De intrede van allochtonen op de arbeidsmarkt. Auteurs: Ignace Glorieux, Ilse Laurijssen en Yolanda Van Dorsselaer



Vergelijkbare documenten
Referentie GLORIEUX, I., I. LAURIJSSEN & Y. VAN DORSSELAER, Zwart op wit. De intrede van allochtonen op de arbeidsmarkt. Garant, Antwerpen, 2009.

Diversiteit, hoger onderwijs, interculturaliteit, kansenongelijkheid, secundair onderwijs, schoolloopbanen

Vroege schoolverlaters in Vlaanderen Evolutie van de ongekwalificeerde uitstroom tot 2007 Samenvatting. G. Van Landeghem, M. Goos & J.

Twee cijferbladen over de evolutie van het buitengewoon lager onderwijs tot G. Van Landeghem & J. Van Damme

Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid

Retentie in het beroep van leraar

De helft van de 15 tot 64-jarigen met een langdurig gezondheidsprobleem of moeilijkheid bij het uitvoeren van dagelijkse handelingen is aan het werk

Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting

VOLTIJDS LOONTREKKEND DOOR HET LEVEN Hoofdstuk 21

Seminarie vroege schoolverlaters 11 mei 2011

67,3% van de jarigen aan het werk

SONAR - 24 april 2008 Maken jongeren in Vlaanderen de overgang van school naar werk met succes? E. Omey & W. Van Trier

Niet-werkende werkzoekenden in Genk

Arbeidsmarkt vijftigplussers

Value added of primary schools with high proportions of minority students: A longitudinal study. J.P. Verhaeghe, J. Van Damme & H.

Deeltijdarbeid. WAV-Rapport. Seppe Van Gils. Maart 2004

VLAANDEREN OP HET EUROPESE SCOREBORD Hoofstuk 4

Vroege schoolverlaters in Vlaanderen Evolutie van de ongekwalificeerde uitstroom tot 2008 Samenvatting. G. Van Landeghem & J.

TRAINING & OPLEIDING Opleidingen in de lift: + 25% in 2001

ALGEMENE DIRECTIE STATISTIEK EN ECONOMISCHE INFORMATIE PERSBERICHT 26 november 2010

PERSBERICHT Brussel, 20 december 2013

Hoofdstuk 15 VAN SCHOOL NAAR WERK: OP ZOEK NAAR EEN. Eef Stevens 1 ROUTEPLANNER. Inleiding. 1 Studie, werk of werkloos?

Heel gunstige arbeidsmarktevolutie in Nieuwe cijfers Enquête naar de Arbeidskrachten -

MOBILITEIT TUSSEN WERK EN NIET-WERK Hoofdstuk 11

2.2.1 Aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt

De arbeidsmarkt in juli 2014

Onderwijs en arbeidsmarkt: tweemaal actief

Jongeren vinden moeilijker een job - Nieuwe cijfers Enquête naar de Arbeidskrachten, derde kwartaal

Fact sheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam. nummer 5 maart 2013

Impact van de activeringsmaatregelen op de tewerkstelling van werknemers met een buitenlandse nationaliteit

De arbeidsmarkt in april 2016

Met een startkwalificatie betere kansen op de arbeidsmarkt

Figuur 1. Intelligentiescores (numerieke, spatiale, verbale en algemene) per geslacht

De overgang van school naar werk: EAK-module 2000 versus Sonar-data

Allochtonen op de arbeidsmarkt

De arbeidsmarkt in april 2015

Lang naar school en toch werkzoekend! Toestand hooggeschoolden in de werkloosheid

PERSBERICHT Brussel, 25 maart 2014

Doelgroepen aan het werk? Een blik op de arbeidsmarktpositie van de doelgroepen uit het Vlaams Doelgroepenbeleid

7. Deelname en slagen in het hoger onderwijs

De arbeidsmarkt in mei 2014

Trends op de Belgische arbeidsmarkt ( )

De arbeidsmarkt in juni 2014

De arbeidsmarkt in maart 2016

Vraag nr. 37 van 29 januari 2002 van de heer ROLAND VAN GOETHEM Antwoord 1. Overzicht over alle kenmerken heen

Vlaanderen binnen Europa

De arbeidsmarkt in december 2014

FOCUS OP TALENT BAROMETER. Kansengroepen in cijfers

Jongeren op de arbeidsmarkt

De arbeidsmarkt in juni 2015

De arbeidsmarkt in februari 2016

De arbeidsmarkt in augustus 2017

De arbeidsmarkt in mei 2016

De arbeidsmarkt in augustus 2016

PERSBERICHT Brussel, 22 december 2015

De arbeidsmarkt in november 2015

De arbeidsmarkt in september 2014

Voorkomen van handicaps en arbeidsdeelname op basis van EAK

De arbeidsmarkt in januari 2016

De beroepsbevolking in de grensregio s van Nederland en Vlaanderen: grote verschillen aan weerszijden van de grens

CAREER COMPETENCES AND CAREER OUTCOMES A critical analysis of concepts and complex relationships. Heidi Knipprath & Katleen De Rick

De arbeidsmarkt in mei 2015

4. Resultaten. 4.1 Levensverwachting naar geslacht en opleidingsniveau

Factsheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam Werkloosheid stijgt naar 24% Definities. Nummer 6 juni 2014

De arbeidsmarkt in juni 2016

Meer vrouwen werken minder, minder mannen werken meer

De arbeidsmarkt in augustus 2014

De arbeidsmarkt in oktober 2016

Gepubliceerd Onderwijs en arbeidsmarkt

Uit huis gaan van jongeren

WORKLESS HOUSEHOLDS IN VLAANDEREN Hoofdstuk 21

«WELZIJNSBAROMETER 2010» SAMENVATTING EN CONCLUSIES

De arbeidsmarkt in mei 2017

Tabel 4.1 geeft een overzicht van de verdeling van de deels werkloos, deels werkend (DWDW)-en naar leeftijdsniveau.

Werkgroep Arbeidsmarkt Onderwijs

Hinder door een handicap of langdurige gezondheidsproblemen

I B O. Een werknemer op maat gemaakt. 1. IBO = training-on-the-job. IBO = 'werkplekleren' IBO = 'een werknemer op maat'

De arbeidsmarkt in februari 2017

De arbeidsmarkt in januari 2017

Onderwijs en vorming leerlingen. Streekpact Cijferanalyse

De arbeidsmarkt in februari 2015

Steeds meer niet-westerse allochtonen in het voltijd hoger onderwijs

Lancering Vlaamse Migratie- en Integratiemonitor 2018 en survey Samenleven in Diversiteit 2017

ARBEIDSMARKTMOBILITEIT Hoofdstuk 8

Jongeren en Gezondheid 2014 : Socio-demografische gegevens

Cijferboek sociale ongelijkheid in het Vlaamse onderwijs

Beroepsbevolking 2005

De arbeidsmarkt in augustus 2015

Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling «Sociale Zekerheid»

VDAB WERKLOOSHEIDSBERICHT MEI Kerncijfers werkloosheid. Evolutie Werkloosheid. NWWZ Vlaams Gewest - absolute aantallen

PERSBERICHT Brussel, 28 maart 2013

FORUM Monitor Allochtonen op de arbeidsmarkt: effecten van de economische crisis 2 e kwartaal 2009

EVOLUTIE VAN DE WERKLOOSHEID Hoofdstuk 4

Tabel 2.1 Overzicht van de situatie op de arbeidsmarkt van de onderzochte personen op 30/06/97. Deelpopulatie 1996

Jongeren en Gezondheid 2014 : Socio-demografische gegevens

Fact sheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam 2013

De arbeidsmarkt in maart 2015

De arbeidsmarkt in oktober 2015

ONDERWIJSONGELIJKHEID: HOOG EN DROOG Hoofdstuk 13

De arbeidsmarkt in maart 2017

Transcriptie:

De intrede van allochtonen op de arbeidsmarkt Auteurs: Ignace Glorieux, Ilse Laurijssen en Yolanda Van Dorsselaer

T A De intrede van allochtonen op de arbeidsmarkt Auteurs: Ignace Glorieux, Ilse Laurijssen en Yolanda Van Dorsselaer Promotor(en): Ignace Glorieux Onderzoek in opdracht van de Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming, in het kader van het programma Steunpunten voor Beleidsrelevant Onderzoek 2008 SSL-rapport nr. SSL/OD2/2008.08 datum oplevering eerste versie: 5 december 2008 datum publicatie: dd mmmm yyyy

