Wonen en Energie. stook- en ventilatiegedrag van huishoudens



Vergelijkbare documenten
Kentallen warmtevraag woningen

Effecten van energiebesparende maatregelen

Rapportage Energiebus

Energiebesparing is een samenspel van techniek en gedrag Cees Egmond 1 11 januari 2012

Onderzoek Week van de Energierekening Gfk i.o. Milieu Centraal oktober 2012

Financieringslastpercentages voor verschillende soorten woningen. Verschillen naar woningtype en energielabel

Rapportage Energiebus

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag

Artikelen. Energiegebruik

WOONLASTEN Zijn de maandlasten voor huur + energie in een Passiefhuis lager dan in een normale woning? 4

Effecten Amsterdamse labelstappensubsidie t.b.v. Leerkring 27 juni rol van de bewoners bij renovatie van woningvoorraad naar energieneutraal

Bewonersinformatie Rosmalen. Aandachtspunten voor uw vernieuwde woning

> Verwarmen en ventileren

14 Nul op de Meter woningen Groenhove. te Stolwijk TE HUUR! Duurzaam, energiezuinig en comfortabel wonen in Stolwijk

Energiegedrag in de woning. Aanknopingspunten voor de vermindering van het energiegebruik in de woningvoorraad

Concept second opinion voor de Schaepmanstraat, Katwijk

Energiegedrag in de woning. Aanknopingspunten voor de vermindering van het energiegebruik in de woningvoorraad

energiebesparing bestaande bouw Noord-West Veluwe

Verwarmen en ventileren. Advies voor frisse lucht in huis

Rapportage Energiebesparingsverkenner

ISSO publicatie 82.2 aangepast Hoofdstuk 5 ISSO publicatie 82.2

Startadvies Energiebesparing

Opgesteld voor Ministerie van VROM DG Wonen

De mechanische ventilatie type C is in te delen in twee stromingen die nog in de huidige huizen aanwezig zijn:

Binnenklimaat: energie efficiënte oplossingen besparing door comfort

ALLES-IN-HUIS VOOR NUL OP DE METER ALLES-IN-HUIS. Zonnepanelen. Nieuw dak. Warmtepomp. Isolerend glas. Nieuwe gevel. WTW-installatie.

verwijzingen zijn afgestemd op ISSO 82.1 versie oktober 2009

Huis & Erf steekt energie in uw woning. Isolatiemaatregelen

juli 2013 Extra hypotheek voor energieneutrale woningen

Quick Energie Scan. Betreft: Maasstraat 33, 1972 ZA IJmuiden. Opdrachtgever: BEPROMA. Uitgevoerd door: B.G.P. Wouda. Uitvoeringsdatum: 1 juni 2013

Bijlage bij schriftelijke vraag nr. 841 van Joke Schauvliege - Gendergerelateerde resultaten uit de REG-enquête 2008

Rapportage Energiezuinige Woningen

Energiebesparende werkzaamheden J.W. Frisolaan 2 t/m 38 (even) J.W. Frisolaan 9 t/m 23 (oneven)

Stookinstructie voor het gebruik van de verwarmingsinstallatie voor 322 woningen aan de Berliozhof, Edvard Grieghof en Diepenbrockstraat

ENQUETE SPOORBUURT. 1. Woonsituatie. Werkgroep Spoorbuurt Laagbouw Werkgroep Spoorbuurt Beneden-bovenwoningen Opmerkingen Werkgroepen

Low-Energy woningen en hun gebruikers

Concepten EPC 0.4. Bouwkundige uitgangspunten

Bijlage 2: gevolgen verhoging energiebelasting op aardgas in de eerste schijf met 25%

Hoe verbruikt ú minder gas?

Advieswijzer: verwarmen en ventileren

Energielabel, energiegedrag, energiearmoede en wooncomfort Amsterdamse corporatiewoningen

Energiebesparing: Een samenspel van woning en bewoner - Analyse van de module Energie WoON 2012

Rapportage Energiebus. BC Kleine Jan, Huizen

Energie besparen door METEN

WAAROM ALLES-IN-HUIS?

ecologisch bouwen, economisch wonen 12 aantrekkelijke huurwoningen aan de Maalsteen in de Daalkampen in Borger

Intakeformulier Professionele Woningbeheerder. EPA - Intake formulier. Professionele Woningbeheerder

Bijlage I Investeringen en energielasten Energiesprong woningbouw Maria van Bourgondiëlaan te Eindhoven. 1 Inleiding

Zuinig met energie. waar je thuis bent...

Onderhoud 84 WONINGEN. Sprundel. De werkzaamheden vinden plaats aan de woningen in deze straten:

Bespaar op energie én uw woonlasten samen met Woonpartners

Tweede Kamer der Staten-Generaal

van bewoners? Minder energiegebruik

Slimme keuzes voor woningconcepten met warmtepompen

Nieuw Kortenoord Tuinwijk Nul op de Meter Woning

Ke u ze p l a n e n e rg i e - e n i n stallatieconcept. K e i z e r l i b e l Te r B o r c h 2 9 n o v e m b e r

Woningmarktrapport - 4e kwartaal Gemeente Dordrecht

Achterbanraadpleging. Huurdersvereniging Fijn Wonen. 8 februari 2019 Jurriën Schuurman. Achterbanraadpleging Huurdersvereniging Fijn Wonen

KLIMAATGARANT. Bewonershandleiding. Woningen met EnergiePrestatieVergoeding

BROCHURE. Energieprestatie vergoeding

Intersteno Ghent Correspondence and summary reporting

Rapportage monitoring CO2 emissie en Energiebesparing gemeente Kerkrade CO2 emissie gemeente Kerkrade

Omnibusenquête 2013 Energiebesparende maatregelen

Resedastraat 72 in Groningen. Huurprijs 1095,00 exclusief GWE. steengoedvastgoed.nl tel:

Energieverspilling is zinloos

Resedastraat 72 in Groningen. Huurprijs 1.225,- exclusief GWE. steengoedvastgoed.nl tel:

Hoofdstuk 9 ISSO Representatieve gebouwen

ENERGETISCHE VERBETERINGSMAATREGELEN IN DE SOCIALE HUURSECTOR ENKELE UITKOMSTEN VAN DE SHAERE-MONITOR

Betty Boerman en Inge Huiskers, Regio Gooi en Vechtstreek. Sjoerd Zeelenberg en Elien Smeulders, RIGO Research en Advies

Energie besparen door METEN

Noodzaak: energielasten beheersbaar houden voor Titel lagere inkomens

Itho Daalderop Energiezuinig en comfortabel klimaatsysteem. uw nieuwe. woning

Welkom aan de Energietafel!

Draagt bij aan de reductie van CO2-uitstoot door het gebruik van hernieuwbare energiebronnen.

Vereniging van eigenaren

Energietransitie. Bouw op onze kennis

Melding slecht energiegebruik.

TE KOOP. Ter Warden XD Nuenen. Bungalow 158m². Vraagprijs v.o.n.

Buurkracht Alteveer-Cranevelt

Wonen in De Bron. Comfortabel en energiezuinig wonen 2 december 2009 Renate van Paassen Willem Bastein

Energiescan. van: De Brink 6 te: 9999 DM Ons Dorp op: 15 maart 2014 door: Matthes Advies

Energiebesparen door METEN

Woningmarktrapport - 3e kwartaal Gemeente Haarlemmermeer

Rijksoverheid. Veel besparingsmogelijkheden t/m t/m 100. Dubbel glas. Dubbel glas. Niet extra geïsoleerd. Niet van toepassing. Nee.

B (zie toelichting in bijlage)

Voorwoord. Tenslotte is ook het aspect gedrag van belang. Daar staan we in de publicatie Energiegedrag in de woning (RIGO, 2009) uitgebreid bij stil.

BENG. Update

NUL-OP- DE-METER. FidesWonen maakt uw huis weer als nieuw Comfortabel & duurzaam

NIEUWBOUW ZONDER AARDGAS DUURZAAM EN COMFORTABEL

Energie besparen door METEN

Nieuwbouw. Steile Bank en Urkerstraat. Woonfolder

Volop Kansen in de energiemarkt

3. Minder tevreden over het wonen

De Krijntjes. Onderhoud De Krijntjes. Rucphen. De werkzaamheden vinden plaats aan de woningen in deze straten: Achterhoeksestraat

Definitief rapport Relatie tussen huishoudenskenmerken en - gedrag, energielabel en werkelijk energiegebruik in Amsterdamse corporatiewoningen

Duurzame energie. uitgestoten in vergelijking met een conventioneel verwarmingssysteem, bijvoorbeeld een CV ketel.

