van de Awb geformuleerde vereiste om te wijzen op nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de aspecten waarop eiser in de aanvraag van 9 september 2002 heeft gewezen, niet te beschouwen als nieuwe feiten en omstandigheden in de zin van artikel 4:6, eerste lid, van de Awb. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat eiser reeds bij de behandeling van (het bezwaar tegen de afwijzing) het planschadeverzoek van 5 januari 1997 de gelegenheid heeft gehad om de aanwezigheid en het gebruik van een hondenkennel in de directe nabijheid van zijn perceel onder de aandacht van verweerder te brengen. Uit de gedingstukken blijkt immers genoegzaam dat eiser reeds jarenlang op de hoogte was van de activiteiten op en rond zijn perceel. Onder deze omstandigheden kan eiser met het doen van een nieuw planschadeverzoek niet bewerkstelligen dat verweerder alsnog nagaat of de exploitatie van de gewraakte hondenkennel een reden voor schadevergoeding ingevolge artikel 49 van de WRO vormt. Een andere benaderingswijze zou feitelijk tot gevolg hebben dat eiser over toewij sbaarheid van één planschadeverzoek twee keer tot de ABRvS kan procederen, en deze consequentie is uit het oogpunt van rechtszekerheid niet te aanvaarden. 2.8 Op basis van het vorenstaande oordeelt de rechtbank dat eiser niet heeft voldaan aan de verplichting die ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Awb op diens schouders rust. Dit oordeel brengt de rechtbank tot de slotsom dat verweerder in dit geval terecht toepassing heeft gegeven aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, en daarmee dat de tegen het bestreden besluit gerichte gronden niet kunnen slagen. Derhalve zal beroep ongegrond worden verklaard. Reeds hierom is voor het treffen van de door eiser gevraagde voorziening - het toekennen van een voorschot op de gevorderde schadevergoeding - geen plaats. 2.9 Nu het beroep ongegrond wordt verklaard, bestaat geen grond voor een proceskostenveroordeling.

03/230TWET 3. De beslissing De rechtbank: verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M. J. Kok, rechter, en in aanwezigheid van mr. L.M. Koenraad, griffier, in het openbaar uitgesproken op «. «ft. Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019 te 2500 EA 's-gravenhage. De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak. Afschrift verzonden op: J 7 jy0y

de Rechtspraak Rechtbank Breda i-1 u. AANTEKENEN De raad van de gemeente Bergen op Zoom Postbus 35 4600 AA Bergen op Zoom 0Ro 00 t sector bestuursrecht team bestuursrecht bezoekadres Sluissingel 20 Breda datum doorkiesnummer ons kenmerk uw kenmerk bijlage(n) onderwerp 17 november 2004 (076)531 1387 procedurenummer 03 / 2307 WET KOK Z BRORO/403-016074 toezending afschrift uitspraak en mededeling rechtsmiddel. correspondentieadres Postbus 90006 4800 PA Breda t (076) 5 31 1311 f (076) 5 31 1415 www.rechtspraak.nl Bij beantwoording de datum en ons kenmerk vermelden. Wilt u slechts één zaak in uw brief behandelen. Geachte heer/mevrouw, Hierbij zend ik u een kopie van de uitspraak waarbij op het beroep is beslist. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open. Indien u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen zes weken na de dagtekening van deze brief een beroepschrift en een kopie van bijgaande uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.