Voor meer informatie over deze publicatie: Steunpunt SSL, onderzoeksdomein Overgang van school naar werk Auteurs: Ignace Glorieux, Ilse Laurijssen en Yolanda Van Dorsselaer Onderzoeksgroep TOR Vakgroep Sociologie Vrije Universiteit Brussel Pleinlaan 2 1050 Brussel Website: http://www.steunpuntloopbanen.be Copyright (2008) Steunpunt SSL p/a Parkstraat 47, 3000 Leuven Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt zonder uitdrukkelijk te verwijzen naar de bron. No part of this material may be made public without an explicit reference to the source. De verantwoordelijkheid voor dit rapport berust volledig bij de auteurs en vertolkt niet noodzakelijk de officiële visie van de Vlaamse Overheid. 1

Inleiding... 2 Hoofdstuk 1. De overgang van school naar werk in kaart gebracht... 4 1. Onderzoek bij drie cohorten... 5 2. Etniciteit en achtergrondkenmerken... 5 2.1. Wat is een allochtoon?... 5 2.2. Wie zijn ze?... 7 3. Besluit... 12 Hoofdstuk 2. Een slechte start: de achtergestelde arbeidsmarktpositie van allochtonen bij het begin van hun loopbaan... 13 1. Eén jaar na schoolverlaten... 15 2. Werkloosheidsduur... 17 3. Kenmerken van de eerste job... 19 3.1. Tewerkstellingsstatuut... 19 3.2. Aard van het tewerkstellingscontract... 21 3.3. Sector van tewerkstelling... 23 3.4. Deeltijds werk... 24 3.5. Loon... 25 3.6. Opleidingsniveau en -inhoud... 26 3.7. Jobkenmerken... 29 3.8. Samengestelde maat voor jobkenmerken... 31 3.9. Schaal voor beroepsprestige... 33 4. Besluit... 34 Hoofdstuk 3. Mogelijke verklaringen... 35 1. Aan de vraagzijde: werving en selectie... 35 1.1. De duale arbeidsmarkt... 35 1.2. De discriminatiethese... 36 2. Aan de aanbodzijde... 38 2.1. Toegeschreven kenmerken... 39 2.2. Verworven kenmerken: het opleidingsniveau... 41 3. Welke verklaringen kunnen worden getoetst?... 43 Hoofdstuk 4. Verschillende verklaringen getoetst... 44 1. Werkloosheidsduur... 44 2. Indicatoren van de eerste job... 51 2.1. Uitdagende eerste job... 51 2.2. Beroepsprestige in de eerste job... 54 2.3. Jobomstandigheden in de eerste job... 56 2.4. Besluit... 58 3. Langs welke weg?... 58 3.1. Basismodel... 59 3.2. Uitdagende eerste job... 60 3.3. Beroepsprestige in de eerste job... 62 3.4. Jobomstandigheden in de eerste job... 64 3.5. Finaal model... 66 3.6. Besluit... 68 Algemeen besluit... 69 Bibliografie... 73 Bijlage 1: Uitleg bij de gebruikte variabelen... 78 Bijlage 2: Uitleg bij de gebruikte schalen... 83

Inleiding De arbeidsmarkt beleeft turbulente tijden. Terwijl enerzijds steeds meer wordt gewaarschuwd voor het slinkende aanbod van arbeidskrachten en de aandacht gevestigd wordt op het grote aantal niet ingevulde vacatures, voorspellen anderen in de nasleep van de financiële crisis van 2008 een recessie met een onheilspellende stijging van de werkloosheid als gevolg. Midden 2008 vroeg de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) aandacht voor de krapte op de arbeidsmarkt en ze formuleerde voorstellen om specifieke arbeidsreserves aan te boren. Vrouwen, 50-plussers, arbeidsgehandicapten en allochtonen konden de Vlaamse arbeidsmarkt zuurstof geven. Wat de allochtonen betreft, werd niet alleen vastgesteld dat de werkzaamheidsgraad bij Vlaamse allochtonen lager ligt dan bij autochtonen, maar vooral ook dat de gunstige conjunctuur van de afgelopen jaren en tal van beleidsmaatregelen er niet toe geleid hebben dat de tewerkstelling van allochtonen is toegenomen. Allochtone jongeren vinden (nog steeds) minder vaak én minder snel werk dan autochtone jongeren en dreigen vaker in de langdurige werkloosheid terecht te komen. Dit is niet alleen problematisch bij relatieve schaarste aan arbeidskrachten. Een minder gunstige arbeidsmarktpositie beperkt natuurlijk ook de levenskansen van de huidige generaties allochtone jongeren en deze van hun kinderen en het hypothekeert hun sociale integratie. Hoe komt het dat vraag en aanbod elkaar niet vinden? Waarom vinden allochtonen in mindere mate de weg naar een stabiele job? Hoe komt het dat werkgevers de openstaande vacatures niet kunnen of willen opvullen met allochtone jongeren? In dit rapport gaan op zoek naar factoren die dit kunnen verklaren. Terwijl de eerste generaties immigranten opgegroeid waren in een andere cultuur en vaak ernstige taalproblemen hadden, geldt dat uiteraard veel minder voor hun kinderen, klein- en achterkleinkinderen die vandaag de arbeidsmarkt betreden. Zij zijn doorgaans beter opgeleid dan hun ouders en beschikken over een grotere Nederlandse taalvaardigheid. In vergelijking met hun autochtone leeftijdsgenoten blijken allochtonen echter nog wel een enorme schoolachterstand te hebben. Allochtone jongeren doen het minder goed op school dan hun autochtone medeleerlingen (OECD, 2006; van der Aart, 2003; Groenez, Van den Brande & Nicaise, 2003, Duquet et al., 2006). Ze hebben vaak problematische schoolloopbanen. Ze starten bijvoorbeeld vaker op latere leeftijd in het secundair onderwijs, deze intrede verloopt in grotere mate via de b-stroom, ze blijven ook beduidend vaker zitten en verlaten het secundair onderwijs vaker zonder diploma (Duquet et al., 2006). Gezien onderwijskwalificaties in onze hedendaagse kennismaatschappij steeds belangrijker worden als hét toegangsticket tot de arbeidsmarkt, beperkt de achtergestelde positie de tewerkstellingskansen van allochtone jongeren. Onderzoek (zie o.a. Craig et al., 2005) geeft aan dat allochtone jongeren niet alleen vroeger de school verlaten, een lager kwalificatieniveau verwerven en vaker werkloos zijn. Als ze werk vinden is het ook vaker in jobs met een lage(ere) beroepsstatus. In deze studie onderzoeken we in welke mate en in welke zin de intrede op de arbeidsmarkt van allochtonen gehinderd wordt door hun achterstand op school. Net als Dagevos et al. (1996a) stellen we ons de vraag of de arbeidsmarkt als maatschappelijk verdelingsmechanisme effectief functioneert zoals de theorie van de meritocratische samenleving voorschrijft? Krijgt ieder naar verdienste en blijft de maatschappelijke achterstand van minderheden binnen de grenzen van hun onderwijsachterstand of genereert de arbeidsmarkt additionele ongelijkheden? Is de achterstand van allochtone jongeren op de arbeidsmarkt toe te schrijven aan hun onderwijsachterstand of zijn er andere factoren die hen afremmen? Zijn er culturele factoren die een rol spelen of biedt de algemene sociale achterstand van allochtone families een verklaring? In dit rapport brengen we de arbeidsmarktpositie van allochtone jongeren in kaart en we gaan na in welke mate deze positie beïnvloed wordt door toegeschreven (etnische en sociale achtergrond, geslacht, ) en verworven kenmerken (onderwijsniveau en onderwijsresultaat). Dit doen we door 2

