1. Referentie Referentie Stevens, F., De Groof, S. Elchardus, M., Laurijssen, I., Smits, W. (2006) Het spanningsveld tussen het vrijwilligerswerk en de commercialisering van de leefwereld van jongeren Nieuwe analyses. Onuitgegeven onderzoeksrapport, Vrije Universiteit Brussel, Vakgroep Sociologie, Onderzoeksgroep TOR. Taal Nederlands ISSN / Publicatievorm Onderzoeksrapport 2. Abstract De centrale vraag in dit onderzoeksproject is welke rol de commercialisering van de leefwereld van jongeren speelt in de beslissing om al dan niet vrijwilligerswerk in het jeugdwerk te doen. Om deze vraag te beantwoorden werd eerst een literatuurstudie uitgevoerd en werden secundaire analyses op bestaande databanken uitgevoerd. Omdat de centrale vraag hierdoor niet volledig genoeg kon worden beantwoord, werd een nieuw onderzoek opgestart onder jongeren tussen 18 en 23 jaar, waarvan je hier de neerslag kan vinden. Om te weten wie aan vrijwilligerswerk doet en wie werkt als jobstudent wordt een profielschets gemaakt van jongeren die vrijwilliger zijn in het jeugdwerk, en van de vrijwilligers in het jeugdwerk. Verschillende in de literatuur vernoemde drempels en stimulansen om vrijwilligerswerk te doen worden onderzocht. Een eerste in de literatuur aangehaalde drempel is een verandering in de motivatie van vrijwilligers die tot nieuwe vormen van engagement leidt: in plaats van lange engagementen, gebaseerd op levensbeschouwing of familietraditie, zouden jongeren vooral kortstondige engagementen opnemen die eerder in verband staan met zelfrealisatie dan met traditionele en ideologische motivering. Een tweede drempel die wordt onderzocht is tijdsgebrek. In het onderzoek wordt zowel gekeken naar de eigen inschatting van de tijd besteedt aan studeren en/of werken, de implicaties van de overgang naar hoger onderwijs of naar de arbeidsmarkt als naar de subjectieve gevoelens van tijds- en studiedruk. Deze twee eerste drempels brengen ons bij een eerste opvatting van commercialisering van de leefwereld: de concurrentie met andere activiteiten. Een derde drempel die wordt aangehaald zijn hervormingen in het hoger onderwijs. Vooral de studiekost en hoe deze wordt betaald wordt hier nagegaan. Enkele kleinere drempels worden eveneens onderzocht: een gebrek aan zelfvertrouwen, de kosten van vrijwilligerswerk, negatieve druk van leeftijdsgenoten, en een veranderde houding van gebruikers van het jeugdwerk. Daarmee duikt een tweede invulling van het begrip commercialisering van de leefwereld op: het doordingen van marktrelaties in steeds meer levensdomeinen. Een derde piste is commercialisering onderzoeken via het bestedingspatroon van jongeren. Als dit bestedingspatroon gericht is op de aankoop van consumptiegoederen, entertainment en een bepaalde levensstijl, kan dit leiden tot een hogere geldnood, waardoor jongeren geneigd zijn om vaker vakantiewerk te verrichten. 3. Trefwoorden Thema( s) Trefwoord(en) Samenleving & politiek, werk. Participatie, studentenarbeid. 4. Onderzoeker Opdrachtgever Onderzoeker(s) Departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Frank Stevens Saskia De Groof Mark Elchardus Ilse Laurijssen www.jeugdonderzoeksplatform.be 1
5. Onderzoeksvraag Wendy Smits Onderzoeksgroep TOR Vakgroep Sociologie Vrije Universiteit Brussel Pleinlaan 2 1050 Brussel Tel: 02/ 629 20 24 Fax: 02/ 629 30 52 torgroep@vub.ac.be http://www.vub.ac.be/tor Onderzoeksvraag Wat is het profiel van de jobstudent en wat is het profiel van de vrijwilliger in het jeugdwerk? Wat zijn de drempels en stimulansen om vrijwilligerswerk in het jeugdwerk te verrichten? Welke rol speelt de commercialisering van de leefwereld van jongeren in hun deelname aan vrijwilligerswerk in het jeugdwerk? Hypothesen / 6. Methode Onderzoeksmethode Onderzochte groep Bereik Op basis van een literatuurstudie en secundair onderzoek van bestaande databanken werd een vragenlijst