Versterken naar nul-op-de-meter

Verkennen. Inventariseer de behoeften en wensen van uw mede eigenaren

Quick scan geschiktheid van de woningvoorraad voor mensen met beperkingen

Transcriptie:

Wonen en Energie stook- en ventilatiegedrag van huishoudens In opdracht van VROM/DG Wonen K. Leidelmeijer P. van Grieken april 2005 Rapportnummer: 86430 RIGO Research en Advies BV De Ruyterkade 139 1011 AC Amsterdam telefoon 020 522 11 11 telefax 020 627 68 40 http://www.rigo.nl

Inhoudsopgave 0 SAMENVATTING EN CONCLUSIES I 0.1 HOE ZIT ENERGIEGEDRAG IN ELKAAR? II 0.2 EN WERKT DAT OOK ZO IN DE PRAKTIJK? III 0.3 WIE WIL INVESTEREN? V 0.4 WAAR ZIT HET BESPARINGSPOTENTIEEL BIJ VRAAGBEPERKING? VI 1 INLEIDING 1 1.1 DIT ONDERZOEK 2 2 STOOK- EN VENTILATIEGEDRAG 5 2.1 DE RUIMTEN DIE MEN VERWARMT 6 2.2 DE TEMPERATUUR WAAROP MEN VERWARMT 8 2.3 DE MATE WAARIN MEN VENTILEERT 11 2.4 CONCLUSIE 13 3 HUISHOUDENS EN WONINGEN 15 3.1 SELECTIE VAN RELEVANTE KENMERKEN HUISHOUDENS EN WONINGEN 17 3.2 GROEPEN HUISHOUDENS EN WONINGEN 22 3.3 CONCLUSIE 29 4 VERKLARING VAN ENERGIEGEDRAG 31 4.1 DE RUIMTEN DIE WORDEN VERWARMD 32 4.2 TEMPERATUURINSTELLINGEN 34 4.3 VENTILATIE 35 4.4 CONCLUSIE 37

5 ENERGIEGEDRAG EN VERBRUIK 39 5.1 GEDRAG EN VERBRUIK 40 5.2 CONTROLE VOOR KENMERKEN VAN DE WONING 42 5.3 RESTEFFECTEN VAN HUISHOUDENS 46 5.4 CONCLUSIE 47 6 INVESTERINGEN 49 6.1 WIE WIL WANNEER INVESTEREN? 49 6.2 INVESTEREN IN DE PRE-GEZINSFASE 50 6.3 KWALITEIT 51 6.4 CONCLUSIE 53 7 DOELGROEPEN EN VRAAGBEPERKING 55 7.1 KLIMAATBELEID 55 7.2 AANGRIJPINGSPUNTEN VOOR VRAAGBEPERKING 56 7.3 DOELGROEPEN VOOR VRAAGBEPERKING 60 7.4 BESPARINGSPOTENTIEEL 62 7.5 STUREN OP VRAAGBEPERKING 64 7.6 CONCLUSIE 70 EINDNOTEN 73

SAMENVATTING EN CONCLUSIES I 0 Samenvatting en conclusies Een aanzienlijk deel van het energiegebruik in Nederland komt voor rekening van met wonen samenhangend gedrag: koelen, vriezen, stoken, verlichten en het gebruik van huishoudelijke apparaten. Een beperking van het energiegebruik dat hier het gevolg van is, is noodzakelijk om de CO2-doelstellingen die zijn verwoord in het klimaatbeleid te realiseren. De beschikbare instrumenten voor de woningbouw zijn: 1) Fiscale maatregelen: verhoging van de energielasten middels belasting (EB). 2) Regelgeving: aanscherping van de EPC (van 1,0 naar 0,8). 3) Invoering van: a) Energiecertificaten op transactiemomenten (inzichtelijk maken van de energieprestatie van gebouwen). Aansluiting wordt gezocht bij het EPA. b) (in samenhang met de certificaten) Een energielabel zoals bij apparaten dat eventueel ook wordt opgenomen in een gemoderniseerd WWS. Verder zal vooral in de bestaande woningvoorraad de winst in belangrijke mate moeten komen uit vraagbeperking (energiebesparing). Daarbij komt nadrukkelijk de vraag in beeld of kan worden gestuurd op gedragsverandering en op welke gedragingen en doelgroepen dergelijk beleid zou moeten worden gericht. Om die reden heeft DG wonen opdracht gegeven om nadere analyses te verrichten op enkele bestaande gegevensbronnen zodat inzicht kan worden geboden in welke huishoudens in welke woningen zuinig of juist onzuinig energiegedrag vertonen. En aansluitend: welke omstandigheden ertoe bijdragen dat eigenaar-bewoners zouden willen investeren in de energiebesparing in hun woning. De algemene probleemstelling voor het onderzoek zoals geformuleerd door DG Wonen - luidde: Wat is de samenhang tussen de kenmerken van huishoudens (leeftijd, huishoudensfase, inkomen, huurder/eigenaar-bewoner, etc.) en woningen (zoals isolatiegraad, oppervlakte, aantal kamers, etc.) en (on)zuinig energiegedrag van huishoudens in de woning? Hoe hangen genoemde kenmerken samen met het energieverbruik? En, specifiek voor eigenaar-bewoners is daar aan toegevoegd:

II SAMENVATTING EN CONCLUSIES Hoe hangen het energiegedrag, de energielasten, de huishoudensfase en het inkomen, gegeven de woningkenmerken, samen met de bereidheid te investeren in energiebesparende maatregelen? Het onderzoek is vanwege de beschikbaarheid van gegevens - beperkt tot stoken en ventileren en daarmee samenhangend gasverbruik. In grote lijnen is de volgende aanpak gevolgd: 1 Ontwikkelen van een conceptueel kader waarmee stook- en ventilatiegedrag (hierna: energiegedrag) kan worden begrepen H1. 2 Stapsgewijze invulling van het conceptuele kader met beschikbare empirische gegevens (bron: KWR 2000) zodat de voor energiegedrag relevante variabelen kunnen worden geïdentificeerd en in onderlinge samenhang begrepen H2 t/m H5. 3 Bepalen welke huishoudens in welke woningen meer of minder geneigd zijn te investeren in energiebesparende maatregelen - H6. 4 Vaststellen welk gedrag bij welke doelgroepen zich leent voor beleid gericht op vraagbeperking H7. 0.1 Hoe zit energiegedrag in elkaar? De wijze waarop een huishouden omgaat met energie wordt bepaald door enerzijds de wensen en eisen die het huishouden stelt aan het binnenklimaat en anderzijds de mogelijkheden en randvoorwaarden die de woning daarvoor biedt. Veelal wordt het energiegedrag vervolgens gewoontegedrag. Dit kan worden doorbroken bij veranderende wensen en mogelijkheden en/of (negatieve) terugkoppeling. Huishouden: Levensfase (kinderen, werk, e.d.): Wensen t.a.v. Comfort: binnenklimaat (temperatuur, luchtvochtigheid e.d.) Financiele situatie Aanwezigheid in de woning Woning en installaties : Stook- en ventilatiegedrag Woningtype, grootte e.d. Soort installatie(s) Energetische kwaliteit Comfort Energieverbruik