allochtone en autochtone jongeren systematisch met elkaar te vergelijken op basis van een dataset verzameld in het kader van het interuniversitaire onderzoeksproject SONAR (afkorting voor Studiegroep van Onderwijs naar Arbeidsmarkt). Deze dataset omvat de gegevens van drie verschillende geboortecohorten (respectievelijk 1976, 1978 en 1980, N=9010) die herhaaldelijk werden bevraagd op 23-, 26- en 29-jarige leeftijd. Dit rapport vangt aan met een korte beschrijving en toelichting bij de gebruikte data. In het eerste hoofdstuk verduidelijken we ook de manier waarop wij etniciteit hebben gedefinieerd in ons onderzoek en schetsen we aan de hand van een aantal algemene indicatoren een beeld van de jongvolwassenen die we hebben onderzocht. In het tweede hoofdstuk vergelijken we de arbeidsmarktpositie van jongvolwassen allochtonen en autochtonen bij de intrede op de arbeidsmarkt. De positie op de arbeidsmarkt kan op verschillende manieren bekeken worden. De werkzaamheidsgraad en de werkloosheidsgraad zijn twee vaak gebruikte objectieve parameters, maar deze vertellen niets over de aard en de kwaliteit van de jobs waarin men werkt. Daarom kijken we niet alleen naar de (werk)situatie van jongeren een jaar na het schoolverlaten en de gemiddelde werkloosheidsduur tot het vinden van een eerste job, we analyseren ook diverse jobkenmerken. Zo gaan we in op mogelijke verschillen in het tewerkstellingsstatuut, de aard van het tewerkstellingscontract, de sector van tewerkstelling, het percentage tewerkstelling en het loon. We bekijken ook in welke mate het vereiste opleidingsniveau en de gevraagde studierichting voor de job overeenkomt met het effectieve diploma dat men heeft (de mate van over- en onderkwalificatie of mismatch). We vergelijken ook meer evaluatieve kenmerken van de arbeidsmarktpositie. Zo gaan we na in welke mate de respondenten aangeven zich te kunnen uitleven in hun job, de mate waarin ze werken in slechte arbeidsomstandigheden, de hoeveelheid autonomie waarover ze beschikken, de mate van geestelijke inspanning die het werk vereist, de mate van variatie en samenwerking met anderen in de job en de ervaren werkdruk. We gaan ook in op de aard van het werk, meer specifiek het al of niet uitdagende karakter ervan en de beroepsstatus van de job. Waar mogelijk belichten we niet alleen verschillen tussen autochtonen en allochtonen, maar worden ook verschillen naar geslacht en regio van etnische herkomst van naderbij bekeken. In het derde hoofdstuk reiken we een aantal mogelijke verklaringen aan in verband met de vastgestelde verschillen in arbeidsmarktpositie tussen autochtone en allochtone jongeren. Op basis van een literatuuroverzicht maken we een onderscheid tussen verklaringen die het accent leggen op de groep die op zoek gaat naar werk (het aanbod) en verklaringen die de verschillen tussen allochtonen en autochtonen eerder verklaren vanuit de werkgevers en de jobs die ze aanbieden (de vraag). Wat het aanbod betreft bekijken we vooral het onderscheid tussen toegewezen en verworven kenmerken van de jongeren die de arbeidsmarkt betreden. We gaan na in welke mate er in de onderzoeksliteratuur aanwijzingen zijn voor structurele drempels die maken dat allochtonen minder kansen krijgen om hun talenten te verzilveren op de arbeidsmarkt. In het vierde hoofdstuk toetsen we een aantal verklaringen. Meer bepaald gaan we na in welke mate bepaalde toegeschreven en verworven achtergrondkenmerken bijdragen tot de verschillende arbeidsmarktpositie van allochtone en autochtone jongvolwassenen. Op die manier proberen we zicht te krijgen op de mechanismen die de achterstand van allochtonen op de Vlaamse arbeidsmarkt kunnen verklaren. Deze analyses vormen de basis voor een afsluitende reflectie, besluiten en aanbevelingen in het laatste hoofdstuk. Dit rapport sluit aan bij de analyses die we eerder publiceerden in Wit krijt schrijft beter: Schoolloopbanen van allochtone jongeren in beeld (Duquet et al., 2006). Uit deze analyses bleek de problematische achterstand van allochtonen in het Vlaamse onderwijs. In dit rapport gaan we na in welke mate deze onderwijsachterstand de directe oorzaak is voor de achterstand van allochtonen op de arbeidsmarkt, of sommige categorieën allochtonen meer of minder last hebben van de 3

opgelopen onderwijsachterstand en of er andere factoren dan de onderwijskwalificaties een rol spelen in het arbeidsmarktgedrag van allochtonen. 4

Hoofdstuk 1. De overgang van school naar werk in kaart gebracht 1. Onderzoek bij drie cohorten Om de transitie van het onderwijs naar de arbeidsmarkt in kaart te brengen wordt gebruik gemaakt van de longitudinale SONAR-dataset. De Vlaamse interuniversitaire onderzoeksgroep SONAR (afkorting voor Studiegroep van ONderwijs naar ARbeidsmarkt) startte in 1999 met het verzamelen van gegevens over het verloop van de transitie van onderwijs naar werk door middel van surveyonderzoek bij verschillende cohorten en op verschillende tijdstippen. Voor de Vlaamse jongeren geboren in 1976, 1978 en 1980 werden uit het Rijksregister aselecte steekproeven getrokken van ongeveer 3.000 personen per geboortejaar. Al deze proefpersonen werden individueel bezocht en bevraagd op 23-jarige leeftijd (N=9010). De respondenten geboren in 1976 en 1980 werden vervolgens opnieuw bevraagd op 26-jarige leeftijd in 2001 en 2004 (N=4162). In 2005 vond nog een herbevraging op 29-jarige leeftijd plaats van de cohorte geboren in 1976 (N=1657). In 2010 worden de respondenten geboren in 1980 op 29-jarige leeftijd opnieuw bevraagd 1. Tenzij anders vermeld, wordt in dit rapport gebruik gemaakt van alle informatie tot op het laatst beschikbare registratiemoment. Om de representativiteit van de resultaten te bevorderen werden de SONARdata gewogen naar geslacht, regio en onderwijsniveau op basis van de gegevens van de volkstelling (zie Laurijssen, 2005). In de gepresenteerde tabellen zijn gewogen percentages en ongewogen aantallen (N) terug te vinden; voor de multivariate analyses (zie verder) worden ongewogen data gebruikt. Tabel 1: Samenstelling van de SONAR-data Geboren in 1976 Geboren in 1978 Geboren in 1980 23-jarigen 26-jarigen 29-jarigen C76(23) 1999 N=3015 C78(23) 2001 N=3002 C80(23) 2003 N=2993 C76(26) 2002 N=2060 C78(26) 2004 N=2102 C76(29) 2005 N=1657 - - - 2. Etniciteit en achtergrondkenmerken 2.1. Wat is een allochtoon? Etniciteit wordt vaak geoperationaliseerd op basis van de nationaliteit. Indien de naturalisatiegraad, zoals dat in België het geval is, zeer hoog is verdwijnen er veel inwoners van buitenlandse herkomst uit de statistieken (Okkerse & Termote, 2004). Dit kan leiden tot belangrijke statistische vertekeningen en het formuleren van verkeerde besluiten (Vertommen & Martens, 2005). Bij de operationalisering van 'etnische herkomst' hebben we daarom gekozen voor een bredere definiëring, mede gesteund door de bevinding uit ander onderzoek (zie bijvoorbeeld Tielens, 2005a, 2005b) dat 1 Voor meer details zie o.m. Coppieters et al., (2002); Belet et al., (2004); De Rick et al., (2006). 5

