Verslag Jaarcongres Leerstoelen 12 december 2014



Vergelijkbare documenten
Agendering Leerstoelen CAOP Transformaties en verschuivingen in het publieke domein

Vernieuwing geeft méér waarde aan medezeggenschap

Vereniging voor Arbeidsrecht

Haalt de universiteit 2040?

Visie op toezicht en bestuur Raad van Toezicht en Raad van Bestuur Woonstichting t Heem

Jaarverslag Albeda Leerstoel Prof. Mr. B. Barentsen Prof. dr. J.J.M. Uijlenbroek

Begroting 2017, 10 november 2016

WAT IS DE ROL VAN HET SOCIAAL- CULTUREEL VOLWASSENENWERK OP HET VLAK VAN GEMEENSCHAPSVORMING?

Hoe schrijf je een invloedrijk advies? Of: zorg je ervoor dat de bestuurder luistert?

De Nieuwe Overheid: nieuwe mogelijkheden, nieuwe vragen

Tijd voor herbezinning over de waarde van niet-betaald werk

Ronde tafel conferentie Transmurale zorg door de sectoren heen

Brussel op afstand? Tegen deze achtergrond is het doel van deze studie is om:

Het Maatschappelijk Belang van Cao s. Leren van Zweden, Duitsland en Australië? dr. Judith Raven Erasmus Universiteit Rotterdam

Arbeidsmarkttrends en de toekomst van de sociale zekerheid

Advies- en Arbitragecommissie Rijksdienst

Inwoners en organisaties in de burgersamenleving. Sociaal domein

De toekomst van de rijksdienst

Voor de Raad van State als adviseur en bestuursrechter is het van. belang zicht te hebben op wat er leeft in de werelden van recht,

STAND VAN EDUCATIEF NEDERLAND

Hieronder volgen onze reacties op uw vragen.

De gemeente van de toekomst

1. De detailhandel in Nederland

MASTERCLASSES PUBLIC AUDITING. Diagnose van organisaties

Hartelijk dank aan de Raad voor het Openbaar Bestuur voor dit advies over de relatie tussen decentrale overheden en Europa.

Algemene beschouwing

MONITORING COMMISSIE CODE BANKEN. Aanbevelingen toekomst Code Banken

Het middenbestuur in relatie tot de lokale overheid. Meneer de Voorzitter,

Leadership & Change in de zorgsector: de menselijke dimensie

ODMH. Gemeente Gouda T.a.v. de leden van de gemeenteraad Postbus BB GOUDA. Reactie op zienswijzen Programmabegroting

Hoge Raad voor Vrijwilligers over het EYAA 2012 (European Year of Active Ageing 2012)

Imrat Verhoeven Uva/AISSR. Vormgeven aan overheidsparticipatie

Flitsende en bruisende dienstverlening

VAN ZORG NAAR PREVENTIE

Toekomst voor verzekeraars

NL In verscheidenheid verenigd NL B8-0455/31. Amendement

In vijf stappen naar een participatieve medezeggenschap

Sociaal ondernemerschap & de overheid. Prof. Dr. Mark van Twist

Dilemmics. Morele Oordeelsvorming. Werkboek. voor medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken

R E L I G I O U S J O U R N A L I S M C O M M U N I T Y O F P R A C T I C E T I L B U R G C O B B E N H A G E N C E N T E R

Vrijwilligerswerk is geen containerbegrip

Tweede Europese Forum over de cohesie Georganiseerd door de Europese Commissie

Maatschappijleer in kernvragen en -concepten

Advies- en Arbitragecommissie Rijksdienst

Beleidsprogramma A+O fondsen gemeenten, provincies en waterschappen KEUZE VOOR SPEERPUNTEN OVERHEID IN BEWEGING EN MEESTER IN JE WERK

Examen VWO. Nederlands. tijdvak 1 woensdag 16 mei uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

1. Onderwerp van de klacht schending van wetenschappelijke integriteit bij uitbrengen deskundigenbericht aan rechtbank

College voor geschillen medezeggenschap defensie

UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM

Voorstellen cao Houthandel. Uitwerking Sociaal Akkoord

ons kenmerk BB/U Lbr. 13/035

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Tweede Kamer der Staten-Generaal Aan de leden van de Vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport DATUM

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Met het nieuwe welzijnsbeleid werkt de gemeente Tiel vanuit de volgende uitgangspunten:

GEDRAGSCODE. Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen

Ingediend op: 27 september De ondergetekenden stellen het volgende voor:

10 onmisbare vaardigheden voor. de ambtenaar van de toekomst. 10 vaardigheden. Netwerken. Presenteren. Argumenteren 10. Verbinden.