03 / 2307 WET RECHTBANK BREDA Sector bestuursrecht Enkelvoudige kamer UITSPRAAK in de zaak van J.A. de Rooij, wonende te Halsteren, eiser, en de raad van de gemeente Bergen op Zoom, verweerder. 1. Het procesverloop Eiser heeft op 28 oktober 2003 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 23 juli 2003 (bestreden besluit) inzake een verzoek om schadevergoeding. Het beroep is behandeld ter zitting van 22 september 2004. Eiser is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J.M.E.M. Verpaalen. 2. De beoordeling 2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden. Per brief van 30 maart 1995 heeft eiser onder meer verzocht om vergoeding van schade wegens een aantal activiteiten op, en besluiten ten aanzien van, het perceel dat plaatselijk bekend staat als Zuidgeest 17 te Woensdrecht, thans Bergen op Zoom. Bij besluit van 18 april 1995 heeft het college van burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Woensdrecht het schadeverzoek van 30 maart 1995 afgewezen. Hiertegen heeft eiser op 21 april 1995 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 12 mei 1998 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom (college van b&w) het bezwaar van 21 april 1995, voorzover dit ziet op de weigering om schade te vergoeden, ongegrond verklaard en het betreffende deel van het besluit van 18 april 1995 in stand gelaten. Hiertegen heeft eiser op 30 mei 1998 beroep ingesteld. In haar uitspraak van 15 februari 1999 heeft de rechtbank het beroep van 30 mei 1998 ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiser op 2 maart 1999 hoger beroep ingesteld. In haar uitspraak van 11 november 1999 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) de uitspraak van 15 februari 1999 bevestigd. Per brief van 5 januari 1997 heeft eiser aan verweerder verzocht om toekenning van vergoeding van schade wegens de vaststelling en inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Buitengebied Woensdrecht-Noord" (bestemmingsplan), welk plan voor onder meer het perceel is gaan gelden. Verweerder heeft deze briefin behandeling genomen als een verzoek om vergoeding van planschade als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de ruimtelijke ordening (WRO).

03 / 2307 WET Bij besluit van 28 januari 1999 heeft verweerder het planschadeverzoek van 5 januari 1997 afgewezen. Hiertegen heeft eiser op 2 maart 1999 bezwaar-gemaakt. Bij besluit van22 juli 1999 heeft verweerder het bezwaar van 2 maart 1999 ongegrond verklaard en het besluit van 28 januari 1999 in stand gelaten. HiertegenJieeft eiser opj september 1999 beroep ingestekl- In haar uitspraak van 3 november 20QO_heeft de rechtbank-het beroerrron 3 september 1999 gegrond verklaard en het besluit van 22 juli 1999 vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dit beshritr in stand gelaten. Hiertegen heeft eiser op 24 november 2000 hoger beroep ingesteld, hl haar uitspraak van 14 augustus 2002 heeft de ABRvS het de uitspraak van 3 november 2000 bevestigd. hi zijn aan de gemeente Bergen op Zoom gerichte brief van 9 september 2002 heeft eiser onder meer aangegeven dat hij "op zijn verzoek om schadevergoeding art. 49 WRO B.P. Wijziging Woensdrecht Noord van 24-11-1999 en volgende nog steeds geen antwoord heeft ontvangen" en dat hij 'Verzoekt om een beschikking binnen 3 maanden, in ieder geval voor 15-12-2002". Verweerder heeft deze brief aangemerkt als een verzoek om vergoeding van planschade wegens de vaststelling en inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Bij besluit van 30 januari 2003 (primair besluit) heeft verweerder geweigerd aan eiser planschade te vergoeden, onder verwijzing naar artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hiertegen heeft eiser op 17 februari 2003 bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van 17 februari 2003 ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten. Daartoe heeft verweerder aangevoerd dat de aanvraag van 9 september 2002 gelijk is aan het planschadeverzoek van 5 januari 1997, dat de afwijzing van laatstgenoemd verzoek inmiddels formele rechtskracht heeft gekregen, en dat eiser niet heeft gewezen op nieuwe feiten en/of gewijzigde omstandigheden. 2.2 Eiser staat op het standpunt dat de aanvraag ten onrechte is afgewezen. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de aanvraag van 9 september 2002 betrekking heeft op een aantal aspecten die bij de beslissing op het verzoek van 5 januari 1997 niet aan de orde zijn gekomen, hi dit kader is met name gewezen op de gevolgen (de aanwezigheid en het gebruik van) een hondenkennel voor de exploitatie van de camping op het perceel. Eiser heeft de rechtbank gevraagd het onderhavige beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen, alsmede om de gemeente Bergen op Zoom te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding ad 1.453.402,50 (= ƒ 3.200.000,-) plus wettelijke rente en tot vergoeding van de gemaakte proceskosten. 2.3 De rechtbank onderzoekt eerst ambtshalve of zij toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het onderhavige beroep, en met name of het beroep ontvankelijk is. 2.4 Krachtens artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarof beroepschrift zes weken. Artikel 6:8, eerste lid, van de Awb bepaalt dat de termijn aanvangt met ingang van de dag waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Ingevolge artikel 6:9 van de Awb is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend als het voor het einde van de termijn is ontvangen (eerste lid), of als het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen (tweede lid). Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