opgesteld om door middel van een kwantitatieve schriftelijk surveyonderzoek de onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden. De steekproef bestaat uit 1363 jongeren tussen 18 en 23 jaar uit het Vlaamse gewest en is representatief. Regionaal (Vlaanderen) 7. Resultaten Studentenarbeid Profiel jobstudent Profiel vrijwilliger Meer dan 86% van de scholieren en studenten tussen 18 en 263 jaar werkt tijdens de vakantie en/of klust bij. Meer dan de helft van de werkende studenten doet dit zowel in de zomervakantie als tijdens het schooljaar. Een derde werkt uitsluiten tijdens de zomervakantie. Gemiddeld werken of klussen studerenden 31 dagen op een jaar. Als we enkel de werkende scholieren en studenten in beschouwing nemen komt dit gemiddelde op 42 dagen. Er kunnen op basis van motivatie om te werken drie groepen worden onderscheiden. De eerste groep werkt om te kunnen reizen of sparen. Een tweede groep heeft extra financiële motivaties zoals het betalen van gsm, internet, auto, De derde groep vernoemt een bijkomende instrumentele reden om te gaan werken, zoals het staat goed op je cv, werkervaring, De meeste studerenden die niet werken als jobstudent doen dit om hun studies niet in gevaar te brengen. Er zijn geen grote verschillen in arbeidsmarktparticipatie tussen de verschillende groepen jongeren. Studenten uit het hoger onderwijs buiten de universiteit werken wel iets vaker tijdens de zomermaanden dan scholieren uit het secundair onderwijs. Deze werken wel iets vaker tijdens het schooljaar. Dit heeft voor een deel te maken met de oververtegenwoordiging van BSO scholieren met schoolse achterstand in deze leeftijdscategorie. Studenten en scholieren met schoolse achterstand participeren vaker aan de arbeidsmarkt, dit vertaalt zich echter niet in een langere tewerkstellingsduur. De laagste participatiecijfers vinden we bij mannelijke universiteitsstudenten. In het algemeen participeren meisjes ook vaker aan de arbeidsmarkt dan jongens, vooral in het weekend. Deze verschillen in arbeidsmarktparticipatie vertalen zich echter niet in verschillen in duur van tewerkstelling. Naar sociale achtergrond en al dan niet op kot zitten zijn geen verschillen in arbeidsmarktparticipatie waar te nemen. Studenten die niet op kot zitten werken gemiddelde echter wel langer dan kotstudenten. Studerenden die instaan voor de financiering van hun studies hebben vaker een job tijdens het schooljaar dan jongeren waarvan jongeren alle kosten dragen. Een kwart van de 18 tot 23-jarigen is op het moment van bevraging lid van het jeugdwerk, www.jeugdonderzoeksplatform.be 2
in het jeugdwerk Drempels en stimulansen voor vrijwilligerswerk in het jeugdwerk en een op vier van deze jongeren doet of deed vrijwilligerswerk in het jeugdwerk. Zes op tien van de 18 tot 23-jarigen is ooit wel eens lid geweest van het jeugdwerk. Gemiddeld spenderen 18- tot 23-jarigen 1 uur en 48 minuten per week aan het jeugdwerk. Bij actieve leden loopt dit op tot 5 uur 11 minuten, en bij vrijwilligers tot 6 uur en 29 minuten. Verschillen in participatie aan het jeugdwerk zijn er niet naar geslacht. Naar sociale achtergrond zijn er wel verschillen, vooral het opleidingsniveau van de ouders speelt een belangrijke rol. Jongeren waarvan ten minste een van beide ouders een diploma hoger onderwijs heeft, nemen meer deel aan het jeugdwerk en nemen meer vrijwilligerswerk op. Jongeren waarvan beide ouders werken zijn eveneens meer lid van het jeugdwerk en stromen vaker door naar ene leidinggevende functie, dan jongeren waarvan een van beide ouders niet werkt. Rekening houdend met al dan niet werken van jongeren verdwijnt dit verschil echter: werkende jongeren zijn minder lid van het jeugdwerk dan studerende jongeren. Onder werkende jongeren neemt de bereidheid om deel te nemen aan het jeugdwerk af, als de leeftijd toeneemt. Gecontroleerd voor al dan niet werken verdwijnt