( Verantwoord ) Beleidsvoerend Vermogen

Klokkenluidersregeling

ECSD/U

Reactie op het consultatiedocument "Voorstel toepasbaarheid Code op one tier boards"

Zorg en Welzijn. Introductie. April 2016

15 jaar re-integratie in 15 minuten

Referentie: Regeling ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling bij commissies van Zorginstituut Nederland

Vragen: zie foto 2. tweede ronde: Discussie met Hans van der Schoot adhv de vragen Conclusies zie foto 3

Samenvatting. Introductie

Doel is om voor deelnemers een beeld te schetsen van hoe het pensioen in elkaar steekt en hoe hun eigen pensioen er voorstaat.

Update ' toezicht op bestuur in relatie tot de rol van participatiemaatschappijen in hun portefeuillebedrijven'

5 Op grond van art 23p ROW 1995 overweegt de voorzitter van de Raad het volgende:

VERSLAG VAN DE ALBEDA LEERSTOEL. Arbeidsverhoudingen in de publieke sector 2018

Kritische reflectie op de rol van de adviseur in het publieke domein. Bijdrage aan AEF live op donderdag 15 september 2016

Brief aan de leden T.a.v. het college en de raad. 18 augustus ECWGO/U Lbr: 17/046 CvA/LOGA 17/08 (070)

Burgemeester en Wethouders 10 mei Doorkiesnummer Communicatie Portefeuillehouders Nee G. Dijksterhuis W. Prins

Verslag van de consultatiebijeenkomst van 6 januari 2014 met zorgvragers over de Kadernota Wmo 2015

Wij, de overheid - samenvatting

Werkgevers Ondernemers. In gesprek over de inhoud van het onderwijs

Reactie Landelijke Cliëntenraad op wetsvoorstellen VN-verdrag rechten mensen met een beperking

Algemene info over de vakbond en haar maatschappelijke rol

Innovatie Wmo versus kleur gemeentelijke colleges B&W

Het Nieuwe (en normale) Flexibiliseren Een noodzakelijke paradigmaverschuiving

Gentle agreement over de handhaving van de integriteit van de politiek

Flexibilisering van de arbeidsmarkt

Aan Provinciale Staten

EUROPEES PARLEMENT. Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie. van de Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie

Wat was de aanleiding voor de AFM om onderzoek te doen naar vermogensscheiding?

12/2012. Rob. Loslaten in vertrouwen. Loslaten in vertrouwen. Naar een nieuwe verhouding tussen overheid, markt én samenleving.

Eindexamen maatschappijleer havo 2006-I

OR en geheimhouding COMMISSIE BEVORDERING MEDEZEGGENSCHAP. SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD Bezuidenhoutseweg 60 Postbus LK Den Haag

Pamflet 11 Peel en Maas 11 succesfactoren voor opbouwwerk en sociale wijkteams

In de Haagse Context

Toespraak staatssecretaris H.A.L. van Hoof bij de opening van de miniconferentie O&O-fondsen op 10 september 14.00u in Den Haag

"Flexibilisering zou optimum voorbij kunnen zijn"

Conflictregeling Raad van Toezicht en directeur Stichting Allegoeds

Presentatie evaluatie RAP

Waarom welzijn? Over de ethiek van diergebruik en de waarde van welzijn

Zelfevaluatie Raad van Toezicht RvT

Meerjarenplan Stichting inzet voor Zorg

5 Politieke opvattingen

Kadernotitie Platform #Onderwijs 2032 SLO, versie 13 januari 2015

Transcriptie:

Verslag Jaarcongres Leerstoelen 12 december 2014 Opening door prof. dr. P.F. van der Heijden, voorzitter Stichting Leerstoelen CAOP De voorzitter van het Bestuur Leerstoelen, Paul van der Heijden, opent het jaarcongres van de Leerstoelen CAOP, zijnde de Ien Dales Leerstoel, de Albeda Leerstoel, de Leerstoel Comparative Public Sector en Civil Reform en de Leerstoel Onderwijsarbeidsmarkt. Recent is daar nog toegevoegd de leerstoel Arbeidsproductiviteit bij de Publieke Sector. De leerstoelen zijn aan verschillende universiteiten verbonden. De CAOP hoogleraren hebben als doelstelling om op het gebied van arbeidsmarkt en arbeidsverhoudingen in het publieke domein, wetenschap, praktijk en beleid bij elkaar te brengen. Dat doen ze vanuit individuele wetenschappelijke activiteiten, maar ook één keer per jaar in de vorm van een Jaarcongres bij het CAOP teneinde de gezamenlijkheid en complementariteit van de leerstoelen te benadrukken. De forumfunctie van de leerstoelen waar de hoogleraren elkaar ontmoeten is van groot belang. Het CAOP als het kennis- en dienstencentrum, treedt op als gastheer op dit jaarcongres 2014. Tijdens dit congres worden kennis, praktijk en theorie gedeeld en zo mogelijk verbonden. Het thema van vandaag is De samenleving verandert. Verandert de publieke sector voldoende mee? Er is veel in beweging, aldus Van der Heijden; velen spreken zelfs van een derde industriële revolutie. Woorden als flexibilisering, robotisering, privatisering, informatisering, informalisering zijn aan de orde van de dag. En deze dynamiek lijkt zich bij voortduring verder te ontwikkelen. Dit alles heeft vanzelfsprekend ook zijn invloed op het Publieke Domein. De definitie van taak en functie van het Publiek Domein staat onder druk een recent (overigens afgewend) faillissement van een ziekenhuis is daarvan een voorbeeld. Ook voor de werknemers in die bewuste sectoren heeft dit gevolgen. De op handen zijnde wijziging in de arbeidsrechtelijke ambtenarenstatus kan van invloed zijn op de individuele arbeidsrelaties en ook op de collectieve belangenbehartiging in het publieke domein. De pensioenvoorzieningen gaan ook mee in die bewegingen. Maatschappelijk verandert er daardoor natuurlijk ook het nodige. Al deze aspecten zullen vanmiddag aan de orde komen. Van der Heijden geeft het woord aan de eerste inleider, prof. dr. Frits van der Meer. Transformaties en verschuivingen in het publieke domein Wat betekent dat voor het werken in het publiek domein? door prof. dr. F. van der Meer Frits van der Meer wil behalve de consequenties van de transformaties in beeld brengen, ook vaststellen wie zich die consequenties voor alle betrokkenen -in brede zin en op langere termijn - aantrekt en wie de samenleving in staat stelt

om zijn verantwoordelijkheid te nemen. Voor de korte termijn gebeurt er het nodige, maar voor de langere termijn is dat in veel mindere mate het geval. Het publieke domein is altijd in beweging geweest, stelt Van der Meer vast. Dat geldt op het gebied van onderwijs, zorg, veiligheid, kortom: de herstructurering van het openbaar bestuur is altijd aan de orde geweest, zij het in de afgelopen twintig jaar in verhevigde mate. Verandering van het openbaar bestuur wordt gedragen en vormgegeven door de mensen die daarin werkzaam zijn. Kwaliteit is essentieel. Als prominente veranderingen in de afgelopen 30 jaar noemt hij: o de verschuivingen in de economische wereldorde; o de internationale veiligheidssituatie; o de Europese integratie; o voortschrijdende informatie- en communicatietechnologie; o de opleidingsbehoefte als gevolg van vergrijzing en individualisering. De exacte gevolgen voor samenleving en openbaar bestuur worden doorgaans weinig concreet geduid. Daarnaast hebben sommige trends ook tegengestelde reacties teweeg gebracht. Van der Meer wijst in dit verband op de toenemende globalisering versus het bewust zijn van een nationale identiteit. In het Openbaar Bestuur in Noordwest Europa is een verschuiving zichtbaar van een verzorgingsstaat naar een ondersteunende, voorwaardenscheppende staat. Veel nutsbedrijven zijn geprivatiseerd; ook andere producerende taken zijn op afstand gezet. Ook in het onderwijs is deze trend waarneembaar. Van de samenleving wordt gevraagd meer eigen verantwoordelijkheid te nemen. De taken die vroeger in het Publiek Domein werden verricht, (onderwijs, sociaal gebied, zorg) dienen nu door burgers en door organisaties vanuit het maatschappelijk middenveld te worden vormgegeven: publiek private samenwerking, ofwel multi level governance. Voor de openbaar-bestuurorganisaties betekent dat een grote verantwoordelijkheid om dat veranderende systeem te onderhouden. Eén uitzondering betreft de openbare veiligheid, zegt Van der Meer. Deze is en blijft de verantwoordelijkheid van de overheid. En, incidenteel (vgl. de bankencrisis en ziekenhuizenfaillissementen) acht de politiek de overheid hiervoor systeemverantwoordelijk. Of dit ook op langere termijn het geval zal zijn, moet worden afgewacht. Deze transitie, met een wisselwerking tussen privatisering en deregulering, is al decennia lang gaande. De met deze herordening gepaard gaande vraagstukken betreffen zaken als: taakverdeling, uitvoering, facilitering en niet in de laatste plaats de vormgeving van het toezicht. De verhouding met organisaties buiten het Openbaar Bestuur en met burgers (participatiesamenleving) is hierdoor voortdurend aan herdefiniëring toe. Daarnaast heeft het gevolgen voor taak- en plaatsbepaling van bestuurders, ambtenaren en politici. Tenslotte moet de bedrijfsvoering op dit proces worden toegesneden. Ook hier is van belang of dit met name met het oog op de langere termijn- wel in voldoende mate gebeurt. De consequenties tenslotte voor de