03 / 2307 WET 2.5 Verweerder heeft gesteld dat hij het bestreden besluit op 5 september 2003 per post naar eiser heeft gezonden, onder verwijzing naar de^stempels-op de bij die besluit gevoegde aanbiedingsbrief (gedingstuk A30). Eiser daarentegen heeflverklaard dat hij het bestreden besluit eerst op 8 oktober-2003 heeft ontvangen, onder verwijzingjiaar-enige stukkerrwaaruit hij_afièidt dat hij het besteeden besluit eerst op 7 oktober 2003 als te verzenden stuk in ontvangst heeft genomen (gedingstukken Al 8 en A19). Een en ander plaatst de rechtbank voor de vraag wanneer het bestreden besluit moet worden geacht op de voorgeschreven wijze bekend te zijn gemaakt, dit wil - gelet op artikel 3:41, eerste lid, van de Awb zeggen: wanneer het betreffende besluit naar eiser is verzonden. Verweerder heeft op geen enkele manier aannemelijk gemaakt dat het bestreden besluit reeds op 5 september 2003 per aangetekende post naar eiser is verzonden. Gelet hierop staat te bezien of voldoende aannemelijk is geworden dat"verweerder het bestreden besluit op 5 september 2003 per gewone post naar eiser heeft verzonden. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder niet in deze bewijslast geslaagd. De door eiser overgelegde stukken geven immers aanleiding tot de veronderstelling dat het bestreden besluit op 7 oktober 2003 per aangetekende post is verzonden, mede nu verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat op deze datum een ander aan eiser gerichte briefis verzonden. Bovendien wekt de op de aanbiedingsbrief gedateerd 4 september 2003 geplaatste aanduiding "Met ontvangstbevestiging" de indruk dat het bestreden besluit slechts per aangetekende, en niet (tevens) per gewone post naar eiser is verzonden. Onder deze omstandigheden kan verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, voor het aannemelijk maken van de verzending van het bestreden besluit op 5 september 2003 niet volstaan met de enkele verwijzing naar een stempel waarvan onduidelijk is waarom, wanneer en door wie deze is geplaatst. In dit kader acht de rechtbank het onwaarschijnlijker dat op 7 oktober 2003 een ander stuk dan het bestreden besluit naar eiser is gezonden, dan dat het bestreden besluit en de daarbij behorende aanbiedingsbrief ruim een maand op de postkamer vanjhet gemeentehuis is blijven liggen. Gezien het vorenstaande beschouwt de rechtbank 7 oktober 2003 als datum waarop het bestreden besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, ook indien het bestreden besluit op 4 of 5 september 2003 naar de postkamer in het gemeentehuis is gezonden. Gelet hierop wordt geoordeeld dat de termijn voor het instellen van beroep tegen het bestreden besluit is begonnen op 8 oktober 2003 en geëindigd op 19 november 2003. Blijkens de stempel op de envelop waarmee het beroepschrift is verzonden, heeft eiser de betreffende brief op 28 oktober 2003 bij de TPG ter bezorging aangeboden. Gelet hierop oordeelt de rechtbank dat het beroepschrift op 28 oktober 2003 is ingediend. Dit leidt haar tot de conclusie dat eiser de termijn voor het instellen van beroep niet heeft overschreden, en daarmee dat het beroep ontvankelijk is. 2.6 Thans onderzoekt de rechtbank - op grondslag van het beroepschrift, de overgelegde stukken en het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting - of het bestreden besluit rechtens stand kan houden. 2.7 Artikel 4:6, eerste lid, van de Awb bepaalt dat de aanvrager is gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan.