de herkomst van personen zwaarder doorweegt bij de bepaling van de socio-economische positie van personen dan het nationaliteitscriterium. De etnische herkomst van de respondenten wordt in het SONAR-onderzoek afgeleid op basis van de volgende informatie: - de nationaliteit van de respondent - het geboorteland van de respondent - de nationaliteit van de grootmoeder (langs moederszijde) - het geboorteland van de grootmoeder (langs moederszijde) - de taal die thuis wordt gesproken De respondenten die de Belgische nationaliteit hebben, in België geboren zijn, een grootmoeder hebben die de Belgische nationaliteit heeft en in België geboren is en alleen Nederlands spreken of het Nederlands als de belangrijkste thuistaal hanteren, beschouwen we als autochtonen. Wanneer aan één van de bovenstaande voorwaarden niet wordt voldaan, wordt men als allochtoon beschouwd. Op basis van deze operationalisering wordt 86% van de respondenten als autochtoon geklasseerd en 14% als allochtoon (Tabel 2). Om te voorkomen dat respondenten uit het Duitstalige en Franstalige landsgedeelte verkeerdelijk bij de groep allochtonen zouden terechtkomen, werden de 167 respondenten die alleen Frans of Duits spreken of deze taal als belangrijkste thuistaal hanteren, maar voor de rest autochtoon zijn, niet meegenomen in de analyses 2. Tabel 2: Verdeling van de respondenten naar etnische herkomst en geslacht Mannen Vrouwen Totaal % Steekproef % Allochtoon Autochtoon 3930 3752 7682 85,6 Allochtoon 557 597 1154 14,4 Turk 93 98 191 2,6 17,9 Noord-Afrikaan 85 104 189 2,6 17,9 Zuid-Europeaan 88 88 176 2,2 15 Overige 291 307 598 7,1 49,2 Eerder Nederlands (zie bv. Dagevos, 1998 & 2001a) en Belgisch onderzoek (zie bv. Duquet et al., 2006; Okkerse & Termote, 2004) heeft aangetoond dat er wezenlijke verschillen bestaan tussen allochtone groepen van verschillende etnische herkomst, zowel inzake onderwijsprestaties als arbeidsmarktparticipatie. Daarom hebben we verder een onderverdeling gemaakt op basis van de regio's van etnische herkomst (Tabel 2). De indicatoren waarop deze indeling is gebaseerd zijn dezelfde als deze voor het onderscheid tussen autochtoon-allochtoon (namelijk geboorteland en nationaliteit van de respondent, geboorteland en nationaliteit van de grootmoeder en gesproken thuistaal). De onderscheiden regio's zijn (1) Turkije, (2) Noord-Afrika (Marokko en Algerije), (3) Zuid-Europa (Italië, Spanje, Portugal en Griekenland) en (4) een restcategorie bestaande uit de allochtonen die niet afkomstig zijn uit één van die drie regio's. Deze groep 'overige' allochtonen bestaat voornamelijk uit respondenten waarvan de etnische wortels binnen de Europese grenzen liggen. Met betrekking tot de gepresenteerde resultaten leunen zij het dichtst aan bij de autochtonen. Het (relatief) kleine aandeel jongeren van Turkse, Noord-Afrikaanse en Zuid-Europese herkomst in 2 Als gevolg hiervan en mede door het strikter hanteren van de voorwaarde omtrent taalgebruik (men dient niet alleen Nederlands te spreken het dient ook de belangrijkste taal te zijn) wijken de hier gepresenteerde cijfers soms iets af van voorgaande publicaties. 6

de steekproef maakt dat zeer gedetailleerde opsplitsingen snel onbetrouwbaar worden en bijgevolg in de verdere analyses niet altijd mogelijk zijn. 2.2. Wie zijn ze? Geboorteland en nationaliteit Bijna driekwart van de allochtone respondenten (72,1%) werd in België geboren en 82% van hen bezit de Belgische nationaliteit (Tabel 3). Het opvallend vaker in België geboren zijn van de respondenten van Zuid-Europese herkomst heeft vermoedelijk te maken met de specifieke migratiegeschiedenis van deze groep allochtonen (een vroege migratie). Het grote aantal allochtonen dat in België geboren is en/of de Belgische nationaliteit bezit, ongeacht de regio van herkomst, geeft aan dat de allochtone jongeren voornamelijk tweede of zelfs derde generatie allochtonen zijn. Het kleine aantal allochtonen van de eerste generatie, plus het feit dat deze lid zijn van dezelfde geboortecohorten en hun middelbare schoolcarrière in Vlaanderen hebben doorlopen, heeft ons doen besluiten om binnen de groep allochtonen geen opdeling te maken naar migratiegeneratie. Tabel 3: In België geboren naar etnische herkomst % in België geboren % Belgische nationaliteit N Turkije 75,0 84,6 191 Noord-Afrika 66,1 73,2 189 Zuid-Europa 85,4 76,6 176 Overige 69,2 85,4 596 Totaal 72,1 81,7 1152 Thuistaal Hoewel 17% van de onderzochte allochtonen het Nederlands, naast een andere taal, als belangrijkste spreektaal hanteert en 40% van hen uitsluitend het Nederlands gebruikt, is dat bij 43% van hen niet het geval (Tabel 4). Vooral de jongeren van Turkse en in mindere mate deze van Noord-Afrikaanse herkomst hanteren het Nederlands niet als belangrijkste thuistaal. Slechts een zeer kleine minderheid van hen spreekt uitsluitend Nederlands. De respondenten met een Noord- Afrikaanse achtergrond zijn echter vaker dan de andere groepen (minstens) tweetalig. Deze bevindingen gelden zowel voor jongens als voor meisjes. Het niet hanteren van het Nederlands heeft implicaties voor het al of niet succesvol doorlopen van de onderwijsloopbaan, hoewel voornamelijk meisjes hier nadeel van ondervinden (Duquet et al. 2006). We kunnen verwachten dat het al of niet (vlot) spreken van het Nederlands ook een sterke invloed heeft op de kansen op tewerkstelling. 7

Tabel 4: Belangrijkste thuistaal naar etnische herkomst (%) Spreekt andere taal/ned niet belangrijkste Spreekt andere taal/ned belangrijkste Spreekt alleen Nederlands Autochtoon - 2,5 97,5 7682 Allochtoon 42,8 17,1 40,1 1154 Turk 85,2 14,0 0,9 191 Noord-Afrikaan 56,6 39,5 3,9 189 Zuid-Europeaan 47,1 25,1 27,7 176 Overige 21,2 7,6 71,2 598 Cc autochtoon versus allochtonen; 0,633; (p=0,000) Cc herkomst regio onderling; 0,567; (p=0,000) N Opleidingsniveau In Tabel 5 wordt een onderscheid gemaakt tussen on-, laag- en gekwalificeerde uitstroom 3 uit het secundair onderwijs. Jongeren stromen gekwalificeerd uit indien ze een diploma (ASO, TSO of KSO) of een getuigschrift (BSO) van de derde graad van het voltijds secundair onderwijs (zesde jaar) hebben behaald. Laaggekwalificeerd betekent stoppen met studeren zonder diploma van het voltijds secundair onderwijs, maar wel met een studiegetuigschrift van de derde graad deeltijds beroepssecundair onderwijs (DBSO), een kwalificatiegetuigschrift DBSO, een getuigschrift van leerovereenkomst (VIZO) of een attest van het vijfde BuSO. Jongeren die ongekwalificeerd uitstromen hebben geen van de voorgaande kwalificaties behaald. Allochtone jongens hebben meer dan twee maal zoveel kans om ongekwalificeerd uit te stromen dan hun mannelijke autochtone leeftijdsgenoten (respectievelijk 31% en 13%) (zie ook Duquet et al., 2006). Bij de vrouwen zijn de verschillen mogelijks nog groter; allochtone vrouwen hebben meer dan drie keer zoveel kans om ongekwalificeerd uit te stromen dan hun autochtone seksegenoten (respectievelijk 25% en 7%). Wanneer we de verschillende etnische groepen onderling bekijken, valt vooral de problematische uitstroomsituatie van de jongeren van Turkse en Noord-Afrikaanse herkomst op. Bijna de helft van deze jongeren (jongens iets vaker dan meisjes) verlaat het secundair onderwijs zonder enige vorm van kwalificatie. Hoewel ook allochtonen van Zuid-Europese herkomst en de overige allochtonen achter liggen ten aanzien van de autochtone jongeren wat betreft het gekwalificeerd uitstromen, is hun uitstroomsituatie minder ontstellend. Eerder onderzoek (Duquet et al., 2005a, 2006) heeft uitgewezen dat meisjes in Vlaanderen gemiddeld een meer succesvolle onderwijsloopbaan hebben dan jongens (zie ook bv. Belet & Laurijssen, 2002; Derks & Vermeersch, 2002). Dit heeft mede tot gevolg dat zij, vaker dan jongens, het voltijds secundair onderwijs verlaten met een kwalificatie op zak. Ook hier blijkt dat zowel autochtone als allochtone meisjes (87%) het voltijds secundair onderwijs vaker gekwalificeerd verlaten dan de jongens (79%). Ongeveer 6% van de jongens en 4% van de meisjes verlaat het onderwijs als laaggekwalificeerd. Terwijl 10% van de meisjes de schoolbanken verlaat zonder enige vorm van kwalificatie loopt dit bij jongens op tot 15%. 3 Het onderscheid tussen gekwalificeerde, laaggekwalificeerde en ongekwalificeerde uitstroom werd ontwikkeld in samenspraak met het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming. 8