(taken van) medewerkers, binnen en buiten het openbaar bestuur, zijn groot en essentieel, aldus Van der Meer. Hierbij speelt naast de vormgeving van de eigen organisatie, ook de vormgeving en het faciliteren van de communicatierelatie met alle andere participanten een grote rol. Arbeidsverhoudingen in het overheidsdomein zullen een fundamentele verandering ondergaan. De kwaliteit van het Openbaar Bestuur valt of staat naar het oordeel van Van der Meer met het tijdig oog hebben voor de ontwikkelingen op de langere termijn - gegeven alle eisen die de samenleving stelt. Dat geldt voor essentiële zaken als het verkrijgen van draagvlak, en voor de te geven garanties voor de realisatie van verschillende uitgangsposities. Kortom: het vergt visieontwikkeling. Niet in de zin van blauwdruk, maar meer als horizonaanduiding, ook ten behoeve van alle individuele professionals in de organisaties en de onderlinge verbinding en betrokkenheid. Verandering vergt bezielend politiek leiderschap en duurzame, structurele aandacht van de samenleving als geheel. Paul van der Heijden vreest dat politiek enerzijds en lange termijn visie anderzijds met elkaar op gespannen voet kunnen staan. Van der Meer geeft toe dat dat zonder stabiele, eenduidige verkiezingsuitslagen een lastig te realiseren doel is, maar wel een opdracht om politici van het belang te doordringen. Alexander de Becker, houder van de Ien Dales Leerstoel aan de UvA, reageert vanuit zijn Belgische achtergrond. (In België kent men een heldere definitie van het publiek domein alle goederen die de overheid niet kan vervreemden.) Hij onderschrijft de analyse van Van der Meer dat een lange termijn visie op de status van de overheid en die van overheidsmedewerkers onontbeerlijk is. De kadrering daarvan ontbreekt z.i. in de ontwikkeling van het rechtstaatdenken. De evolutie van verzorgingsstaat naar voorwaardenscheppende staat ziet De Becker niet als een systeemverantwoordelijkheid. De bankencrisis is hiervan een voorbeeld. Het too big to fail principe deed de overheid feitelijk weer terugvallen op het verzorgingsstaatmechanisme het garanderen van continuïteit, nadat, zoals bij de ziekenhuizen het geval was, privatisering was bewerkstelligd. Dit element moet in de discussie worden meegenomen. Dit incidentele teruggrijpen zou Van de Meer toch willen kenschetsen als illustratief voor de interventiestaat. Vanuit de deelnemers wordt de zaal een gezegde van Thatcher in herinnering gebracht: there s no such thing as society, hetgeen uitgaat van een wel zeer individualistische politieke opvatting. Spreker zou toch een lans willen breken voor de samenleving, zeker met een functie als sociale buffer tegen het uitbannen van zgn. slechte risico s. Frits van der Meer is het hier zeker mee eens. Er is sprake van een erfenis van de ontzuiling. Deze zorgde voor een grotere belasting van de overheid, met alle gevolgen van dien. De participatiesamenleving, de zorgzame samenleving, allemaal pogingen om de belasting van de overheidsbemoeienis weer naar een ander, aanvaardbaar niveau te brengen. Over de vraag of en zo ja hoe het