dit leeftijdsverschil. Kotstudenten nemen iets meer deel aan het jeugdwerk. Leerlingen en studenten met schoolse achterstand zijn niet minder lid van het jeugdwerk. Rekening houdend met het studieniveau van de jongeren zijn e rook geen verschillen in de opname van vrijwilligerstaken. Jongeren die meebetalen voor hun studies zijn iets minder lid van het jeugdwerk en doen iets minder aan vrijwilligerswerk dan studerenden die dit niet doen. Rekening houdend met de achtergrondkenmerken verdwijnt dit kleine verschil echter. Lidmaatschap van het jeugdwerk verschilt niet volgens het opleidingsniveau van de jongere zelf. Dit is wel het geval in het opnemen van vrijwilligerswerk. Jongeren met een diploma hoger onderwijs nemen doen vaker aan vrijwilligerswerk dan anderen. Nieuwe motivatiestructuur onder vrijwilligers De belangrijkste redenen om vrijwilligerswerk te doen, is de dat het de mogelijkheid boedt nieuwe ervaringen op te doen, nieuwe mensen te leren kennen, vaardigheden verder uit te bouwen en mensen beter te leren kennen. Dit kan worden omschreven als leefwereldverbreding en verdieping. Acht tot negen op tien vrijwilligers zien dit als een belangrijke reden voor hun engagement. Als we deze redenen interpreteren als zelfontplooiing en -realisatie, kan gesteld worden dat er sprake is van een nieuwe vrijwilliger Traditionele, ideologische en instrumentele redenen worden veel minder vernoemd. Voor een tot drie op tien vrijwilligers zijn dit belangrijke motivaties. Het idee van de nieuwe vrijwilliger vat echter niet helemaal de motivaties van de jongeren, aangezien de jongeren gemiddeld 5,6 jaar lid zijn of waren van het jeugdwerk. Dit is niet echt kort engagement. Het idee van jeugdwerk als lichte gemeenschap, waarin gelijkgestemden elkaar weten te vinden en een vriendschapsband opbouwen die loyaliteit creëert, lijkt beter te passen. Tijdsgebrek Drie kwart van de vrijwilligers is wel eens genoodzaakt om een activiteit van het jeugdwerk op te geven omdat zijn of haar vrijwillig engagement in conflict kwam met zijn of haar studies of werk. Drie op tien vrijwilligers hebben om deze redenen wel eens verzaakt aan een vorming. De tijd gespendeerd aan studeren of betaald werk vormt echter geen drempel om al dan niet vrijwilliger te zijn in het jeugdwerk, net zoals tijdsdruk of studiedruk. Studiedruk speelt wel een rol in het al dan niet werken als jobstudent. Studerenden met een hogere studiedruk, nemen minder vaak deel aan de arbeidsmarkt. Transities in de levensloop zijn relevant bij de beslissing het engagement in het jeugdwerk al dan niet door te zetten. Ook dit moet echter gerelativeerd worden, aangezien zes op tien jongeren met jeugdwerk stopten voor ze begonnen zijn aan d etransitie naar hoger onderwijs en/ of arbeidsmarkt. Deze transities spelen dus vooral een rol bij jongeren die lid zijn van het jeugdwerk na 18 jaar. Bij een op drie jongeren valt de beslissing om te stoppen met het jeugdwerk ongeveer samen met de stap naar het hoger onderwijs. Bij een op vier valt deze beslissing samen met de eerste stappen op de arbeidsmarkt. Bij studenten die beide stappen maken, valt vooral de stap naar de arbeidsmarkt samen met het stoppen van jeugdwerk. Hoe langer een werkende jongere actief is op de arbeidsmarkt, hoe minder deze jongeren vrijwilliger zijn in het jeugdwerk. Vrijwilligerswerk in het jeugdwerk maakt deel uit van een actief vrijetijdspatroon, zeker onder studerenden. Werkenden hebben in vergelijking met studerende jongeren minder vrije tijd, wat harde keuzes in de vrijetijdsbesteding betekent bij deze overgang. Voor www.jeugdonderzoeksplatform.be 3