Tabel 5: Uitstroom uit het secundair onderwijs naar etnische herkomst en geslacht 4 (%) Mannen Ongekwalificeerd Laaggekwalificeerd Gekwalificeerd N Autochtoon 12,8 5,7 81,5 3929 Allochtoon 30,5 8,5 61,0 557 Turk 47,7 9,9 42,3 93 Noord-Afrikaan 45,5 9,1 45,5 85 Zuid-Europeaan 30,9 10,3 58,8 88 Overige 19,3 7,5 73,2 291 Totaal 15,2 6,1 78,6 4486 Vrouwen Autochtoon 6,9 3,2 89,9 3752 Alltochtoon 25,0 5,3 69,7 597 Turk 41,9 9,4 48,7 98 Noord-Afrikaan 41,5 4,6 53,8 104 Zuid-Europeaan 12,6 9,5 77,9 88 Overige 15,8 3,1 81,1 307 Totaal 9,7 3,6 86,8 4349 Cc mannen versus vrouwen; 0,107; (p=0,000) Cc autochtoon versus allochtoon bij mannen; 0,177; (p=0,000) Cc herkomst regio onderling bij mannen; 0,273; (p=0,000) Cc autochtoon versus allochtoon bij vrouwen; 0,221; (p=0,000) Cc herkomst regio onderling bij vrouwen; 0,314; (p=0,000) Uit het hoogst behaalde onderwijsdiploma 5 (Tabel 6) blijkt dat autochtonen vaker dan allochtonen te beschikken over een diploma hoger onderwijs (zowel niet-universitair als universitair). Verder vallen opnieuw de jongeren van Turkse en Noord-Afrikaanse herkomst op doordat de helft van hen niet in het bezit blijkt te zijn van een diploma van het hoger secundair onderwijs (respectievelijk 54% en 50%), terwijl dit bij de autochtonen slechts 14% bedraagt. 4 5 In tegenstelling tot eerdere publicaties (bijvoorbeeld Duquet et al., 2006) werd hier niet gekeken naar de kwalificatie die de jongeren op een bepaalde leeftijd behaalden, maar werd de informatie in rekening gebracht tot op het laatst beschikbare registratiemoment. Dit betekent dat ook eventueel later verworven kwalificaties in rekening werden gebracht. Er werd echter geen noemenswaardig verschil vastgesteld met de eerdere analyses, onder meer omdat het aantal jongeren dat na de leeftijd van 23 (eerste bevraging) alsnog een kwalificatie behaalt bijzonder klein is. Meer informatie over wat wordt verstaan onder de verschillende categorieën is terug te vinden in Bijlage 1. 9

Tabel 6: Onderwijsniveau op basis van hoogst behaalde diploma naar etnische herkomst (%) Geen diploma Hoger sec. onderwijs Hoger nietuniversitair onderwijs Hoger universitair onderwijs Autochtoon 14,4 42,0 26,2 17,5 7681 Allochtoon 34,5 43,1 13,9 8,9 1154 Turk 54,1 38,9 4,8 2,2 191 Noord-Afrikaan 49,8 37,4 8,4 4,4 189 Zuid-Europeaan 31,4 48,2 12,6 7,9 176 Overige 22,7 45,2 18,9 13,2 598 Cc autochtoon versus allochtoon; 0,202; (p=0,000) Cc herkomst regio onderling; 0,306; (p=0,000) N Vrouwen beschikken niet alleen vaker over een diploma dan mannen, ze zijn gemiddeld ook hoger geschoold (Tabel 7). Dit geldt ook voor allochtone vrouwen. Gezien het relatief kleine aantal allochtone mannen en vrouwen met een diploma van het hoger onderwijs, heeft een verdere opdeling naar regio van herkomst weinig zin. Tabel 7: Onderwijs niveau op basis van hoogst behaalde diploma naar etniciteit en geslacht (%) Mannen Geen diploma Hoger sec. onderwijs Hoger nietuniversitair onderwijs Hoger universitair onderwijs Autochtoon 18,5 46,2 18,7 16,6 3929 Allochtoon 39,1 42,8 9,5 8,7 557 Vrouwen Autochtoon 10,1 37,6 34,0 18,3 3752 Allochtoon 30,4 43,4 17,2 9,0 597 Cc autochtoon versus allochtoon bij mannen; 0,182; (p=0,000) Cc autochtoon versus allochtoon bij vrouwen; 0,237; (p=0,000) Cc mannen versus vrouwen; 0,179; (p=0,000) N Allochtonen en dan vooral deze van Turkse en Noord-Afrikaanse herkomst zijn, als gevolg van het vaker blijven zitten en het op latere leeftijd instromen, gemiddeld ouder op het moment dat zij een kwalificatie behalen (zie Duquet et al., 2006). Bijgevolg zijn ze (diegenen die een diploma behalen) ook iets ouder op het moment dat zij de arbeidsmarkt betreden. Sociale achtergrond Het onderwijsniveau van de vaders ligt beduidend lager bij de allochtone respondenten dan bij de autochtonen (Tabel 8). Bijna 62% van de allochtone vaders heeft maximaal lager secundair onderwijs afgerond, terwijl dit bij de autochtonen slechts 39% is. Vooral de allochtonen van Turkse en deze van Noord-Afrikaanse origine vallen op door het hoge percentage ongekwalificeerde vaders 10

(respectievelijk 90% en 86%). De vaders van de overige allochtonen zijn daarentegen vaker hoog opgeleid dan de vaders van autochtonen. Tabel 8: Onderwijsniveau van de vader naar etnische herkomst (%) Geen diploma Hoger sec. onderwijs Hoger nietuniversitair onderwijs Hoger universitair onderwijs Autochtoon 38,9 33,2 12,4 15,4 7682 Allochtoon 61,8 18,7 7,8 11,8 1154 Turk 90,4 6,6 1,8 1,3 191 Noord-Afrikaan 85,9 5,7 1,3 7,0 189 Zuid-Europeaan 66,7 19,8 5,2 8,3 176 Overige 41,2 27,2 13,2 18,3 598 Cc autochtoon versus allochtoon; 0,162; (p=0,000) Cc etnische herkomst onderling; 0,409; (p=0,000) N Bijna driekwart van de vaders van de allochtonen is niet-werkend 6 op het moment dat deze jongeren het secundair onderwijs verlaten (Tabel 9). Voor de respondenten van Turkse en Noord-Afrikaanse herkomst is de kans op het hebben van een niet-werkende vader respectievelijk zes en vier keer groter dan bij autochtonen. Indien de vaders van allochtonen werken, werken ze beduidend minder vaak als bediende of zelfstandige en vaker als arbeider dan de vaders van autochtone respondenten. Tabel 9: Activiteit van de vader op het einde van het secundair onderwijs van de respondent naar etnische herkomst (%) Niet-werkend N Werkend arbeider bediende zelfstandige N Autochtoon 11,3 7682 29,4 50,1 20,5 6836 Allochtoon 32,7 1154 42,1 39,0 18,9 787 Turk 64,5 191 71,6 14,8 13,6 67 Noord-Afrikaan 46,9 189 71,9 15,7 12,4 97 Zuid-Europeaan 25,5 176 49,0 26,6 24,5 130 Overige 18,2 598 28,6 51,8 19,6 493 Cc activiteit vader autochtoon versus allochtoon; 0,221; (p=0,000) Cc activiteit vader herkomst regio onderling; 0,440; (p=0,000) Cc tewerkstellingsstatuut vader autochtoon versus allochtoon; 0,089; (p=0,000) Cc tewerkstellingsstatuut vader herkomst regio onderling; 0,361; (p=0,000) 6 Niet-werkend betekent hier: vaders die werkloos zijn met of zonder uitkering, huismannen, vaders die op (brug)pensioen zijn, vaders op ziekenkas of invaliditeit, met loopbaanonderbreking,... 11