realiseren van een dergelijke civil society vorm kan krijgen bestaan verschillende opvattingen. Marc van der Meer, hoogleraar Onderwijsarbeidsmarkt aan Tilburg University/ReflecT meent dat incidenteel wel degelijk sprake is van langere termijnvisies. Voor de toekomstige ontwikkeling is van belang de wijze waarop de politiek de kaders definieert. Naast de politieke logica en de logica van de markt bestaat ook nog de professionele logica. Deze drie zijn onderling met elkaar in gevecht maar tegelijkertijd ook in een positieve beweging. In de huidige politieke constellatie sluiten gedoogpartijen op verschillende deelterreinen akkoorden met de coalitie. Deze akkoorden op verschillende domeinen van het Openbaar Bestuur beogen ook op langere termijn hervormingen tot stand te brengen. De onderwijsagenda 2020 bevat volgens Van der Meer wel degelijk een visie over personeelsvraagstukken in het onderwijs. Dit mag zo zijn voor concreet inhoudelijke onderwerpen, Frits van der Meer meent dat dit niet geldt t.a.v. de plaats en de rol van het Openbaar Bestuur. Voor inrichtingsvragen m.b.t. Openbaar Bestuur bestaat nu eenmaal geen systematisch politieke aandacht. Marc van der Meer meent dat voor álle onderwerpen geldt dat ze geagendeerd en geadresseerd moeten worden. Frank Cörvers, eveneens hoogleraar Onderwijsarbeidsmarkt aan Tilburg University/ReflecT en Universiteit Maastricht, desgevraagd naar de betrekkelijke waarde van voorspellingen voor de langere termijn, zegt dat sommige prognoses (bijvoorbeeld tekorten op de arbeidsmarkt) weliswaar niet altijd uitkomen, maar dat dat ook het resultaat is van op basis van de prognoses genomen beleidsmaatregelen. Zie in dit verband ook de snelle verhoging van de AOW leeftijd. Jaap Uijlenbroek, hoogleraar Albeda Leerstoel in Leiden (oratie 13 februari 2015, discussie naar aanleiding van oratie op 5 maart bij het CAOP), momenteel DG Rijksvastgoedbedrijf, is al jaren werkzaam voor het Openbaar Bestuur. Wat de inrichting van het Openbaar Bestuur betreft, zegt hij dat er weliswaar sprake is van een hervormingsagenda voor de Rijksdienst, maar dit is geen lange termijn visie voor het Openbaar Bestuur. Hij is van oordeel dat dit geen bezwaar behoeft te zijn. Organisatie-inrichting van het Openbaar Bestuur is nooit waardenvrij of beleidsneutraal. In een dergelijke dynamische omgeving heeft het neerleggen vanuit maakbaarheidsdenken van een bepaalde inrichtingsvisie geen enkel nut; hooguit kunnen bepaalde interventies bewerkstelligen dat het Openbaar Bestuur in een bepaalde richting meebeweegt. Frits van der Meer meent dat het streven naar een kleinere overheid bezwaarlijk kan zonder een lange termijn visie op rol en functie van die overheid. Het gaat, vindt Uijlenbroek, in de kern om het uitoefenen van goed bestuur. De overheid moet in staat zijn tot het maken van effectief beleid en tot het effectief oplossen van maatschappelijke problemen. De discussie rondom kleiner en