SAMENVATTING EN CONCLUSIES III 0.2 En werkt dat ook zo in de praktijk? Soorten energiegedrag Om te kunnen beantwoorden of energiegedrag ook inderdaad werkt zoals we veronderstellen - en welke aspecten van de huishoudens en de woningen waarin zij wonen) daarbij van belang zijn - zijn allereerst energiegedragingen nader gedefinieerd. Er is onderscheid gemaakt in de volgende vormen van stook- en ventilatiegedrag: o o o Patronen die aangeven welke ruimten men verwarmt en hoe vaak. Profielen die aangeven welke temperatuurinstellingen men gedurende een etmaal en afzonderlijk in het weekend hanteert. Patronen die aangeven hoe veelvuldig men actief (bewust) ventileert. De verschillende gedragingen hangen met elkaar samen. Zo zijn huishoudens die geneigd zijn alle ruimten af en toe te verwarmen ook meer geneigd om gemiddeld genomen een lage temperatuur in te stellen. En omgekeerd, als men alle ruimten altijd verwarmt, is men ook wat meer geneigd tot een gemiddeld hoge temperatuur. Dat betekent dat er in meer algemene zin sprake lijkt van een neiging om zuinig of juist onzuinig met energie om te springen. Voor energiegedrag belangrijke kenmerken van woningen en huishoudens Aansluitend is onderzocht welke kenmerken van woningen en huishoudens bepalen of een huishouden zich gedraagt volgens een specifiek patroon. Bij de woningen gaat het dan vooral om: 1) De mate van vrijstaandheid het aantal buitengevels, inclusief het dak 2) De grootte van de woning 3) De isolatiegraad van de woning 4) Het type en de kwaliteit van het verwarmingssysteem 5) Het type ventilatiesysteem Voor huishoudens zijn de meeste bepalende kenmerken: 1) Huishoudengrootte en samenstelling: a) Aantal personen b) aantal kinderen 2) leeftijd 3) huishoudeninkomen 4) gegevens over tijdbesteding: a) het aandeel van de week dat men werkt b) het aantal dagen dat minimaal wordt gewerkt c) hoeveel er thuis wordt gewerkt 5) opleiding 6) etniciteit

IV SAMENVATTING EN CONCLUSIES Wie vertoont welk gedrag in welke woningen? Voor wat betreft de ruimten die men verwarmt en hoe vaak - zijn zowel kenmerken van woningen als van huishoudens van belang: o o Het meest onzuinige gedrag (veel ruimten, altijd verwarmen) komt vooral voor in de grote koopwoningen en zeer grote woningen (daar zijn ook meer ruimten te verwarmen) waar gezinnen in wonen waarvan (minimaal iemand van) het huishouden overdag altijd aanwezig is. Maar ook in de kleine rijwoningen en verouderde eengezinswoningen, waar ouderen in wonen die eveneens veelal overdag aanwezig zijn komt onzuinig energiegedrag veel voor. Verder lijkt er sprake van te zijn dat een huishouden dat veel elektriciteit verbruikt (per persoon), ook eerder geneigd is om veel ruimten, altijd te verwarmen. Het meest zuinige gedrag (af en toe verwarmen en alleen de woonkamer verwarmen) komt vooral voor als men óf weinig aanwezig is in de woning, óf niet woont in een eengezinswoning. Ook in recent gebouwde woningen komt zuinig energiegedrag voor wat betreft de verwarming van ruimten weinig voor. Bij de temperatuurinstellingen zijn vooral kenmerken van huishoudens onderscheidend. o o Het meest onzuinige gedrag (altijd een hoge temperatuur) wordt vertoond door huishoudens die een hoog elektriciteitsverbruik hebben, die een hoog inkomen hebben (tweeverdieners, welvarende gezinnen) en die ouder zijn (zowel met een laag als een hoog inkomen). Verder komt dit onzuinige gedrag meer voor in kleinere, niet vrijstaande woningen. Het meest zuinige gedrag (lage temperatuur) wordt vooral vertoond door de groep jonge werkenden die veelal overdag niet aanwezig zijn en juist niet door ouderen. Voor het onderscheid tussen verschillende vormen van ventilatiegedrag zijn in het bijzonder woningkenmerken van belang. o o In grote en verouderde woningen wordt vaker nooit of weinig geventileerd dan vaak of permanent. Permanent ventileren gebeurt vooral in de recent gebouwde woningen (waar relatief vaak ook mechanische ventilatie in is aangebracht en waar de isolatiekwaliteit hoog is) Energiegedrag en energieverbruik Er is een duidelijke relatie tussen stook- en ventilatiegedrag aan de ene kant en gasverbruik aan de andere. Het zicht op hoe die relaties precies in elkaar zitten, wordt enigszins verstoord doordat de woning weer mede bepalend is voor het effect van gedrag op verbruik. Immers, eenzelfde gedrag in een goed geïsoleerde woning leidt tot minder gasverbruik dan dat gedrag in een slecht geïsoleerde woning. Als we controleren voor die verstorende invloed van woningkenmerken, blijkt dat stookgedrag en kenmerken van de woning samen ongeveer de helft van de verschillen in het gasverbruik van huishoudens verklaren. Een deel van de onverklaar-

SAMENVATTING EN CONCLUSIES V de verschillen heeft te maken met overige gasconsumptie : door douchen, koken en dergelijke. Daardoor verbruiken ouderen weer wat minder en gezinnen weer wat meer dan op grond van het stookgedrag zou mogen worden verwacht. Daarnaast mag worden verwacht dat specifieke gedragspatronen en gedetailleerdere gegevens van de woningen waar met het huidige onderzoek geen of onvoldoende beeld van kon worden verkregen deze verschillen in belangrijke mate kunnen verklaren. Conclusie Op grond van de resultaten is de conclusie gerechtvaardigd dat het energiegedrag in grote lijnen werkt zoals in het model is aangenomen. Er kan namelijk een substantieel van de variatie in het gedrag en het verbruik worden verklaard. Tegelijkertijd is er ook nog een aantal blinde vlekken. Die konden met de beschikbare gegevens niet worden ingevuld. In het bijzonder de aanwezigheid in huis, de activiteiten die men daar onderneemt, de rol van wensen ten aanzien van het comfort, de mate waarin gewoontegedrag optreedt en (negatieve) terugkoppelingen in het gedragssysteem (waaronder prijsgevoeligheid) werken, konden niet of slechts indicatief worden getoetst. 0.3 Wie wil investeren? Aanvullend op het begrijpen van energiegedrag is gezocht naar aanknopingspunten om dit gedrag te veranderen. Daarvoor is eerst gekeken naar de bereidheid van bewoners om te investeren in energiebesparende maatregelen in hun woning. Aansluitend is gezocht naar aanknopingspunten om energiegedrag zelf te veranderen. Eigenaar-bewoners zijn vooral geneigd te investeren in energiebesparende maatregelen in hun woning: o o o als zij beschikken over voldoende inkomen; als nog geruime tijd kan worden genoten van de investering (niet te hoge leeftijd en kort na aankoop van de woning); als er (nog) geen kinderen zijn. Doordat het de hogere inkomens zijn die investeren, is er geen relatie tussen het aandeel van het inkomen dat een huishouden verstookt en de neiging om te investeren in besparende maatregelen. Investeringen worden vooral bepaald door financiële mogelijkheden. Juist als men hoge lasten heeft, zijn die mogelijkheden veelal beperkt. Er kan niet goed worden vastgesteld of de feitelijke kwaliteit van de woning mede bepalend is geweest voor de gerealiseerde investeringen. Wel lijkt men zich voor wat betreft de investeringsplannen te laten leiden door (gebrek aan) specifieke kwaliteiten van de woning. Het zijn de woningtypen met verhoudingsgewijs een slechte isolatiekwaliteit waar men isolerende maatregelen wil treffen en woningen waar vaker een verouderde verwarmingsinstallatie aanwezig is, waar men een nieuwe HR-ketel wil installeren.