3. Besluit Ondanks het feit dat de respondenten uit onze steekproef allen afkomstig zijn uit het Vlaamse en het Brusselse gewest, hun secundaire onderwijsloopbaan hebben doorlopen in Vlaanderen en het Nederlands voldoende machtig zijn (om deel te nemen aan het onderzoek), onderscheiden de ondervraagde allochtonen zich op een aantal vlakken duidelijk van hun autochtone leeftijdsgenoten. Allochtone jongeren zijn gemiddeld lager opgeleid, verlaten het onderwijssysteem vaker ongekwalificeerd en minder dan de helft van hen spreekt uitsluitend Nederlands. In vergelijking met hun autochtone leeftijdsgenoten zijn allochtone jongeren tevens vaker afkomstig uit lagere sociaaleconomische milieus (zie ook Duquet et al., 2006). Vooral de positie van allochtonen van Turkse en Noord-Afrikaanse herkomst blijkt precair, terwijl deze van de overige allochtonen erg gelijkaardig is aan deze van de autochtone jongeren (de vaders zijn zelfs iets vaker hooggeschoold dan de autochtone vaders). De situatie van de jongvolwassenen van Zuid-Europese herkomst wijst in dezelfde richting als die met een Turkse en Noord-Afrikaanse achtergrond, doch niet in dezelfde extreme mate. In welke mate hypothekeren de onderwijsachterstand en de verschillen in sociale achtergrond de kansen van allochtonen op de arbeidsmarkt? Dat is de vraag die we verderop in dit rapport proberen te beantwoorden. Eerst bekijken we echter in het volgende hoofdstuk heel gedetailleerd de arbeidsmarktpositie van allochtonen en autochtonen bij het begin van hun loopbaan. 12

Hoofdstuk 2. Een slechte start: de achtergestelde arbeidsmarktpositie van allochtonen bij het begin van hun loopbaan Volgens de Enquête naar de Arbeidskrachten van 2002 en 2003 zijn op de Belgische arbeidsmarkt ongeveer 350.000 arbeidskrachten met een vreemde nationaliteit actief. Zij vertegenwoordigen 8% van de totale beroepsbevolking tussen 15 en 64 jaar. Indien ook rekening gehouden wordt met het aantal genaturaliseerde arbeidskrachten, stijgt de vreemde arbeidsvertegenwoordiging tot 13% (Okkerse & Termote, 2004). Het merendeel van de vreemde arbeidskrachten bestaat uit EU-15 onderdanen. Niet-EU-burgers maken voor slechts 2% deel uit van de totale beroepsbevolking. In vergelijking met de andere EU-15 landen is het aandeel vreemde arbeidskrachten in de totale beroepsbevolking relatief hoog in België (8% tegenover gemiddeld 7% in andere EU-15 landen) (Okkerse & Termote, 2004), maar vrij laag in Vlaanderen (slechts 5%) (Tielens, 2005b:9). Het gros van het aandeel niet-eu arbeidskrachten situeert zich in de jongere leeftijdsgroepen. Voor Vlaanderen betekent dit dat acht op de tien niet-eu vreemdelingen jonger zijn dan 45, terwijl dat bij autochtonen zes op de tien is (Tielens, 2005b:10). Eerder onderzoek heeft uitgewezen dat de werkloosheidsgraad (d.i. het aantal werklozen afgezet tegenover de beroepsactieve populatie) bij jongeren veel hoger ligt dan deze van de gemiddelde bevolking (zie o.a. Tielens & Vermandere, 2007) en dat vooral allochtone jongeren disproportioneel door werkloosheid worden getroffen (zie o.a. Dagevos, 2006). In Figuur 1 wordt de werkloosheidsgraad weergegeven van 15 tot 24 jarigen in België, voor de periode waarin intrede op de arbeidsmarkt mogelijk is geweest voor onze respondenten (1995-2005) 7. Er wordt in eerste instantie een onderscheid gemaakt tussen autochtone jongeren en de jongeren met een andere nationaliteit. Hoewel onvolledig, is er ook een opdeling te zien tussen de niet-autochtone jongeren afkomstig uit de EU-15 landen en diegenen daarbuiten. Ter vergelijking werden tevens de cijfers betreffende de werkloosheidsgraad van de totale arbeidsbevolking opgenomen. De algemene trend van de werkloosheidsgraad is voor de verschillende groepen gelijkaardig, zijnde een daling op het einde van de jaren 90, met een dieptepunt rond de eeuwwisseling en vervolgens een nieuwe stijging. Opvallend is het consistente verschil tussen autochtone jongeren en jongeren met een vreemde nationaliteit, waarbij deze laatsten een veel hogere werkloosheidsgraad noteren. De verschillen worden nog groter wanneer gekeken wordt naar de jongeren met een nationaliteit van buiten de EU-15. Ondanks de periode van economische vooruitgang in het begin van deze eeuw, slagen jongeren met een vreemde nationaliteit er niet in autochtone jongeren bij te benen, en lijken zij ook minder lang van dit economisch gunstig klimaat te hebben kunnen genieten. Vergelijken we de jeugdwerkloosheid (autochtonen en niet-autochtonen) met deze van de totale bevolking op arbeidsactieve leeftijd, dan stellen we een duidelijke kloof tussen beide vast. Niet alleen ligt de werkloosheidsgraad van jongeren een pak hoger, ze blijkt ook conjunctuurgevoeliger in die zin dat trends eerder zichtbaar zijn en zich duidelijker aftekenen bij jongeren (zie ook Tielens & Vermandere, 2007). 7 Omdat de eerste cohorte geboren is in 1976 en intrede op de arbeidsmarkt mogelijk is vanaf de leeftijd van 18, komen we op het beginjaar 1994. De statistische cijferreeksen starten evenwel slechts een jaar later, vanaf 1995. Verder vullen we aan tot en met het jaar van de laatste enquête, zijnde het jaar 2005. 13

Figuur 1: Evolutie van de werkloosheidsgraad bij 15-24 jarigen (België; 1995-2005) (%) 60 50 40 30 20 10 0 1994 1996 1998 2000 2002 2004 2006 Autochtonen nt-autochtonen Eu-15 non Eu-15 15-64 arbeidsbevolking Bron: Eurostat Labour Force Survey, bewerking TOR. In Figuur 2 werd de evolutie van de werkzaamheidsgraad (d.i. de verhouding tussen het aantal werkende personen ten aanzien van de populatie op de beroepsactieve leeftijd (15-64 jaar)) weergegeven voor dezelfde leeftijdscategorie (15-24 jarigen), etnische groepen en voor dezelfde periode (1995-2005) als de werkloosheidsgraad. De werkzaamheidsgraad van autochtone jongeren ligt duidelijk hoger dan deze van alle andere niet-autochtone groepen, uitgezonderd de nietautochtone jongeren van binnen de EU-15. Deze wijken niet al te sterk af van de autochtonen, terwijl de niet-autochtone jongeren van buiten de EU-15 het slechts scoren. Daarenboven stellen we (opnieuw) een enorme kloof vast tussen de jongeren en de rest van de arbeidsactieve bevolking. Aangezien een groot deel van de jongeren in deze leeftijdscategorie nog school loopt geven deze cijfers een vertekend beeld. Wanneer alleen rekening gehouden wordt met jongeren tussen 15 en 24 jaar die reeds de school hebben verlaten, zien we voor de periode 1999-2005 een gemiddelde werkzaamheidsgraad van 70% (voor Vlaanderen is dit 80%), wat hoger is dan deze van de bevolking op arbeidsactieve leeftijd voor dezelfde periode (60%) (voor Vlaanderen is dit 63,5%). Deze nuancering doet echter geen afbreuk aan de duidelijke kloof tussen autochtone jongeren en jongeren van vreemde afkomst. 14