beter heeft laten zijn dat er geen verband is tussen een goed functionerende overheid en de haar toegekende financiële middelen. Wat naar zijn idee van wezenlijk belang is, is het aanpassingsvermogen en het herstructureringsvermogen van die overheid al naar gelang de maatschappelijke vraag. Uijlenbroek meent dat daarvoor een visie nodig is op een hoger beschouwingsniveau. Barend Barendsen wijst erop dat het streven naar een kleinere overheid met zich meebrengt dat andere eisen aan het personeel worden gesteld. Deels is dat een arbeidsmarktprobleem, maar wellicht zorgt de toenemende interactiviteit van de overheid wel voor bestuur met een participerend en onderhandelend karakter. Dit kan weer andere dilemma s met zich meebrengen, bijvoorbeeld ten aanzien van integriteit. Vanuit de deelnemers wordt gewezen op de voornemens tot afschaffing van de PBO. Dit zal z.i. toch deels een grotere overheid tot gevolg hebben. Spreker vraagt wat tot het openbaar domein wordt gerekend en wat hiervoor de criteria zijn is de langere termijn visie ook hiervoor nodig? Frits van der Meer zegt dat de inrichtingsvraag een politieke is. Hij vindt de opheffing van de PBO een typisch voorbeeld van korte termijn denken. Een deelnemer vraagt zich af of het niet juist zo is dat de overheid met terugtrekken reageert op iets dat vanuit de samenleving komt. In de samenleving wordt juist veel nagedacht over rol van functie van de overheid en dan is de conclusie kennelijk dat deze zich moet terugtrekken. Frits van der Meer is het hier niet mee eens. Jaap Uijlenbroek meent dat zowel aan de PBO kwestie als aan de kwestie van de Stadgewesten discussies van jaren vooraf zijn gegaan. Waarom t.a.v. deze onderwerpen nu wel besluitvorming plaatsvindt en t.a.v. andere, minstens even majeure, kwesties besluitvorming wordt uitgesteld, is waarschijnlijk een kwestie van andere dynamische setting. De discussies worden zelden op ideologische gronden gevoerd. Doorgaans geven praktische argumenten de doorslag. Alexander de Becker meent dat anders dan voorheen- de initiatieven tot debat meer vanuit de samenleving komen. De politieke discussie wordt niet zelden door individuen geïnitieerd en gevoerd. Deze willekeurige onderwerpkeuze onderscheidt zich van de situatie onder de eerdere verzorgingsstaat daar was de politiek doorgaans de voortrekker. Fungeerde de politiek vroeger als locomotief, nu springt zij (de voorwaardenscheppende staat) op een rijdende trein. Marc van der Meer meent dat de overheid inderdaad het maatschappelijk debat volgt, waarna op een aantal terreinen vernieuwingen worden geëntameerd. Deze

gang van zaken kan nadelige gevolgen hebben voor de groepen die zich niet hebben laten horen. Paul van der Heijden rondt deze discussie af. Hij geeft het woord aan Jaap Uijlenbroek, de tweede inleider. De samenleving verandert, de overheid verandert en de ambtenaar verandert. Waar gaat dat eindigen? door prof. dr. J.J.M. Uijlenbroek Jaap Uijlenbroek wijst op een aantal trends in de veranderende overheid: de basisstructuur blijft weliswaar onaangetast: gemeenten, provincies, waterschappen, rijk, maar in aanmerkelijk afgeslankte vorm (m.u.v. provincies, waar geen schaalvoordeel is te behalen). De verandering in de andere sectoren is ingrijpender: zie PBO, ZBO s etc. In deze omgeving verandert ook de ambtenaar. Of arbeidsverhoudingen en stelsel mee veranderen is volgens Uijlenbroek de vraag. In de arbeidsvoorwaarden wordt nauwelijks aandacht besteed aan de intrinsieke verandering van de ambtenaar. Dat is wel nodig, meent Uijlenbroek. Waarom is dat nodig? Deelname aan de mondiale ontwikkeling vraagt om maatregelen om de welvaart en het welzijn van de Nederlandse bevolking vast te houden. Dat hangt af van verschillende randvoorwaardelijke aspecten, waaronder, naast het Bruto Nationaal Product, toch vooral ook de kwaliteit van het Openbaar Bestuur. Dit besef leeft niet overal, meent Uijlenbroek. In de laatste plaats ook niet bij de ambtenaar zelf. Van goed openbaar bestuur is sprake wanneer de overheid in zijn efficiëntie en effectiviteit een toegevoegde waarde genereert, alert is op maatschappelijke veranderingen en over voldoende veranderingsvermogen beschikt. Ook in de context van arbeidsvoorwaarden zou dit naar zijn oordeel moeten worden benoemd. In veel voorgenomen wetswijzigingen (vgl: normalisatie ambtenarenstatus, normering topinkomens) spelen geheel andere argumenten een rol. Het bestaande systeem kent verschillende stimulerende en blokkerende mechanismes. Kern van het streven (en dus ook van de arbeidsvoorwaarden discussies) zou moeten zijn: de ambtenaar in staat te stellen goed te functioneren en hem daarvoor de bijpassende arbeidsvoorwaarden te verschaffen. De discussie over de invulling van de financiële paragraaf staat hieraan in de weg. Wat is hieraan te doen? Het sectorenmodel heeft de nodige ontwikkelingen doorgemaakt. In de sector Rijk is het kabinetsbeleid sterk en zichtbaar geëffectueerd. In historische context is de nadruk die de vakorganisaties op de beloning leggen alleszins begrijpelijk, maar het staat wel een inhoudelijk en fundamenteel debat in de weg over de vraag of dit stelsel bijdraagt aan het zo noodzakelijke veranderingsvermogen van de overheid.