VI SAMENVATTING EN CONCLUSIES 0.4 Waar zit het besparingspotentieel bij vraagbeperking? Ongeveer 40% van de huishoudens in Nederland verwarmt de woning op een manier die in mindere of meerdere mate als onzuinig kan worden getypeerd. Als deze totale groep zou kunnen worden bewogen te verwarmen volgens een meer normaal patroon zou dat een besparing van circa 8,5% van het totale verbruik betekenen. De onzuinige gedragingen met het grootste besparingspotentieel zijn: 1 Verwarmen van veel kamers in verhouding tot de grootte van het huishouden. 2 s Nachts op relatief hoge temperatuur verwarmen (16 C of meer). 3 Overdag en/of s avonds verwarmen op een hoge temperatuur (22 C of meer). De doelgroep die relatief vaak onzuinig verwarmt en bovendien een substantiële omvang heeft, zijn de ouderen die (nog) woonachtig zijn in kwalitatief mindere en/of relatief grote woningen. Zij verwarmen vaak veel kamers en doen dit - samenhangend met het ouder worden - ook op een wat hogere temperatuur. Het zijn verder vooral de wat hogere inkomens die s nachts blijven verwarmen. Verwarmen van veel kamers Het verwarmen van veel kamers is in het bijzonder waar het de groep ouderen betreft wellicht via bewustmaking en informeren in combinatie met prijsbeleid te beïnvloeden. Het is echter de vraag of het comfortverlies dat met de beoogde gedragsverandering (minder kamers verwarmen) samenhangt acceptabel is. In de matig geïsoleerde woningen zal het niet verwarmen van een deel van de woning in het stookseizoen immers ook snel leiden tot het niet gebruiken van dat deel van de woning. Dan is het stimuleren van doorstroming van de ouderen uit de kwalitatief minder delen van de voorraad wellicht een beter alternatief. Als vervolgens jongere huishoudens instromen, zouden die voor zover ze dat al niet vanzelf doen - weer kunnen worden bewogen om te investeren in de isolatiekwaliteit en de installaties van de verouderde woningen. Overdag verwarmen op een hoge temperatuur Voor het verwarmen op een hoge temperatuur geldt deels hetzelfde als voor het verwarmen van relatief veel kamers. Het is onwaarschijnlijk dat gedragsverandering (stoken op een lagere temperatuur) in het bijzonder voor de ouderen tot een acceptabel comfortniveau zal kunnen leiden. De behoefte aan een hogere temperatuur hangt immers sterk samen met het ouder worden en de veranderingen die dat met zich meebrengt. Hierbij geldt dan ook dat doorstromen naar wat kleinere, goed geïsoleerde woningen waarschijnlijk het beste alternatief is. Dan kan immers een hoge temperatuur worden gerealiseerd bij (aanzienlijk) minder verbruik. Een verschil tussen stoken op hoge temperatuur en het verwarmen van relatief veel kamers is dat het stoken op hoge temperatuur meer door prijs lijkt te worden beïnvloed. Het gebeurt minder in grote en/of slecht geïsoleerde woningen en meer in kleinere en/of beter geïsoleerde woningen. Daardoor is het besparingspotentieel

SAMENVATTING EN CONCLUSIES VII van vraagbeperking op dit vlak minder groot dan wellicht zou mogen worden verwacht. s Nachts verwarmen op hoge temperatuur s Nachts op relatief hoge temperatuur verwarmen is vooral verbonden aan de hogere inkomensgroepen. Dit gedrag zal dan ook niet snel worden veranderd door prijsbeleid alleen. Het is namelijk waarschijnlijk dat deze groep betrekkelijk ongevoelig is voor een hogere energieprijs omdat de ermee samenhangende hogere kosten minder snel worden gevoeld. Prijsbeleid zal vooral effectief kunnen zijn als het wordt geflankeerd door instrumenten die worden gericht op bewustmaking, informeren en overtuigen.

INLEIDING 1 1 Inleiding De hoeveelheid energie die door huishoudens wordt verbruikt door normaal te wonen, is aanzienlijk. Het gebruik van elektriciteit is de laatste jaren constant toegenomen door intensiever gebruik van elektrische apparaten. Het aardgasverbruik wordt vooral bepaald door de strengheid van de winters. tabel 1-1 Energieverbruik (in PJ, Peta=10 15 ) van huishoudens (1990-2002) Aardgas 1) Electriciteit 2) Overige brandstoffen Totaal 3) 1990 329 59 15 403 1995 361 71 13 445 1997 354 73 12 439 1998 337 75 12 424 1999 334 77 10 421 2000 334 78 10 422 2001 347 80 11 437 2002 328 82 10 420 Bron: CBS/EnergieNed. CBS/MC/okt03/0035 1) Conform Basisonderzoek Gasverbruik Kleinverbruikers EnergieNed. 2) Conform Basisonderzoek Elektriciteitsverbruik Kleinverbruikers EnergieNed. 3) Voornamelijk olie, warmte uit stadsverwarming en in mindere mate kolen. Het omvangrijke verbruik brengt met zich mee dat er althans in theorie - ook grote besparingen mogelijk zijn. Het is daarom goed om vast te stellen wat de bepalende factoren zijn bij dit energieverbruik. Grote aantallen, grote effecten De eerste factor van belang en tegelijkertijd een die beleidsmatig weinig bruikbaar is - is het aantal huishoudens. Eenvoudigweg door het grote aantal huishoudens is het energieverbruik door wonen al snel veel. Wat in het kader van de grote aantallen wel van belang is, is dat relatief kleine effecten op het niveau van afzonderlijke huishoudens, grote effecten teweeg kunnen brengen op het niveau van de totale populatie.

2 INLEIDING Apparaten en installaties: penetratiegraad Een tweede factor van belang is de hardware : de apparaten in de woning die meer of minder energie verbruiken. Daarbij kan dan onderscheid worden gemaakt tussen losse veelal elektrische - apparaten en vaste installaties als verwarming, ventilatie en voorzieningen voor tapwater. Naarmate er meer energiezuinige apparaten hun weg vinden naar de woning, zal het energieverbruik dalen. Maar ook het omgekeerde is waar. Doordat de mens zich in toenemende mate omringt met allerlei apparaten die het wonen prettiger maken, neemt het energieverbruik toe. De woning De derde factor die een rol speelt in het bijzonder op het vlak van de installaties zijn de eigenschappen van de woning. In een woning die goed geïsoleerd is, hoeft minder te worden verwarmd dan in een slecht geïsoleerde woning. Maar ook andere kenmerken van woningen spelen een rol. Zo moet er in grote woningen meer worden verwarmd, net als in vrijstaande huizen. Maar zelfs van de indeling van de woning en van de uitrusting van de woning (aanwezigheid van een serre bijvoorbeeld) mag worden verwacht dat er een effect is op het energiegebruik. Het huishouden De vierde factor van belang is het huishouden dat een woning bewoont. Ook al zijn de installaties in de woning gelijk en gaat het om precies dezelfde woningen, toch zal het ene huishouden meer energie verbruiken dan het andere. Bijvoorbeeld omdat het ene huishouden meer thuis is dan het andere, omdat men een hogere temperatuur comfortabeler vindt, omdat men meer kamers verwarmt, anders ventileert, vaker onder de douche gaat, bewuster met energie omgaat, enzovoort. 1.1 Dit onderzoek In dit onderzoek, dat RIGO Research en Advies in opdracht van VROM/DG Wonen 1 heeft uitgevoerd, richten we ons op een facet van het energiegedrag in de woning en daaraan gerelateerd verbruik. We richten ons op gasverbruik in relatie tot verwarming en sluiten daarbij de woningen uit die zijn aangesloten op blok en/of wijkverwarming. Ook woningen waar bedrijfsruimten aan zijn verbonden, worden buiten beschouwing gelaten. Het doel van het onderzoek is inzichtelijk te maken welke factoren (van woningen en huishoudens en hun gedrag) in welke mate - bijdragen aan het energieverbruik in de woning. Er worden voor de analyses diverse bronnen gebruikt, maar de belangrijkste is de Kwalitatieve Woningregistratie (KWR 2000). Dat is een steekproefonderzoek, gericht op de woningvoorraad in Nederland. In het bestand is een groot aantal kenmerken van woningen opgenomen. Aanvullend is een enquête gehouden onder bewoners. Daarin is ook gevraagd naar stookgedrag en ventilatie. Tevens is het voetnoot 1 Het onderzoek is begeleid door een commissie bestaande uit F. Bonnerman (VROM, voorzitter), N. Boxhoorn (VROM), H. Jeeninga (ECN), M. Lacroix (Novem) en Y. Boerakker (ECN).