Figuur 2: Evolutie van de werkzaamheidsgraad bij 15-24 jarigen (België; 1995-2005) (%) 80 70 60 50 40 30 20 10 0 1994 1996 1998 2000 2002 2004 2006 Autochtonen nt-autochtonen Eu-15 non Eu-15 15-64 arbeidsbevolking 15-24 excl. stud. Bron: Eurostat Labour Force Survey, bewerking TOR. Hoewel klassiek teruggegrepen wordt naar werkloosheids- en werkzaamheidscijfers om de arbeidsmarktsituatie van verschillende groepen met elkaar te verglijken, geven deze cijfers een vrij beperkt en ongenuanceerd beeld van de positie van allochtonen op de arbeidsmarkt. In de eerste plaats doet, zoals eerder aangegeven, het nationaliteitscriterium niet langer recht aan de sociale realiteit. Daarnaast verschaft het al of niet hebben van een job ons geen informatie over de zoektijd, aard en kwaliteit van de jobs waarin men werkt, terwijl dit onmiskenbaar relevante aspecten zijn bij het in kaart brengen van de arbeidsmarktpositie van welbepaalde groepen. Daarom gaan we in de volgende paragraaf eerst na in welke situatie de autochtone en allochtone respondenten zich bevinden een jaar na het schoolverlaten (zijn ze werkend of niet?) en of er verschillen zijn in de gemiddelde zoektijd tussen schoolverlaten en het vinden van de eerste job. Vervolgens kijken we naar een een aantal objectieve baankenmerken zoals het tewerkstellingsstatuut, het arbeidscontract, de sector van tewerkstelling, het percentage tewerkstelling en het loon. We bekijken ook een aantal meer evaluatieve kenmerken zoals de ervaren (mis)match tussen opleiding en job, de mate van variatie in het werk, de geestelijke inspanning die de job vereist, de mate van autonomie, de mate waarin men samenwerkt met anderen in het werk, de al dan niet slechte arbeidsomstandigheden en de mogelijkheid tot het uitleven in de job. Tenslotte bekijken we ook de mate waarin autochtone en allochtone jongeren beschikken over een eerste job met een uitdagend karakter en het daaraan verbonden beroepsprestige. Op basis van al deze jobkarakteristieken proberen we een genuanceerder beeld te krijgen van de verschillen in de arbeidsmarktsituatie van allochtonen en autochtonen bij het begin van hun arbeidsloopbaan. 1. Eén jaar na schoolverlaten 15

Een jaar nadat de respondenten de school hebben verlaten blijkt 86% van de autochtone jongeren aan het werk te zijn; 14% onder hen is niet werkend (Tabel 10) 8. Dit laatste cijfer komt dicht in de buurt van de 13% die Tielens en Vermandere (2007) vermelden voor de Vlaamse schoolverlaters op basis van VDAB-cijfers anno 2006. Het percentage niet-werkende jongeren bij de allochtonen ligt echter meer dan twee keer zo hoog als dat van de autochtonen. Vooral de jongeren van Noord- Afrikaanse en Turkse herkomst doen het zeer slecht; bijna één op de twee onder hen is niet werkend een jaar na schoolverlaten. Zij zijn bijna twee keer zo vaak niet-werkend als de groep overige allochtone jongeren en deze van Zuid-Europese herkomst, en meer dan drie keer zo vaak als de autochtone jongeren. Tabel 10: Situatie 1 jaar na schoolverlaten 9 naar etnische herkomst (%) Werkend Niet-werkend N Autochtoon 85,6 14,4 6245 Allochtoon 66,9 33,1 953 Turk 52,9 47,1 172 Noord-Afrikaan 51,5 48,5 166 Zuid-Europeaan 75,3 24,7 140 Overige 76,4 23,6 475 Cc autochtoon versus allochtoon; 0,173; (p=0,000) Cc herkomst regio onderling; 0,241; (p=0,000) Een opdeling naar geslacht geeft ons een iets ander beeld (Tabel 11). Hieruit blijkt dat mannen vaker werken dan vrouwen, dat het verschil naar etniciteit bij de mannen kleiner is dan bij de vrouwen en dat het vooral de allochtone vrouwen zijn die een jaar na schoolverlaten geen werk hebben. Allochtone mannen zijn een jaar na schoolverlaten tot bijna twee keer zo vaak niet werkend dan autochtone mannen (respectievelijk 22 en 13%), terwijl allochtone vrouwen bijna drie keer zo vaak niet werkend zijn als autochtone vrouwen (respectievelijk 43 en 16%). Bij de mannen blijkt vooral de groep met een Noord-Afrikaanse achtergrond met werkloosheid te kampen (39% is nietwerkend), bij de vrouwen zijn dat voornamelijk de vrouwen van Turkse herkomst (67%). Hoewel het percentage werkenden bij de vrouwen van Noord-Afrikaanse origine behoorlijk hoger ligt dan bij de jonge vrouwen van Turkse herkomst, is hun tewerkstelling toch nog maar (bijna) de helft van het percentage van de autochtone vrouwen. De groep jongeren van Zuid-Europese herkomst en de overige allochtonen leunen het dichtst aan bij de autochtonen, al ligt het percentage nietwerkenden bij hen nog steeds behoorlijk boven dat van de autochtonen; beide nemen in deze een tussenpositie in. 8 9 Het gaat hier enkel om jongeren die we tot een jaar na schoolverlaten hebben kunnen volgen. Jongeren in onderwijs (secundair onderwijs, hoger onderwijs, deeltijds beroeps onderwijs, vizo-opleiding) en jongeren in opleiding werden uit de analyse gelaten (N=258). Zij die zowel onderwijs volgen als werkend zijn, werden opgenomen bij de werkenden. Meer informatie hierover is te vinden in Bijlage 1. 16

Tabel 11: Situatie 1 jaar na schoolverlaten naar etnische herkomst en geslacht (%) Werkend Niet-werkend N Mannen Autochtoon 87,3 12,7 3169 Allochtoon 77,8 22,2 462 Turk 74,5 25,5 83 Noord-Afrikaan 61,4 38,6 74 Zuid-Europeaan 79,0 21,0 72 Overige 84,3 15,7 233 Totaal 85,9 14,1 3631 Vrouwen Autochtoon 83,8 16,2 3076 Allochtoon 56,6 43,4 491 Turk 33,0 67,0 89 Noord-Afrikaan 43,5 56,5 92 Zuid-Europeaan 71,2 28,8 68 Overige 68,5 31,5 242 Totaal 79,6 20,4 3567 Cc autochtoon versus allochtoon bij mannen; 0,095; (p=0,000) Cc herkomst regio onderling bij mannen; 0,194; (p=0,000) Cc autochtoon versus allochtoon bij vrouwen; 0,237; (p=0,000) Cc herkomst regio onderling bij vrouwen; 0,298; (p=0,000) 2. Werkloosheidsduur Omdat de situatie een jaar na schoolverlaten slechts een momentopname is, gingen we ook na hoelang jongeren erover doen om aan een job te geraken na hun definitief schoolverlaten. In Tabel 12 werden alle jongeren opgenomen, dus zowel diegenen die wel als diegenen die geen job gevonden hebben tijdens de beschikbare registratieperiode. Hieruit blijkt dat de overgrote meerderheid van zowel de autochtone als de allochtone jongeren minder dan zes maanden op zoek is naar werk alvorens te kunnen starten in hun eerste job (respectievelijk 90% en 77%). Ondanks dit op het eerste zicht positieve nieuws, blijft er een frappant verschil waar te nemen tussen de jongeren van Turkse en Noord-Afrikaanse herkomst enerzijds en de autochtone jongeren anderzijds. Jongvolwassenen van Turkse en in iets mindere mate deze van Noord-Afrikaanse herkomst blijken er minder goed in te slagen om snel werk te vinden na het schoolverlaten. Vooral hun aandeel binnen de langdurige werkloosheid, in dit geval langer dan twee jaar, is aanzienlijk (19% en 20% ten aanzien van 2% bij de autochtonen). 17