Uijlenbroek verwacht hierin op korte termijn geen verandering, ook niet na de voorgenomen normalisatie van de ambtenarenstatus en de wijzigingen in het ontslagrecht. In de dagelijkse praktijk van de gemiddelde ambtenaar zal hierdoor nauwelijks verandering optreden. Uijlenbroeks conclusie is derhalve dat het huidige stelsel onvoldoende ruimte laat voor aandacht voor deze kernthema s. Een kritische beschouwing van de kern van het stelsel is onontbeerlijk, aldus Uijlenbroek. Alexander de Becker onderschrijft in zijn reactie de opvatting dat de rol van de overheid als organisatie onderwerp van discussie moet zijn (met een navenant mindere focus op euro s ). Ook onderschrijft hij de noodzaak van verandervermogen bij de individuele ambtenaar. De Becker kent echter ook voorbeelden van ambtenaren met voldoende verandervermogen, die echter niet werden gehoord en steevast overruled. De cultuur binnen de werkorganisatie was hieraan debet. Ook dient volgens De Becker de overheidsorganisatie zich in abstractere zin dan alleen op basis van zuiver financiële afwegingen zich een beeld te vormen van functie en rol die zij binnen de samenleving wenst te vervullen. Een deelnemer meent dat het overlegmodel voor de sectoren juist alle ruimte heeft geschapen om per sector arbeidsvoorwaarden op maat te effectueren. Uijlenbroek antwoordt ook geen pleidooi voor afschaffing van het sectorenmodel te hebben gehouden. Hij heeft slechts willen betogen dat de discussie over de arbeidsvoorwaarden op een ander niveau of in een andere bandbreedte gevoerd zou moeten worden. Het maatwerk is naar zijn mening niet overal even voor de hand liggend. Loon is onderdeel van de discussie, maar naar zijn mening doorgaans te dominant. Ook Barend Barendse is het geheel eens met de stelling van Uijlenbroek. Complicerend is naar zijn idee wel dat wetgeving, die symptoombestrijdend van aard is, zoveel weerstand oproept en daarmee de aandacht afleidt van de wezensvraag naar de rol/functie van de overheid binnen de samenleving. Dit werkt ook zo binnen het arbeidsvoorwaardenoverleg. Alexander de Becker wijst op het Zweedse model, waar over de arbeidsvoorwaarden van ambtenaren centraal wordt onderhandeld, zodat van verschillen tussen overheidsorganisaties, zoals het geval in het Nederlandse model, geen sprake is. Uijlenbroek herinnert er in dit verband aan dat bij afkondiging van de nullijn er binnen de sector gemeenten toch een verhoging werd afgesproken. De eigenheid van de publieke sector wordt in wezen ontkracht door de hantering van het begrip onderhandelen. De eigenheid moet tot uitdrukking komen in de mee-ontwikkeling van de publieke sector met de maatschappelijke ontwikkelingen, inclusief de loonontwikkeling. Een deelnemer meent dat de overheid i.p.v. het afkondigen van een nullijn- ook zou kunnen uitgaan van de voor de publieke sector beschikbare loonsom. In deze