sommigen is dit het opgeven van hun inzet in het jeugdwerk. De rol van het hoger onderwijs In het buitenland verklaart men de hoge arbeidsmarktparticipatie onder studenten door het feit dat ze in toenemende mate zelf moeten instaan voor hun studiefinanciering. In Vlaanderen is dit fenomeen echter nog niet zo wijdverbreid: 15% van de studerenden staat deels in voor de financiering van de eigen studies. Voor de vrijwillige inzet in het jeugdwerk schuilt hierin een potentieel gevaar indien dit fenomeen zich zou uitbreiden: de studerenden die zelf en deel van hun studies bekostigen werken langere periodes, participeren minder vaak aan jeugdwerk en nemen iets minder vaak vrijwilligerswerk op. De meeste studerenden uit het hoger onderwijs actief in het vrijwilligerswerk zeggen dat de semestrialisering weinig problemen oplevert voor hun organisaties, omdat ze hun engagement verder zetten tijdens de examens of omdat oud-leiding of andere leidinggevenden worden ingeschakeld om de werking te garanderen. Een op vijf vrijwilligers stelt dat deze hervorming voor hem leidt tot een gedeeltelijke of gehele stopzetting van de werking tijdens de maand januari. Commercialisering van de leefwereld Andere drempels Belangrijke motieven om niet langer deel te nemen aan het jeugdwerk van organiserende leden zijn dat het moeilijk te combineren valt met studies, werken, of relatie. Een ander veelvoorkomend motief is dat men iets anders wou doen. Bij jongeren die actief lid waren spelen eerder motieven van een zekere vermoeidheid met het jeugdwerk. Jongeren die nooit in het jeugdwerk waren geven aan dat dit komt omdat ze er geen behoefte aan hebben. Opnieuw zien we hier dat het opleidingsniveau van de ouders de belangrijkste rol speelt in het al dan niet deelnemen aan het jeugdwerk. Als dit wat breder wordt gezien kan dit worden geplaatst in een drempel om tot vrijwilligerswerk te komen. De eerste drempel is dat het jeugdwerk haar relevantie weet aan te tonen aan de jongeren zelf. Niet alle jongeren worden door het jeugdwerk bereikt, en deze selectie is niet sociaal neutraal. Het binnendringen van commerciële relaties binnen het vrijwilligerswerk, zolas bijvoorbeeld de opstelling van ouder als consumenten van jeugdwerk, zou kunnen leiden tot ontmoediging bij vrijwilligers. Er is enige ontevredenheid over de maatschappelijke steun, maar er is geen significant verband te leggen met het stoppen met vrijwilligerswerk. Er kunnen naast drempels ook stimulansen in het leven van jongeren zijn om vrijwilliger in het jeugdwerk te zijn. Er wordt in deze studie vooral gekeken naar de relatie tussen het sociaal netwerk en participatie. Iemand in de directe omgeving hebben die vrijwilligerswerk doet blijkt een belangrijke stimulans te zijn om zelf vrijwilligerswerk uit te voeren. In de literatuur werden drie definities voor commercialisering van de leefwereld gevonden, waarvan er twee aan bod kwamen bij het onderzoeken van de drempels en stimulansen voor vrijwilligerswerk in het jeugdwerk. De eerste definitie van commercialisering is het groter aanbod aan vrijetijdsbestedingen als concurrentie voor de vrijwilligerssector, en het gebruik van dit commerciële aanbod door jongeren. Van een echte concurrentie van andere activiteiten leek niet echt sprake, het lijkt eerder dat de accumulatie van activiteiten in de vrije tijd gepaard gaande met transities in het leven zoals gaan studeren of gaan werken noopt tot een keuze voor het al dan niet vrijwilliger blijven. Een tweede definitie is het doordringen van marktrelaties in steeds meer levensdomeinen, waaronder het vrijwilligerswerk. De eventuele onvrede met de maatschappelijke steun voor het jeugdwerk bleek echter geen rol van betekenis te spelen in de beslissing om al dan niet vrijwilliger in het jeugdwerk te blijven. De derde definitie van commercialisering van de leefwereld duidt op de grotere nood aan financiële middelen bij jongeren. Deze wordt empirisch getoetst door het bestedingsgedrag te analyseren. Studerende jongeren beschikken op jaarbasis gemiddeld over 3022,20 euro aan zakgeld, geld verdiend uit arbeid en occasioneel geld (zoals nieuwjaarsgeld). Naar inkomstenbron opgesplitst krijgen 18- tot 23-jarige scholieren en studenten gemiddeld 25,7 euro per week aan zakgeld. Slechts 85,4%van hen ontvangt zakgeld, zodat het gemiddelde van diegenen die het wel krijgen beduidend hoger is, namelijk 30 euro. Gemiddeld krijgen studerenden gemiddeld 509 euro per jaar aan occasioneel geld. Slechts 2% van de bevraagden krijgt geen occasioneel geld. Verder verdienen scholieren en studenten www.jeugdonderzoeksplatform.be 4