Tabel 12: Duur van werkloosheid na schoolverlaten naar etnische herkomst (gecumuleerde %) 6m 12m 18m 24m N Autochtoon 10,4 5,3 3,1 2,2 7050 Allochtoon 22,8 14,6 11,2 9,3 1071 Turk 42,3 31,3 23,9 18,9 185 Noord-Afrikaan 34,3 23,6 22,3 19,7 180 Zuid-Europeaan 16,9 9,5 6,0 5,2 162 Overige 14,1 7,0 3,8 3,0 544 Wilcoxon (Gehan) statistiek: autochtoon versus allochtoon: p=0,000 herkomst regio onderling: p=0,000 Uit de afzonderlijke cijfers voor mannen en vrouwen blijkt dat autochtonen van beide geslachten sneller aan het werk zijn na het schoolverlaten (Tabel 13). Van de autochtone mannen is reeds 91% aan het werk binnen de zes maanden, terwijl dit bij de allochtone mannen slechts 84% is. Bij autochtone vrouwen is 88% bnnen 6 maanden aan het werk wat significant meer is dan bij allochtone vrouwen (71%).Verder zien we dat het verschil in het percentage autochtone mannen en vrouwen dat in minder dan 6 maand een eerste job vindt zeer klein is (respectievelijk 91% en 88%), terwijl dit bij de allochtone mannen (84%) en vrouwen (71%) veel groter is. Desondanks zijn mannen significant sneller aan het werk dan hun vrouwelijke leeftijdsgenoten. De langdurige werkloosheid lijkt zich niet zozeer te situeren bij de allochtone mannen, maar vooral bij de allochtone vrouwen. Van de allochtone vrouwen doet 15% er meer dan twee jaar over om de werkloosheid te verlaten, tegenover slechts 3% van de autochtone vrouwen en de allochtone mannen. Tabel 13: Duur van werkloosheid na schoolverlaten naar etnische herkomst en geslacht (gecumuleerde %) Mannen Vrouwen 6m 12m 18m 24m N Autochtoon 9,4 4,7 2,6 1,7 3583 Allochtoon 16,2 7,4 3,8 2,7 513 Totaal 10,4 5,2 2,8 1,9 4096 Autochtoon 11,5 5,8 3,6 2,7 3467 Allochtoon 29,0 21,2 17,9 15,1 558 Totaal 13,9 8,0 5,6 4,3 4025 Wilcoxon (Gehan) statistiek: mannen versus vrouwen: p=0,000 autochtoon versus allochtoon bij mannen: p=0,000 autochtoon versus allochtoon bij vrouwen: p=0,000 18

Autochtone jongeren zijn niet alleen vaker aan het werk (een jaar na schoolverlaten), ze vinden ook sneller werk dan allochtone jongeren. Vooral de allochtone vrouwen lopen een groter risico om geconfronteerd te worden met langdurige werkloosheid. 3. Kenmerken van de eerste job De positie van schoolverlaters kan beschreven worden aan de hand van zeer uiteenlopende indicatoren. Het al of niet hebben van een job zegt echter weinig over de kwaliteit van de job en de positie die wordt ingenomen op de sociale ladder. Om de transitie van het onderwijs naar de arbeidsmarkt genuanceerder in kaart te brengen gaan we in op een aantal meer algemene kenmerken verbonden met de eerste job 10 waar jongvolwassenen in terecht komen. Daarbij kijken we naar zaken zoals het tewerkstellingsstatuut, de aard van het contract, de sector van tewerkstelling, het percentage tewerkstelling, het loon, de horizontale en verticale (mis)match en een aantal meer evaluatieve kenmerken zoals de mate waarin men zich kan uitleven en beschikt over autonomie, variatie, en de mate waarin men geconfronteerd wordt met slechte jobomstandigheden, geestelijke inspanning, samenwerken en werkdruk. Er wordt ook ingegaan op het al of niet hebben van een uitdagende job en het beroepsprestige dat samengaat met de eerste job. Tot slot wordt nagegaan in welke mate de onderzochte jongeren zich tevreden voelen in hun eerste job en of hier opvallende verschillen waar te nemen zijn tussen autochtonen en allochtonen. 3.1. Tewerkstellingsstatuut Allochtonen zijn vaker dan autochtonen tewerkgesteld als arbeider (Tabel 14). Tot driekwart van de jongeren met een Turkse achtergrond werkt in de eerste job als arbeider, op enige afstand gevolgd door diegenen met een Noord-Afrikaanse herkomst, tegenover slechts 40% van de autochtone jongeren. Okkerse en Termote (2004) kwamen tot een vergelijkbare vaststelling bij hun analyse van de gegevens van de Enquête naar de Arbeidskrachten van 2002 en 2003 in België; waarbij 74% van de Turken en Marokkanen (zij maken geen opdeling binnen deze groep) tewerkgesteld is als arbeider tegenover slechts 26% van de autochtonen. Vertommen en Martens (2005) geven aan dat het statuut van arbeider vooral bij de Marokkaanse en Turkse mannen vrij frequent voorkomt, terwijl autochtonen en EU ers vaker genieten van een bediendestatuut. Waar Verhoeven (2000:204) eerder al wees op het relatief hoge aandeel jonge Marokkaanse vrouwen dat werkzaam is in een bediendestatuut (hun aandeel is vergelijkbaar met dat van andere nationaliteitsgroepen, dit in contrast met de situatie van Turkse vrouwen), stellen Vertommen en Martens (2005) een doorstroming vast naar het bediendestatuut voor alle categorieën, zelfs voor Belgische vrouwen van Turkse en Marokkaanse herkomst. De aantallen in onze steekproef zijn echter te klein om een onderscheid te maken naar geslacht en etnische herkomst. 10 Het gaat hier om de eerste job na definitief schoolverlaten. Er wordt dus geen rekening gehouden met jobs die werden uitgevoerd tussen twee gevolgde opleidingsperiodes (in het regulier onderwijs). Ook wanneer de eerste significante job viel voor de datum van definitief schoolverlaten, zijn de gegevens niet opgenomen in de analyse (zie ook de kerncijfers in de bijlagen). 19

Tabel 14: Tewerkstellingsstatuut in eerste job naar etnische herkomst (%) Arbeider/Helper Bediende/Overheidspersoneel Zelfstandige Autochtoon 40,4 55,7 3,9 6496 Allochtoon 56,0 40,2 3,9 912 Turk 75,0 18,1 6,9 154 Noord-Afrikaan 63,4 34,9 1,7 144 Zuid-Europeaan 57,0 39,2 3,8 144 Overige 45,8 50,5 3,7 470 Cc autochtoon versus allochtoon; 0,109; (p=0,000) Cc herkomst regio onderling; 0,249; (p=0,000) N Net als bij Vertommen en Martens (2005) stellen ook wij geen grote verschillen vast in de mate van tewerkstelling met een statuut als zelfstandige. Het idee dat allochtonen een eigen zaak beginnen om aldus de werkloosheid te ontvluchten wordt dus niet bevestigd. Verhoeven et al. (2002) komen tot een vergelijkbare conclusie. Zij onderzochten voor Vlaanderen en Brussel wat de voornaamste redenen waren om als zelfstandige te beginnen. Het reactiemodel, waarbij allochtone jongeren starten als ondernemers omdat men als loontrekkende op de arbeidsmarkt gediscrimineerd wordt, wordt door hun respondenten het minst ondersteund (22%). Allochtonen zouden in eerste instantie als zelfstandig ondernemer aan de slag gaan omdat ze hun eigen baas willen zijn of zelf iets willen opbouwen (71%) (ondernemersmodel). Pas in tweede instantie blijken jonge allochtone ondernemingen te ontstaan in concentratiebuurten om te voldoen aan de noden van de (eigen) allochtone bevolking (38%) (etnische infrastructuur). Wanneer we een opdeling maken tussen de verschillende groepen allochtonen en deze vervolgens met de autochtonen vergelijken, behoren de respondenten van Turkse origine in onze onderzoeksgroep bij de koplopers als het gaat om tewerkstelling via een zelfstandigenstatuut. Dagevos en Gesthuizen (2005) stelden ook voor Nederland vast dat de Turkse groep vaker dan de andere allochtone bevolkinggroepen werkt als zelfstandig ondernemer 11. Het aandeel ondernemers in de Marokkaanse bevolking is zowel in Nederland als Vlaanderen nog betrekkelijk klein, hoewel hun aandeel volgens Dagevos en Gesthuizen (2005) in de afgelopen tien jaar sterk gestegen is in Nederland. Verhoeven et al. (2002) geven verder aan dat de zelfstandigen bij de allochtonen aanzienlijk jonger zijn dan bij de autochtonen. Zowel bij de Turken als bij de Marokkanen is het aandeel zelfstandigen onder de dertig minstens twee keer hoger dan dat van autochtonen. Dagevos en Gesthuizen (2005, zie ook Dagevos, 2001b) en Verhoeven et al. (2002) stellen ook verschillen vast in de branches waarin de autochtone en allochtone ondernemers actief zijn; waarbij de allochtonen (vooral jonge Turken en jonge Marokkanen) aanzienlijk sterker vertegenwoordigd zijn in de horeca en detailhandel (gericht op de bevoorrading van de eigen etnische groep). 11 Het gaat bij hen om de beroepsbevolking tussen 15 en 64 jaar. 20