INLEIDING 3 energieverbruik van de huishoudens opgevraagd. Door die kenmerken met elkaar in verband te brengen, kan inzichtelijk worden gemaakt welke de meer en minder bepalende factoren zijn in het energieverbruik. Het lastigst daarbij is om alle zaken die het energieverbruik kunnen bepalen, goed uit elkaar te houden. Zo zijn bij dezelfde isolatievoorzieningen vrijstaande woningen minder energiezuinig dan appartementen, eenvoudigweg omdat er meer aan de buitenlucht grenzende gevels zijn. Maar in die vrijstaande woningen wonen ook vooral hogere inkomens die althans uit kostenoverwegingen - wellicht minder zuinig hoeven om te springen met de energie. En ook wonen er in vrijstaande woningen vaker gezinnen dan in appartementen. Als we constateren dat in vrijstaande woningen het energieverbruik hoger is, wordt dit dan bepaald door het woningtype, het type huishouden of het inkomen? Voor een groot deel zullen dergelijke verbanden kunnen worden ontrafeld doordat ze voor elkaar kunnen worden gecontroleerd. In een aantal gevallen zal dat echter nauwelijks mogelijk zijn omdat kenmerken van woningen en huishoudens onderling en met elkaar zo sterk zijn verbonden dat het weinig zinvol is ze te onderscheiden. Als leidraad bij het ontrafelen van de verbanden maken we gebruik van het schema dat is weergegeven in figuur 1-1. figuur 1-1 Conceptueel kader m.b.t. de beïnvloedende factoren van stook- en ventilatiegedrag Huishouden: Levensfase (kinderen, werk, e.d.): Wensen t.a.v. Comfort: binnenklimaat (temperatuur, luchtvochtigheid e.d.) Financiele situatie Aanwezigheid in de woning Woning en installaties : Stook- en ventilatiegedrag Woningtype, grootte e.d. Soort installatie(s) Energetische kwaliteit Comfort Energieverbruik

4 INLEIDING De belangrijkste elementen en relaties in de figuur - en daarmee uitgangspunten voor de studie zijn: o o o o o o o stook- en ventilatiegedrag moet worden beschouwd als een functie van zowel het huishouden als de woning die door het huishouden wordt bewoond. Van de kant van het huishouden zijn de bepalende parameters: het gewenste comfortniveau met betrekking tot het binnenklimaat, de aanwezigheid in de woning en de financiële situatie. De voor stookgedrag bepalende parameters van het huishouden zijn weer afhankelijk van onder meer de levensfase waarin een huishouden zich bevindt en de leefstijl die het volgt. Van de kant van de woning bepaalt het woningtype, de indeling, de grootte en het soort installaties (voor verwarming en ventilatie) in de woning het gedrag. Het effect van het gedrag (in termen van het bereikte comfort en het energieverbruik) wordt beïnvloed door kenmerken van de woningen en installaties (eenzelfde gedrag heeft in een goed geïsoleerde woning andere gevolgen dan in een slecht geïsoleerde woning bijvoorbeeld). Het met het gedrag gerealiseerde binnenklimaat wordt geëvalueerd in termen van (doelbereiking van) wensen en kan daardoor een bijstelling van dat gedrag tot gevolg hebben. Het verbruik en de daarmee samenhangende kosten worden geëvalueerd in termen van de financiële situatie van het huishouden, wat eveneens tot bijstelling van het gedrag kan leiden. Vooraf moet worden aangegeven dat er een beperking is in de gegevens waar we gebruik van maken. Er is weliswaar veel bekend in de KWR, maar helaas ook veel niet. Er zullen dus bij analyse van die gegevens altijd gaten blijven bestaan in het inzicht dat wordt gewenst. De belangrijkste beperkingen hebben te maken met: o o o o Beperkt inzicht in de aanwezigheid van een huishouden in de woning Geen inzicht in de variabele tijd in het stookgedrag (wanneer aan, wanneer uit). Geen inzicht in de wensen van een huishouden met betrekking tot comfort in de woning Geen inzicht in andere activiteiten die gasverbruik bepalen (in het bijzonder baden en douchen) waardoor het gedeelte verwarming niet kan worden afgezonderd Tevens moet worden opgemerkt dat de KWR geen aselecte steekproef is. De KWR richt zich in het bijzonder op de voorraad en dus minder op nieuwbouw en dan vooral de voorraad in de grote steden. De uitkomsten kunnen hier deels mee samenhangen. i

STOOK- EN VENTILATIEGEDRAG 5 2 Stook- en ventilatiegedrag In dit hoofdstuk gaan we als startpunt van het onderzoek - op zoek naar zinvolle manieren om met de KWR energiegedrag te operationaliseren. In relatie tot het conceptuele kader gaat het om het volgende deel: Huishouden: Levensfase (kinderen, werk, e.d.): Financiele situatie Aanwezigheid in de woning Woning en installaties : Stook- Stook- en en ventilatiegedrag Woningtype, grootte e.d. Soort installatie(s) Energetische kwaliteit Comfort Energieverbruik Het is van belang om betekenisvolle gedragingen te onderscheiden omdat deze een centrale plaats innemen in het model. Het onderzoek is er namelijk op gericht om inzicht te bieden in de kenmerken van woningen en huishoudens die stook- en ventilatiegedrag bepalen. En aanvullend is het doel om mede met dat gedrag te bepalen of een huishouden veel of weinig energie verbruikt. De KWR biedt de volgende mogelijkheden om energiegedrag wat meer inhoud te geven: 1. De ruimten die men verwarmt 2. De temperatuur waarop men verwarmt 3. De mate waarin men ventileert

6 STOOK- EN VENTILATIEGEDRAG 2.1 De ruimten die men verwarmt Een van de belangrijkste gegevens over het energiegedrag van huishoudens gaat over hoe vaak men specifieke ruimten in huis en in de winter - verwarmt (altijd, af en toe, of zelden tot nooit). Hierbij worden de volgende ruimten onderscheiden: woonkamer, keuken, bijkeuken, slaapkamer(s), badkamer, zolder, tochtportaal en garage. Of men de betreffende ruimten verwarmt is alleen gevraagd indien een dergelijke ruimte aanwezig is en indien er verwarming in de ruimte is. Er is nagegaan of er groepen huishoudens konden worden geïdentificeerd die specifieke patronen volgen voor wat betreft de ruimten die ze verwarmen en hoe vaak ze die verwarmen. Er zijn zeven betekenisvolle patronen van verwarming onderscheiden: Gedragspatroon 1: woonkamer en keuken worden altijd verwarmd, slaapkamers zelden of nooit. De andere ruimten zijn niet aanwezig of worden zelden of nooit verwarmd, met uitzondering van de badkamer; daarvoor is in dit patroon geen duidelijke lijn. Gedragspatroon 2: alle ruimten worden indien aanwezig altijd verwarmd. Gedragspatroon 3: woonkamer, bijkeuken en badkamer worden altijd verwarmd. Als er een losse keuken is, wordt deze ook altijd verwarmd. Slaapkamers worden zelden verwarmd, evenals de andere ruimten indien aanwezig. Gedragspatroon 4: alleen de woonkamer wordt altijd verwarmd en de slaapkamers af en toe. Gedragspatroon 5: kenmerkend is dat veel ruimten vooral af en toe worden verwarmd: woonkamer, keuken, slaapkamers en badkamer. Gedragspatroon 6: woonkamer en badkamer worden altijd verwarmd. Andere ruimten zijn niet aanwezig of worden niet volgens een vast patroon verwarmd. Gedragspatroon 7: alleen de woonkamer wordt altijd verwarmd. De andere ruimten voor zover aanwezig en voorzien van verwarming zelden of nooit. tabel 2-1 Samenvatting gedragspatronen verwarming van ruimten 1 2 3 4 5 6 7 woonkamer ++ ++ ++ ++ +/++ ++ ++ Keuken ++ ++/0 ++/0 0 +/0 0 - bijkeuken 0 0/++ ++ 0 0 0 0 slaapkamer - ++ - - /+ +/- - badkamer ++/- ++ ++ + ++ Zolder 0/- 0/++ 0/- -/0 0 0 tochtportaal 0 0/++ 0 0 0 0 0/- Garage 0/- 0/++ -/0 0 0 0 0/- Aandeel in steekproef 23% 17% 11% 15% 6% 19% 9% Noot. ++ = altijd verwarmd, + = af en toe, - = zelden of nooit, 0 = niet aanwezig of niet voorzien van verwarming In deze patronen zitten onvermijdelijk al deels de kenmerken van de woning besloten waarin men woont. Immers, als men bijvoorbeeld geen bijkeuken heeft of er in