03 / 2307 WET Ingevolge artikel 4:6, tweede lid, van de Awb kan het bestuursorgaan de aanvraag afwijzen onder verwijzing-naar zijn eerdere afwijzende beschikking, indien geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld. lülde gediagstukkenrkanj^delijkerwijs-worden afgeleid - en eiser heeft ter zitting uitdrukkelijk verklaard - dat de aanvraag van 9 september 2002FsTechts betrekking heeft op de schade die eiser naar zijn zeggen ten gevolge van de vaststelling en inwerkingtreding van het bestemmingsplan heeft geleden. Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder evenbedoelde aanvraag terecht heeft aangemerkt als een herhaling van het planschadeverzoek van 5 januari 1997, althans een verzoek om terug te komen op het besluit van 28 januari 1999. In dit kader overweegt zij dat voornoemd besluit na en wegens de uitspraak van de ABRvS van 14 augustus 2002 formele rechtskracht heeft gekregen, en dus wat betreft wijze van totstandkoming en inhoud wordt geacht rechtmatig zijn te zijn. Op grond van een en~ ander concludeert de rechtbank dat verweerder terecht heeft onderzocht of eiser-heeft voldaan aan het - in artikel 4:6, eerste, lidy van de Awb geformuleerde - vereiste om te wijzen op nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de aspecten waarop eiser in de aanvraag van 9 september 2002 heeft gewezen, niet te beschouwen als nieuwe feiten en omstandigheden in de zin van artikel 4:6, eerste lid, van de Awb. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat eiser reeds bij de behandeling van (het bezwaar tegen de afwijzing) het planschadeverzoek van 5 januari 1997 de gelegenheid heeft gehad om de aanwezigheid en het gebruik van een hondenkennel in de directe nabijheid van zijn perceel onder de aandacht van verweerder te brengen. Uit de gedingstukken blijkt immers genoegzaam dat eiser reeds jarenlang op de hoogte was van de activiteiten op en rond zijn perceel. Onder deze omstandigheden kan eiser met het doen van een nieuw planschadeverzoek niet bewerkstelligen dat verweerder alsnog nagaat of de exploitatie van de gewraakte hondenkennel een reden voor schadevergoeding ingevolge artikel 49 van de WRO vormt. Een andere benaderingswijze zou feitelijk tot gevolg hebben dat eiser over toewijsbaarheid van één planschadeverzoek twee keer tot de ABRvS kan procederen, en deze consequentie is uit het oogpunt van rechtszekerheid niet te aanvaarden. 2.8 Op basis van het vorenstaande oordeelt de rechtbank dat eiser niet heeft voldaan aan de verplichting die ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Awb op diens schouders rust. Dit oordeel brengt de rechtbank tot de slotsom dat verweerder in dit geval terecht toepassing heeft gegeven aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, en daarmee dat de tegen het bestreden besluit gerichte gronden niet kunnen slagen. Derhalve zal beroep ongegrond worden verklaard. Reeds hierom is voor het treffen van de door eiser gevraagde voorziening - het toekennen van een voorschot op de gevorderde schadevergoeding - geen plaats. 2.9 Nu het beroep ongegrond wordt verklaard, bestaat geen grond voor een proceskostenveroordeling.

03 / 230TWET 3. De beslissing De rechtbank: verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M J. Kok, rechter, en in aanwezigheid van mr. L.M. Koenraad, griffier, in het openbaar uitgesproken op * - g*» ««ai Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019 te 2500 EA 's-gravenhage. De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak. Afschrift verzonden op: f f