benadering worden departementen gedwongen hun keuze te bepalen. Dit zou volgens hem een oplossing voor de toekomst kunnen zijn. Marc van der Meer denkt dat het economisch contract van de medewerker met de organisatie te veel nadruk krijgt. Er is immers ook sprake van sociale normering. Daarnaast bestaat er ook een psychologische dimensie in de arbeidsrelatie. Hij meent dat dit onderscheid behulpzaam kan zijn bij de bepaling van wat een innovatieve arbeidsorganisatie zou kunnen zijn en bij de bepaling van welke arbeidsinzet de organisatie nodig heeft. Tenslotte is een doorbraak nodig in de wijze waarop het werk in een overheidsorganisatie wordt vormgegeven. Uijlenbroek ziet de nadrukkelijke discussie over de reikwijdte van economisch contract als een belemmerende factor hierin. Van der Meer pleit in dit verband allereerst voor een empirische agenda. Frank Cörvers meent dat beloningsaspecten wel degelijk van invloed kunnen zijn op de kwaliteit van de ambtenaar. T.a.v. de leraren is dit door onderzoek aangetoond. Mindere kwaliteit van de ambtenaar heeft mindere kwaliteit van de openbaar bestuur tot gevolg. De beloning moet een basis bieden voor het kunnen aantrekken van talent en is in die zin een randvoorwaarde die op orde dient te zijn. De discussie daarover doet zich in de onderhandelingen zo prominent voor juist omdat door de bezuinigingsrondes de beloning onder de maat is gebleven. Arbeidsvoorwaarden in de overheid dienen in beginsel afgeleid te zijn van de marktsector. Cörvers haalt onderzoek aan waaruit blijkt dat het bereiken van een willekeurige leeftijd zeer bepalend kan zijn voor (verslechtering van) arbeidsvoorwaarden en dat dat invloed heeft op het welbevinden van de ambtenaar. Vanuit de zaal wordt de stelling van Cörvers onderschreven. Spreker herinnert aan de aftrap voor de campagne Slimmer Werken, waarbij werd benadrukt dat met de campagne geen bezuiniging werd beoogd, maar een effectief werkende overheid en meer arbeidssatisfactie voor ambtenaren. Waarom is van deze campagne, die toch innovatieve bedoelingen had, zo weinig terecht gekomen, en waarom werd al weer snel teruggevallen op het kostenmodel, vraagt Pot zich af. Algemeen bekend is toch dat discrepantie tussen taakeisen en autonomie stress veroorzaakt. Uijlenbroek onderschrijft dat deze aspecten onderwerp van gesprek zou moeten zijn. Het bestaande model waarin dit tot stand moet komen, gaat evenwel uit van onderhandeling en machtsevenwicht. Een deelnemer meent dat de vraag vooral is, hoe het systeem, dat beperkend is voor vernieuwing, zou moeten worden aangepast. Eerdere pogingen daartoe hadden geen succes. Uijlenbroek meent dat daarvoor geen pasklare oplossing voor handen is. Verandering van inzichten moet in ieder geval bij álle sociale partners plaatsvinden.

Een deelnemer constateert een patstelling, waarvan al enige tijd sprake is. Spreker vraagt zich af of op enige manier beïnvloeding vanuit de ambtenarentop is te verwachten om de politiek te wijzen op deze heilloze weg. De bezuinigingsdiscussie wordt daarentegen breed omarmd, is zijn ervaring. In een onderhandelingsysteem doen de onderhandelingspartners wat van hen wordt verwacht, aldus Uijlenbroek. Verandering is daarom niet vanuit het systeem te verwachten, maar vanaf de buitenkant. Frits van der Meer is van oordeel dat alle eerder aangehaalde maatregelen op gebied van beloningsbeleid toch in hoge mate politiek-maatschappelijk geïnspireerd lijken te zijn. Hij kent Europese voorbeelden waarin in onafhankelijke onderhandelingsfora wordt onderhandeld zónder politieke bemoeienis. Dit vraagt om een terugtrekken van de politiek. In praktische zin is dat niet mogelijk. De overheid is nu eenmaal geen bedrijf. Meevallers worden hoogst zelden voor loonsverbetering ingezet. Het probleem van de beloning zal derhalve altijd blijven spelen. Het overlegmodel is gebouwd op een fictie, aldus Uijlenbroek, waarin de werkgeversrol is gescheiden van de politieke rol. -----