STOOK- EN VENTILATIEGEDRAG 7 die ruimte geen verwarming is, kan men die ook niet verwarmen en daarmee verschilt het gedragspatroon van de huishoudens die wel een bijkeuken hebben. We relateren de patronen in een later stadium afzonderlijk aan de kenmerken van de woningen, zodat daar meer duidelijkheid over ontstaat. Verwarmingspercentage Aanvullend aan de patronen is een verwarmingspercentage berekend. Daarvoor is het aandeel van de ruimten dat in huis aanwezig is en dat wordt verwarmd bepaald. Ruimten waar geen verwarming aanwezig is, worden geteld bij de ruimten die niet worden verwarmd. Zoals zou mogen worden verwacht, zijn er behoorlijke verschillen in verwarmingspercentages voor de onderscheiden gedragspatronen. Patroon 2 gaat samen met het hoogste verwarmingspercentage. Bovendien blijkt er voor dit patroon een gering verschil tussen het aandeel ruimten dat altijd wordt verwarmd en het aandeel dat altijd en af en toe wordt verwarmd. Zoals gezegd, de huishoudens met dit patroon zijn sterk geneigd om alle ruimten die kunnen worden verwarmd ook altijd te verwarmen. Het verschil tussen altijd en af en toe is het grootst voor patroon vijf. Een groot aandeel van de ruimten wordt af en toe verwarmd en slechts een zeer gering deel altijd. Patroon 1 en patroon 6 verschillen niet veel van elkaar in verwarmingspercentages. Het gaat hierbij meer om welke ruimten naast de woonkamer - worden verwarmd: óf de keuken, óf de badkamer. Het meest zuinige gedragspatroon waarbij het kleinste aandeel kamers af en toe of altijd wordt verwarmd is dat van patroon 7. Zoals aangegeven zijn de huishoudens met dit patroon geneigd uitsluitend de woonkamer te verwarmen. figuur 2-1 Aandeel ruimten van de woning, dat gemiddeld genomen wordt verwarmd per gedragspatroon % ruimten dat wordt verwarmd 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% ruimten worden 'af en toe' of altijd verwarmd ruimten worden altijd verwarmd patroon 1 patroon 2 patroon 3 patroon 4 patroon 5 patroon 6 patroon 7

8 STOOK- EN VENTILATIEGEDRAG 2.2 De temperatuur waarop men verwarmt Het tweede type gegevens in de KWR over verwarmingsgedrag van huishoudens is de temperatuur waarop men gedurende verschillende dagdelen - en onderscheiden naar door de week en in het weekend - stookt. Er is zowel informatie over de ingestelde stooktemperatuur (bij gaskachels) als de ingestelde thermostaattemperatuur (bij c.v. s). We behandelen beide op dezelfde manier en interpreteren de variabele als de wenstemperatuur voor de benoemde dagdelen. Voor zover gaskachels en c.v. s tot andere instellingen leiden, zal dat moeten blijken uit de invloed van de installaties op het gedrag. Meer specifiek worden de volgende momenten onderscheiden waarvoor een temperatuurinstelling bekend is: 1. De temperatuur waarop men door de week overdag stookt/verwarmt. 2. De temperatuur waarop men door de week s avonds stookt/verwarmt. 3. De temperatuur waarop men door de week s nachts stookt/verwarmt. 4. De temperatuur waarop men in het weekend stookt/verwarmt. Respondenten met een gaskachel konden ook aangeven dat men de stand uit had gehanteerd. Ongeveer de helft van de huishoudens gaf dit aan voor de nachttemperatuur. Met een stand uit is het echter niet meer duidelijk welke temperatuur wordt nagestreefd. Een plausibele aanname is om hiervoor de meest ingestelde nachttemperatuur te nemen: 15 C (zie figuur 2-2). Het blijft echter een aanname. Niettemin zal die in de meerderheid van de betreffende analyses worden gehanteerd omdat anders het aantal ontbrekende gegevens te groot wordt. Als de resultaten betrekking hebben op gegevens exclusief deze inschatting van de nachtstand zal dat afzonderlijk worden aangegeven. figuur 2-2 Verdeling van de ingestelde nachttemperatuur (centrale verwarming) 60 50 % huishoudens 40 30 20 10 0 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 ingestelde nachttemperatuur

STOOK- EN VENTILATIEGEDRAG 9 Aanvullend construeren we de volgende gedragsvariabelen: o o Het aantal verschillende instellingen dat men hanteert (minimaal 1 en maximaal 4; hierbij rekenen we de stand uit die bij stooktemperatuur kon worden opgegeven (maar niet bij thermostaattemperatuur) ook als een afzonderlijke instelling). Het maximale verschil in temperatuur tussen de onderscheiden instellingen. Hierbij gaan we voor de stand uit, uit van 15 C. Op basis van de temperatuurinstellingen (inclusief aanname van de nachtstand) is nagegaan of er profielen kunnen worden ontdekt in de afwisseling van wenstemperaturen voor de verschillende dagdelen. Er bleken in totaal zeven betekenisvolle profielen te kunnen worden benoemd (zie ook figuur 2-3 en tabel 2-2): Profiel 1: over de gehele linie een lage temperatuur, het patroon geeft de volgende variatie weer: overdag gemiddeld, avondtemperatuur het hoogst, nachttemperatuur het laagst. De lage weekendtemperatuur is opvallend. Profiel 2: over de gehele linie een temperatuur rond de 18,5 C met uitzondering van de nacht waar een temperatuur van iets meer dan 15 C wordt gehanteerd. Profiel 3: het meest voorkomende profiel: overdag net iets onder de 20 C, s avonds net iets erboven, s nacht 15 C. Profiel 4: vergelijkbaar met het normale profiel 3, maar dan met een zeer lage nachttemperatuur: gemiddeld 11,5 C. Profiel 5: overdag en s nachts staat de verwarming uit: 15 C, s avonds en in het weekend gaat hij aan: ruim 20 C. figuur 2-3 Profielen temperatuurinstellingen naar dagdeel 25 20 15 10 5 temperatuur 0 weekend nacht avond overdag profiel 1 profiel 2 profiel 3 profiel 4 profiel 5 profiel 6 profiel 7

10 STOOK- EN VENTILATIEGEDRAG Profiel 6: niet veel voorkomend profiel, waarbij zowel overdag als s nachts een nagenoeg constante temperatuur van rond de 21 C wordt nagestreefd. Profiel 7: ook in dit profiel wordt warm gestookt, alleen s nachts gaat de verwarming uit: 15 C. In gedragstermen kunnen profielen 3 en 4 mogelijk als identiek worden beschouwd. Ze zijn namelijk gelijk, met uitzondering van de nachttemperatuur. In beide gevallen gaat de verwarming s nachts echter uit. Datzelfde gedrag vertaalt zich in het ene profiel in een lagere (ingestelde) temperatuur dan in het andere profiel. Als die lagere temperatuurinstelling vooral samenhang met de wijze van verwarming (gaskachel uit versus c.v. uit kan dat in het ene geval door de bewoner worden benoemd als 10-12 C en in het andere geval als ca. 15 C. In dat geval zou ook de intentie niet verschillen. Profiel 4 (of profiel 3) komt echter in nagenoeg gelijke verhoudingen voor in woningen met gaskachels of woningen met centrale verwarming. Daarom gaan we er vooralsnog vanuit dat de profielen toch een ander gedrag (maar niet noodzakelijk een ander effect) representeren, waarbij in profiel 4 s nachts de verwarming (bewust) zeer laag wordt gezet. tabel 2-2 Samenvatting profielen van temperatuurinstellingen overdag avond nacht weekend maximaal verschil aantal instellingen Aandeel in steekproef profiel 1 15,2 17,4 14,1 16,2 3,7 2,2 4% profiel 2 18,4 18,8 15,6 18,5 3,6 2,3 16% profiel 3 19,7 20,2 15,2 20,0 5,1 2,4 35% profiel 4 19,6 20,0 11,6 19,8 8,6 2,5 8% profiel 5 14,9 20,2 14,7 20,1 5,7 2,4 11% profiel 6 20,9 21,2 20,4 21,1 1,1 1,6 5% profiel 7 21,6 22,0 15,5 21,7 6,6 2,4 20% Combinatie van ruimten die men verwarmt en ingestelde temperaturen De gedragspatronen met betrekking tot de verwarming van ruimten en de profielen van de ingestelde temperatuur vertonen enige samenhang. Toch moet worden opgemerkt dat alle combinaties van patronen van verwarmde ruimten profielen van temperaturen voorkomen. Combinaties die relatief ii veel en weinig voorkomen zijn weergegeven in tabel 2-3. In de combinaties van patronen en profielen kunnen duidelijke typen huishoudens en in wat mindere mate hun woningen worden herkend. Zo is het niet toevallig dat in het patroon waarbij alle ruimten worden verwarmd ook vaak het profiel voorkomt dat er nauwelijks onderscheid wordt gemaakt tussen dagdelen (6). Maar ook de combinatie van een spaarzaam gedragspatroon (5) met het meest zuinig temperatuursprofiel ligt in de rede.