gemiddeld 1165 euro per jaar via vakantiewerk. Meer dan de helft van hen verdient zo tussen de 751 en 1750 euro per jaar. De uitgavenposten die 18-tot 23-jarigen het minst zelf hebben of moeten betalen zijn de kosten van studies, internetaansluiting, reizen, sigaretten, cd s en kledij. Als ze deze uitgavenposten hebben, worden er wel aanzienlijke bedragen aan gespendeerd. Gemiddeld besteden 18- tot 23-jarigen 315 euro per maand. Hiervan gaat 66 euro naar uitgaan, 60 euro naar de eigen wagen of vervoer, iets meer dan 50 euro aan schoenen of kledij, en net iets meer dan 40 euro aan eten buitenshuis. GSM en reizen zijn goed voor ongeveer 30 euro per maand, en aan cd s dvd s en games besteden ze gemiddeld 15 euro per maand. Verschillen tussen bestedingspatronen tussen vrijwilligers uit het jeugdwerk en jongeren die geen vrijwilliger zijn, en tussen studerenden met en zonder vakantiejob bestaan wel, maar zijn gering en verwaarloosbaar. Een nood aan geld zet jongeren toch aan om aan de arbeidsmarkt deel te nemen. Meer dan 96% van de studerenden die deelnemen aan de arbeidsmarkt geven financiële motivaties op. Naarmate jongeren meer uitgavenposten hebben, participeren ze ook meer op de arbeidsmarkt. Daarnaast hangt de hoeveelheid uitgavenposten samen met de hoeveelheid zakgeld van studerenden: hoe meer zakgeld, hoe meer uitgavenposten. Dit verband kan geduid worden vanuit twee perspectieven: enerzijds dit van de commercialisering van de leefwereld, anderzijds het perspectief van het financieel onafhankelijk worden. Vanuit het perspectief van de commercialisering van de leefwereld kan men redeneren dat jongeren met meer zakgeld een consumptiepatroon ontwikkelen dat leidt tot meer consumeren. Vanuit het perspectief van de financiële onafhankelijkheid geven de ouders hun kinderen meer zakgeld om hen financiële onafhankelijkheid aan te leren. Ze betalen dan wel minder voor allerlei dagdagelijkse onkosten. Deze beide benaderingen zijn even valide, en tonen aan dat er een zwakheid schuilt in de these van de commercialisering van de leefwereld. Een tweede lacune is dat commercialisering zou leiden tot een toename van studentenarbeid en een geringere deelname aan vrijwilligerswerk. Dit onderzoek wijst er echter op dat jongeren die studentenarbeid verrichten, actiever zijn in het vrijwilligerswerk dan anderen. Niet alleen het verenigingsleven, maar ook betaald werk maakt deel uit van een actieve levensstijl. Een laatste opmerking is dat een groep scholieren en studenten is die vooral tijdens de weekends werken en een verlaagde kans hebben om deel te nemen aan het jeugdwerk. Het gaat hier vooral om meisjes, jongeren met een schoolse achterstand en waarvan geen van beide ouders een hoger diploma heeft. De andere groep studenten, die even vaak in het weekend werkt, heeft echter geen verminderde kans op vrijwilligerswerk in het jeugdwerk. 8. Publicaties op basis van hetzelfde onderzoek Stevens, F. (2007), Want het leven is meer dan geld verdienen alleen. In: Burms, S. & Jacobs, K. (red.), Smakers, jongeren en cultuur 2006, CJP & Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen., Brussel, 2007: 82-84. Stevens, F. (2007), Jobstudenten en jeugdwerk: feiten en fictie. In: Krax, vakblad van het jeugdwerk., 2007, 7, 1: 22-23. Stevens, F. (2006), Alles voor geld? Vakantiewerk niet nefast voor vrijwilligerswerk. In: Weliswaar, 2006, december, 73: 19-20. www.jeugdonderzoeksplatform.be 5