STOOK- EN VENTILATIEGEDRAG 11 tabel 2-3 Combinaties van patronen verwarming van ruimten en profielen ingestelde temperatuur Patroon verwarmde ruimten woonkamer + keuken (1) alle ruimten worden verwarmd (2) woonkamer, bijkeuken en badkamer (3) woonkamer, slaapkamers af en toe (4) Veel voorkomende combinatie met profiel: normaal, lage nachttemperatuur (4) Normaal (3) hoge temperatuur, weinig onderscheid dag en nacht (6) laag-normaal: 18,5 C, s nachts 15 C (2) Normaal (3) normaal, lage nachttemperatuur (4) Normaal (3) Weinig voorkomende combinatie met profiel: hoge temperatuur, weinig onderscheid dag en nacht (6) alleen s avonds en in het weekend (5). zeer lage temperatuur (1) hoge temperatuur, s nachts lager (7) hoge temperatuur, weinig onderscheid dag en nacht (6) hoge temperatuur, s nachts lager (7) alle ruimten af en toe (5) lage temperatuur (1) hoge temperatuur, weinig onderscheid dag en nacht (6) woonkamer en badkamer (6) alleen woonkamer (7) hoge temperatuur, s nachts lager (7) alleen s avonds en in het weekend (5). hoge temperatuur, s nachts lager (7) profiel 4 (normaal maar met zeer lage nachttemperatuur) Normaal (3) 2.3 De mate waarin men ventileert De gegevens over ventilatiegedrag zijn betrekkelijk summier. Er is gevraagd hoe lang men ventileert in verschillende ruimten: woonkamer, keuken, badkamer en toilet en overige ruimten. Dat is afzonderlijk gevraagd voor mechanische ventilatie, natuurlijke ventilatie en extra ventilatie. De antwoordmogelijkheden zijn steeds per ruimte: o o o o Minder dan 1 uur 1 uur of meer permanent (natuurlijk)/altijd aan (mechanisch) nooit open (natuurlijk)/aan (mechanisch) In theorie maakt dit 3 x 4 x 4 = 48 ventilatieprofielen mogelijk. Dat lijkt weinig zinvol. We zoeken dan ook naar een wat eenvoudiger classificatie. Allereerst laten we de wijze van ventileren middels roosters en kanalen buiten beschouwing. Deze wijze van ventileren is meestal permanent en lijkt geen indicator te zijn voor (ac-

12 STOOK- EN VENTILATIEGEDRAG tief) energiegedrag: ventileren via roosters en kanalen gebeurt als het ware onbewust. Als er een open keuken is, wordt niet gevraagd naar de ventilatie van de keuken. In die gevallen hanteren we voor de keuken hetzelfde ventilatiegedrag als voor de woonkamer. Er blijken vier ventilatiepatronen te kunnen worden geïdentificeerd: Ventilatiepatroon 0 (27%): Er wordt vrijwel nooit geventileerd, sommigen ventileren de keuken en overige ruimtes nog wel, maar weinig. Ventilatiepatroon 1 (39%): Er wordt weinig geventileerd, alleen de overige ruimtes worden wat langer geventileerd en sommigen ventileren de badkamer nooit. Ventilatiepatroon 2 (20%): Er wordt veel geventileerd, sommigen ventileren de badkamer nooit. Ventilatiepatroon 3 (14%): Er wordt permanent geventileerd, sommigen ventileren de badkamer nooit. Bij de ventilatiepatronen 2, 3 en 4 komt het nooit ventileren van de badkamer ook redelijk vaak voor. Bedenk dat hiermee bedoeld wordt dat huishoudens de badkamer niet actief of bewust ventileren. In veel gevallen vindt permanent via kanalen of roosters wel degelijk ventilatie plaats. tabel 2-4 Aandelen van ventilatieduur in de ventilatiepatronen (clustercentra) nooit weinig veel permanent Woonkamer nooit 97% 0% 3% 13% <1u 0% 97% 4% 18% >1u 1% 2% 91% 13% permanent 1% 1% 2% 55% Keuken nooit 62% 8% 7% 3% <1u 24% 76% 10% 2% >1u 11% 13% 81% 3% permanent 3% 3% 3% 92% Badkamer nooit 57% 36% 33% 24% <1u 19% 37% 11% 5% >1u 12% 12% 41% 6% permanent 12% 14% 15% 65% Overige ruimtes nooit 30% 9% 6% 10% <1u 22% 45% 8% 11% >1u 31% 28% 68% 18% permanent 17% 19% 18% 61%

STOOK- EN VENTILATIEGEDRAG 13 2.4 Conclusie Het blijkt met de gegevens in de KWR mogelijk om verschillende patronen en profielen van stook- en ventilatiegedrag te onderscheiden. Er is onderscheid gemaakt in: o o o Patronen die aangeven welke ruimten men verwarmt en hoe vaak. Profielen die aangeven welke temperatuurinstellingen men gedurende een etmaal en afzonderlijk in het weekend hanteert. Patronen die aangeven hoe veelvuldig men actief (bewust) ventileert. Voor wat betreft de verwarmde ruimten is een typering gedefinieerd waarin zowel de mate waarin men verwarmt (altijd, af en toe, nooit of zelden) tot uitdrukking komt als de ruimten die men verwarmt. Met de temperatuurinstellingen bleken onderscheiden mogelijk naar de gemiddelde temperatuur, naar verschillende perioden gedurende een dag/week (overdag, avond, nacht en weekend). Voor het ventileren bleek in het bijzonder een indeling die de mate waarin wordt geventileerd (nooit, weinig, veel, permanent) onderscheidbaar. De verschillende gedragingen hangen met elkaar samen. Zo zijn huishoudens die geneigd zijn alle ruimten af en toe te verwarmen ook meer geneigd om gemiddeld genomen een lage temperatuur in te stellen. En omgekeerd, als men alle ruimten altijd verwarmt, is men ook meer geneigd tot een gemiddeld hoge temperatuur.

HUISHOUDENS EN WONINGEN 15 3 Huishoudens en woningen Het verwarmings- en ventilatiegedrag van huishoudens wordt zo suggereert eerder onderzoek - in hoofdlijnen bepaald door: o o o o De aanwezigheid van mensen in huis. De activiteiten die men ontplooit als men in huis is. Specifieke voorkeuren van huishoudens m.b.t. het binnenklimaat. Intenties en motivaties van huishoudens (o.a. milieubewustzijn/zuinigheid) o Eigenschappen van de woning. o Eigenschappen van de installaties. Elk van deze aspecten hangt weer samen met specifieke kenmerken van huishoudens. Zo zijn mensen met een betaalde baan gemiddeld genomen minder vaak thuis dan mensen die niet werken. Maar als naar een huishouden wordt gekeken, is het lang niet altijd zo dat als er iemand is met een voltijdbaan, er dan ook overdag niemand thuis is. Er moet vanzelfsprekend ook rekening worden gehouden met de huishoudensituatie. Als een alleenstaande persoon werk buitenshuis heeft, zal er meestal niemand thuis zijn overdag. Voor gezinnen is er meer informatie nodig om tot dezelfde conclusie te komen. Specifieke kenmerken van huishoudens hangen met elkaar samen. Daarom is het veelal lastig om als er een verband tussen een kernmerk en bijvoorbeeld verwarmingsgedrag wordt gevonden - te stellen dat het ene kenmerk het andere bepaalt. Bijvoorbeeld, als het zo is dat aanwezigheid overdag samenhangt met verwarmingsgedrag, en aanwezigheid overdag hangt samen met het hebben van (betaald) werk, hangt verwarmingsgedrag (statistisch) ook samen met inkomen (dat is gemiddeld hoger als men werkt), maar ook met leeftijd (voor zowel ouderen als jongeren is het minder gebruikelijk dat men werk buitenshuis heeft). En doordat er een samenhang is tussen verwarmingsgedrag en inkomen, ontstaat er ook een samenhang tussen opleiding en verwarmingsgedrag (want hoger opgeleiden hebben gemiddeld genomen een hoger inkomen).

16 HUISHOUDENS EN WONINGEN Het is goed in te zien dat op er al snel een onontwarbare kluwen ontstaat van verbanden tussen kenmerken van huishoudens en energiegedrag. Daarin is dan niet meer na te gaan wat de echte oorzaak is van het gedrag en wat daar min of meer toevallig mee samenhangt. Als er een theorie is over welke kenmerken van huishoudens leiden tot welke aspecten van energiegedrag zou hierin meer helderheid kunnen worden geboden. Die is er vooralsnog en voor zover ons bekend - niet. Daarom zoeken we in eerste instantie in paragraaf 3.1 via empirische weg naar een reductie van kenmerken van huishoudens (en woningen want daarvoor geldt eigenlijk hetzelfde) in relatie tot energiegedrag. Vervolgens worden met de belangrijkste kenmerken in paragraaf 3.2 groepen huishoudens en woningen geconstrueerd. iii We maken gebruik van de volgende kenmerken van huishoudens: 1) Het aantal personen in het huishouden (minimaal 1 en maximaal 5) Huishouden: 2) Het aantal kinderen in Levensfase (kinderen, werk, e.d.): Huishouden: het huishouden (minimaal 0 en maximaal 3) Levensfase (kinderen, werk, e.d.): 3) Gemiddelde leeftijd van de partners/leeftijd van alleenstaande Financiele situatie 4) Oudste leeftijd van de partners; ter indicering Financiele Aanwezigheid de situatie woning van de slechtste gezondheidstoestand Woning en installaties : en daar- mee samenhangende behoefte Aanwezigheid in de woning Stook- en ventilatiegedrag Woningtype, grootte e.d. aan een optimaal Soort installatie(s) binnenklimaat Energetische kwaliteit 5) Niveau van de hoogst voltooide opleiding van de leden van het huishouden (laag, midden, Comfort Energieverbruik hoog) 6) De mate waarin de partners in een huishouden (betaalde) arbeid verrichten, uitgedrukt als het aandeel werk per werkweek (minimaal 0% en maximaal 100% als beide partners minimaal 40 uur werken of wanneer een alleenstaande minimaal 40 uur werkt). 7) Minimaal aantal werkdagen: het aantal dagen contracturen (uitgaande van 8 uur werk per dag) van degene die het minst werkt. Hiermee kan een onderscheid worden gemaakt tussen eenverdieners en kan van de tweeverdieners worden bepaald hoeveel werk het tweede inkomen met zich meebrengt. 8) Gemiddeld aandeel thuiswerken: het aandeel van de contracturen van de werkenden in een huishouden dat thuis wordt gewerkt, waarbij thuiswerkuren zijn verdeeld volgens altijd: 100%, > helft: 67% van de contracturen, < helft 33% van de contracturen, nooit: 0%. 9) Huishoudeninkomen (besteedbaar, logaritmisch getransformeerd) 10) Het inkomen per lid van het huishouden (besteedbaar, logaritmisch getransformeerd). 11) Etnische achtergrond: westers (incl. autochtoon) versus niet-westers

HUISHOUDENS EN WONINGEN 17 Voor woningen en installaties maken we gebruik van de kenmerken iv : 1) Woningtype: a) Woningtype - vrijstaand, 2/1kap en hoekwoning, tussenwoning, galerij, portiek, overig b) Aantal zijden van de woning, grenzend aan buiten c) Aanwezigheid bijkeuken 2) Grootte a) Aantal kamers 1 t/m 10 of meer b) Oppervlak (gebruiksoppervlak) c) Inhoud Huishouden: Levensfase (kinderen, werk, e.d.): 3) Kwaliteit a) Bouwjaar van de woning b) relatieve herstelkosten c) Isolatiegraad iii) Dak i) Energetische kwaliteit Financiele situatie ii) Grond Aanwezigheid in de woning Woning en installaties : Woning en installaties : iv) Gevel v) Glas Stook- en ventilatiegedrag Woningtype, grootte e.d. 4) Eigendom: Soort installatie(s) Soort installatie(s) a) Sociale verhuurder, Energetische kwaliteit b) particuliere verhuurder, c) eigenaar-bewoner Comfort Energetische kwaliteit 5) aanwezigheid type verwarming Energieverbruik a) c.v. i) voor 1990 ii) conventioneel & VR 1990-1994 iii) conventioneel & VR 1995 en later iv) HR 1990-1994 v) HR 1995 en later vi) HR 107 (1995 en later) b) lokale verwarming c) overige verwarming 6) aanwezigheid type ventilatie geen, hooguit kanaal/rooster, hooguit middels ramen, mechanisch a) keuken b) woonkamer c) natte cel d) overig 3.1 Selectie van relevante kenmerken huishoudens en woningen Woningtype, grootte e.d. De mate waarin kenmerken van huishoudens en de woningen waarin zij wonen kunnen voorspellen of een huishouden vaker het ene gedrag vertoont dan het andere, geeft aan hoe groot de verklaringskracht is van een dergelijk kenmerk. Daarmee wordt dan ook aangegeven hoe relevant een kenmerk is om uiteindelijk in onderlinge samenhang met andere kenmerken energiegedrag te voorspellen. In deze paragraaf beschrijven we welke kenmerken meer en minder relevant blijken te zijn voor de verklaring van de onderscheiden vormen van energiegedrag.

18 HUISHOUDENS EN WONINGEN 3.1.1 Huishoudens Met de genoemde kenmerken van huishoudens kunnen niet alle gedragsprofielen worden onderscheiden. Dat geeft in algemene zin aan dat de samenhang tussen de afzonderlijke huishoudenkenmerken en het gedrag niet bijzonder groot is. De ventilatiepatronen bleken zelfs in het geheel niet te kunnen worden onderscheiden op basis van informatie over huishoudens. De temperatuurinstellingen bleken het sterkst samen te hangen met de kenmerken van de huishoudens. Bijna alle kenmerken bleken er op enige wijze toe te doen bij de voorspelling van het verwarmingsgedrag. De grootte van de huishoudens het meest, gevolgd door de leeftijd en kenmerken die aangeven hoeveel (en waar) de leden van het huishouden werken. tabel 3-1 Onderscheid in energiegedrag op basis van kenmerken van huishoudens Energiegedrag Verwarming van ruimten Instellingen temperatuur ventilatie Oorspr. aantal profielen: 7 7 4 Te onderscheiden: 5 4 Geen Niet te onderscheiden: Verklarende kenmerken P3: woonkamer, bijkeuken en badkamer P5: alle ruimten af en toe Aantal personen en aantal kinderen leeftijd oudste persoon etniciteit huishoudeninkomen inkomen per persoon P1: (zeer) lage temperatuur P4: normaal, lage nachttemp P6: altijd hoge temperatuur Aantal personen gemiddelde leeftijd % werkweek werkend minst aantal dagen werk thuiswerken opleiding etniciteit % correct geclassificeerd 26,3% 37,7% n.v.t. 3.1.2 Woningen De kenmerken van de woningen en de installaties bleken vooral onderscheidend te zijn voor de gedragspatronen met betrekking tot de ruimten die worden verwarmd en de mate waarin er in huis wordt geventileerd. De profielen van temperatuurinstellingen bleken niet te kunnen worden voorspeld op basis van de woningkenmerken.

HUISHOUDENS EN WONINGEN 19 tabel 3-2 Onderscheid in energiegedrag op basis van kenmerken van woningen en installaties Verwarming van ruimten energiegedrag Instellingen temperatuur Ventilatie Oorspr. aantal profielen 7 7 4 Te onderscheiden aantal 6 geen 2 Niet te onderscheiden: Verklarende kenmerken Profiel 5: alle ruimten af en toe bijkeuken aanwezig eengezins/meergezins keuken met raam isolatiegraad lokale verwarming tochtportaal aanwezig aantal buitenzijden koopwoning keuken mech. ventilatie kelder aanwezig aantal kamers c.v. van voor 1990 c.v. 1990-1994 c.v. 1995 en later c.v. HR 107 (vanaf 1995) c.v. HR vanaf 1995 c.v. HR 1990-1994 overig raam isolatie gevel Profiel 0: geen ventilatie Profiel 2: veel ventilatie badkamer mech. vent. keuken mech. ventilatie koopwoning isolatiegraad woninginhoud bouwjaar van de woning eengezins/meergezins % correct geclassificeerd 36,5% n.v.t. 39,6% Factoren van woningkenmerken Het aantal woningkenmerken dat is gebruikt en dat op de een of andere manier in relatie staat tot het energiegedrag van huishoudens, is groot. Doordat die kenmerken ook onderling samenhangen, kan dit de inzichten vertroebelen. Om dit te ondervangen zijn vijf meer samenvattende factoren van woningkenmerken geconstrueerd v : 1 De wijze waarop wordt geventileerd. De factor maakt in het bijzonder onderscheid tussen mechanische ventilatie (lage score) en passieve ventilatie middels kanalen. 2 De mate waarin een woning vrijstaand is. De vrijstaande woningen hebben de hoogste score, de tussengelegen meergezinswoningen hebben de laagste score. In woningen met een hoge score zijn veelal ook extra ruimten aanwezig